EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R0103

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/103 van de Commissie van 23 januari 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 voor wat de verduidelijking, harmonisering, vereenvoudiging en versterking van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen betreft (Voor de EER relevante tekst.)

C/2019/136

PB L 21 van 24.1.2019, p. 13–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 02/07/2020

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/103/oj

24.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/103 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2019

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 voor wat de verduidelijking, harmonisering, vereenvoudiging en versterking van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de ervaring met de tenuitvoerlegging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie (2) is gebleken dat er behoefte is aan kleine wijzigingen van de uitvoeringsvoorwaarden van bepaalde gemeenschappelijke basisnormen.

(2)

Bepaalde specifieke maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging moeten worden verduidelijkt, geharmoniseerd of vereenvoudigd, teneinde de juridische duidelijkheid te verbeteren, de gemeenschappelijke interpretatie van de wetgeving te standaardiseren en een zo goed mogelijke tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging te waarborgen.

(3)

Ook moeten de uitvoeringsbepalingen worden gewijzigd als gevolg van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de exploitatie van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen, technologie en beveiligingsapparatuur die is aangepast aan de gewijzigde dreigingen en risico's, en de evolutie van de internationale normen en aanbevolen praktijken van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).

(4)

De wijzigingen hebben betrekking op maatregelen op het gebied van luchthavenbeveiliging, de herziening van de regels inzake het achtergrondonderzoek ter verbetering van de beveiligingscultuur en de veerkracht, en de invoering van, de definitie van prestatienormen voor en het gebruik van apparatuur voor schoenexplosievendetectie (SED) en detectieapparatuur voor explosieve dampen (EVD).

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19 van Verordening (EG) nr. 300/2008 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 februari 2019. De punten 2, 20, 25, 26, 28 tot en met 38, 44 en 45 van de bijlage bij deze verordening zijn evenwel van toepassing met ingang van 31 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (PB L 299 van 14.11.2015, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 1.1.3.4 wordt vervangen door:

„1.1.3.4.

Er wordt zo snel mogelijk een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste kritieke delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze delen, telkens als de volgende personen toegang hebben gehad tot kritieke delen:

a)

personen die geen beveiligingsonderzoek hebben ondergaan;

b)

passagiers en bemanningsleden die aankomen uit andere derde landen dan die welke zijn opgesomd in aanhangsel 4-B;

c)

passagiers en bemanningsleden die aankomen uit luchthavens in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009 (*1), tenzij zij bij hun aankomst worden opgewacht en buiten deze zones worden begeleid in overeenstemming met punt 1.2.7.3.

Luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen, worden geacht te voldoen aan dit punt; het is niet van toepassing wanneer personen die onder punten 1.3.2 en 4.1.1.7 vallen, toegang hebben gehad tot kritieke delen.

Wat de punten b) en c) betreft, is deze bepaling alleen van toepassing op die kritieke delen die worden gebruikt voor ruimbagage die aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen en/of door aan een beveiligingsonderzoek onderworpen vertrekkende passagiers die niet met hetzelfde luchtvaartuig als de eerder genoemde passagiers en bemanningsleden vertrekken.

(*1)  Verordening (EU) nr. 1254/2009 van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen (PB L 338 van 19.12.2009, blz. 17).”"

2)

Punt 1.2.3 wordt vervangen door:

„1.2.3.   Vereisten voor EU-bemanningsidentiteitskaarten en luchthavenidentiteitskaarten

1.2.3.1.   Een bemanningsidentiteitskaart van een bemanningslid dat in dienst is bij een luchtvaartmaatschappij uit de Unie, en een luchthavenidentiteitskaart mogen alleen worden afgegeven aan een persoon die deze nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken en die met succes een uitgebreid achtergrondonderzoek overeenkomstig punt 11.1.3 heeft ondergaan.

1.2.3.2.   Bemannings- en luchthavenidentiteitskaarten worden voor een periode van hoogstens vijf jaar afgegeven.

1.2.3.3.   De identiteitskaart van een persoon die niet door een uitgebreid achtergrondonderzoek komt, wordt onmiddellijk buiten werking gesteld of ingetrokken, al naargelang het geval, en teruggegeven aan de bevoegde autoriteit, exploitant of entiteit die ze heeft afgegeven, waar toepasselijk.

1.2.3.4.   De identiteitskaart moet op een zichtbare plaats worden gedragen, ten minste wanneer de houder zich in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone bevindt.

Een persoon die zijn identiteitskaart niet zichtbaar draagt in andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones dan die waarin passagiers aanwezig zijn, wordt staande gehouden door de personen die bevoegd zijn voor de toepassing van punt 1.5.1, onder c), en, waar nodig, aangegeven.

1.2.3.5.   Onder de volgende omstandigheden wordt de identiteitskaart onmiddellijk teruggegeven:

a)

op verzoek van de bevoegde autoriteit, exploitant of entiteit die ze heeft afgegeven, al naargelang het geval;

b)

op het ogenblik van beëindiging van de dienst;

c)

bij een verandering van werkgever;

d)

wanneer het niet langer nodig is dat de persoon toegang heeft tot de zones waarvoor toestemming is verleend;

e)

bij het verstrijken van de geldigheidstermijn van de kaart;

f)

wanneer de kaart wordt ingetrokken.

1.2.3.6.   De entiteit die de kaart heeft afgegeven wordt onmiddellijk in kennis gesteld van het verlies, de diefstal of de niet-teruggave van een identiteitskaart.

1.2.3.7.   Bij teruggave, verstrijken van de geldigheidsduur, intrekking of kennisgeving van verlies, diefstal of niet-teruggave wordt een elektronische kaart onmiddellijk buiten werking gesteld.”.

3)

Punt 1.2.6.3, onder b), wordt vervangen door:

„b)

gekoppeld aan de onderneming of individuele gebruiker van een geregistreerd voertuig via een beveiligde databank voor de registratie van voertuigen.”.

4)

In punt 1.2.6.3 wordt de laatste zin vervangen door:

„Elektronische voertuigpassen moeten ook elektronisch leesbaar zijn aan de luchtzijde.”.

5)

Punt 1.3.1.1, onder f), wordt vervangen door:

„f)

apparatuur voor detectie van explosievensporen (ETD), in combinatie met draagbare metaaldetectieapparatuur (HHMD);”.

6)

Aan punt 1.3.1.1 worden de volgende punten g) en h) toegevoegd:

„g)

schoenmetaaldetectieapparatuur (SMD);

h)

schoenexplosievendetectieapparatuur (SED).”.

7)

Aan het eind van punt 1.3.1.1 wordt de volgende zin toegevoegd:

„SMD- en SED-apparatuur mag alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt.”.

8)

Punt 1.3.1.3 wordt vervangen door:

„1.3.1.3.

Explosievenspeurhonden, ETD-apparatuur en ETD-apparatuur in combinatie met SED-apparatuur mogen alleen worden gebruikt als aanvullende methode voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers of mogen alleen onvoorspelbaar worden afgewisseld met fouilleren, fouilleren in combinatie met SMD-apparatuur, WTMD of beveiligingsscanners.”.

9)

De volgende zin wordt aan het einde van punt 3.1.3 toegevoegd:

„De hierboven vermelde informatie mag in elektronische vorm worden opgeslagen.”.

10)

Punt 4.0.3 wordt vervangen door:

„4.0.3.

Passagiers en hun handbagage die aankomen uit een lidstaat waar het luchtvaartuig in transit was na te zijn aangekomen uit een derde land dat niet in aanhangsel 4-B is vermeld of uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, worden beschouwd als passagiers en handbagage die aankomen uit een derde land, tenzij bevestigd is dat deze passagiers en hun handbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen.”.

11)

Het volgende punt 4.0.6 wordt toegevoegd:

„4.0.6.

Passagiers en hun handbagage die aankomen uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, worden beschouwd als passagiers en handbagage die aankomen uit een derde land, tenzij bevestigd is dat deze passagiers en hun handbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen.”.

12)

Punt 4.1.1.2, onder f), wordt vervangen door:

„f)

ETD-apparatuur in combinatie met draagbare metaaldetectieapparatuur (HHMD);”.

13)

Aan punt 4.1.1.2 worden de volgende punten g) en h) toegevoegd:

„g)

schoenmetaaldetectieapparatuur (SMD);

h)

schoenexplosievendetectieapparatuur (SED).”.

14)

Punt 4.1.1.9 wordt vervangen door:

„4.1.1.9.

Explosievenspeurhonden, ETD-apparatuur, SMD-apparatuur en SED-apparatuur mogen alleen als aanvullend onderzoeksmiddel worden gebruikt.”.

15)

Punt 4.1.3.1 wordt vervangen door:

„4.1.3.1.

LAG's die door passagiers worden meegenomen, mogen bij binnenkomst in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone worden vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek met LEDS-apparatuur als de LAG's zijn verpakt in individuele containers met een capaciteit van hoogstens 100 ml of gelijkwaardig, in één transparante hersluitbare plastic zak met een inhoud van hoogstens één liter, waarbij de inhoud gemakkelijk in de zak past en de zak volledig gesloten is.”.

16)

Punt 4.1.3.2 wordt geschrapt.

17)

Punt 5.0.3 wordt als volgt gewijzigd:

„5.0.3.

Ruimbagage die aankomt uit een lidstaat waar het luchtvaartuig in transit was na te zijn aangekomen uit een derde land dat niet in aanhangsel 5-A is vermeld of uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, wordt beschouwd als ruimbagage die aankomt uit een derde land, tenzij bevestigd is dat die ruimbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen.”.

18)

Het volgende punt 5.0.6 wordt toegevoegd:

„5.0.6.

Ruimbagage die aankomt uit een luchthaven in de Unie waar de betrokken lidstaat afwijkt van de gemeenschappelijke basisnormen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1254/2009, wordt beschouwd als ruimbagage die aankomt uit een derde land, tenzij bevestigd is dat die ruimbagage volgens dit hoofdstuk aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen.”.

19)

In hoofdstuk 5 wordt aanhangsel 5-A vervangen door:

„AANHANGSEL 5-A

RUIMBAGAGE

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DEEL DRIE VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN INZAKE BEVEILIGING VAN DE BURGERLUCHTVAART WORDEN ERKEND

Met betrekking tot ruimbagage wordt erkend dat de volgende derde landen en andere landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van deel drie van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart:

Canada

Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar

Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq

Guernsey

Man

Jersey

Montenegro

Republiek Singapore, met betrekking tot de luchthaven van Changi

Israël, met betrekking tot de internationale luchthaven Ben Gurion

Verenigde Staten van Amerika

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.

.

20)

Punt 6.1.3 wordt geschrapt.

21)

Punt 6.8.3.6, onder d), wordt vervangen door:

„d)

de inhoud van de zending, of een indicatie van consolidatie, al naargelang het geval, en”.

22)

De volgende zin wordt aan het einde van punt 6.8.3.6 toegevoegd:

„In het geval van consolidaties bewaart de ACC3 of de in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent (RA3) die de consolidatie heeft uitgevoerd, de hierboven vereiste informatie voor elke individuele zending ten minste tot de geschatte tijd van aankomst van de zendingen in de eerste luchthaven in de Europese Unie of gedurende 24 uur, afhankelijk van welke periode het langste is.”.

23)

Het volgende punt 6.8.3.8 wordt toegevoegd:

„6.8.3.8.

Transit- of transferzendingen die aankomen uit een derde land dat is opgenomen in aanhangsel 6-I en waarvan de begeleidende documenten niet in overeenstemming zijn met punt 6.8.3.6, worden vóór de volgende vlucht behandeld in overeenstemming met hoofdstuk 6.7.”.

24)

Het volgende punt 6.8.3.9 wordt toegevoegd:

„6.8.3.9.

Transit- of transferzendingen die aankomen uit een derde land dat niet is opgenomen in aanhangsel 6-I en waarvan de begeleidende documenten niet in overeenstemming zijn met punt 6.8.3.6, worden vóór de volgende vlucht behandeld in overeenstemming met hoofdstuk 6.2. Begeleidende documenten van zendingen die aankomen uit een derde land dat is opgenomen in aanhangsel 6-F, voldoen ten minste aan de Consignment Security Declaration van de ICAO.”.

25)

De volgende punten 11.0.8 en 11.0.9 worden toegevoegd:

11.0.8.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt met „radicalisering” het verschijnsel van socialisatie in de richting van extremisme bedoeld waarbij personen standpunten, zienswijzen en ideeën gaan aanhangen die kunnen leiden tot daden van terrorisme.

11.0.9.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk en onverminderd het toepasselijke Unierecht en nationale recht nemen de lidstaten bij de vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon die de procedure van de punten 11.1.3 en 11.1.4 ondergaat, ten minste het volgende in acht:

a)

de misdrijven als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad (*2),

en

b)

de terroristische misdrijven als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (*3).

De misdrijven onder b) worden beschouwd als uitsluitingsmisdrijven.

(*2)  Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132)."

(*3)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).”."

26)

Punt 11.1 wordt vervangen door:

„11.1.   INDIENSTNAME

11.1.1.   Personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan, moeten met succes een uitgebreid achtergrondonderzoek hebben doorstaan.

11.1.2.   Personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in andere dan om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan of die zonder begeleiding toegang hebben tot luchtvracht en luchtpost, bedrijfspost en bedrijfsmateriaal van luchtvaartmaatschappijen, vluchtbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden die aan de vereiste beveiligingscontroles zijn onderworpen, moeten met succes een uitgebreid of standaard achtergrondonderzoek hebben doorstaan. Tenzij anders vermeld in deze verordening, bepaalt de bevoegde autoriteit overeenkomstig de toepasselijke nationale regels of al dan niet een uitgebreid of standaard achtergrondonderzoek moet worden uitgevoerd.

11.1.3.   Overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie en de nationale wetgeving omvat een uitgebreid achtergrondonderzoek ten minste:

a)

het vaststellen van de identiteit van de persoon op basis van schriftelijke bewijsstukken;

b)

een controle van het strafregister in alle landen waar de persoon gedurende ten minste de afgelopen vijf jaar zijn verblijfplaats had;

c)

een controle van de opleiding en de loopbaan, alsmede eventuele onderbrekingen daarin, in de afgelopen vijf jaar;

d)

een controle van informatie van inlichtingendiensten en andere relevante informatie waarover de bevoegde nationale autoriteiten beschikken en die volgens hen belangrijk kan zijn om te oordelen of een persoon geschikt is om te werken in een functie waarvoor een uitgebreid achtergrondonderzoek vereist is.

11.1.4.   Overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie en de nationale wetgeving omvat een standaard achtergrondonderzoek ten minste:

a)

het vaststellen van de identiteit van de persoon op basis van schriftelijke bewijsstukken;

b)

een controle van het strafregister in alle landen waar de persoon gedurende ten minste de afgelopen vijf jaar zijn verblijfplaats had;

c)

een controle van de opleiding en de loopbaan, alsmede eventuele onderbrekingen daarin, in de afgelopen vijf jaar.

11.1.5.   Alvorens een persoon een beveiligingsopleiding volgt waarbij hij toegang krijgt tot informatie die met het oog op de beveiliging niet publiek toegankelijk is, dienen een standaard achtergrondonderzoek of de punten a) en c) van een uitgebreid achtergrondonderzoek te zijn uitgevoerd. Indien van toepassing dient, alvorens een persoon beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles mag uitvoeren of verantwoordelijk kan zijn voor de uitvoering daarvan, punt d) van een uitgebreid achtergrondonderzoek te zijn uitgevoerd.

11.1.6.   Een uitgebreid of standaard achtergrondonderzoek wordt als ontoereikend beschouwd als niet alle in de punten 11.1.3 en 11.1.4 respectievelijk vermelde elementen op bevredigende wijze zijn afgerond of als op een willekeurig tijdstip deze elementen niet voor het noodzakelijke zekerheidsniveau over de betrouwbaarheid van de betrokkene zorgen.

De lidstaten streven ernaar passende en doeltreffende mechanismen vast te stellen teneinde de uitwisseling van informatie te verzekeren op nationaal niveau en met andere staten met het oog op de uitvoerige behandeling en evaluatie van relevante informatie voor het achtergrondonderzoek.

11.1.7.   Achtergrondonderzoeken zijn onderworpen aan het volgende:

a)

een mechanisme voor continue evaluatie van de in de punten 11.1.3 en 11.1.4 vermelde elementen door de onmiddellijke kennisgeving aan de bevoegde autoriteit, exploitant of uitgevende entiteit, al naargelang het geval, van een gebeurtenis die afbreuk kan doen aan de betrouwbaarheid van de persoon. De voorwaarden voor de kennisgeving, informatie-uitwisseling en inhoud daarvan tussen de bevoegde autoriteiten, exploitanten en entiteiten worden vastgesteld en gecontroleerd in overeenstemming met de nationale wetgeving, of

b)

een regelmatige herhaling van de onderzoeken, uiterlijk om de twaalf maanden voor uitgebreide achtergrondonderzoeken of om de drie jaar voor standaard achtergrondonderzoeken.

11.1.8.   Voor alle personen die in het kader van de punten 11.1.1 en 11.1.2 in dienst worden genomen, omvat de procedure voor indienstname minstens een schriftelijke sollicitatie en een gesprek, teneinde een eerste beoordeling van hun vaardigheden te maken.

11.1.9.   Personen die in dienst worden genomen om beveiligingscontroles uit te voeren, moeten mentaal en fysiek in staat zijn om de hun toegewezen taken effectief uit te voeren en worden bij het begin van het indienstnameproces gewezen op de aard van deze eisen.

Deze vaardigheden worden tijdens het indienstnameproces en vóór de voltooiing van een proefperiode beoordeeld.

11.1.10.   De indienstnamegegevens, inclusief de resultaten van testonderzoeken, van personen die op basis van de punten 11.1.1 en 11.1.2 in dienst zijn genomen, dienen ten minste voor de duur van hun contract bewaard te worden.

11.1.11.   Om de dreiging van binnenuit te kunnen aanpakken en niettegenstaande de inhoud en vaardigheden van de personeelsopleiding als bedoeld in punt 11.2, moet het beveiligingsprogramma van de exploitanten en entiteiten als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 300/2008 een passend intern beleid en gerelateerde maatregelen omvatten om het bewustzijn onder het personeel te verhogen en de beveiligingscultuur te versterken.

11.1.12.   Achtergrondonderzoeken die met succes zijn afgerond vóór 31 december 2020, blijven geldig tot hun vervaldatum of uiterlijk tot en met 30 juni 2023, als deze datum eerder valt.”.

27)

De volgende zin wordt aan het einde van punt 11.1.2 toegevoegd:

„Aan de indienstname voorafgaande controles worden opgeheven op 31 juli 2019. Personen die een aan de indienstname voorafgaande controle hebben ondergaan, worden uiterlijk op 30 juni 2020 aan een achtergrondonderzoek onderworpen.”.

28)

In punt 11.2.2 wordt punt k) vervangen door:

„k)

de bekwaamheid om duidelijk en overtuigend te communiceren, en”.

29)

Aan punt 11.2.2 wordt het volgende punt l) toegevoegd:

„l)

kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering.”.

30)

In punt 11.2.3.2 wordt punt b) vervangen door:

„b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering;”.

31)

In punt 11.2.3.3 wordt punt b) vervangen door:

„b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering;”.

32)

In punt 11.2.3.6 wordt punt a) vervangen door:

„a)

kennis van de relevante wettelijke vereisten met betrekking tot beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen en van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering;”.

33)

In punt 11.2.3.7 wordt punt a) vervangen door:

„a)

kennis van de manieren waarop luchtvaartuigen kunnen worden beschermd en toegang van onbevoegden tot het luchtvaartuig kan worden voorkomen en van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering.”.

34)

In punt 11.2.3.8 wordt punt b) vervangen door:

„b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering.”.

35)

In punt 11.2.3.9 wordt punt b) vervangen door:

„b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering.”.

36)

In punt 11.2.3.10 wordt punt b) vervangen door:

„b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering.”.

37)

In punt 11.2.6.2 wordt punt b) vervangen door:

„b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering.”.

38)

In punt 11.2.7 wordt punt b) vervangen door:

„b)

kennis van de relevante wettelijke vereisten en kennis van elementen die bijdragen tot de totstandbrenging van een robuuste en veerkrachtige beveiligingscultuur op de werkvloer en in de luchtvaart, met inbegrip van onder meer dreiging van binnenuit en radicalisering.”.

39)

Punt 11.3.1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

voor personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen: minstens om de drie jaar opnieuw worden gecertificeerd, en”.

40)

Punt 11.3.2 wordt vervangen door:

„11.3.2.

Personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen moeten, in het kader van de procedure voor een eerste certificering of goedkeuring, slagen in een gestandaardiseerde beeldinterpretatietest.”.

41)

Punt 11.3.3 wordt vervangen door:

„11.3.3.

De procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring van personen die röntgen- of EDS-apparatuur bedienen, omvat zowel de gestandaardiseerde beeldinterpretatietest als een beoordeling van hun operationele prestaties.”.

42)

In punt 11.4.1 wordt de volgende alinea geschrapt:

„De testresultaten worden aan de betrokken persoon meegedeeld; ze worden ook geregistreerd en kunnen in overweging worden genomen als onderdeel van de procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring.”.

43)

Punt 11.4.2 wordt vervangen door:

„11.4.2.

De prestaties van individuele screeners worden aan het einde van elke periode van zes maanden geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie:

a)

worden aan de persoon meegedeeld en bewaard;

b)

worden gebruikt om tekortkomingen vast te stellen en toekomstige opleidingen en tests aan te passen zodat de tekortkomingen worden verholpen, en

c)

kunnen in overweging worden genomen als onderdeel van de procedure voor vernieuwde certificering of goedkeuring.”.

44)

Punt 11.5.1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

worden onderworpen aan een grondige achtergrondcontrole, overeenkomstig punt 11.1.3;”.

45)

Punt 11.6.3.5, onder a), wordt vervangen door:

„a)

worden onderworpen aan een grondige achtergrondcontrole, overeenkomstig punt 11.1.3;”.

46)

In punt 11.6.5.5 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Manuele parafering op elke bladzijde kan worden vervangen door een elektronische handtekening van het volledige document.”.

47)

De volgende punten 12.0.4 en 12.0.5 worden toegevoegd:

12.0.4.   Wanneer verschillende soorten veiligheidsapparatuur worden gecombineerd, moeten die elk afzonderlijk voldoen aan de vastgelegde specificaties en voldoen aan de normen van dit hoofdstuk, zowel afzonderlijk als samen.

12.0.5.   Apparatuur moet worden geplaatst, geïnstalleerd en onderhouden in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikanten van de apparatuur.”.

48)

Punt 12.1.1.8 wordt geschrapt.

49)

In punt 12.5.1.1 wordt de laatste zin vervangen door:

„Wanneer CTI TIP met EDS-apparatuur uitsluitend wordt gebruikt voor beveiligingsonderzoeken van ruimbagage, is de vereiste onder b) pas van toepassing vanaf 1 september 2020.”.

50)

Het volgende punt 12.11.2.3 wordt toegevoegd:

„12.11.2.3.

Norm 2.1 geldt voor beveiligingsscanners die vanaf 1 januari 2021 worden geïnstalleerd.”.

51)

Punt 12.12 wordt vervangen door:

„12.12.   SCHOENSCANNERAPPARATUUR

12.12.1.   Algemene beginselen

12.12.1.1.   Schoenmetaaldetectieapparatuur moet in staat zijn om minstens bepaalde metalen voorwerpen, zowel afzonderlijk als in combinatie, te detecteren, waarbij een alarmsignaal dient te worden gegeven.

12.12.1.2.   Schoenexplosievendetectieapparatuur (SED) moet in staat zijn om minstens bepaalde explosieve voorwerpen te detecteren, waarbij een alarmsignaal dient te worden gegeven.

12.12.1.3.   De detectie door SMD- en SED-apparatuur moet onafhankelijk zijn van de positie en oriëntatie van het metalen of explosieve voorwerp.

12.12.1.4.   SMD- en SED-apparatuur moet op een solide basis worden geplaatst.

12.12.1.5.   SMD- en SED-apparatuur moet een visuele indicator hebben die aangeeft of de apparatuur in werking is.

12.12.1.6.   Het instrument voor het wijzigen van de detectie-instellingen van SMD- en SED-apparatuur moet beveiligd zijn en mag alleen toegankelijk zijn voor geautoriseerde personen.

12.12.1.7.   SMD-apparatuur moet minstens een visueel en een auditief alarmsignaal geven als metalen voorwerpen worden gedetecteerd, zoals bepaald in punt 12.12.1.1. Beide types alarmsignalen moeten op een afstand van 1 meter kunnen worden waargenomen.

12.12.1.8.   SED-apparatuur moet minstens een visueel en een auditief alarmsignaal geven als explosieve voorwerpen worden gedetecteerd, zoals bepaald in punt 12.12.1.2. Beide types alarmsignalen moeten op een afstand van één meter kunnen worden waargenomen.

12.12.2.   Normen voor schoenmetaaldetectieapparatuur

12.12.2.1.   Er zijn twee normen voor schoenmetaaldetectieapparatuur. Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze normen zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.

12.12.2.2.   Alle schoenmetaaldetectieapparatuur die uitsluitend wordt gebruikt voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken van andere personen dan passagiers, moet voldoen aan minstens norm 1.

12.12.2.3.   Alle schoenmetaaldetectieapparatuur die wordt gebruikt voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken passagiers, moet voldoen aan norm 2.

12.12.2.4.   Alle schoenmetaaldetectieapparatuur moet in staat zijn na te gaan waardoor een alarmsignaal van een metaaldetectiepoort wordt veroorzaakt op een hoogte tussen de vloer en maximaal 35 cm boven de vloer.

12.12.3.   Normen voor schoenmetaaldetectieapparatuur

12.12.3.1.   Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze norm zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.”.

52)

Het volgende punt 12.14 wordt toegevoegd:

„12.14.   APPARATUUR VOOR DE DETECTIE VAN EXPLOSIEVE DAMPEN (EVD)

12.14.1.   Normen voor explosievenspeurhonden

12.14.1.1.   Alle EVD-apparatuur die wordt gebruikt voor het screenen van ruimbagage of vracht, moet voldoen aan minstens norm 1.

12.14.1.2.   Alle EVD-apparatuur die wordt gebruikt voor het screenen van personen of handbagage, moet voldoen aan minstens norm 3.

12.14.1.3.   Gedetailleerde eisen met betrekking tot deze normen zijn vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2015) 8005 van de Commissie.”.


(*1)  Verordening (EU) nr. 1254/2009 van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen (PB L 338 van 19.12.2009, blz. 17).”

(*2)  Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132).

(*3)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).”.”


Top