Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R1296

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1296 van de Commissie van 4 augustus 2021 tot wijziging en rectificatie van Verordening (EU) nr. 965/2012 wat betreft de eisen voor brandstof-/energieplanning en -beheer, de eisen inzake ondersteuningsprogramma’s en de psychologische beoordeling van cockpitbemanningsleden, alsmede tests op psychoactieve stoffen (Voor de EER relevante tekst)

C/2021/5713

PB L 282 van 5.8.2021, p. 5–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2021/1296/oj

5.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 282/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1296 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2021

tot wijziging en rectificatie van Verordening (EU) nr. 965/2012 wat betreft de eisen voor brandstof-/energieplanning en -beheer, de eisen inzake ondersteuningsprogramma’s en de psychologische beoordeling van cockpitbemanningsleden, alsmede tests op psychoactieve stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 (1) van de Raad, en met name artikel 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 965/2012 (2) van de Commissie zijn gedetailleerde regels vastgesteld voor vluchtuitvoeringen en met name op het gebied van brandstofplanning en -beheer. Die regels moeten worden geactualiseerd om rekening te houden met de recente vooruitgang op het gebied van motortechnologie en de beste praktijken op het gebied van vluchtuitvoeringen, en om rekening te houden met de wereldwijde luchtvaartervaring en de wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van vluchtuitvoeringen.

(2)

De jongste brandstofgerelateerde wijzigingen van bijlage 6 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (ICAO), namelijk deel I (11de editie), deel III (9de editie) en de nieuwe richtsnoeren van ICAO-document 9976 “Fuel Planning Manual”, moeten worden opgenomen in Verordening (EU) nr. 965/2012, met uitzondering van bepaalde eisen die voor helikopters gelden, waarvoor het EASA andere oplossingen naar voren schuift om het vereiste veiligheidsniveau te waarborgen.

(3)

De nieuwe regels inzake brandstof-/energieplanning en -beheer moeten een gelijk speelveld voor alle belanghebbenden op de interne luchtvaartmarkt mogelijk maken en het concurrentievermogen van de luchtvaartindustrie van de Unie versterken.

(4)

De nieuwe eisen inzake brandstof-/energieplanning en -beheer moeten innovatie ondersteunen en de vlotte integratie van nieuwe technologieën op het gebied van vluchtuitvoeringen mogelijk maken. Waar passend moet de term “brandstof” worden vervangen door “brandstof/energie” voor vluchtuitvoeringen met luchtvaartuigen die andere energiebronnen gebruiken dan conventionele brandstoffen op basis van koolwaterstoffen.

(5)

De vereisten met betrekking tot de verschillende activiteiten moeten in verhouding staan tot de omvang en complexiteit van die activiteiten en tot de risico’s die daaraan verbonden zijn.

(6)

Luchtvaartmaatschappijen moeten gebruik kunnen maken van prestatiegebaseerde plannings- en beheerprocedures die voor een betere operationele efficiëntie zorgen door financiële en milieuvoordelen te genereren en tegelijkertijd het veiligheidsniveau handhaven of zelfs verbeteren. De nieuwe eisen voor vliegtuigen die voor commerciële vluchtuitvoeringen (CAT) worden gebruikt, moeten voorzien in een omvattend brandstofplan dat drie belangrijke elementen van het brandstofbeleid bestrijkt: brandstof-/energieplanning, selectie van luchtvaartterreinen en brandstof- en energiebeheer tijdens de vlucht. Dit moet een flexibeler risicobeheer door de exploitant mogelijk maken, hetgeen de efficiëntie ten goede komt.

(7)

Uit de door het EASA verzamelde veiligheidsinformatie blijkt dat er nieuwe eisen moeten worden ingevoerd om de risico’s in verband met bijtanken aan te pakken, met name wanneer er wordt bijgetankt terwijl passagiers in- of uitstappen of zich aan boord bevinden en wanneer een helikopter met draaiende rotors wordt bijgetankt.

(8)

De beoordeling van complexe brandstof-/energieplannen vergt extra capaciteit bij de bevoegde autoriteiten; derhalve moeten criteria worden vastgesteld die zij als richtsnoeren kunnen gebruiken voor hun operationele veiligheidsrisicobeoordelingen om de toepassing van volledig prestatiegerelateerde brandstof-/energieplannen te ondersteunen.

(9)

Overeenkomstig de beginselen van evenredigheid en betere regelgeving moeten de brandstof- en energievereisten voor niet-commerciële vluchtuitvoeringen met complexe motoraangedreven luchtvaartuigen (NCC) en voor gespecialiseerde vluchtuitvoeringen (SPO) beter worden afgestemd op die voor commerciële vluchtuitvoeringen. Anderzijds moeten de brandstof- en energievereisten voor niet-commerciële exploitanten van andere dan complexe motoraangedreven luchtvaartuigen gebaseerd zijn op veiligheidsdoelstellingen en een prestatiegerichte aanpak mogelijk maken. De nieuwe eisen inzake brandstof- en energieplanning en -beheer moeten de regelgevingslast verminderen, de kosteneffectiviteit verhogen en, behoudens enkele uitzonderingen, voor een harmonisatie met de eisen van de ICAO zorgen.

(10)

Bij Verordening (EU) 2018/1042 (3) van de Commissie zijn aan Verordening (EU) nr. 965/2012 eisen toegevoegd met betrekking tot ondersteuningsprogramma’s, psychologische beoordelingen van cockpitbemanningsleden en systematische en willekeurige tests op psychoactieve stoffen, teneinde de medische geschiktheid van cockpit- en cabinebemanningsleden te garanderen. Die eisen zijn sinds februari 2021 van toepassing. Het Agentschap kreeg de opdracht om de doeltreffendheid van de nieuwe bepalingen voortdurend te evalueren en uiterlijk in augustus 2022 een eerste evaluatieverslag op te stellen. Gezien de impact van de COVID-19-pandemie op de luchtvaart is het raadzaam het Agentschap meer tijd te geven om relevante gegevens voor die evaluatie te verzamelen. Daarom moet de termijn voor de afronding van het evaluatieverslag worden verlengd tot 14 augustus 2023.

(11)

Bij Verordening (EU) 2018/1042 is in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 965/2012 een punt 98, a), ingevoegd, waarin de term “psychoactieve stoffen” wordt gedefinieerd. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2036 (4)van de Commissie, waarbij bijlage I bij Verordening (EU) nr. 965/2012 is gewijzigd, is punt 98, a), onbedoeld vervangen door een nieuwe tekst, waarin de term “vakkundig” wordt gedefinieerd en de definitie van de term “psychoactieve stoffen” werd geschrapt. Deze definitie is evenwel van essentieel belang voor de coherente uitlegging van de bij Verordening (EU) 2018/1042 ingevoerde bepalingen en met name voor een duidelijke omschrijving van de stoffen waarop die bepalingen al dan niet van toepassing zijn. Om het gewettigd vertrouwen van de personen op wie die bepalingen van toepassing zijn te vrijwaren, moet die definitie dan ook opnieuw worden opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 965/2012 met ingang van de toepassingsdatum van de gerelateerde wijzigingen die zijn ingevoerd bij Verordening (EU) 2018/1042, dat wil zeggen met ingang van 14 februari 2021.

(12)

Het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart heeft overeenkomstig artikel 75, lid 2, punten b) en c), en artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139 een ontwerpuitvoeringsvoorschrift opgesteld en ingediend als Advies nr. 2/2020 (5).

(13)

Verordening (EU) nr. 965/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd en gerectificeerd.

(14)

Om te garanderen dat deze verordening correct wordt toegepast, moeten de lidstaten en de betrokken belanghebbenden voldoende tijd krijgen om hun procedures aan te passen aan de nieuwe bij deze verordening ingevoerde eisen. Daarom moet de toepassing ervan worden uitgesteld.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 127 van Verordening (EU) 2018/1139 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 965/2012

Verordening (EU) nr. 965/2012 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

In artikel 9 ter wordt de tweede alinea vervangen door:

“Het Agentschap monitort ononderbroken de doelmatigheid van de bepalingen inzake ondersteuningsprogramma’s, psychologische beoordelingen van cockpit- en cabinebemanningsleden en systematische en willekeurige tests op psychoactieve stoffen teneinde de medische geschiktheid van cockpit- en cabinebemanningsleden te garanderen, zoals uiteengezet in de bijlagen II en IV. Uiterlijk op 14 augustus 2023 stelt het Agentschap een eerste verslag op over de resultaten van deze monitoring.

Die monitoring gebeurt op basis van relevante kennis en op basis van gegevens die, met behulp van de lidstaten en het Agentschap, over een langere periode zijn verzameld.”;

(2)

De bijlagen I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 965/2012

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 965/2012 wordt gerectificeerd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 30 oktober 2022.

Bijlage II is van toepassing met ingang van 14 februari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2018/1042 van de Commissie van 23 juli 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012 voor wat betreft de technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de invoering van ondersteuningsprogramma’s, psychologische beoordelingen van cockpitbemanningsleden en systematische en willekeurige tests op psychoactieve stoffen, teneinde de medische geschiktheid van cockpit- en cabinebemanningsleden te garanderen en voor wat betreft de uitrusting van nieuwe vliegtuigen met schroefturbinemotoren met een gecertificeerde maximale startmassa van hoogstens 5 700 kg die in staat zijn zes tot negen passagiers te vervoeren, met een terreinsignalerings- en waarschuwingssysteem (PB L 188 van 25.7.2018, blz. 3).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2036 van de Commissie van 9 december 2020 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012 wat betreft de eisen inzake de bekwaamheid van en opleidingsmethoden voor cockpitbemanningen en het uitstel van de toepassingsdata van bepaalde maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie (PB L 416 van 11.12.2020, blz. 24).

(5)  https://www.easa.europa.eu/document-library/opinions


BIJLAGE I

De bijlagen I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII bij Verordening (EU) nr. 965/2012 worden als volgt gewijzigd:

(1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 8 quater wordt ingevoegd:

“8 quater.

“uitwijkluchtvaartterrein”: een geschikt luchtvaartterrein waar een luchtvaartuig naartoe kan vliegen als het onmogelijk of niet raadzaam is om door te vliegen naar of te landen op het luchtvaartterrein van bestemming, waar de benodigde diensten en faciliteiten voorhanden zijn, waar kan worden voldaan aan de prestatievereisten van het luchtvaartuig en dat operationeel is op het verwachte tijdstip van gebruik; er zijn onder meer de volgende types uitwijkluchtvaartterreinen:

(a)

“start-uitwijkluchtvaartterrein”: een uitwijkluchtvaartterrein waar een luchtvaartuig in staat is te landen indien dit kort na het opstijgen noodzakelijk is en een landing niet mogelijk is op het luchtvaartterrein van vertrek;

b)

“en-route-uitwijkluchtvaartterrein (ERA)”: een uitwijkluchtvaartterrein waar een luchtvaartuig in staat is te landen als een omleiding tijdens de vlucht noodzakelijk zou zijn;

c)

“en-route-uitwijkluchtvaartterrein voor brandstof/energie (ERA-luchtvaartterrein voor brandstof/energie)”: een ERA-luchtvaartterrein dat in de planningsfase vereist is om de nodige brandstof/energie te berekenen;

d)

“bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein”: een uitwijkluchtvaartterrein waar een luchtvaartuig in staat is te landen als het onmogelijk of afgeraden wordt te landen op het luchtvaartterrein van bestemming;”;

b)

punt 26 wordt vervangen door:

“26)

“brandstof/energie voor onvoorziene omstandigheden”: de brandstof/energie die is vereist ter compensatie van onvoorziene factoren die van invloed kunnen zijn op het brandstof-/energieverbruik tot het luchtvaartterrein van bestemming.”;

c)

het volgende punt 31 bis wordt ingevoegd:

“31 bis.

“huidig brandstof-/energieplan”: het goedgekeurde brandstof-/energieplan dat de exploitant momenteel gebruikt;”;

d)

punt 46 wordt geschrapt;

e)

de volgende punten 49 quinquies en 49 sexies worden ingevoegd:

“49 quinquies.

“vluchtvoortgangscontrole”: de registratie in realtime van de vertrek- en aankomstberichten door het operationele personeel om zich ervan vergewissen dat een vlucht is vertrokken en is aangekomen op het luchtvaartterrein van bestemming of een uitwijkluchtvaartterrein;

49 sexies.

“vluchtmonitoring”: de voor vluchtvoortgangscontrole gedefinieerde eisen, aangevuld met:

a)

operationele monitoring van vluchten door voldoende gekwalificeerd personeel voor operationele controle vanaf het vertrek tijdens alle fasen van de vlucht;

b)

communicatie van alle beschikbare en relevante veiligheidsinformatie tussen de cockpitbemanning en het personeel voor operationele controle op de grond, en

c)

kritieke bijstand aan de cockpitbemanning in geval van noodsituaties of veiligheidsproblemen tijdens de vlucht, of op verzoek van de cockpitbemanning;”;

f)

de volgende punten 50 bis en 50 ter worden ingevoegd:

“50 bis.

“vliegtijd”:

a)

voor vleugelvliegtuigen: de totale tijd vanaf het moment dat een vliegtuig voor het eerst beweegt om op te stijgen tot het moment waarop het uiteindelijk aan het einde van de vlucht tot stilstand komt;

b)

voor helikopters: de totale tijd vanaf het moment waarop de rotorbladen van een helikopter beginnen te draaien om op te stijgen tot het moment waarop de helikopter uiteindelijk tot stilstand komt aan het eind van de vlucht en de rotorbladen worden stilgezet;

50 ter.

“vliegwacht”: naast alle voor “vluchtmonitoring” gedefinieerde elementen, het actief volgen van een vlucht door voldoende gekwalificeerd personeel voor operationele controle tijdens alle fasen van de vlucht om erop toe te zien dat de vlucht de voorgeschreven route volgt zonder ongeplande afwijkingen, omleidingen of vertragingen;”;

g)

punt 51 wordt geschrapt;

h)

punt 73 wordt vervangen door:

“73)

'“lokale helikopteroperatie (LHO)”: een commerciële luchtvervoersoperatie door helikopters met een gecertificeerde maximale startmassa (Maximum Certified Take-Off Mass, MCTOM) van meer dan 3 175 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie (Maximum Operational Passenger Seating Configuration, MOPSC) van negen of minder, tijdens de dag, via routes die worden gevlogen op basis van visuele oriëntatiepunten, uitgevoerd binnen een lokaal en gedefinieerd geografisch gebied dat gespecificeerd is in het vluchthandboek;”;

i)

het volgende punt 104 bis wordt ingevoegd:

“104 bis.

“veilige landing”: in het kader van het brandstof-/energiebeleid of de brandstof-/energieplannen, een landing op een geschikt luchtvaartterrein of een geschikte vluchtuitvoeringslocatie met minstens de eindreservebrandstof/-energie en in overeenstemming met de toepasselijke exploitatieminima voor luchtvaartterreinen;”;

(2)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt ARO.OPS.225 wordt vervangen door:

“ARO.OPS.225 Goedkeuring van brandstof-/energieplannen

a)

De bevoegde autoriteit keurt het door een exploitant van commercieel luchtvervoer (CAT) voorgestelde brandstof-/energieplan goed als de exploitant aantoont dat hij voldoet aan alle toepasselijke eisen van deze verordening met betrekking tot brandstof/energie voor de vliegtuigen of helikopters die bij dat CAT zijn betrokken.

b)

De bevoegde autoriteit beoordeelt en ziet toe op de brandstof-/energieplanning en de herplanning tijdens de vlucht, de selectie van luchtvaartterreinen en het aan het brandstof-/energieplan gekoppelde beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht, samen met de processen om de uitvoering van die energie-/brandstofplannen te ondersteunen.

c)

Naast de punten a) en b) dient de bevoegde autoriteit bij de goedkeuring van individuele brandstof-/energieplannen:

1)

na te gaan of de exploitant de referentieveiligheidsprestatie van het huidige brandstof-/energieplan heeft aangetoond;

2)

te beoordelen of de exploitant in staat is de uitvoering van het voorgestelde individuele brandstof-/energieplan te ondersteunen; hetgeen ten minste de volgende elementen moet omvatten:

i)

het beheersysteem van de exploitant;

ii)

de operationele capaciteiten van de exploitant.

3)

te controleren of de veiligheidsrisicobeoordeling van de exploitant die het voorgestelde individuele brandstof-/energieplan ondersteunt een veiligheidsniveau waarborgt dat gelijkwaardig is aan dat van het huidige brandstof-/energieplan, en

4)

een toezichtsplan op te stellen voor de periodieke beoordeling van de conformiteit van de goedgekeurde individuele brandstof-/energieplannen en te besluiten of deze al dan niet moeten worden aangepast of ingetrokken.

d)

De goedkeuring als bedoeld in punt CAT.OP.MPA.182 d) 2) omvat een lijst van de afgelegen luchtvaartterreinen die door de exploitant zijn gespecificeerd voor elk type luchtvaartuig waarvoor de goedkeuring geldt.

e)

Onverminderd punt ARO.GEN.120, d) en e), stelt de bevoegde autoriteit het Agentschap in kennis van de aanvang van de beoordeling van een alternatieve wijze van naleving in verband met brandstof-/energieplannen.”;

(3)

In bijlage III wordt aanhangsel I als volgt vervangen:

“ “Aanhangsel I

VERKLARING

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie inzake vluchtuitvoering

Exploitant

Naam:

Plaats waar de exploitant zijn hoofdvestiging heeft of, als hij geen hoofdvestiging heeft, plaats waar de exploitant is gevestigd of verblijft en plaats waar de vluchtuitvoeringen worden aangestuurd:

Naam en contactgegevens van de verantwoordelijke manager:

Exploitatie van het luchtvaartuig

Startdatum van exploitatie en de datum waarop de wijziging van toepassing wordt:

Informatie over het luchtvaartuig, de vluchtuitvoering en de organisatie voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid(1):

Type(n) luchtvaartuig(en), registratie(s) en hoofdbasis:

Fabrikant-serienummer (MSN) van het luchtvaartuig(2)

Type luchtvaartuig

Registratie van het luchtvaartuig(3)

Hoofdbasis

Soort(en) vluchtuitvoering(4)

Verantwoordelijke organisatie voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid(5)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor bepaalde activiteiten moet de exploitant vooraf een goedkeuring(6) of specifieke goedkeuring(7) verkrijgen alvorens die activiteiten uit te voeren.

Indien van toepassing, details van de verkregen goedkeuringen (indien van toepassing, voeg bij de verklaring een lijst van specifieke goedkeuringen, waaronder eventuele specifieke goedkeuringen die door een derde land zijn verleend).

Indien van toepassing, details van de verkregen vergunning voor gespecialiseerde activiteiten (vergunning(en) bijvoegen).

Indien van toepassing, lijst van alternatieve wijzen van naleving (AltMoC) met verwijzing naar de AMC’s die zij vervangen (AltMoC bijvoegen).

Verklaringen

De exploitant voldoet en zal blijven voldoen aan de essentiële eisen van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad en aan de eisen van Verordening (EU) nr. 965/2012.

De documentatie betreffende het managementsysteem, inclusief het vluchthandboek, voldoet aan de eisen van bijlage III (deel-ORO), bijlage V (deel-SPA), bijlage VI (deel-NCC) of bijlage VIII (deel-SPO) bij Verordening (EU) nr. 965/2012 en alle vluchten worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van het vluchthandboek als voorgeschreven in punt ORO.GEN.110 b) van bijlage III (deel-ORO).

Alle geëxploiteerde luchtvaartuigen hebben een geldig luchtwaardigheidscertificaat overeenkomstig Verordening (EU) nr. 748/2012 of voldoen aan de specifieke luchtwaardigheidsvoorschriften die van toepassing zijn op luchtvaartuigen die zijn geregistreerd in een derde land en deel uitmaken van een lease-overeenkomst.

Alle cockpitbemanningsleden hebben een vergunning overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 zoals vereist volgens punt ORO.FC.100 c) van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 965/2012, en alle cabinebemanningsleden, indien van toepassing, zijn opgeleid overeenkomstig subdeel CC van bijlage III (deel-ORO).

Indien van toepassing, past de exploitant een erkende industriële norm toe en toont hij de naleving van die norm aan.

Referentie van de norm:

Certificeringsorgaan:

Datum van de laatste nalevingscontrole:

De exploitant stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen van omstandigheden die gevolgen hebben voor zijn naleving van de in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 vastgestelde essentiële eisen en van de eisen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 965/2012 zoals vermeld in deze verklaring aan de bevoegde autoriteit, en van alle wijzigingen van de informatie in AltMoc-lijsten die zijn opgenomen in deze verklaring of er als bijlage aan zijn toegevoegd, zoals vereist bij ORO.GEN.120 a) van bijlage III (deel-ORO).

De exploitant bevestigt dat de in deze verklaring verstrekte informatie juist is.

Datum, naam en handtekening van de verantwoordelijke manager”

1)

Als er in deze verklaring onvoldoende ruimte is voor de vereiste informatie, wordt die opgenomen in een afzonderlijke bijlage. De bijlage moet worden gedateerd en ondertekend.

2)

Serienummer van de fabrikant.

3)

Als het luchtvaartuig ook bij een houder van een air operator certificate (AOC) is geregistreerd, gelieve dan het AOC-nummer van die houder te vermelden.

4)

“Soort(en) vluchtuitvoering” verwijst naar het type vluchten dat met dit luchtvaartuig wordt uitgevoerd, bv. niet-commerciële vluchtuitvoeringen of gespecialiseerde activiteiten zoals luchtfotografie, luchtreclame, vluchten voor nieuwsmedia, televisie- en filmopnames, parachutesprongen, skydiving of onderhoudscontrolevluchten.

5)

De informatie over de organisatie die verantwoordelijk is voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid moet de naam van de organisatie, haar adres en de referentie van de goedkeuring omvatten.

(6)

a)

vluchtuitvoeringen met een defect aan instrumenten, uitrustingsstukken of onderdelen of gestoorde functies, onder een minimumuitrustingslijst (MEL) (ORO.MLR.105, b), f), en j), NCC.IDE.A.105, NCC.IDE.H.105, SPO.IDE.A.105, en SPO.IDE.H.105).

b)

vluchtuitvoeringen waarvoor een voorafgaande vergunning of goedkeuring vereist is, met inbegrip van alle volgende:

gespecialiseerde vluchtuitvoeringen, “wet lease-in” en “dry lease-in” van in een derde land geregistreerde luchtvaartuigen; (ORO.SPO.100 c));

gespecialiseerde commerciële vluchtuitvoeringen met een hoog risico (ORO.SPO.110);

niet-commerciële vluchtuitvoeringen met luchtvaartuigen met een MOPSC van meer dan 19 die worden uitgevoerd zonder actief lid van de cabinebemanning (ORO.CC.100 d));

gebruik van IFR-exploitatie-minima die lager zijn dan die welke door de staat zijn gepubliceerd (NCC.OP.110 en SPO.OP.110);

bijtanken met draaiende motor(en) en/of rotors (NCC.OP.157);

gespecialiseerde vluchtuitvoeringen (SPO) zonder zuurstof op meer dan 10 000 ft (SPO.OP.195).

7)

vluchtuitvoeringen overeenkomstig bijlage V (deel-SPA) bij Verordening (EU) nr. 965/2012, met inbegrip van de subdelen B “VLUCHTUITVOERINGEN OP BASIS VAN PRESTATIEGEBASEERDE NAVIGATIE (PBN)”, C “ACTIVITEITEN MET MINIMUMPRESTATIESPECIFICATIES OP HET GEBIED VAN NAVIGATIE (MNPS)”, D “ACTIVITEITEN IN EEN LUCHTRUIM MET VERMINDERDE VERTICALE SEPARATIEMINIMA (RVSM)”, E “SLECHTZICHTVLUCHTEN (LVO)”, G “VERVOER VAN GEVAARLIJKE GOEDEREN”, K “OFFSHORE-HELIKOPTEROPERATIES” en M “ELECTRONIC FLIGHT BAGS (EFB’s)”.

”;

(4)

bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt CAT.OP.MPA.100 b) 3) wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.100 Gebruik van luchtverkeersdiensten

3)

Lokale helikopteroperaties (LHO),”;

b)

punt CAT.OP.MPA.106 wordt geschrapt;

c)

punt CAT.OP.MPA.150 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.150

MET OPZET BLANCO GELATEN”;

d)

punt CAT.OP.MPA.151 wordt geschrapt;

e)

punt CAT.OP.MPA.175 b) 7) wordt vervangen door:

“7)

voor de geplande vlucht kan worden voldaan aan de bepalingen van het vluchthandboek met betrekking tot brandstof/energie, olie, zuurstofvoorraden, laagste veilige hoogten, start- en landingsminima voor luchtvaartterreinen en beschikbaarheid van uitwijkluchtvaartterreinen, indien vereist;”;

f)

het volgende punt CAT.OP.MPA.177 wordt ingevoegd:

“CAT.OP.MPA.177 Indiening van het ATS-vliegplan

a)

Als er geen ATS-vliegplan (vliegplan voor air traffic services) wordt ingediend omdat dit volgens de voorschriften voor het luchtruimgebruik niet is vereist, wordt passende informatie ingediend zodat waarschuwingsdiensten indien nodig kunnen worden ingeschakeld.

b)

Wanneer wordt gevlogen vanaf een locatie waar geen ATS-vliegplan kan worden ingediend, wordt het ATS-vliegplan zo snel mogelijk na het opstijgen doorgegeven door de gezagvoerder of de exploitant.”;

g)

punt CAT.OP.MPA.180 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.180 Brandstof-/energieplan — vleugelvliegtuigen

a)

De exploitant dient een brandstof-/energieplan vast te stellen, uit te voeren en te handhaven dat:

1)

geschikt is voor de types vluchtuitvoeringen die worden uitgevoerd;

2)

overeenstemt met de capaciteit van de exploitant om de uitvoering daarvan te ondersteunen, en

3)

overeenstemt met één van de volgende:

i)

een basisbrandstofplan/-energieplan, dat de basis vormt voor een basisbrandstofplan-/energieplan met varianten en een individueel brandstof-/energieplan; het basisbrandstofplan/-energieplan is gebaseerd op een overeenkomstig wetenschappelijke beginselen uitgevoerde grootschalige analyse van de veiligheids- en operationele gegevens van prestaties en ervaringen uit het verleden in de sector; het basisbrandstofplan/-energieplan moet in dalende volgorde van prioriteit een veilige, doeltreffende en efficiënte exploitatie van het luchtvaartuig waarborgen, of

ii)

een basisbrandstofplan/-energieplan met varianten: een basisbrandstofplan/-energieplan waarbij de onder i) bedoelde analyse wordt gebruikt om op een variant van het basisplan te bepalen die in dalende volgorde van prioriteit een veilige, doeltreffende en efficiënte exploitatie van het luchtvaartuig waarborgt, of

iii)

een individueel brandstof-/energieplan, dat gebaseerd is op een overeenkomstig wetenschappelijke beginselen uitgevoerde vergelijkende analyse van de veiligheids- en operationele gegevens van de exploitant; de analyse wordt gebruikt om een brandstof-/energieplan op te stellen dat een hoger of equivalent veiligheidsniveau waarborgt dan het basisbrandstofplan/-energieplan en dat, in dalende volgorde van prioriteit, een veilige, doeltreffende en efficiënte exploitatie van het luchtvaartuig waarborgt.

b)

Alle brandstof-/energieplannen bevatten:

1)

het beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht;

2)

het beleid inzake de selectie van luchtvaartterreinen, en

3)

het beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht.

c)

Het brandstof-/energieplan en alle wijzigingen daarvan moeten vooraf worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

d)

Een exploitant die voornemens is een individueel brandstof-/energieplan aan te vragen, moet:

1)

de referentieveiligheidsprestatie van zijn huidige brandstof-/energieplan bepalen;

2)

aantonen dat hij in staat is de uitvoering van het voorgestelde individuele brandstof-/energieplan te ondersteunen, met inbegrip van de capaciteit om passende operationele controle uit te oefenen en de uitwisseling van relevante veiligheidsinformatie tussen het operationele controlepersoneel en de cockpitbemanning te waarborgen, en

3)

een veiligheidsrisicobeoordeling uitvoeren die aantoont op welke manier een veiligheidsniveau wordt bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van het huidige brandstof-/energieplan.”;

h)

punt CAT.OP.MPA.181 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.181 Brandstof-/energieplan — beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht — vleugelvliegtuigen

(a)

De exploitant moet:

(1)

als onderdeel van het brandstof-/energieplan een beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht vaststellen;

(2)

ervoor zorgen dat het vliegtuig een toereikende hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord heeft om de geplande vlucht veilig uit te kunnen voeren en reserve te hebben voor afwijkingen van de geplande vlucht;

(3)

procedures ontwikkelen voor het beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht, die in het vluchthandboek worden opgenomen;

(4)

ervoor zorgen dat de brandstof-/energieplanning van de vlucht gebaseerd is op:

(i)

de actuele luchtvaartuigspecifieke gegevens van een systeem dat het brandstof-/energieverbruik controleert of, indien deze niet beschikbaar zijn;,

(ii)

de door de vliegtuigfabrikant verstrekte gegevens.

(b)

De exploitant zorgt ervoor dat in de vluchtplanning de vluchtomstandigheden zijn opgenomen waaronder de vlucht zal worden uitgevoerd; de vluchtomstandigheden omvatten ten minste:

(1)

gegevens over het brandstof-/energieverbruik van het luchtvaartuig;

(2)

verwachte massa’s;

(3)

de verwachte weersomstandigheden;

(4)

de effecten van uitgestelde onderhoudsverrichtingen en/of configuratieafwijkingen;

(5)

de verwachte vertrek- en aankomstroute en start- en landingsbanen, en

(6)

verwachte vertragingen.

c)

De exploitant zorgt ervoor dat de aan de vlucht voorafgaande berekening van de voor een vlucht vereiste bruikbare brandstof/energie het volgende omvat:

1)

de taxibrandstof/-energie, die niet minder mag zijn dan de hoeveelheid die naar verwachting vóór het opstijgen zal worden gebruikt;

2)

de brandstof/-energie voor de vlucht is gelijk aan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om het vliegtuig in staat te stellen te vliegen vanaf het opstijgen, of het punt van herplanning tijdens de vlucht, tot de landing op het luchtvaartterrein van bestemming;

3)

de brandstof/energie voor onvoorziene omstandigheden is gelijk aan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om onvoorziene factoren op te vangen;

4)

de brandstof/energie voor een uitwijkbestemming:

i)

als een vlucht met ten minste één bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein wordt uitgevoerd, is dit de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om van het bestemmingsluchtvaartterrein naar het bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein te vliegen, of

ii)

als een vlucht zonder bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein wordt uitgevoerd, is dit de vereiste hoeveelheid brandstof/energie die het vliegtuig nodig heeft om in de lucht te blijven tot het op het bestemmingsluchtvaartterrein een veilige landing kan uitvoeren en om een afwijking van de geplande vluchtuitvoering mogelijk te maken; het is ten minste de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om in standaardomstandigheden 15 minuten op 1 500 ft (450 m) tegen wachtsnelheid boven de hoogteligging van het luchtvaartterrein te blijven vliegen, berekend op basis van de geschatte vliegtuigmassa bij aankomst op het luchtvaartterrein van bestemming;

5)

de eindreservebrandstof/-energie, die gelijk is aan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om in standaardomstandigheden tegen wachtsnelheid op 1 500 ft (450 m) boven de hoogteligging van het luchtvaartterrein te blijven vliegen, rekening houdend met de geschatte massa van het vliegtuig bij aankomst op het bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein of op het luchtvaartterrein van bestemming als er geen bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein vereist is, en niet minder mag zijn dan:

i)

voor vliegtuigen met zuigermotoren: de brandstof/energie die nodig is om 45 minuten te vliegen, of

ii)

voor vliegtuigen met schroefturbinemotoren, de brandstof/energie die nodig is om 30 minuten te vliegen;

6)

extra brandstof/energie, indien vereist voor het type vluchtuitvoering; dit is de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om het vliegtuig in staat te stellen te landen op een en-route-uitwijkluchtvaartterrein voor brandstof/energie (kritisch scenario voor ERA-luchtvaartterreinen voor brandstof/energie) in geval van een storing in het luchtvaartuig die het brandstof-/energieverbruik op het meest kritieke punt op de route aanzienlijk doet toenemen; deze extra brandstof/energie is alleen vereist als de minimumhoeveelheid brandstof/energie die wordt berekend overeenkomstig punt c), 2) tot en met 5), niet volstaat voor een dergelijke gebeurtenis;

7)

extra brandstof/energie om rekening te houden met verwachte vertragingen of specifieke operationele beperkingen, en

8)

discretionaire brandstof/energie, indien vereist door de gezagvoerder.

d)

De exploitant zorgt ervoor dat het bepaalde in punt c), 2) tot en met 7), is opgenomen in de procedures voor herplanning tijdens de vlucht voor het berekenen van de bruikbare brandstof/energie die vereist is wanneer een vlucht een andere route volgt of naar een ander dan het oorspronkelijk geplande luchtvaartterrein vliegt.”;

i)

punt CAT.OP.MPA.182 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.182 Brandstof-/energieplan — beleid inzake de selectie van luchtvaartterreinen — vleugelvliegtuigen

a)

In de planningsfase zorgt de exploitant ervoor dat er, zodra de vlucht is aangevat, redelijke zekerheid is dat er een luchtvaartterrein waar veilig kan worden geland beschikbaar zal zijn op het geschatte tijdstip van gebruik van dat luchtvaartterrein.

b)

Om een veilige landing mogelijk te maken in abnormale of noodsituaties na het opstijgen, selecteert de exploitant in de planningsfase een uitwijkluchtvaartterrein en specificeert hij in het navigatieplan dat:

1)

de weersomstandigheden op het luchtvaartterrein van vertrek onder de voor die vluchtuitvoering vastgestelde landingsminima voor dat luchtvaartterrein liggen, of

2)

het om andere redenen onmogelijk is om terug te keren naar het luchtvaartterrein van vertrek.

c)

Het startuitwijkluchtvaartterrein moet zich bevinden binnen een afstand van het luchtvaartterrein van vertrek die het risico op blootstelling aan potentiële abnormale of noodsituaties tot een minimum beperkt. Bij de keuze van het startuitwijkluchtvaartterrein houdt de exploitant ten minste rekening met het volgende:

1)

de werkelijke en voorspelde weeromstandigheden;

2)

de beschikbaarheid en kwaliteit van de infrastructuur van het luchtvaartterrein;

3)

de navigatie- en landingsmogelijkheden van het luchtvaartuig in abnormale of noodsituaties, rekening houdend met de redundantie van kritieke systemen, en

4)

de verkregen goedkeuringen (bv. vluchten met tweemotorige vliegtuigen over lange afstanden (ETOPS), slechtzichtvluchten (LVO) enz.).

d)

In de planningsfase selecteert en specificeert de exploitant voor elke IFR-vlucht (vluchten op basis van instrumentvliegregels) in de gewone en ATS-vliegplannen (vliegplannen voor luchtverkeersdiensten) één of meer luchtvaartterreinen zodat er tijdens normale vluchtuitvoeringen twee veilige landingsopties beschikbaar zijn als:

1)

de luchthaven van bestemming wordt bereikt, of

2)

het uiterste omkeerpunt is bereikt, naar een beschikbaar en-route-uitwijkluchtvaartterrein voor brandstof/energie tijdens een vluchtuitvoering naar een afgelegen luchtvaartterrein; een vlucht naar een afgelegen luchtvaartterrein mag na het uiterste omkeerpunt niet worden voortgezet, tenzij uit een actuele beoordeling van de weersomstandigheden, van het verkeer en van andere operationele omstandigheden blijkt dat op het geschatte tijdstip van gebruik een veilige landing kan plaatsvinden op het luchtvaartterrein van bestemming.

Voor het gebruik van een afgelegen luchtvaartterrein als luchtvaartterrein van bestemming moet de exploitant vooraf toestemming krijgen van de bevoegde autoriteit.

e)

De exploitant hanteert passende veiligheidsmarges voor vluchtplanning om rekening te houden met een mogelijke verslechtering van de beschikbare verwachte weersomstandigheden op het geschatte tijdstip van landing.

f)

Voor elke IFR-vlucht zorgt de exploitant voor voldoende middelen om te navigeren naar en te landen op het luchtvaartterrein van bestemming of op elk bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in geval van capaciteitsverlies voor de beoogde nadering en landing.”;

j)

punt CAT.OP.MPA.185 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.185 Brandstof-/energieplan — beleid inzake het brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht — vleugelvliegtuigen

a)

De exploitant stelt procedures vast voor het brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht die het volgende waarborgen:

1)

de voortdurende validering van de tijdens de planningsfase gedane aannamen (herplanning vóór en/of tijdens de vlucht);

2)

heranalyse en aanpassing, indien nodig;

3)

de hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord wordt gevrijwaard en bedraagt niet minder dan de brandstof/energie die nodig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein waar een veilige landing kan worden uitgevoerd, en

4)

relevante brandstof-/energiegegevens voor de toepassing van de punten 1), 2) en 3) worden geregistreerd.

b)

De exploitant beschikt over procedures om de gezagvoerder te verplichten zich bij een betrouwbare bron te informeren over de vertraging wanneer onvoorziene omstandigheden tot gevolg kunnen hebben dat op het luchtvaartterrein van bestemming wordt geland met minder dan de eindreservebrandstof/-energie plus:

1)

de brandstof/energie om door te vliegen naar een uitwijkluchtvaartterrein, indien vereist, of

2)

de brandstof/energie die nodig is om door te vliegen naar een afgelegen luchtvaartterrein.

c)

De gezagvoerder stelt de luchtverkeersleiding (ATC) met een bericht “MINIMUM FUEL” in kennis van de status “minimale brandstof/energie” als hij:

1)

beslist heeft op een bepaald luchtvaartterrein te landen, en

2)

berekend heeft dat elke wijziging van de huidige afstand tot het luchtvaartterrein tot een landing met minder dan de geplande eindreservebrandstof/-energie kan leiden.

d)

De gezagvoerder maakt door “MAYDAY MAYDAY MAYDAY FUEL” uit te zenden melding van een toestand “brandstof-/energieprobleem” als de bruikbare brandstof/energie die volgens de berekening beschikbaar is voor een landing op het dichtstbijzijnde luchtvaartterrein waar een veilige landing kan worden uitgevoerd, minder is dan de geplande eindreservebrandstof/-energie.”;

k)

punt CAT.OP.MPA.186 wordt geschrapt;

l)

punt CAT.OP.MPA.190 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.190 Brandstof-/energieplan — helikopters

a)

De exploitant dient een brandstof-/energieplan vast te stellen, uit te voeren en te handhaven dat het volgende omvat:

1)

het beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht, en

2)

het beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht.

b)

Het brandstof-/energieplan:

1)

is geschikt voor de types vluchtuitvoeringen die worden uitgevoerd, en

2)

stemt overeen met de capaciteit van de exploitant om de uitvoering daarvan te ondersteunen

c)

Het brandstof-/energieplan en alle wijzigingen daarvan moeten vooraf worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.”;

m)

de volgende punten CAT.OP.MPA.191 en CAT.OP.MPA.192 worden ingevoegd:

“CAT.OP.MPA.191 Brandstof-/energieplan — beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht — helikopters

a)

In het kader van het brandstof-/energieplan stelt de exploitant een beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht vast om ervoor te zorgen dat het luchtvaartuig een voldoende hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord heeft om de geplande vlucht veilig te kunnen uitvoeren en om afwijkingen van de geplande vluchtuitvoering mogelijk te maken.

b)

De exploitant zorgt ervoor dat de brandstof-/energieplanning van vluchten ten minste op de volgende elementen gebaseerd is:

1)

procedures in het vluchthandboek en:

i)

actuele luchtvaartuigspecifieke gegevens van een systeem dat het brandstof-/energieverbruik controleert, of

ii)

door de luchtvaartuigfabrikant verstrekte gegevens, en

2)

de vluchtomstandigheden, met inbegrip van:

i)

gegevens over het brandstof-/energieverbruik van het luchtvaartuig;

ii)

verwachte massa’s;

iii)

de verwachte weersomstandigheden;

iv)

de effecten van uitgestelde onderhoudsverrichtingen en/of configuratieafwijkingen, en

v)

door verleners van luchtvaartnavigatiediensten opgelegde procedures en beperkingen.

c)

De exploitant zorgt ervoor dat de aan de vlucht voorafgaande berekening van de voor een vlucht vereiste bruikbare brandstof/energie het volgende omvat:

1)

de taxibrandstof/-energie, die niet minder mag zijn dan de hoeveelheid die naar verwachting vóór het opstijgen zal worden gebruikt;

2)

de brandstof/-energie voor de vlucht;

3)

de brandstof/-energie voor onvoorziene omstandigheden;

4)

brandstof/energie voor een bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein als er een uitwijkluchtvaartterrein is voorgeschreven;

5)

de eindreservebrandstof/-energie, die niet minder mag bedragen dan:

i)

bij vluchten volgens zichtvliegvoorschriften (VFR) en overdag navigeren op basis van visuele oriëntatiepunten, brandstof/energie voor 20 minuten economische kruisvlucht, of

ii)

bij VFR-vluchten en navigatie op basis van andere middelen dan visuele oriëntatiepunten of “s nachts, brandstof/energie voor 30 minuten economische kruisvlucht, of

iii)

voor IFR-vluchten, de brandstof/energie die nodig is om in standaardomstandigheden gedurende 30 minuten tegen wachtsnelheid op 1 500 ft (450 m) boven de hoogteligging van het luchtvaatterrein te vliegen, berekend op basis van het verwachte gewicht bij aankomst van de helikopter op de uitwijkluchthaven van bestemming of, wanneer geen uitwijkluchthaven van bestemming vereist is, de luchthaven van bestemming;

6)

extra brandstof/energie om rekening te houden met verwachte vertragingen of specifieke operationele beperkingen, en

7)

discretionaire brandstof/energie, indien vereist door de gezagvoerder.

d)

De exploitant zorgt ervoor dat, als een vlucht een andere route volgt of naar een ander bestemmingsluchtvaartterrein moet vliegen dan oorspronkelijk gepland, de procedures voor herplanning tijdens de vlucht voor het berekenen van de vereiste bruikbare brandstof/energie het volgende omvatten:

1)

de brandstof/energie voor de rest van de vlucht;

2)

de reservebrandstof/-energie, bestaande uit:

i)

de brandstof/-energie voor onvoorziene omstandigheden;

ii)

de brandstof/energie om een uitwijkluchtvaartterrein te bereiken als er een uitwijkluchtvaartterrein van bestemming is vereist;

iii)

de eindreservebrandstof/-energie, en

iv)

extra brandstof/energie, indien deze vereist is voor het type vluchtuitvoering;

3)

extra brandstof/energie om rekening te houden met verwachte vertragingen of specifieke operationele beperkingen, en

4)

discretionaire brandstof/energie, indien vereist door de gezagvoerder.

e)

Als alternatief voor de punten b) tot en met d), moet het brandstof-/energiebeleid voor helikopters met een gecertificeerde maximumstartmassa (MCTOM) van 3 175 kg of minder die overdag vliegen en navigeren op basis van visuele oriëntatiepunten, of voor lokale helikopteroperaties (LHO) waarborgen dat de eindreservebrandstof/-energie na voltooiing van de vlucht of reeks vluchten volstaat voor:

1)

een economische kruisvlucht gedurende 30 minuten, of

2)

een economische kruisvlucht gedurende 20 minuten voor vluchten binnen een gebied waar te allen tijde een geschikte vluchtuitvoeringslocatie beschikbaar is.

CAT.OP.MPA.192 Selectie van luchtvaartterreinen en vluchtuitvoeringslocaties — helikopters

a)

Voor vluchten onder instrumentweersomstandigheden kiest de exploitant een startuitwijkluchtvaartterrein binnen een uur vliegtijd op normale kruissnelheid als het wegens de weersomstandigheden niet mogelijk is terug te keren naar de plaats van vertrek.

b)

In de planningsfase selecteert en specificeert de exploitant voor elke IFR-vlucht (vluchten op basis van instrumentvliegregels) in de gewone en ATS-vliegplannen (vliegplannen voor luchtverkeersdiensten) één of meer luchtvaartterreinen of vluchtuitvoeringslocaties zodat er tijdens normale vluchtuitvoeringen twee veilige landingsopties beschikbaar zijn, behoudens in de gevallen als bepaald in SPA.HOFO.120 b).

c)

De exploitant hanteert passende veiligheidsmarges voor vluchtplanning om rekening te houden met een mogelijke verslechtering van de beschikbare verwachte weersomstandigheden op het geschatte tijdstip van landing.

d)

Voor elke IFR-vlucht zorgt de exploitant voor voldoende middelen om te navigeren naar en te landen op het bestemmingsluchtvaartterrein of op elk bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in geval van capaciteitsverlies voor de beoogde nadering en landing.”;

n)

punt CAT.OP.MPA.195 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.195 Brandstof-/energieplan — beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht — helikopters

a)

De exploitant stelt procedures vast om ervoor te zorgen dat tijdens de vlucht brandstof-/energiecontroles worden uitgevoerd en de brandstof-/energievoorraden worden beheerd.

b)

De gezagvoerder monitort de hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord om te waarborgen dat die gevrijwaard wordt en niet minder bedraagt dan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd.

c)

De gezagvoerder stelt de luchtverkeersleiding (ATC) in kennis van de status “minimale brandstof/energie” middels een bericht “MINIMUM FUEL”, als de hij:

(1)

beslist heeft te landen op een luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie, en

(2)

berekend heeft dat elke wijziging van de huidige afstand tot het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie, of elke extra vertraging van de vlucht, tot een landing met minder dan de geplande eindreservebrandstof/-energie kan leiden.

d)

De gezagvoerder maakt melding van een toestand “brandstof-/energieprobleem” door “MAYDAY MAYDAY MAYDAY FUEL” uit te zenden als de bruikbare brandstof/energie die volgens de raming beschikbaar is om te landen op het dichtstbijzijnde luchtvaartterrein of de dichtstbijzijnde vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd, minder is dan de geplande eindreservebrandstof/-energie.”;

o)

het volgende punt CAT.OP.MPA.200 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.200 Bijtanken en of leegpompen in bijzondere omstandigheden

(a)

Bijtanken of leegpompen in bijzondere omstandigheden is alleen toegestaan als de exploitant:

(1)

een risicobeoordeling heeft uitgevoerd;

(2)

procedures heeft ontwikkeld, en

(3)

voor zijn personeel dat bij dergelijke operaties betrokken is een opleidingsprogramma heeft opgezet.

(b)

Bijtanken of leegpompen in bijzondere omstandigheden is van toepassing op:

(1)

tanken met draaiende motor of rotors;

(2)

bijtanken/leegpompen terwijl er passagiers in- of uitstappen of aan boord zijn, en

(3)

bijtanken met/leegpompen van “wide-cut”-brandstof.

(c)

Voor alle procedures voor het bijtanken of leegpompen van vliegtuigen in bijzondere omstandigheden en elke wijziging daarvan is voorafgaande goedkeuring van de bevoegde autoriteit vereist.

(d)

Voor helikopters moeten de procedures om bij te tanken met draaiende rotors, en alle wijzigingen van die procedures, vooraf door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd.”;

p)

punt CAT.OP.MPA.245 a) 1) wordt vervangen door:

“1)

aan de vlucht beginnen, of”;

q)

punt CAT.OP.MPA.246 a) wordt vervangen door:

“a)

het beslissingspunt waarop de procedure voor verminderde brandstof/energie voor onvoorziene omstandigheden wordt toegepast, of”;

r)

punt CAT.OP.MPA.260 wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.260 Brandstof-/energiebevoorrading en oliebevoorrading

De gezagvoerder mag pas aan een vlucht beginnen of deze voortzetten in geval van wijziging van het vliegplan tijdens de vlucht wanneer hij/zij zich ervan heeft vergewist dat het luchtvaartuig ten minste de geplande hoeveelheid bruikbare brandstof/energie en olie aan boord heeft om de vlucht veilig te kunnen voltooien, rekening houdend met de verwachte vluchtomstandigheden.”;

s)

CAT.OP.MPA.280 “Brandstofbeheer tijdens de vlucht — vleugelvliegtuigen” wordt vervangen door:

“CAT.OP.MPA.280

[MET OPZET BLANCO GELATEN].”;

t)

CAT.OP.MPA.281 wordt geschrapt;

u)

punt CAT.POL.A.220 f) wordt vervangen door:

“f)

De verwachte massa van het vliegtuig op het punt waar de twee motoren verondersteld worden uit te vallen, mag niet lager zijn dan de massa waarbij voldoende brandstof/energie aanwezig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein waar de landing verondersteld wordt plaats te vinden en daar aan te komen op ten minste 1 500 ft (450 m) direct boven het landingsgebied en vervolgens nog 15 minuten op kruisvermogen of -stuwkracht te vliegen, al naargelang van toepassing.”;

v)

CAT.POL.A.420 d) wordt vervangen door:

“d)

De verwachte massa van het vliegtuig op het punt waar de twee motoren verondersteld worden uit te vallen, mag niet lager zijn dan de massa waarbij voldoende brandstof/energie aanwezig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein waar de landing verondersteld wordt plaats te vinden en daar aan te komen op ten minste 1 500 ft (450 m) direct boven het landingsgebied en vervolgens nog 15 minuten op kruisvermogen of -stuwkracht te vliegen, al naargelang van toepassing.”;

w)

punt CAT.IDE.A.195 e) wordt vervangen door:

“e)

De eisen die van toepassing zijn op de start- en stoplogica van de datalinkrecorder zijn dezelfde als de in CAT.IDE.A.185 vermelde eisen voor de start- en stoplogica van de cockpitgeluidsrecorder.”;

(5)

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt SPA.HEMS.150 wordt vervangen door:

“SPA.HEMS.150 Brandstof-/energievoorziening — Hulpverlening

Als alternatief voor punt CAT.OP.MPA.191, b), c), en d), moet het brandstof-/energiebeleid, wanneer binnen een lokaal en gedefinieerd geografisch gebied een medische noodhulpdienst per helikopter (HEMS-missie) op basis van zichtvliegvoorschriften (VFR) wordt uitgevoerd, waarborgen dat de eindreservebrandstof/-energie na voltooiing van de missie toereikend is voor:

a)

een economische kruisvlucht gedurende 30 minuten, of

b)

een economische kruisvlucht gedurende 20 minuten overdag als wordt gevlogen binnen een gebied waar te allen tijde en geschikte vluchtuitvoeringslocaties beschikbaar zijn.”;

b)

punt SPA.HEMS.155 wordt vervangen door:

“SPA.HEMS.155 Bijtanken met passagiers aan boord

Overeenkomstig CAT.OP.MPA.200 “Bijtanken of leegpompen van het luchtvaartuig in bijzondere omstandigheden” moet worden voorzien in een tankprocedure waarbij de rotors worden stilgelegd of blijven draaien.”;

c)

punt SPA.HOFO.120 a) wordt vervangen door:

“a)

Onshore-bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein. In afwijking van CAT.OP.MPA.192, NCC.OP.152 en SPO.OP.151 hoeft de gezagvoerder/piloot met gezagvoerdersbevoegdheid geen bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in het navigatieplan te specificeren voor vluchten van een offshore-locatie naar een luchtvaartterrein op het land, indien:-

1)

de luchthaven van bestemming is gedefinieerd als een aan de kust gelegen luchtvaartterrein, of

2)

aan de volgende criteria is voldaan:

i)

de luchthaven van bestemming heeft een gepubliceerde instrumentnadering;

ii)

de vluchttijd bedraagt minder dan drie uur, en

iii)

in de gepubliceerde weersvoorspelling, geldig van één uur vóór tot één uur na het verwachte tijdstip van landing, is bepaald dat:

A)

de wolkenbasis zich op minstens 700 ft boven de minima voor de instrumentnadering bevindt, of 1 000 ft boven het bestemmingsluchtvaartterrein, indien dit hoger is, en

B)

de zichtbaarheid ten minste 2 500 meter bedraagt.”;

d)

SPA.SET-IMC.110 l) wordt vervangen door:

“l)

een noodbediening voor het motorvermogen, die het in geval van een redelijk waarschijnlijke storing in de brandstof-/energiecontrole-eenheid mogelijk maakt om de motor met voldoende vermogen verder te laten werken zodat de vlucht veilig kan worden voltooid.”.

6)

bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt NCC.OP.105 wordt vervangen door:

“NCC.OP.105 Specificatie van afgelegen luchtvaartterreinen — vleugelvliegtuigen

Wat betreft de selectie van uitwijkluchtvaartterreinen en het beleid inzake de brandstof-/energieplanning en brandstof-/energieherplanning tijdens de vlucht, beschouwt de exploitant een luchtvaartterrein niet als afgelegen, tenzij de vliegtijd naar het dichtstbijzijnde uitwijkluchtvaartterrein van bestemming met gunstige weersomstandigheden meer bedraagt dan:

a)

voor vliegtuigen met zuigermotoren: 60 minuten, of

b)

voor vliegtuigen met turbinemotoren: 90 minuten.”;

b)

de punten NCC.OP.130 en NCC.OP.131 worden vervangen door:

“NCC.OP.130 Brandstof-/energieplan — vleugelvliegtuigen en helikopters

a)

De exploitant dient een brandstof-/energieplan vast te stellen, uit te voeren en te handhaven dat het volgende omvat:

1)

het beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht, en

2)

een beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht.

b)

Het brandstof-/energieplan:

1)

moet geschikt zijn voor de types vluchtuitvoeringen die worden uitgevoerd, en

2)

moet overeenstemmen met de capaciteit van de exploitant om de uitvoering daarvan te ondersteunen.

NCC.OP.131 Brandstof-/energieplan — beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht — vleugelvliegtuigen en helikopters

a)

In het kader van het brandstof-/energieplan stelt de exploitant een beleid inzake de brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht vast om ervoor te zorgen dat het luchtvaartuig voldoende bruikbare brandstof/energie aan boord heeft om de geplande vlucht veilig te kunnen uitvoeren en om afwijkingen van de geplande vluchtuitvoering mogelijk te maken.

b)

De exploitant zorgt ervoor dat de brandstof-/energieplanning van vluchten ten minste op de volgende elementen gebaseerd is:

1)

de procedures in het vluchthandboek en:

i)

de meest recente, luchtvaartuigspecifieke gegevens van een systeem dat het brandstof-/energieverbruik controleert of, indien die niet beschikbaar zijn,

ii)

de door de luchtvaartuigfabrikant verstrekte gegevens, en

2)

de omstandigheden waaronder de vlucht zal plaatsvinden, met inbegrip van:

i)

gegevens over het brandstof-/energieverbruik van het luchtvaartuig;

ii)

de verwachte massa’s;

iii)

de verwachte weersomstandigheden;

iv)

de effecten van uitgestelde onderhoudsverrichtingen en/of configuratieafwijkingen, en

v)

verwachte vertragingen.

c)

Voor vliegtuigen zorgt de exploitant ervoor dat de aan de vlucht voorafgaande berekening van de voor een vlucht vereiste bruikbare brandstof/energie het volgende omvat:

1)

de taxibrandstof/-energie, die niet minder mag zijn dan de hoeveelheid die naar verwachting vóór het opstijgen zal worden gebruikt;

2)

de brandstof/-energie voor de vlucht, namelijk de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om het vliegtuig in staat te stellen te vliegen vanaf het opstijgen, of het punt van herplanning tijdens de vlucht, tot de landing op het luchtvaartterrein van bestemming;

3)

de brandstof/energie voor onvoorziene omstandigheden, die gelijk is aan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om onvoorziene factoren op te vangen;

4)

de brandstof/energie voor een uitwijkbestemming:

i)

als een vlucht met ten minste één bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein wordt uitgevoerd, is dit de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om van het luchtvaartterrein van bestemming naar het bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein te vliegen, of

ii)

als een vlucht zonder bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein wordt uitgevoerd, is dit de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om in de omgeving van het luchtvaartterrein van bestemming tegen wachtsnelheid te vliegen om het ontbreken van een uitwijkluchtvaartterrein van bestemming te compenseren;

5)

de eindreservebrandstof/-energie, die gelijk is aan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om in standaardomstandigheden tegen wachtsnelheid op 1 500 ft (450 m) boven de hoogteligging van het luchtvaartterrein te blijven vliegen, rekening houdend met de geschatte massa van het luchtvaartuig bij aankomst op het bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein of op het luchtvaartterrein van bestemming als er geen bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein vereist is, en niet minder mag zijn dan:

i)

voor vliegtuigen met zuigermotoren bij nachtelijke zichtvliegvoorschriften (VFR-vluchten) en vluchten volgens instrumentvliegvoorschriften (IFR): de brandstof/energie om gedurende 45 minuten te vliegen, of

ii)

voor vliegtuigen met zuigermotoren op VFR-vluchten overdag: de brandstof/energie die nodig is om 30 minuten te vliegen;

iii)

voor vliegtuigen met schroefturbinemotoren: de brandstof/energie die nodig is om 30 minuten te vliegen;

6)

extra brandstof/energie, indien deze vereist is voor het type vluchtuitvoering; dit is de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om het vliegtuig in staat te stellen om veilig te landen op een en-route-uitwijkluchtvaartterrein voor brandstof/energie (kritisch scenario voor ERA-luchtvaartterreinen voor brandstof/energie) in geval van een motorstoring of drukverlies, naargelang welke van beide het meeste brandstof/energie vergt, op basis van de aanname dat die storing op het meest kritieke punt op de route plaatsvindt; deze extra brandstof/energie is alleen vereist als de minimumhoeveelheid brandstof/energie die wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in c), punten 2) tot en met 5), niet volstaat voor een dergelijke gebeurtenis;

7)

extra brandstof/energie om rekening te houden met verwachte vertragingen of specifieke operationele beperkingen, en

8)

discretionaire brandstof/energie, indien vereist door de gezagvoerder.

d)

Voor helikopters zorgt de exploitant ervoor dat de aan de vlucht voorafgaande berekening van de voor een vlucht vereiste bruikbare brandstof/energie het volgende omvat:

1)

brandstof/energie om naar het geplande luchtvaartterrein of de geplande vluchtuitvoeringslocatie van bestemming te vliegen;

2)

als een uitwijkbestemming vereist is: de brandstof/energie voor een bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein, namelijk de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om een afgebroken nadering uit te voeren op het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie waar de landing gepland is, en daarna door te vliegen naar het gespecificeerde uitwijkluchtvaartterrein, inclusief nadering en landing, en

3)

de eindreservebrandstof/-energie, niet minder dan:

i)

voor VFR-vluchten, de voor een economische kruisvlucht van ten minste 20 minuten vereiste brandstof/energie, of

ii)

voor IFR-vluchten, brandstof/energie om bij standaardtemperatuur 30 minuten tegen wachtsnelheid te vliegen op 450 m (1 500 ft) boven het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie van bestemming of de uitwijkbestemming.

(e)

De exploitant dient ervoor te zorgen dat, in geval een vlucht moet doorvliegen naar een ander bestemmingsluchtvaartterrein dan oorspronkelijk gepland, de procedures voor herplanning tijdens de vlucht voor het berekenen van de vereiste bruikbare brandstof/energie beschikbaar zijn en voldoen aan de punten c), 2) tot en met 7), voor vleugelvliegtuigen en punt d) voor helikopters.

(f)

In geval van wijziging van het vliegplan tijdens de vlucht mag de gezagvoerder pas aan een vlucht beginnen of deze voortzetten als hij/zij zich ervan heeft vergewist dat het luchtvaartuig ten minste de geplande hoeveelheid bruikbare brandstof/energie en olie aan boord heeft om de vlucht veilig te kunnen voltooien.”;

c)

punt NCC.OP.151 b) wordt vervangen door:

“b)

de geplande landingslocatie als een afgelegen luchtvaartterrein wordt aangewezen en:

1)

een instrumentnaderingsprocedure is voorgeschreven voor het geplande luchtvaartterrein van landing, en

2)

uit de actuele meteorologische informatie blijkt dat de weersomstandigheden van twee uur vóór tot twee uur na het verwachte aankomsttijdstip als volgt zullen zijn:

i)

de wolkenbasis bevindt zich op minstens 300 m (1 000 ft) boven het minimum voor de instrumentnaderingsprocedure, en

ii)

het zicht bedraagt minstens 5,5 km, of 4 km meer dan het minimum voor de procedure.”;

d)

punt NCC.OP.155, b), wordt vervangen door:

“b)

Voor alle andere brandstof-/energiesoorten moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden genomen en moet het luchtvaartuig naar behoren zijn bemand met gekwalificeerd personeel dat in staat is om een eventuele evacuatie van het luchtvaartuig op de meest praktische en snelle wijze op gang te brengen en in goede banen te leiden.”;

e)

het volgende punt NCC.OP.157 wordt ingevoegd:

“NCC.OP.157 Bijtanken met draaiende motor(en)en/of rotors — helikopters

a)

Bijtanken met draaiende motor(en) en/of rotors is slechts toegestaan:

1)

als er geen passagiers in- of uitstappen;

2)

als de exploitant van het luchtvaartterrein/de vluchtuitvoeringslocatie dergelijke verrichtingen toestaat;

3)

overeenkomstig eventuele specifieke procedures en beperkingen in het vlieghandboek (AFM);

4)

met brandstoftypen JET A of JET A-1, en

5)

in aanwezigheid van passende reddings- en brandbestrijdingsfaciliteiten of -uitrusting (RFF);

b)

De exploitant beoordeelt de risico’s in verband met het tanken met draaiende motor(en) en/of rotors.

c)

De exploitant stelt passende procedures vast die door al het betrokken personeel, zoals bemanningsleden en operationeel grondpersoneel, moeten worden gevolgd.

d)

De exploitant leidt zijn bemanningsleden op en zorgt ervoor dat het betrokken grondpersoneel naar behoren is opgeleid.

e)

De exploitant zorgt ervoor dat de procedures voor het bijtanken van helikopters met draaiende motor(en) en/of rotors in het vluchthandboek worden gespecificeerd. Die procedure en alle wijzigingen daarvan moeten vooraf worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.”;

f)

punt NCC.OP.205 wordt vervangen door:

“NCC.OP.205 Brandstof-/energieplan — beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht

a)

De exploitant dient procedures vast te stellen om ervoor te zorgen dat tijdens de vlucht brandstof-/energiecontroles worden uitgevoerd en de brandstof-/energievoorraden worden beheerd.

b)

De gezagvoerder monitort de hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord om te waarborgen dat die gevrijwaard wordt en niet minder is dan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd;

c)

De gezagvoerder stelt de luchtverkeersleiding (ATC) in kennis de status “minimale brandstof/energie” middels een bericht “MINIMUM FUEL”, als de hij:

1)

beslist heeft te landen op een specifiek(e) luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie, en

2)

berekend heeft dat elke wijziging van de huidige afstand tot het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie, of elke extra vertraging van de vlucht, tot een landing met minder dan de geplande eindreservebrandstof/-energie kan leiden.

d)

De gezagvoerder maakt melding van een toestand “brandstof-/energieprobleem” door “MAYDAY MAYDAY MAYDAY FUEL” uit te zenden als de bruikbare brandstof/energie die volgens de raming beschikbaar is voor een landing op het dichtstbijzijnde luchtvaartterrein of de dichtstbijzijnde vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd, minder is dan de geplande eindreservebrandstof/-energie.”;

g)

in NCC.POL.110 a) worden de punten 6), 7), 8) en 9), vervangen door:

“6)

de massa van de brandstof/energie bij het opstijgen en de massa van de brandstof/energie voor de vlucht;

7)

de massa van andere verbruiksstoffen dan brandstof/energie, indien van toepassing;

8)

de componenten van de lading, met inbegrip van passagiers, bagage, vracht en ballast;

9)

de startmassa, de landingsmassa en de massa zonder brandstof/energie;”

7)

bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt NCO.OP.105 wordt vervangen door:

“NCO.OP.105 Specificatie van afgelegen luchtvaartterreinen — vleugelvliegtuigen

Voor wat de selectie van uitwijkluchtvaartterreinen en het brandstof-/energiebeleid betreft, beschouwt de gezagvoerder een luchtvaartterrein niet als afgelegen, tenzij de vliegtijd naar het dichtstbijzijnde uitwijkluchtvaartterrein van bestemming met gunstige weersomstandigheden meer bedraagt dan:-

a)

voor vliegtuigen met zuigermotoren: 60 minuten, of

b)

voor vliegtuigen met turbinemotoren: 90 minuten.”;

b)

punt NCO.OP.125 wordt vervangen door:

“NCO.OP.125 Brandstof-/energiebevoorrading — vleugelvliegtuigen en helikopters

a)

De gezagvoerder zorgt ervoor dat de hoeveelheid brandstof/energie en olie aan boord voldoende is, rekening houdend met de weersomstandigheden, alle elementen die de prestaties van het luchtvaartuig kunnen beïnvloeden, eventuele vertragingen die tijdens de vlucht worden verwacht, en alle onvoorziene gebeurtenissen waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij de vlucht kunnen beïnvloeden.

b)

De gezagvoerder plant een hoeveelheid brandstof/energie die als eindreservebrandstof/-energie moet worden gevrijwaard om een veilige landing te waarborgen. Bij het bepalen van de hoeveelheid eindreservebrandstof/-energie houdt de gezagvoerder, in dalende volgorde van prioriteit, rekening met alle volgende aspecten:

1)

de ernst van het gevaar voor personen of eigendommen dat kan worden veroorzaakt door een noodlanding na het opraken van de brandstof/energie, en

2)

de waarschijnlijkheid van onverwachte omstandigheden waardoor de uiteindelijke reservebrandstof/energie niet langer gevrijwaard zou kunnen worden.

c)

De gezagvoerder begint een vlucht alleen als het luchtvaartuig voldoende brandstof/energie en olie aan boord heeft:

1)

indien geen uitwijkhaven van bestemming vereist is, om naar het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie van de geplande landing te vliegen, plus de eindreservebrandstof/-energie, of

2)

indien een uitwijkhaven van bestemming vereist is, om naar het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie van de geplande landing en vervolgens naar een uitwijkluchtvaartterrein te vliegen, plus de eindreservebrandstof/-energie.”;

c)

punt NCO.OP.126 wordt geschrapt;

d)

punt NCO.OP.145 b) wordt vervangen door:

“b)

Het luchtvaartuig mag met geen enkel ander type brandstof/energie worden bijgetankt terwijl er passagiers in- of uitstappen of aan boord zijn, tenzij dit gebeurt in aanwezigheid van de gezagvoerder of ander gekwalificeerd personeel dat paraat is om een evacuatie van het luchtvaartuig op de meest praktische en snelle wijze op gang te brengen en in goede banen te leiden.”;

e)

het volgende punt NCO.OP.147 wordt ingevoegd:

“NCO.OP.147 Bijtanken met draaiende motor(en)en/of rotors — helikopters

Bijtanken met draaiende motor(en) en/of rotors is slechts toegestaan als alle voorwaarden tegelijk vervuld zijn:

a)

het is niet praktisch de motor uit te schakelen of opnieuw te starten;

b)

de eventuele specifieke procedures en beperkingen in het vlieghandboek (AFM) worden nageleefd;

c)

het gaat om brandstoftypen JET A of JET A-1;

d)

er zijn geen passagiers of taakspecialisten aan het in- of uitstappen of aan boord;

e)

de exploitant van het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie staat dergelijke verrichtingen toe;

f)

de passende reddings- en brandbestrijdingsfaciliteiten of -uitrusting (RFF) zijn aanwezig, en

g)

de volgende checklist wordt in acht genomen:

1)

normale en noodprocedures;

2)

de vereiste uitrusting;

3)

eventuele beperkingen, en

4)

de verantwoordelijkheden en taken van de gezagvoerder en van de bemanningsleden en taakspecialisten, indien van toepassing.”;

f)

punt NCO.OP.185 wordt vervangen door:

"NCO.OP.185 Brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht

a)

De gezagvoerder monitort de hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord om te waarborgen dat die gevrijwaard wordt en niet minder is dan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd.

b)

De gezagvoerder van een gecontroleerde vlucht stelt de luchtverkeersleiding (ATC) in kennis van de status “minimale brandstof/energie” middels een bericht “MINIMUM FUEL”, als de hij:

1)

beslist heeft te landen op een specifiek(e) luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie, en

2)

berekend heeft dat elke wijziging van de huidige afstand tot het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie, of elke extra vertraging van de vlucht, tot een landing met minder dan de geplande eindreservebrandstof/-energie kan leiden.

c)

De gezagvoerder van een gecontroleerde vlucht maakt melding van een toestand “brandstof-/energieprobleem” door “MAYDAY MAYDAY MAYDAY FUEL” uit te zenden als de bruikbare brandstof/energie die volgens de raming beschikbaar is voor een landing op het dichtstbijzijnde luchtvaartterrein of de dichtstbijzijnde vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd, minder is dan de geplande eindreservebrandstof/-energie.”;

g)

de punten NCO.SPEC.135 en NCO.SPEC.140 worden geschrapt;

8)

bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt SPO.OP.105 wordt vervangen door:

“SPO.OP.105 Specificatie van afgelegen luchtvaartterreinen — vleugelvliegtuigen

Wat betreft de selectie van uitwijkluchtvaartterreinen en het beleid inzake de brandstof-/energieplanning en brandstof-/energieherplanning tijdens de vlucht, beschouwt de exploitant een luchtvaartterrein niet als afgelegen, tenzij de vliegtijd naar het dichtstbijzijnde uitwijkbestemmingsluchtvaartterrein met gunstige weersomstandigheden meer bedraagt dan:

a)

voor vliegtuigen met zuigermotoren: 60 minuten, of

b)

voor vliegtuigen met turbinemotoren: 90 minuten.”;

b)

de punten SPO.OP.130 en SPO.OP.131 worden vervangen door:

“SPO.OP.130 Brandstof-/energieplan — vleugelvliegtuigen en helikopters

a)

De exploitant dient een brandstof-/energieplan vast te stellen, uit te voeren en te handhaven dat het volgende omvat:

1)

het beleid inzake de brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht, en

2)

het beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht.

b)

Het brandstof-/energieplan:

1)

moet geschikt zijn voor de types vluchtuitvoeringen die worden uitgevoerd, en

2)

moet overeenstemmen met de capaciteit van de exploitant om de uitvoering daarvan te ondersteunen.

SPO.OP.131 Brandstof-/energieplan — beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht — vleugelvliegtuigen en helikopters

a)

In het kader van het brandstof-/energieplan stelt de exploitant het beleid inzake brandstof-/energieplanning en herplanning tijdens de vlucht vast om ervoor te zorgen dat het luchtvaartuig een voldoende hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord heeft om de geplande vlucht veilig te kunnen uitvoeren en om afwijkingen van de geplande vluchtuitvoering mogelijk te maken.

b)

De exploitant zorgt ervoor dat de brandstof-/energieplanning van vluchten ten minste op de volgende elementen gebaseerd is:

1)

procedures in het vluchthandboek en:

i)

de meest recente, luchtvaartuigspecifieke gegevens van een systeem dat het brandstof-/energieverbruik controleert of, als die niet beschikbaar zijn,

ii)

de door de luchtvaartuigfabrikant verstrekte gegevens, en

2)

de omstandigheden waaronder de vlucht zal plaatsvinden, met inbegrip van:

i)

gegevens over het brandstof-/energieverbruik van het luchtvaartuig;

ii)

de verwachte massa’s;

iii)

de verwachte weersomstandigheden;

iv)

de effecten van uitgestelde onderhoudsverrichtingen en/of configuratieafwijkingen, en

v)

verwachte vertragingen.

c)

Voor vliegtuigen zorgt de exploitant ervoor dat de aan de vlucht voorafgaande berekening van de voor een vlucht vereiste bruikbare brandstof/energie het volgende omvat:

1)

de taxibrandstof/-energie, die niet minder mag zijn dan de hoeveelheid die naar verwachting vóór het opstijgen zal worden gebruikt;

2)

de brandstof/-energie voor de vlucht, die gelijk is aan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om het vliegtuig in staat te stellen te vliegen vanaf het opstijgen, of het punt van herplanning tijdens de vlucht, tot de landing op het luchtvaartterrein van bestemming;

3)

de brandstof/energie voor onvoorziene omstandigheden, die gelijk is aan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om onvoorziene factoren op te vangen;

4)

de brandstof/energie voor een uitwijkbestemming:

i)

als een vlucht met ten minste één bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein wordt uitgevoerd, is dit de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om van het bestemmingsluchtvaartterrein naar het bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein te vliegen, of

ii)

als een vlucht zonder bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein wordt uitgevoerd, is dit de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om in de omgeving van het luchtvaartterrein van bestemming tegen wachtsnelheid te vliegen om het ontbreken van een uitwijkluchtvaartterrein van bestemming te compenseren;

5)

de eindreservebrandstof/-energie die moet worden gevrijwaard om een veilige landing te waarborgen; bij het bepalen van de hoeveelheid eindreservebrandstof/-energie houdt de exploitant, in aflopende prioriteitsvolgorde, rekening met al het volgende:

i)

de ernst van het gevaar voor personen of eigendommen dat kan worden veroorzaakt door een noodlanding na het opraken van de brandstof/energie;

ii)

de waarschijnlijkheid van onverwachte omstandigheden waardoor de uiteindelijke reservebrandstof/energie niet langer gevrijwaard zou kunnen worden;

6)

extra brandstof/energie, indien deze vereist is voor het type vluchtuitvoering; dit is de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om het vliegtuig in staat te stellen om veilig te landen op een en-route-uitwijkluchtvaartterrein voor brandstof-/energie (kritisch scenario voor ERA-luchtvaartterreinen voor brandstof/energie) in geval van een motorstoring of drukverlies, naargelang welke van beide het meeste brandstof/energie vergt, op basis van de aanname dat die storing op het meest kritieke punt op de route plaatsvindt; deze extra brandstof/energie is alleen vereist als de minimumhoeveelheid brandstof/energie die wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in c), punten 2) tot en met 5), niet volstaat voor een dergelijke gebeurtenis;

7)

extra brandstof/energie om rekening te houden met verwachte vertragingen of specifieke operationele beperkingen, en

8)

discretionaire brandstof/energie, indien vereist door de gezagvoerder.

d)

Voor helikopters zorgt de exploitant ervoor dat de aan de vlucht voorafgaande berekening van de voor een vlucht vereiste bruikbare brandstof/energie het volgende omvat:

1)

de brandstof/energie om naar het geplande luchtvaartterrein of de geplande vluchtuitvoeringslocatie van bestemming te vliegen;

2)

als een uitwijkbestemming vereist is, de brandstof/energie voor het bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein, namelijk de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om een afgebroken nadering uit te voeren op het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie waar de landing gepland is, en daarna door te vliegen naar het gespecificeerde uitwijkluchtvaartterrein, inclusief nadering en landing, en

3)

de eindreservebrandstof/-energie, die gevrijwaard moet worden om een veilige landing te waarborgen; bij het bepalen van de hoeveelheid eindreservebrandstof/-energie houdt de exploitant, in aflopende prioriteitsvolgorde, rekening met al het volgende:

i)

de ernst van het gevaar voor personen of eigendommen dat kan worden veroorzaakt door een noodlanding na het opraken van de brandstof/energie, en

ii)

de waarschijnlijkheid van dergelijke onverwachte omstandigheden waardoor de uiteindelijke reservebrandstof/energie niet langer gevrijwaard zou kunnen worden;

4)

extra brandstof/energie om rekening te houden met verwachte vertragingen of specifieke operationele beperkingen, en

5)

discretionaire brandstof/energie, indien vereist door de gezagvoerder.

e)

De exploitant moet ervoor zorgen dat, in geval een vlucht moet doorvliegen naar een ander bestemmingsluchtvaartterrein dan oorspronkelijk gepland, de procedures voor herplanning tijdens de vlucht voor het berekenen van de vereiste bruikbare brandstof/energie beschikbaar zijn en voldoen aan de punten c), 2) tot en met 7), voor vleugelvliegtuigen en punt d) voor helikopters.

f)

In geval van wijziging van het vliegplan tijdens de vlucht mag de gezagvoerder pas aan een vlucht beginnen of deze voortzetten wanneer hij/zij zich ervan heeft vergewist dat het luchtvaartuig ten minste de geplande hoeveelheid bruikbare brandstof/energie en olie aan boord heeft om de vlucht veilig te kunnen voltooien.”;

c)

punt SPO.OP.150 b wordt vervangen door:

“b)

de geplande landingslocatie als een afgelegen luchtvaartterrein wordt aangewezen en:

1)

een instrumentnaderingsprocedure is voorgeschreven voor het geplande luchtvaartterrein van landing, en

2)

uit de beschikbare actuele meteorologische informatie blijkt dat de weersomstandigheden als volgt zullen zijn van twee uur vóór tot twee uur na het verwachte aankomsttijdstip, of van de werkelijke vertrektijd tot twee uur na het verwachte aankomsttijdstip, als deze periode korter is:

i)

de wolkenbasis bevindt zich op minstens 300 m (1 000 ft) boven het minimum voor de instrumentnaderingsprocedure;

ii)

het zicht bedraagt minstens 5,5 km, of 4 km meer dan het minimum voor de procedure.”;

d)

punt SPO.OP.155 b) wordt vervangen door:

“b)

Voor alle andere brandstof-/energiesoorten moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden genomen en moet het luchtvaartuig naar behoren zijn bemand met gekwalificeerd personeel dat paraat is om een eventuele evacuatie van het luchtvaartuig op de meest praktische en snelle wijze op gang te brengen en in goede banen te leiden.”;

e)

het volgende punt SPO.OP.157 wordt ingevoegd:

“SPO.OP.157 Bijtanken met draaiende motor(en)en/of rotors — helikopters

a)

Bijtanken met draaiende motor(en) en/of rotors is slechts toegestaan:

1)

als er geen taakspecialisten in- of uitstappen;

2)

de exploitant van het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie dergelijke verrichtingen toestaat;

3)

overeenkomstig eventuele specifieke procedures en beperkingen in het vlieghandboek (AFM);

4)

met brandstoftypen JET A of JET A-1, en

5)

in aanwezigheid van passende reddings- en brandbestrijdingsfaciliteiten of -uitrusting (RFF).

b)

De exploitant beoordeelt de risico’s in verband met het tanken met draaiende motor(en) en/of rotors.

c)

De exploitant stelt passende procedures vast die door al het betrokken personeel, zoals bemanningsleden, taakspecialisten en operationeel grondpersoneel, moeten worden gevolgd.

d)

De exploitant zorgt ervoor dat zijn bemanningsleden, het personeel voor vluchtuitvoering op de grond en alle taakspecialisten die bij de procedures betrokken zijn, naar behoren zijn opgeleid.

e)

De exploitant zorgt ervoor dat de procedures voor het bijtanken van helikopters met draaiende motor(en) en/of rotors in het vluchthandboek worden gespecificeerd.”;

f)

punt SPO.OP.190 wordt vervangen door:

“SPO.OP.190 Brandstof-/energieplan — beleid inzake brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht

a)

De exploitant van complexe motoraangedreven luchtvaartuigen stelt procedures vast om ervoor te zorgen dat tijdens de vlucht brandstof-/energiecontroles worden uitgevoerd en de brandstof-/energievoorraden worden beheerd.

b)

De gezagvoerder monitort de hoeveelheid bruikbare brandstof/energie aan boord om te waarborgen dat die gevrijwaard wordt en niet minder is dan de hoeveelheid brandstof/energie die nodig is om door te vliegen naar een luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd.

c)

De gezagvoerder stelt de luchtverkeersleiding (ATC) in kennis van de status “minimale brandstof/energie” middels een bericht “MINIMUM FUEL”, als de hij:

1)

beslist heeft te landen op een specifiek(e) luchtvaartterrein of vluchtuitvoeringslocatie, en

2)

berekend heeft dat elke wijziging van de huidige afstand tot het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie, of elke extra vertraging van de vlucht, tot een landing met minder dan de geplande eindreservebrandstof/-energie kan leiden.

d)

De gezagvoerder maakt melding van een toestand “brandstof-/energieprobleem” door “MAYDAY MAYDAY MAYDAY FUEL” uit te zenden als de bruikbare brandstof/energie die volgens de raming beschikbaar is voor een landing op het dichtstbijzijnde luchtvaartterrein of de dichtstbijzijnde vluchtuitvoeringslocatie waar een veilige landing kan worden uitgevoerd, kleiner is dan de geplande eindreservebrandstof/-energie.”;

g)

punt SPO.POL.110 wordt vervangen door:

“SPO.POL.110 Systeem voor de bepaling van massa en zwaartepunt — commerciële vluchtuitvoeringen met vliegtuigen en helikopters en niet-commerciële vluchtuitvoeringen met complexe motoraangedreven luchtvaartuigen

a)

De exploitant stelt een systeem vast voor de bepaling van massa en zwaartepunt om vóór elke vlucht of reeks vluchten het volgende te kunnen bepalen:

1)

de droge vliegmassa van het luchtvaartuig;

2)

de massa van de verkeerslading;

3)

de massa van de brandstof-/energielading;

4)

de lading en de verdeling daarvan;

5)

de startmassa, de landingsmassa en de massa zonder brandstof/energie, en

6)

de toepasselijke posities van het zwaartepunt (CG) van het luchtvaartuig.

b)

De cockpitbemanning krijgt een hulpmiddel waarmee zij massa- en zwaartepuntbepalingen op basis van elektronische berekeningen kan repliceren en verifiëren.

c)

De exploitant stelt procedures op om de gezagvoerder in staat te stellen de massa van de brandstof-/energielading te bepalen op basis van de werkelijke soortelijke massa of, indien deze niet bekend is, de soortelijke massa die is berekend volgens een in het vluchthandboek vermelde methode.”;

h)

in SPO.POL.115 a) worden de punten 6), 7), 8) en 9) vervangen door:

“6)

de massa van de brandstof/energie bij het opstijgen en de massa van de brandstof/energie voor de vlucht;

7)

de massa van andere verbruiksstoffen dan brandstof/energie, indien van toepassing;

8)

de componenten van de lading;

9)

de startmassa, de landingsmassa en de massa zonder brandstof/energie;”

i)

punt SPO.IDE.H.146 a) 1) wordt vervangen door:

“1)

ze vallen niet onder het toepassingsgebied van SPO.IDE.H.145 a);”;


BIJLAGE II

In bijlage I bij Verordening (EU) nr. 965/2012 wordt het volgende punt 98 ter toegevoegd:

““98 ter”:

alcohol, opioïden, cannabinoïden, sedativa en hypnotica, cocaïne, andere psychostimulantia, hallucinogene middelen en vluchtige oplosmiddelen, met uitzondering van koffie en tabak;”.


Top