Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R1842

    Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft

    C/2019/7864

    PB L 282 van 4.11.2019, p. 20–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 19/06/2022

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/1842/oj

    4.11.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 282/20


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1842 VAN DE COMMISSIE

    van 31 oktober 2019

    tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 10 bis, lid 21,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Richtlijn 2003/87/EG is een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie vastgesteld teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen. Artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG voorziet in de voorlopige kosteloze toewijzing van emissierechten.

    (2)

    Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie (2) is voor de vierde handelsperiode van 2021 tot en met 2030 een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG vastgesteld.

    (3)

    Overeenkomstig artikel 10 bis, lid 20, van Richtlijn 2003/87/EG moet de kosteloze toewijzing van emissierechten aan installaties die, volgens een beoordeling op basis van een voortschrijdend gemiddelde van twee jaar, meer dan 15 % meer of minder in bedrijf zijn geweest vergeleken bij de historische activiteitsniveaus, op symmetrische wijze worden aangepast. Om de aanpassingen van de toewijzing van emissierechten als gevolg van wijzigingen in activiteit uit te voeren, is het passend om deze wijzigingen te vergelijken met de historische activiteitsniveaus op subinstallatieniveau, aangezien de installaties overeenkomstig artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 in subinstallaties zijn onderverdeeld.

    (4)

    Om de kosteloze toewijzing aan te passen is het noodzakelijk om onafhankelijk geverifieerde gegevens van hoge kwaliteit te verzamelen. Er moet worden gezorgd voor consistentie in de nauwkeurigheid en kwaliteit van de gegevens die worden gemonitord en gerapporteerd om de kosteloze toewijzing te bepalen. Daartoe moeten specifieke regels voor het rapporteren van activiteitsniveaus op subinstallatieniveau worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met de desbetreffende bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331. De gegevens die overeenkomstig deze regels van exploitanten worden verkregen, moeten de werkelijke exploitatie van subinstallaties weerspiegelen.

    (5)

    De exploitanten moeten de gevraagde gegevens jaarlijks verstrekken. Gegevens moeten worden gemonitord overeenkomstig de voorschriften inzake monitoring van artikel 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331.

    (6)

    Om te zorgen voor samenhang tussen de verificatie van de jaarlijkse emissieverslagen overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2003/87/EG en gegevens over het activiteitsniveau, en om synergieën te benutten, is het passend om gebruik te maken van het rechtskader van maatregelen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie (3).

    (7)

    Om manipulatie of misbruik van het systeem voor aanpassingen van de toewijzingen te voorkomen, onnodige administratieve lasten te vermijden en ervoor te zorgen dat wijzigingen in de toewijzingen op een doeltreffende, niet-discriminerende en uniforme wijze worden uitgevoerd, moeten verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van subinstallaties gelden wanneer het activiteitsniveau met meer dan 15 % is toegenomen of gedaald ten opzichte van het historische activiteitsniveau. Het gemiddelde activiteitsniveau moet worden gedefinieerd als het rekenkundig gemiddelde van de twee jaarlijkse activiteitsniveaus van twee volledige kalenderjaren van exploitatie. Het eerste jaar waarin het gemiddelde activiteitsniveau wordt berekend, moet het eerste jaar van elke toewijzingsperiode zijn. Indien uit de vergelijking van het historische activiteitsniveau en het gemiddelde activiteitsniveau een verschil van meer dan 15 % blijkt, moet de kosteloze toewijzing worden aangepast met de exacte procentuele wijziging in het activiteitsniveau. Indien een latere verandering in het activiteitsniveau binnen hetzelfde interval van 5 % boven 15 % plaatsvindt, moet de toewijzing onveranderd blijven. Indien een latere verandering het interval van 5 % waarin de vorige aanpassing viel (bv. 20-25 %, 25-30 % enz.) overschrijdt, moet de aanpassing ook overeenkomen met de exacte procentuele wijziging in het gemiddelde activiteitsniveau.

    (8)

    Om onnodige administratieve lasten te vermijden, moeten aanpassingen worden overwogen wanneer veranderingen in het activiteitsniveau van een subinstallatie zouden leiden tot een jaarlijkse aanpassing van de kosteloze toewijzing van de subinstallatie met 100 of meer emissierechten.

    (9)

    Om manipulatie of misbruik van het systeem te voorkomen en ervoor te zorgen dat de wijzigingen in de toewijzingen op een doeltreffende, niet-discriminerende en uniforme wijze worden uitgevoerd, moeten nieuwkomers en nieuwe subinstallaties op dezelfde wijze worden behandeld.

    (10)

    Krachtens artikel 10 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG moeten geharmoniseerde overgangsmaatregelen worden vastgesteld voor de kosteloze toewijzing van emissierechten op een wijze die de reductie van broeikasgasemissies en het gebruik van energie-efficiënte technieken stimuleert. Om de stimulansen voor de vermindering van de emissies te behouden bij de vaststelling van verdere regelingen voor de aanpassing van kosteloze toewijzingen aan subinstallaties waarvan de activiteiten met meer dan 15 % zijn toegenomen of gedaald ten opzichte van de historische activiteitsniveaus, moet ook rekening worden gehouden met andere veranderingen in de exploitatie van subinstallaties dan veranderingen in de activiteitsniveaus, zoals de verbetering van de energie-efficiëntie, veranderingen in de warmtelevering, de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit, de productie van hoogwaardige chemicaliën, veranderingen in de productie van monomeer vinylchloride en de terugwinning van energie uit afvalgassen. Om deze stimulansen voor het verminderen van emissies te maximaliseren, is het passend om dergelijke veranderingen op subinstallatieniveau te overwegen.

    (11)

    Om productiewijzigingen beter op de kosteloze toewijzing af te stemmen mogen voor subinstallaties waarvoor een stopzetting van de activiteiten wordt gemeld, vanaf het jaar na de stopzetting geen emissierechten worden verleend.

    (12)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    Deze verordening is van toepassing op de kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG voor de handelsperiode van 2021 tot en met 2030.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    “gemiddeld activiteitsniveau”: voor elke subinstallatie het rekenkundig gemiddelde van de desbetreffende jaarlijkse activiteitsniveaus voor de twee kalenderjaren voorafgaand aan de indiening van een verslag als bedoeld in artikel 3, lid 1;

    2)

    “gevestigde installatie”: gevestigde installatie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;

    3)

    “warmtebenchmark-subinstallatie”: warmtebenchmark-subinstallatie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;

    4)

    “brandstofbenchmark-subinstallatie”: brandstofbenchmark-subinstallatie zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;

    5)

    “toewijzingsperiode”: toewijzingsperiode zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 15, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;

    6)

    “groep”: groep zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 11, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (4).

    Artikel 3

    Verslagleggingsvereisten

    1.   De exploitanten van installaties waaraan overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG kosteloze toewijzingen zijn verleend voor de handelsperiode van 2021 tot en met 2030, brengen vanaf 2021 jaarlijks verslag uit over het activiteitsniveau van elke subinstallatie in het voorgaande kalenderjaar. In 2021 zal dit verslag gegevens voor de twee jaren voorafgaand aan de indiening ervan bevatten.

    Nieuwkomers kunnen de in artikel 5, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 bedoelde verslagen in het jaar na de eerste dag van de exploitatie indienen.

    2.   Het verslag over het activiteitsniveau moet informatie bevatten over het activiteitsniveau van elke subinstallatie en over elk van de in punt 1, met uitzondering van punt 1.3, onder c), en in de punten 2.3 tot en met 2.7 van bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 vermelde parameters. Het verslag over het activiteitsniveau bevat ook informatie over de structuur van de eventuele groep waartoe de installatie behoort en over de vraag of een subinstallatie niet langer actief is.

    De bevoegde autoriteit kan van de exploitanten verlangen dat zij in het verslag over het activiteitsniveau ook verslag uitbrengen over de aanvullende parameters die zijn opgenomen in bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 of waarnaar wordt verwezen in punt 1 van die bijlage.

    3.   Het verslag over het activiteitsniveau wordt uiterlijk op 31 maart van elk jaar in de periode van 2021 tot en met 2030 ingediend bij de bevoegde autoriteit die de kosteloze toewijzing verleent, tenzij de bevoegde autoriteit voor deze indiening een eerdere termijn heeft vastgesteld. Het wordt samen met een verificatierapport over het verslag over het activiteitsniveau op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 ingediend.

    De lidstaten kunnen voorschrijven dat een voorlopig verslag over het activiteitsniveau wordt ingediend, waarin alle bij de indiening beschikbare informatie is opgenomen. De lidstaten kunnen termijnen vaststellen voor de indiening van het voorlopige verslag over het activiteitsniveau.

    De bevoegde autoriteit kan de verlening van kosteloze emissierechten aan een installatie opschorten totdat de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de toewijzing aan die installatie niet hoeft te worden aangepast of de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 een besluit heeft vastgesteld met betrekking tot de aanpassingen van de toewijzing aan die installatie.

    In voorkomend geval vordert de bevoegde autoriteit de te veel toegewezen emissierechten terug overeenkomstig de procedure van artikel 48, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1122 van de Commissie (5).

    De bevoegde autoriteit kan eisen dat de exploitanten en verificateurs elektronische sjablonen of specifieke bestandsformaten gebruiken voor de indiening van verslagen over het activiteitsniveau.

    4.   De bevoegde autoriteit beoordeelt het in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel bedoelde verslag over het activiteitsniveau in het licht van de vereisten van de artikelen 7 tot en met 12 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331. De bevoegde autoriteit kan in de volgende situaties een voorzichtige schatting van de waarde van een parameter maken:

    a)

    de exploitant heeft binnen de in lid 3 bedoelde termijn geen geverifieerd verslag over het activiteitsniveau ingediend en de toewijzing van de emissierechten is niet opgeschort;

    b)

    de meegedeelde geverifieerde waarde is in strijd met deze verordening of Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331;

    c)

    het verslag over het activiteitsniveau van een exploitant is niet overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 geverifieerd.

    De bevoegde autoriteit mag de toewijzing aan een installatie niet verhogen op basis van een schatting in de onder a) bedoelde situatie.

    Indien een verificateur in het verificatierapport overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 melding heeft gedaan van niet-beduidende onjuistheden die niet door de exploitant zijn gecorrigeerd voordat het verificatierapport is opgesteld, beoordeelt de bevoegde autoriteit die onjuistheden en doet zij waar mogelijk een voorzichtige schatting van de waarde van een parameter. De bevoegde autoriteit laat de exploitant weten of en welke correcties moeten worden aangebracht in het verslag over het activiteitsniveau. De exploitant stelt die informatie ter beschikking van de verificateur.

    Artikel 4

    Gemiddelde activiteitsniveaus

    1.   Jaarlijks bepaalt de bevoegde autoriteit op basis van de verslagen over het activiteitsniveau voor de betrokken periode van twee jaar het gemiddelde activiteitsniveau van elke subinstallatie.

    2.   Het gemiddelde activiteitsniveau van nieuwe subinstallaties en nieuwkomers wordt niet berekend voor de eerste drie kalenderjaren van exploitatie.

    Artikel 5

    Aanpassingen van de kosteloze toewijzing als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau

    1.   De bevoegde autoriteit vergelijkt jaarlijks het overeenkomstig artikel 4 bepaalde gemiddelde activiteitsniveau van elke subinstallatie met het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen. Wanneer de absolute waarde van het verschil tussen het gemiddelde activiteitsniveau en het historische activiteitsniveau van die subinstallatie meer dan 15 % bedraagt, wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die installatie aangepast. Die aanpassing is van toepassing vanaf het jaar dat volgt op de twee kalenderjaren die zijn gebruikt voor de bepaling van het gemiddelde activiteitsniveau, mits de aanpassing van de jaarlijkse voorlopige hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de subinstallatie wordt toegewezen, ten minste 100 emissierechten bedraagt. Die aanpassing geschiedt door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen met de exacte procentuele wijziging in het gemiddelde activiteitsniveau ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen.

    2.   Indien tijdens een toewijzingsperiode een aanpassing overeenkomstig lid 1 is doorgevoerd, kunnen verdere aanpassingen alleen plaatsvinden indien de absolute waarde van het verschil tussen het gemiddelde activiteitsniveau en het historische activiteitsniveau van die subinstallatie het dichtstbijzijnde interval van 5 % boven de wijziging van 15 % waardoor de vorige aanpassing van de kosteloze toewijzing aan die installatie is veroorzaakt, overschrijdt, door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen met de exacte procentuele wijziging in het gemiddelde activiteitsniveau ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen, mits de aanpassing van de jaarlijkse voorlopige hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de subinstallatie wordt toegewezen, ten minste 100 emissierechten bedraagt.

    3.   Indien de toename of de daling van het gemiddelde activiteitsniveau van een subinstallatie niet langer meer dan 15 % bedraagt ten opzichte van het historische activiteitsniveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de kosteloze toewijzing te bepalen, is de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die subinstallatie vanaf het jaar volgend op de twee kalenderjaren die werden gebruikt voor het bepalen van het gemiddelde activiteitsniveau gelijk aan de oorspronkelijke toewijzing overeenkomstig artikel 16 of 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331.

    4.   Indien een subinstallatie niet meer in bedrijf is, wordt de kosteloze toewijzing van deze subinstallatie vanaf het jaar volgend op de stopzetting van de activiteiten op nul vastgesteld.

    5.   Voor nieuwe subinstallaties en nieuwkomers wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten gedurende de eerste drie kalenderjaren van exploitatie niet aangepast. Voor het eerste en het tweede kalenderjaar van exploitatie wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten gebaseerd op het respectieve activiteitsniveau van elk jaar, en voor het derde kalenderjaar van exploitatie wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten gebaseerd op het voor de bepaling van de kosteloze toewijzing gebruikte historische activiteitsniveau.

    6.   De definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos aan een installatie toegewezen emissierechten is gelijk aan de som van de overeenkomstig artikel 16 of 18, naargelang het geval, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 berekende emissierechten van alle subinstallaties.

    Artikel 6

    Andere wijzigingen in de exploitatie van de installatie

    1.   Indien een exploitant op basis van de gegevens in het verslag over het activiteitsniveau en eventueel door de bevoegde autoriteit gevraagde aanvullende gegevens aantoont dat de daling van het activiteitsniveau van een subinstallatie waarvoor de hoeveelheid kosteloze toewijzing is bepaald op basis van een warmte- of brandstofbenchmark, geen verband houdt met een verandering in de productieniveaus van de subinstallatie, maar het gevolg is van een toename van de energie-efficiëntie van die subinstallatie als bedoeld in lid 3 van dit artikel van meer dan 15 % ten opzichte van de energie-efficiëntie op basis van de referentiegegevens of het gegevensverslag over de nieuwkomer, wordt de kosteloze toewijzing niet aangepast.

    2.   Indien een exploitant er niet in slaagt om, op verzoek van de bevoegde autoriteit, op basis van de gegevens in het verslag over het activiteitsniveau en eventueel door de bevoegde autoriteit gevraagde aanvullende gegevens aan te tonen dat de toename van het activiteitsniveau van een subinstallatie waarvoor de hoeveelheid kosteloze toewijzing is bepaald op basis van een warmte- of brandstofbenchmark, verband houdt met een verandering in de productieniveaus van de subinstallatie en niet het gevolg is van een afname van de energie-efficiëntie van die subinstallatie als bedoeld in lid 3 van dit artikel van meer dan 15 % ten opzichte van de energie-efficiëntie op basis van de referentiegegevens of het gegevensverslag over de nieuwkomer, kan de bevoegde autoriteit de aanpassing van de kosteloze toewijzing weigeren.

    3.   Voor warmtebenchmark- en brandstofbenchmark-subinstallaties wordt de verandering in de energie-efficiëntie bepaald door de hoeveelheid warmte of brandstof die voor de productie van elk product wordt gebruikt te vergelijken met de volgens het verslag met referentiegegevens na de wijziging in de exploitatie van de subinstallaties door die installaties respectievelijk geproduceerde hoeveelheden. Deze bepaling van de energie-efficiëntie gebeurt voor de productie van elk product dat onder elke Prodcom-code van de subinstallatie valt en is opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3924/91 van de Raad (6).

    Overeenkomstig de eerste alinea van dit lid worden de voor de productie van elk product gebruikte hoeveelheden warmte en brandstof bepaald volgens de methoden die zijn vastgesteld in het overeenkomstig artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 goedgekeurde monitoringmethodiekplan.

    4.   Indien uit het overeenkomstig artikel 3 ingediende verslag over het activiteitsniveau blijkt dat het voortschrijdend gemiddelde van twee jaar van een in artikel 16, lid 5, of artikel 19, 20, 21 of 22 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 genoemde parameter, met uitzondering van de activiteitsniveaus, voor een subinstallatie met meer dan 15 % is gewijzigd ten opzichte van de waarden die werden gebruikt om het oorspronkelijke niveau van kosteloze toewijzing te bepalen, wordt de kosteloze toewijzing van emissierechten aan die installatie aangepast vanaf het jaar volgend op de twee jaren die worden gebruikt voor de bepaling van de verandering in parameters, mits de aanpassing van de jaarlijkse voorlopige hoeveelheid emissierechten die kosteloos aan de subinstallatie wordt toegewezen, ten minste 100 emissierechten bedraagt, door de kosteloze toewijzing voor de betrokken subinstallatie te vermeerderen of te verminderen op grond van de nieuwe exacte waarde van de parameter.

    Artikel 7

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 31 oktober 2019.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

    (2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 59 van 27.2.2019, blz. 8).

    (3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 94).

    (4)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen. PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

    (5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1122 van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werking van het EU-register (PB L 177 van 2.7.2019, blz. 3).

    (6)  Verordening (EEG) nr. 3924/91 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de totstandbrenging van een communautaire enquête naar de industriële productie (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 1).


    Top