Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018R1092

Verordening (EU) 2018/1092 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie

PE/28/2018/REV/1

PB L 200 van 7.8.2018, p. 30–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020; opgeheven door 32021R0697

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/1092/oj

7.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/30


VERORDENING (EU) 2018/1092 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juli 2018

tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 30 november 2016 inzake het Europees defensieactieplan heeft de Commissie zich ertoe verbonden de gezamenlijke inspanningen van de lidstaten bij de ontwikkeling van defensievermogens aan te vullen, te vergroten en te consolideren om een antwoord te bieden op uitdagingen inzake veiligheid en een concurrerende, innovatieve en efficiënte defensie-industrie in de gehele Unie te bevorderen. Met name stelde zij voor om ter ondersteuning van investeringen in gezamenlijk onderzoek en de gezamenlijke ontwikkeling van defensieapparatuur en -technologieën, een Europees Defensiefonds (het „fonds”) in te stellen teneinde aldus gezamenlijke aanschaffing en gezamenlijk onderhoud van defensieapparatuur en -technologieën te stimuleren. Het fonds zou niet in de plaats komen van die nationale inspanningen, en zou de lidstaten moeten stimuleren om samen te werken en meer te investeren in defensie. Het fonds zou samenwerking tijdens de gehele ontwikkelingscyclus van defensieproducten en -technologieën ondersteunen, om aldus synergieën en kosteneffectiviteit te bevorderen. Doel zou zijn in heel de Unie vermogens tot stand te brengen, te zorgen voor een concurrerende en innovatieve basis voor de defensie-industrie, onder meer via grensoverschrijdende samenwerking en deelname van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), en bij te dragen tot een ruimere Europese samenwerking op defensiegebied.

(2)

Ter bevordering van het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de Unie, hetgeen bijdraagt tot de strategische autonomie van de Unie, moet er een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (het „programma”) tot stand worden gebracht. Het programma moet gericht zijn op het versterken van het concurrentievermogen van de defensie-industrie van de Unie, die zal bijdragen tot een verbetering van de defensievermogens, onder meer met betrekking tot cyberdefensie, door in de ontwikkelingsfase van defensieproducten en -technologieën steun te verlenen aan samenwerking tussen ondernemingen in de gehele Unie, met inbegrip van kmo's en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen (midcaps), onderzoekscentra en universiteiten, en aan samenwerking tussen lidstaten, waardoor schaalvoordelen in de defensie-industrie beter zullen worden benut en de normalisatie van defensiesystemen worden bevorderd, terwijl de interoperabiliteit ervan wordt verbeterd. Aan de ontwikkelingsfase, die volgt op de onderzoeksfase en de technologiefase, zijn aanzienlijke risico's en kosten verbonden die de verdere benutting van de onderzoeksresultaten belemmeren en het concurrentievermogen van de defensie-industrie van de Unie nadelig beïnvloeden. Door steun te verlenen in de ontwikkelingsfase zou het programma bijdragen tot een betere benutting van de resultaten van defensieonderzoek, het dichten van de kloof tussen onderzoek en productie en het bevorderen van alle vormen van innovatie. Afgezien van de resultaten in de defensiesector kunnen ook in de civiele sector positieve effecten worden verwacht. Het programma vormt een aanvulling op overeenkomstig artikel 182 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verrichte activiteiten en heeft geen betrekking op de productie of de aanschaf van defensieproducten of -technologieën.

(3)

Om te komen tot meer innovatieve oplossingen en een open interne markt te bevorderen, moet het programma de grensoverschrijdende participatie van kmo's krachtig steunen en nieuwe marktkansen helpen creëren.

(4)

Het programma moet een periode van twee jaar bestrijken, van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020. Het financiële bedrag voor de uitvoering van het programma moet voor die periode worden vastgesteld.

(5)

Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vastgesteld die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3).

(6)

Bij de uitvoering van het programma moeten alle financiële instrumenten in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) worden gebruikt om de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën te maximaliseren. Aangezien de looptijd van het programma twee jaar bedraagt, kan het gebruik van financieringsinstrumenten evenwel praktische moeilijkheden met zich mee brengen. Derhalve moet in die eerste periode voorrang worden gegeven aan het gebruik van subsidies en, in uitzonderlijke omstandigheden, aan het plaatsen van overheidsopdrachten. Financieringsinstrumenten zouden geschikt kunnen zijn voor gebruik in het kader van het fonds na 2020.

(7)

De Commissie kan een deel van de uitvoering van het programma delegeren aan de in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vermelde entiteiten.

(8)

Nadat zij op Unieniveau met name middels het vermogensontwikkelingsplan overeenstemming hebben bereikt over gezamenlijke vermogensprioriteiten op defensiegebied, en daarbij ook rekening hebben gehouden met de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie, formuleren en consolideren de lidstaten de militaire vereisten en stellen zij de technische specificaties van het project vast met het oog op de verwezenlijking van het ambitieniveau van de EU als overeengekomen door de Raad in zijn conclusies van 14 november 2016 en bekrachtigd door de Europese Raad van 15 december 2016.

(9)

De lidstaten dienen in voorkomend geval ook een projectbeheerder, zoals een internationale projectbeheerorganisatie, bijvoorbeeld de Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied, of een entiteit, zoals het Europees Defensieagentschap, aan te wijzen die de werkzaamheden betreffende de ontwikkeling van een door het programma ondersteunde gezamenlijke actie zal leiden. Als een dergelijke projectbeheerder wordt aangewezen, moet de Commissie hem eerst raadplegen over de geboekte vooruitgang, voordat zij de betaling van de subsidiabele actie aan de begunstigde uitvoert, zodat de projectbeheerder kan waarborgen dat de begunstigden zich aan de desbetreffende termijnen houden.

(10)

De financiële ondersteuning door de Unie mag geen invloed hebben op de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Unie overeenkomstig Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), noch op de uitvoer van defensieproducten, -apparatuur of -technologieën. Zij mag evenmin van invloed zijn op de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot het beleid inzake de overdracht binnen de Unie en de uitvoer van dergelijke producten, onder meer in overeenstemming met de gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie vastgelegd in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (6).

(11)

Aangezien het programma ten doel heeft het concurrentievermogen en de efficiëntie van de defensie-industrie van de Unie te ondersteunen door de risico's tijdens de ontwikkelingsfase van samenwerkingsprojecten te verminderen, moeten de acties die verband houden met de ontwikkeling van een defensieproduct of -technologie, namelijk haalbaarheidsstudies en andere begeleidende maatregelen, ontwerpen (met inbegrip van de technische specificaties waarop het ontwerp is gebaseerd, prototyping van het systeem, tests, kwalificering, certificering en het vergroten van de efficiëntie van een defensieproduct of -technologie gedurende de hele levenscyclus, in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma. Het moderniseren van bestaande defensieproducten en -technologieën en het vergroten van de interoperabiliteit ervan, moet ook in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma. Acties ter modernisering van bestaande defensieproducten en -technologieën moeten enkel in aanmerking komen wanneer reeds bestaande informatie, die nodig is voor de uitvoering van de actie, niet onderworpen is aan enige beperking die het vermogen om de actie uit te voeren beperkt.

(12)

Aangezien het programma in het bijzonder gericht is op het versterken van de samenwerking tussen ondernemingen in verschillende lidstaten, mag een actie alleen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma indien de actie wordt uitgevoerd door een consortium van ten minste drie ondernemingen die zijn gevestigd in ten minste drie verschillende lidstaten.

(13)

Grensoverschrijdende samenwerking tussen ondernemingen bij de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën wordt vaak gehinderd door moeilijkheden bij het overeenkomen van gemeenschappelijke technische specificaties of normen. Het ontbreken of slechts beperkt voorhanden zijn van gemeenschappelijke technische specificaties of normen heeft geleid tot grotere complexiteit, vertragingen en hogere kosten in de ontwikkelingsfase. Voor acties die een hogere mate van technologische paraatheid vereisen moet een akkoord over gemeenschappelijke technische specificaties een wezenlijke voorwaarde zijn voor het ontvangen van financiering uit hoofde van het programma. Haalbaarheidsstudies en acties ter ondersteuning van het opstellen van gemeenschappelijke technische specificaties of normen moeten eveneens in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma.

(14)

Om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van deze verordening de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten worden geëerbiedigd, mogen acties met betrekking tot producten of technologieën waarvan het gebruik, de ontwikkeling of de productie verboden zijn op grond van het internationaal recht, niet in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het programma. In dat verband moet de subsidiabiliteit van acties voor de ontwikkeling van nieuwe defensiegerelateerde producten of technologieën, zoals die welke specifiek zijn ontworpen om dodelijke aanvallen uit te voeren zonder menselijke controle over de besluiten inzake het gebruik ervan, ook onderworpen zijn aan ontwikkelingen in het internationaal recht.

(15)

Aangezien het programma ten doel heeft het concurrentievermogen en de efficiëntie van de defensie-industrie van de Unie te versterken, mogen alleen entiteiten die in de Unie zijn gevestigd en niet onder zeggenschap vaneen derde land of een entiteit uit een derde land staan, in beginsel voor financiering in aanmerking komen. Bovendien mogen de infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen die begunstigden en onderaannemers gebruiken voor acties die uit hoofde van het programma worden gefinancierd, zich niet op het grondgebied van een derde land bevinden, om de bescherming van de wezenlijke veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten te waarborgen.

(16)

In bepaalde omstandigheden moet het mogelijk zijn af te wijken van het beginsel dat begunstigden en onderaannemers die bij een actie betrokken zijn niet onder zeggenschap van een derde land of een entiteit uit een derde landstaan. Bijgevolg kunnen in de Unie gevestigde ondernemingen die onder zeggenschap van derde landen of entiteiten uit derde landen staan, voor financiering in aanmerking komen indien aan desbetreffende strikte voorwaarden is voldaan met betrekking tot de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, als vastgelegd in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid overeenkomstig titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), ook wat betreft het versterken van de Europese industriële en technologische defensiebasis. De deelname van dergelijke ondernemingen mag niet in strijd zijn met de doelstellingen van het programma. De begunstigden moeten alle relevante informatie over bij de actie te gebruiken infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen verstrekken. Er moet tevens rekening worden gehouden met bezwaren van de lidstaten op het gebied van voorzieningszekerheid.

(17)

Voor samenwerking tussen begunstigden en onderaannemers die bij de actie betrokken zijn en ondernemingen die in een derde land gevestigd zijn of die onder zeggenschap staan van een derde land of van een entiteit uit een derde land, dienen eveneens de desbetreffende voorwaarden inzake de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten te gelden. In dit verband mag een derde land of een entiteit uit een derde land niet zonder toestemming toegang hebben tot gerubriceerde informatie in verband met de uitvoering van de actie. Toegang tot gerubriceerde informatie is toegestaan overeenkomstig de betrokken beveiligingsvoorschriften die van toepassing zijn op gerubriceerde informatie van de Europese Unie en informatie die overeenkomstig de nationale veiligheidsrubricering is gerubriceerd.

(18)

Subsidiabele acties die worden ontwikkeld in het institutionele kader van de permanente gestructureerde samenwerking in de Unie zouden continu zorgen voor een betere samenwerking tussen ondernemingen in verschillende lidstaten en derhalve rechtstreeks bijdragen aan de doelstellingen van het programma. Die acties moeten dus in aanmerking komen voor een verhoogd financieringspercentage. Subsidiabele acties die worden ontwikkeld met een passende mate van deelname van midcaps en kmo's, in het bijzonder grensoverschrijdende kmo's, ondersteunen het openstellen van de toeleveringsketens en dragen bij aan de doelstellingen van het programma. Die acties moeten dus in aanmerking komen voor een verhoogd financieringspercentage, onder meer ter compensatie van het verhoogde risico en de verhoogde administratieve lasten.

(19)

Indien een consortium wenst deel te nemen aan een actie die in aanmerking komt voor financiering uit hoofde van het programma, en de financiële steun van de Unie in de vorm van een subsidie zal worden verleend, moet het consortium een van zijn leden benoemen als coördinator. De coördinator moet het voornaamste contactpunt voor de Commissie zijn.

(20)

De bevordering van innovatie en technologische ontwikkeling in de defensie-industrie van de Unie moet het mogelijk maken de vaardigheden en de knowhow van de defensie- industrie van de Unie te handhaven en te ontwikkelen, en moet bijdragen aan het versterken van haar technologische en industriële autonomie. In dat verband kan dit programma ook helpen bepalen op welke gebieden de Unie afhankelijk is van derde landen bij de ontwikkeling van defensieproducten en -technologieën. Een dergelijke bevordering van innovatie en technologische ontwikkeling moet tevens stroken met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie. Dienovereenkomstig moet de bijdrage die een actie levert aan die belangen en aan de vermogensprioriteiten op defensiegebied die door de lidstaten zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, een toekenningscriterium zijn voor financiering. Binnen de Unie zijn gemeenschappelijke vermogensprioriteiten op defensiegebied met name vastgesteld in het vermogensontwikkelingsplan. Andere Unieprocessen, zoals de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie en de permanente gestructureerde samenwerking, zullen door middel van nauwere samenwerking bijdragen aan de uitvoering van relevante prioriteiten. Regionale en internationale prioriteiten, waaronder die in NAVO-context, kunnen in voorkomend geval eveneens in aanmerking komen, op voorwaarde dat zij de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen en de deelname van een lidstaat niet verhinderen, en dat er tevens rekening wordt gehouden met de noodzaak onnodig dubbel werk te voorkomen.

(21)

De lidstaten werken individueel en gezamenlijk aan de ontwikkeling, de productie en het operationeel gebruik van onbemande vlieg-, voer- en vaartuigen. Operationeel gebruik in deze context omvat het uitvoeren van aanvallen op militaire doelen. Onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de ontwikkeling van deze systemen, waaronder zowel militaire als civiele systemen, zijn met Uniemiddelen ondersteund. Volgens planning zal hiermee worden doorgegaan, mogelijkerwijs ook in het kader van het programma. Niets in deze verordening staat in de weg aan het legitieme gebruik van de defensieproducten of technologieën die in het kader van het programma zijn ontwikkeld.

(22)

Om ervoor te zorgen dat de gefinancierde acties levensvatbaar zijn, moet de toezegging door de lidstaten dat zij daadwerkelijk aan de financiering van de actie zullen bijdragen, schriftelijk worden vastgelegd, bijvoorbeeld door een intentieverklaring van de betrokken lidstaten.

(23)

Om ervoor te zorgen dat de gefinancierde acties de Europese defensie-industrie concurrerender en efficiënter maken, moeten die acties op middellange tot lange termijn marktgericht, vraaggestuurd en commercieel levensvatbaar zijn, ook met betrekking tot technologieën voor tweeërlei gebruik. Daarom moet bij de subsidiabiliteitscriteria in aanmerking worden genomen of de lidstaten het voornemen hebben het uiteindelijke defensieproduct aan te schaffen of de technologie gezamenlijk, en gecoördineerd, te gebruiken, en moet bij de toekenningscriteria in aanmerking worden genomen of de lidstaten zich er politiek of juridisch toe verplichten het uiteindelijke defensieproduct of -technologie gezamenlijk te gebruiken, te bezitten of te onderhouden.

(24)

Alle toekenningscriteria moeten in aanmerking worden genomen bij de evaluatie van acties die worden voorgesteld voor financiering uit hoofde van het programma. Aangezien deze toekenningscriteria niet eliminerend zijn, mag een voorgestelde actie die niet voldoet aan een of meer van die criteria, niet automatisch worden uitgesloten.

(25)

Wanneer een actie betrekking heeft op systeemprototyping, doorgaans de actie in de ontwikkelingsfase die de meeste kosten met zich meebrengt, mag de financiële steun van de Unie uit hoofde van het programma niet meer dan 20 % van de subsidiabele kosten van de actie bedragen. Voor andere acties in de ontwikkelingsfase moet het gehele bedrag aan subsidiabele kosten wel kunnen worden gedekt. In beide gevallen moeten subsidiabele kosten worden begrepen in de zin van artikel 126 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(26)

Aangezien het programma een aanvulling dient te vormen op onderzoeksactiviteiten, met name op defensiegebied, moeten, ter wille van samenhang en administratieve vereenvoudiging, voor het programma zo veel mogelijk dezelfde regels gelden als voor de Voorbereidende actie inzake defensieonderzoek (Preparatory Action on Defence Research — „PADR”) en het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”). Het is derhalve dienstig dat indirecte kosten kunnen worden vergoed tegen een vast percentage van 25 %, zoals het geval is in de PADR en Horizon 2020.

(27)

Aangezien steun van de Unie gericht is op het versterken van het concurrentievermogen van de defensiesector en alleen betrekking heeft op de specifieke ontwikkelingsfase, mag de Unie geen eigendomsrechten of intellectuele-eigendomsrechten verwerven voor de defensieproducten of -technologieën die voortkomen uit de gefinancierde acties. De toepasselijke regeling voor intellectuele-eigendomsrechten zal contractueel door de begunstigden worden overeengekomen. Geïnteresseerde lidstaten moeten tevens de mogelijkheid krijgen aan vervolgaanschaffing in samenwerkingsverband deel te nemen. Voorts mogen de resultaten van de uit hoofde van het programma gefinancierde acties niet onder zeggenschap staan van of onderworpen zijn aan beperkingen van een derde land of een entiteit uit een derde land.

(28)

De Commissie moet een tweejarig werkprogramma opstellen dat aansluit op de doelstellingen van het programma. Het werkprogramma moet een gedetailleerde omschrijving geven van de categorieën projecten die uit hoofde van het programma worden gefinancierd, met inbegrip van defensieproducten en -technologieën zoals op afstand bestuurde systemen, communicatie, plaatsbepaling, navigatie en timing per satelliet, autonome toegang tot de ruimte en permanente observatie van de aarde, energieduurzaamheid en cyber- en maritieme beveiliging, alsmede geavanceerde militaire vermogens op lucht-, land-, en maritiem gebied en daarmee verband houdende gebieden zoals een beter omgevingsbewustzijn, bescherming, mobiliteit, logistiek en medische ondersteuning en strategische hulpmiddelen.

(29)

Bij de oprichting van het werkprogramma moet de Commissie worden bijgestaan door een comité van lidstaten („comité”). De Commissie moet ernaar streven oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. In dat verband kan het comité bijeenkomen in de samenstelling van nationale defensiedeskundigen, teneinde specifieke bijstand aan de Commissie te verstrekken. De lidstaten wijzen hun respectievelijke vertegenwoordigers in dat comité aan. De leden van het comité moeten in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgen om de ontwerpuitvoeringshandelingen te bestuderen en hun standpunt kenbaar te maken.

(30)

Aangezien kmo's in het Uniebeleid als cruciaal voor economische groei, innovatie, werkgelegenheid en sociale integratie in de Unie worden beschouwd en de gefinancierde acties normaal gezien grensoverschrijdende samenwerking zullen vereisen, is het belangrijk dat in het werkprogramma een open en transparante grensoverschrijdende toegang en deelname van kmo's tot uiting komt en mogelijk wordt gemaakt, en dat derhalve ten minste 10 % van het totale budget aan dergelijke acties word toegekend, opdat kmo's kunnen deelnemen aan de waardeketens van de acties. Een categorie projecten moet specifiek aan kmo's zijn gewijd.

(31)

Om te zorgen voor het welslagen van het programma, moet de Commissie ernaar streven een dialoog met een veelheid aan spelers in de Europese industrie, met inbegrip van kmo's en niet-traditionele leveranciers aan de defensiesector, gaande te houden.

(32)

Teneinde van de deskundigheid van het Europees Defensieagentschap (EDA) in de defensiesector te kunnen profiteren, moet het EDA worden uitgenodigd als waarnemer in het comité, overeenkomstig de bevoegdheden die eraan zijn toegekend bij het VEU. De Europese Dienst voor extern optreden moet ter ondersteuning eveneens voor deelname worden uitgenodigd.

(33)

Voor de selectie van de uit het programma te financieren acties moeten, als algemene regel, de Commissie of de in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde entiteiten vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen organiseren zoals bepaald in die verordening, en ervoor zorgen dat de administratieve procedures zo eenvoudig mogelijk zijn en zo weinig mogelijk extra uitgaven meebrengen. In bepaalde terdege gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden kan financiering door de Unie echter ook worden toegekend overeenkomstig artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (7).

(34)

Na beoordeling van de voorstellen met behulp van onafhankelijke deskundigen wier veiligheidsreferenties door de lidstaten moeten worden gevalideerd, selecteert de Commissie de acties die financiering uit hoofde van het programma zullen ontvangen. De Commissie moet een databank van onafhankelijke deskundigen opzetten. De databank mag niet openbaar worden gemaakt. De onafhankelijke deskundigen moeten worden aangewezen op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis, rekening houdend met de taken die hun zullen worden toevertrouwd. Bij de aanwijzing van de onafhankelijke deskundigen moet de Commissie voor zover mogelijk passende maatregelen nemen voor een evenwichtige samenstelling van de deskundigengroepen en evaluatiepanels wat betreft de verscheidenheid aan vaardigheden, ervaring, kennis, geografische diversiteit en gender, rekening houdend met de toestand op het gebied van de actie. Er moet tevens worden gestreefd naar een passende rotatie van deskundigen en een goed evenwicht tussen de particuliere en de publieke sector. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling en uitvoering van het werkprogramma en voor het toekennen van financiering aan geselecteerde acties. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8). De lidstaten moeten worden ingelicht over de evaluatieresultaten en de vorderingen met de gefinancierde acties.

(35)

Voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen moet de onderzoeksprocedure worden gebruikt, waarbij rekening moet worden gehouden met de significante gevolgen van die handelingen voor de uitvoering van deze Verordening.

(36)

Aan het einde van het programma moet de Commissie een uitvoeringsverslag opstellen waarin zij de financiële activiteiten vanuit het oogpunt van hun resultaten van de financiële uitvoering en, zo mogelijk, hun effect onderzoekt. In het uitvoeringsverslag moet eveneens een analyse worden verricht van de grensoverschrijdende participatie van kmo's en midcaps aan acties in het kader van het programma alsmede van de participatie van kmo's en midcaps aan de mondiale waardeketen. In het verslag moet tevens informatie worden opgenomen over de herkomst van de begunstigden en over de verdeling van de gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten.

(37)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en waar nodig met administratieve en financiële sancties.

(38)

De Commissie en de lidstaten moeten het programma zo ruim mogelijk bevorderen teneinde de doeltreffendheid ervan te vergroten en aldus het concurrentievermogen van de defensie-industrie en de defensievermogens van de lidstaten te versterken.

(39)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, gezien de kosten en de ermee verbonden risico's, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie in („het programma”) voor actie van de Unie tijdens de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „systeemprototype”: model van een product of technologie waarmee de prestaties in een operationele omgeving kunnen worden aangetoond;

2.   „kwalificering”: het gehele proces waarin wordt aangetoond dat het ontwerp van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of de tastbare of niet-tastbare defensietechnologie aan de desbetreffende vereisten voldoet. In dit proces wordt objectief bewijs geleverd waarmee wordt aangetoond dat aan bepaalde vereisten van een ontwerp is voldaan;

3.   „certificering”: het proces waardoor een nationale instantie certificeert dat het defensieproduct, het tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of de tastbare of niet-tastbare defensietechnologie aan de toepasselijke regelgeving voldoet;

4.   „onderneming”: een entiteit, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitoefent en die is gevestigd in de lidstaat waar zij is opgericht, overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat;

5.   „uitvoerende beheersstructuur”: een overeenkomstig het nationale recht aangewezen orgaan van een onderneming dat in voorkomend geval aan de algemeen directeur rapporteert en gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene leiding te bepalen en toe te zien en controle uit te oefenen op de besluitvorming van de dagelijkse leiding;

6.   „entiteit uit een derde land”: een entiteit die in een derde land is gevestigd of, indien deze in de Unie is gevestigd, waarvan de uitvoerende beheersstructuren zich in een derde land bevinden;

7.   „zeggenschap”: het vermogen om rechtstreeks of indirect een beslissende invloed uit te oefenen op een onderneming via een of meer tussenbedrijven;

8.   „kleine of middelgrote ondernemingen” of „kmo's”: kleine en middelgrote ondernemingen als gedefinieerd in artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9);

9.   „middelgrote beursgenoteerde onderneming” of „midcap”: een onderneming die geen kmo is en die ten hoogste 3000 werknemers telt, waarvan het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3 tot en met 6 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG;

10.   „consortium”: een samenwerkingsverband van ondernemingen dat is opgericht om een actie in het kader van het programma uit te voeren.

Artikel 3

Doelstellingen

Het programma heeft de volgende doelstellingen:

a)

het bevorderen van het concurrentievermogen, de efficiëntie en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie in de gehele Unie, wat bijdraagt aan de strategische autonomie van de Unie, door ondersteuning van acties in de ontwikkelingsfase;

b)

het ondersteunen en stimuleren van samenwerking, met inbegrip van grensoverschrijdende samenwerking, tussen ondernemingen in de gehele Unie, waaronder kmo's en midcaps, evenals tussen lidstaten, bij de ontwikkeling van defensieproducten of -technologieën waarbij de toeleverings- en waardeketens op het gebied van defensie sterker en responsiever worden gemaakt, en de normalisatie en interoperabiliteit van defensiesystemen wordt bevorderd.

Deze samenwerking geschiedt in overeenstemming met de prioriteiten op het gebied van defensievermogens die door de lidstaten zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name het vermogensontwikkelingsplan.

In dit verband kunnen regionale en internationale prioriteiten, wanneer zij de in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bepaalde veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen en ermee rekening houdend dat onnodig dubbel werk moet worden voorkomen, in voorkomend geval eveneens in aanmerking worden genomen telkens als zij de mogelijke deelname van om het even welke lidstaat niet uitsluiten;

c)

het stimuleren van een betere benutting van de resultaten van defensieonderzoek en het bijdragen aan ontwikkeling na de onderzoeksfase, om zo het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie op de interne markt en de wereldmarkt te ondersteunen, onder meer door waar nodig te consolideren.

Artikel 4

Budget

De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 worden vastgesteld op 500 miljoen EUR in lopende prijzen.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

Artikel 5

Algemene bepalingen inzake financiering

1.   De financiële bijstand van de Unie kan worden verstrekt door middel van de financieringsvormen waarin Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziet, met name subsidies en, in uitzonderlijke omstandigheden, het plaatsen van overheidsopdrachten.

2.   De in lid 1 vermelde financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het risico op belangenverstrengeling.

3.   De Commissie voert de financiële bijstand van de Unie overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 uit op directe wijze, of op indirecte wijze door de taken tot uitvoering van het budget toe te vertrouwen aan de in artikel 58, lid 1, onder c), van die verordening vermelde entiteiten.

4.   De lidstaten benoemen indien nodig een projectbeheerder. De Commissie raadpleegt de projectbeheerder over de voortgang van de actie voordat zij overgaat tot de betaling van de subsidiabele begunstigden.

Artikel 6

Subsidiabele acties

1.   Het programma verleent steun aan acties door begunstigden in de ontwikkelingsfase, zowel voor de ontwikkeling van nieuwe als voor de modernisering van bestaande defensieproducten en -technologieën, op voorwaarde dat er voor de uitvoering van de moderniseringsacties geen gebruik hoeft te worden gemaakt van reeds bestaande informatie die onderworpen is aan een beperking van een derde land of een entiteit uit een derde land, hetzij rechtstreeks hetzij indirect via een of meer tussenbedrijven.

Een subsidiabele actie houdt verband met één of meer van de volgende acties:

a)

studies, zoals haalbaarheidsstudies, en andere begeleidende maatregelen;

b)

het ontwerp van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie, alsook met de technische specificaties op basis waarvan dat ontwerp is ontwikkeld, die tevens deeltesten voor risicobeperking in een industriële of representatieve omgeving omvatten;

c)

systeemprototyping van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

d)

het testen van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

e)

de kwalificering van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

f)

certificering van een defensieproduct, tastbaar of niet-tastbaar defensieonderdeel of tastbare of niet-tastbare defensietechnologie;

g)

de ontwikkeling van technologieën of middelen die de efficiëntie van defensieproducten en -technologieën gedurende hun gehele levenscyclus verhogen.

2.   Acties zoals bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd door ondernemingen die samenwerken binnen een consortium van ten minste drie subsidiabele entiteiten die gevestigd zijn in ten minste drie verschillende lidstaten. Ten minste drie van die subsidiabele entiteiten die gevestigd zijn in ten minste twee verschillende lidstaten, staan niet onder zeggenschap van dezelfde entiteit, zij het direct of indirect, noch mogen zij onder zeggenschap staan van elkaar.

3.   Het in lid 2 bedoelde consortium demonstreert de levensvatbaarheid door aan te tonen dat de kosten van de actie waarvoor er geen Uniesteun is, moeten worden gedekt door andere financieringsmiddelen, zoals bijdragen van de lidstaten.

4.   Wat betreft de in lid 1, onder c) tot en met g), bedoelde acties bewijst het consortium haar bijdrage aan het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie door aan te tonen dat ten minste twee lidstaten voornemens zijn het eindproduct aan te schaffen of de eindtechnologie op gecoördineerde wijze gezamenlijk te gebruiken, onder meer via gezamenlijke aanschaffing indien van toepassing.

5.   Acties in de zin van lid 1, onder b), zijn gebaseerd op gemeenschappelijke vereisten die door ten minste twee lidstaten zijn overeengekomen. Acties in de zin van lid 1, onder c) tot en met g), zijn gebaseerd op gemeenschappelijke technische specificaties die gezamenlijk zijn overeengekomen door de lidstaten die voor de medefinanciering zorgen of voornemens zijn het eindproduct gezamenlijk aan te schaffen of de eindtechnologie gezamenlijk te gebruiken, zoals bedoeld in de leden 3 en 4, zulks ter versterking van de normalisatie en interoperabiliteit van systemen.

6.   Acties voor de ontwikkeling van producten en technologieën waarvan het gebruik, de ontwikkeling of productie door het internationaal recht verboden is, komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het programma.

Artikel 7

Subsidiabele entiteiten

1.   De begunstigden van het programma en onderaannemers die bij de actie zijn betrokken, zijn in de Unie gevestigde particuliere of openbare ondernemingen.

2.   De infrastructuur, faciliteiten, activa en middelen van de in lid 1 bedoelde begunstigden en onderaannemers die worden gebruikt voor de doeleinden van de uit hoofde van het actie op het grondgebied van de Unie, en hun uitvoerende beheersstructuren zijn gevestigd in de Unie.

3.   Voor de doeleinden van de uit hoofde van het programma gefinancierde acties staan de begunstigden en hun onderaannemers die bij de actie betrokken zijn, niet onder zeggenschap van een derde land of een entiteit uit een derde land.

4.   In afwijking van lid 3 en onder voorbehoud van artikel 15, lid 2, komt een in de Unie gevestigde onderneming die onder zeggenschap staat van een derde land of een entiteit uit een derde land, uitsluitend in aanmerking als subsidiabele entiteit of onderaannemer die betrokken is bij de actie, indien aan de Commissie bepaalde waarborgen ter beschikking worden gesteld die door de lidstaat van vestiging overeenkomstig nationale procedures zijn goedgekeurd. Die waarborgen kunnen betrekking hebben op de in de Unie gevestigde uitvoerende beheersstructuren van de onderneming. Indien de lidstaat van vestiging van de onderneming dit passend acht, kunnen die waarborgen ook betrekking hebben op specifieke rechten van de overheid in het kader van de zeggenschap over de onderneming.

De waarborgen bieden garanties dat de betrokkenheid bij een actie van een dergelijke onderneming niet in strijd zou zijn met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten zoals bepaald in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op grond van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie, noch met de doelstellingen v vermeld in artikel 3. De waarborgen moeten tevens stroken met de bepalingen van artikel 12. De waarborgen moeten met name aantonen dat er voor de uitvoering van de actie maatregelen zijn getroffen die ervoor zorgen dat:

a)

zeggenschap over de onderneming niet zodanig wordt uitgeoefend dat het vermogen ervan om de actie uit te voeren of resultaten op te leveren op enigerlei wijze wordt belemmerd of beperkt, dat er beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de infrastructuur, faciliteiten, activa, middelen, intellectuele eigendom of kennis die nodig zijn voor de actie, of dat de vermogens of normen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie, worden ondermijnd;

b)

een derde land of een entiteit uit een derde land geen toegang krijgt tot gevoelige informatie in verband met de actie, en de werknemers of andere personen die betrokken zijn bij de actie over nationale veiligheidsmachtigingen beschikken, voor zover nodig;

c)

de uit de actie voortgekomen intellectuele eigendom, evenals de resultaten van de actie, zowel gedurende als na de voltooiing daarvan in handen blijft van de begunstigde, niet zijn onder zeggenschap staan van of onderworpen zijn aan beperkingen door een derde land of een entiteit uit een derde land, en niet buiten de Unie wordt uitgevoerd, en toegang tot die intellectuele eigendom of die resultaten van buiten de Unie niet wordt verleend zonder toestemming van de lidstaat van vestiging van de onderneming en in overeenstemming met de doelstellingen vermeld in artikel 3.

Indien de lidstaat van vestiging van de onderneming dit passend acht, kunnen aanvullende waarborgen worden verstrekt.

De Commissie informeert het in artikel 13 bedoelde comité over ondernemingen die overeenkomstig dit lid in aanmerking komen voor steun.

5.   Indien er geen concurrerende alternatieven voorhanden zijn in de Unie, mogen begunstigden en onderaannemers die bij de actie betrokken zijn, hun activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen gebruiken die zich buiten het grondgebied van de lidstaten bevinden of worden gehouden, mits dit gebruik niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten en strookt met de doelstellingen van het programma en volledig in overeenstemming is met artikel 12.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het programma.

6.   Bij het uitvoeren van een subsidiabele actie kunnen de begunstigden en onderaannemers die bij de actie betrokken zijn ook samenwerken met ondernemingen die buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gevestigd of onder zeggenschap staan van een derde land of een entiteit uit een derde land, onder meer via het gebruik van de activa, infrastructuur, faciliteiten en middelen van deze ondernemingen, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten. Deze samenwerking moet stroken met de opgenomen doelstellingen van artikel 3 en volledig in overeenstemming zijn met artikel 12.

Een derde land of entiteit uit een derde land krijgt niet zonder toestemming toegang tot gerubriceerde informatie in verband met de uitvoering van de actie, en mogelijke negatieve effecten op het gebied van de voorzieningszekerheid van inputs die essentieel zijn voor de actie worden vermeden.

De kosten in verband met die activiteiten komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het programma.

7.   Begunstigden verstrekken alle relevante informatie die nodig is voor de beoordeling van de subsidiabiliteitscriteria. Indien er ten tijde van de uitvoering van de actie een wijziging optreedt waardoor de vraag ontstaat of nog steeds aan de subsidiabiliteitscriteria wordt voldaan, stelt de onderneming de Commissie daarvan in kennis en onderzoekt de Commissie of er nog steeds voldaan wordt aan de subsidiabiliteitscriteria, evenals de mogelijke gevolgen voor de financiering van de actie.

8.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onderaannemers die bij de actie betrokken zijn” verstaan: onderaannemers met een rechtstreekse contractuele relatie met een begunstigde, overige onderaannemers waaraan ten minste 10 % van de totale subsidiabele kosten van de actie wordt toegewezen, en onderaannemers die om toegang tot gerubriceerde informatie kunnen verzoeken om de overeenkomst te kunnen uitvoeren.

Artikel 8

Verklaring van ondernemingen

Elke onderneming die in het kader van een consortium aan een actie wil deelnemen, verklaart schriftelijk dat zij volledig op de hoogte is van en voldoet aan de toepasselijke nationale en Unierecht inzake activiteiten op het gebied van defensie.

Artikel 9

Consortia

1.   Indien de financiële bijstand van de Unie wordt verstrekt in de vorm van een subsidie, wijzen de leden van een consortium die aan een actie willen deelnemen één van hen aan als coördinator. De coördinator wordt in de subsidieovereenkomst aangeduid. De coördinator is de belangrijkste contactpersoon van de consortiumleden in de betrekkingen met de Commissie of het betrokken financieringsorgaan, tenzij in de subsidieovereenkomst anders is bepaald of het consortium zijn verplichtingen uit hoofde van de subsidieovereenkomst niet nakomt.

2.   De leden van een consortium die aan een actie deelnemen, sluiten een interne overeenkomst waarin hun rechten en plichten ten aanzien van de uitvoering van de actie (overeenkomstig de subsidieovereenkomst) zijn neergelegd, tenzij dit om gegronde, in het werkprogramma of de oproep tot het indienen van voorstellen uiteengezette redenen niet vereist is. In de interne overeenkomst worden tevens afspraken opgenomen over de intellectuele-eigendomsrechten in verband met de ontwikkelde producten en technologieën.

Artikel 10

Toekenningscriteria

Acties die worden voorgesteld voor financiering uit hoofde van het programma worden beoordeeld op basis van elk van de volgende criteria:

a)

de bijdrage aan excellentie, waarbij in het bijzonder wordt aangetoond dat de voorgestelde actie significante voordelen biedt ten opzichte van bestaande defensieproducten of -technologieën;

b)

de bijdrage aan innovatie, waarbij in het bijzonder wordt aangetoond dat de voorgestelde actie betrekking heeft op baanbrekende of vernieuwende concepten en benaderingen, nieuwe veelbelovende technologische verbeteringen in de toekomst, of de toepassing van technologieën of concepten die voorheen niet in de defensiesector werden gebruikt;

c)

de bijdrage aan het concurrentievermogen en de groei van de defensieondernemingen in de hele Unie, in het bijzonder door het creëren van nieuwe marktkansen;

d)

de bijdrage aan de industriële autonomie van de Europese defensie-industrie en aan de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie, door verbetering van de producten of technologieën overeenkomstig de prioriteiten op het gebied van defensievermogens die door de lidstaten zijn overeengekomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name het vermogensontwikkelingsplan, en in voorkomend geval, regionale en internationale prioriteiten wanneer zij de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen en de mogelijke deelname van enige lidstaat niet uitsluiten;

e)

het aandeel in het totale budget van de actie dat zal worden toegewezen aan de deelname van in de Unie gevestigde kmo's die als leden van het consortium, als onderaannemers of als andere ondernemingen in de toeleveringsketen, industriële of technologische toegevoegde waarde creëren, en in het bijzonder het deel van het totale budget van de actie dat wordt toegewezen aan kmo's die gevestigd zijn in andere lidstaten dan die waar de ondernemingen in het consortium die geen kmo's zijn, gevestigd zijn;

f)

voor in artikel 6, lid 1, onder c) tot en met f), bedoelde acties, de bijdrage aan de verdere integratie van de Europese defensie-industrie, waarbij de begunstigden aantonen dat de lidstaten hebben toegezegd het eindproduct of de eindtechnologie gezamenlijk te gebruiken, bezitten of onderhouden.

Bij de toepassing van de criteria bedoeld in de onder a), b)en c) van de eerste alinea wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de bijdrage aan de efficiëntieverhoging in de hele levenscyclus van defensiegerelateerde producten en technologieën, met inbegrip van kosteneffectiviteit en het potentieel voor synergie in het aanschaffings- en onderhoudsproces.

Artikel 11

Financieringspercentages

1.   De door de Unie uit hoofde van het programma verleende financiële steun bedraagt ten hoogste 20 % van de totale subsidiabele kosten van een in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde actie. In alle andere gevallen mag de steun de totale subsidiabele kosten van de actie dekken.

2.   Een actie in de zin van artikel 6, lid 1, die wordt ontwikkeld in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking, kan een financieringspercentage genieten dat met 10 procentpunten is verhoogd.

3.   Een actie in de zin van artikel 6, lid 1, kan een verhoogd financieringspercentage genieten als bedoeld in de tweede en derde alinea van dit lid, indien ten minste 10 % van de totale subsidiabele kosten van de actie wordt toegewezen aan in de Unie gevestigde kmo's.

Het financieringspercentage kan worden verhoogd met het aantal procentpunten dat overeenkomt met het percentage van de totale subsidiabele kosten van een actie die worden toegewezen aan kmo's die zijn gevestigd in lidstaten waar de ondernemingen in het consortium die geen kmo's zijn, gevestigd zijn, en wel met maximaal 5 procentpunten.

Het financieringspercentage kan worden verhoogd met het aantal procentpunten dat overeenkomt met twee keer het percentage van de totale subsidiabele kosten van een actie die wordt toegewezen aan kmo's die in andere lidstaten dan de in de tweede alinea bedoelde gevestigd zijn.

4.   Een actie in de zin van artikel 6, lid 1, kan een financieringspercentage genieten dat met 10 procentpunten wordt verhoogd indien ten minste 15 % van de totale subsidiabele kosten van de actie aan in de Unie gevestigde midcaps wordt toegewezen.

5.   De indirect subsidiabele kosten worden bepaald aan de hand van een vaste omrekeningscoëfficiënt van 25 % van de totale direct subsidiabele kosten, exclusief direct subsidiabele kosten voor uitbesteding.

6.   De totale verhoging van het financieringspercentage van een actie overeenkomstig leden 2, 3 en 4 bedraagt ten hoogste 35 procentpunten.

7.   De uit hoofde van het programma door de Unie verleende financiële steun, verhoogde financieringspercentages inbegrepen, bedraagt maximaal 100 % van de subsidiabele kosten van de actie.

Artikel 12

Eigendom en intellectuele-eigendomsrechten

1.   De Unie is geen eigenaar van de producten of technologieën die voortkomen uit de actie, noch maakt zij aanspraak op enige intellectuele-eigendomsrechten die verband houden met de actie.

2.   De resultaten van uit hoofde van het programma gefinancierde acties staan niet onder zeggenschap van of zijn niet onderworpen aan beperkingen door een derde land of een entiteit uit een derde land, rechtstreeks of indirect via een of meer tussenbedrijven, inclusief wat betreft technologieoverdracht.

3.   Deze verordening laat de beslissingsvrijheid van de lidstaten in het exportbeleid voor defensiegerelateerde producten onverlet.

4.   Met betrekking tot de resultaten die zijn gegenereerd door de begunstigden die financiering uit hoofde van het programma hebben ontvangen en onverminderd lid 3 van dit artikel, wordt de Commissie in kennis gesteld van elke eigendomsoverdracht aan een derde land of een entiteit uit een derde land. Indien deze eigendomsoverdracht in strijd is met de doelstellingen van artikel 3, wordt de uit hoofde van het programma ontvangen financiering terugbetaald.

5.   Indien de bijstand van de Unie wordt verstrekt in de vorm van het plaatsen van een overheidsopdracht voor het verrichten van een studie, hebben alle lidstaten, indien zij daarom schriftelijk verzoeken, recht op een kosteloze, niet-exclusieve licentie voor het gebruik van deze studie.

Artikel 13

Comité procedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het Europees Defensieagentschap wordt als waarnemer verzocht zijn standpunten kenbaar te maken aan het comité en zijn expertise te delen. De Europese Dienst voor extern optreden zal ter ondersteuning eveneens worden uitgenodigd op vergaderingen.

Het comité komt ook bijeen in speciale samenstellingen, onder meer om defensieaspecten te bespreken.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 14

Werkprogramma

1.   De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een tweejarig werkprogramma vast. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Het werkprogramma strookt met de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen.

2.   In het werkprogramma worden details verstrekt over de uit hoofde van het programma te financieren categorieën van projecten. Deze categorieën zijn in overeenstemming met de in artikel 3, onder b), vermelde prioriteiten op het gebied van defensievermogens.

Die categorieën betreffen vermogens inzake innovatieve defensieproducten en -technologieën op het gebied van:

a)

voorbereiding, bescherming, uitrol en duurzaamheid;

b)

informatiemanagement en -superioriteit en commando, controle, communicatie, computers, inlichtingen, surveillance en verkenning (C4ISR), cyberdefensie en cyberbeveiliging; en

c)

inzet en effectoren.

Het werkprogramma bevat eveneens een categorie projecten die speciaal voor kmo's zijn bestemd.

3.   Het werkprogramma waarborgt dat ten minste 10 % van het totale budget wordt toegewezen aan de grensoverschrijdende participatie van kmo's.

Artikel 15

Evaluatie- en toekenningsprocedure

1.   Bij de uitvoering van het programma wordt de Uniefinanciering verstrekt na vergelijkende oproepen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. In bepaalde terdege gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden kan financiering door de Unie ook worden toegekend overeenkomstig artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

2.   De naar aanleiding van de oproep ingediende voorstellen worden geëvalueerd door de Commissie op grond van de subsidiabiliteits- en toekenningscriteria van de artikelen 6, 7, 8 en 10.

De Commissie wordt bij de toekenningsprocedure bijgestaan door onafhankelijke deskundigen van wie de veiligheidsreferenties op verzoek door de lidstaten moeten worden gevalideerd. Die deskundigen zijn onderdanen van de Unie uit zo veel mogelijk lidstaten, en worden geselecteerd op basis van sollicitatie-oproepen met het oog op het aanleggen van een databank van gegadigden.

Het in artikel 13 bedoelde comité wordt jaarlijks geïnformeerd over de lijst van deskundigen in de databank, opdat er transparantie zou zijn met betrekking tot de referenties van de deskundigen. De Commissie zorgt er tevens voor dat een deskundige geen beoordeling verricht noch advies of assistentie verleent met betrekking tot een aangelegenheid ten aanzien waarvan hij een belangenconflict heeft.

3.   De Commissie kent, door middel van uitvoeringsbesluiten, de financiering voor de geselecteerde acties toe na elke oproep of na de toepassing van artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 16

Jaarlijkse tranches

De Commissie kan de begrotingsvastleggingen in jaarlijkse tranches opdelen.

Artikel 17

Toezicht en verslaglegging

1.   De Commissie houdt regelmatig toezicht op de uitvoering van het programma en brengt jaarlijks verslag uit over de geboekte vooruitgang overeenkomstig artikel 38, lid 3, onder e), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Daartoe stelt de Commissie de nodige toezichtsregelingen in.

2.   Ten behoeve van de efficiëntie en doeltreffendheid van toekomstige beleidsmaatregelen van de Unie stelt de Commissie een retrospectief evaluatieverslag op en zendt zij dat verslag toe aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt op basis van de relevante raadplegingen van de lidstaten en de belangrijkste belanghebbenden met name een beoordeling gemaakt van de geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen. Ook wordt in dat verslag een analyse verricht van de grensoverschrijdende participatie, onder meer van kmo's en midcaps, in de in het kader van het programma uitgevoerde acties, alsook van de integratie van kmo's en midcaps in de mondiale waardeketen. Het verslag bevat ook informatie over de landen van herkomst van de begunstigden en, waar mogelijk, over de verdeling van de gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 18

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien er onregelmatigheden worden vastgesteld, de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie, of haar vertegenwoordigers, en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten, of, in het geval van internationale organisaties, om controles te verrichten overeenkomstig met die organisaties gesloten overeenkomsten, op basis van documenten en ter plaatse, bij alle subsidieontvangers, contractanten en onderaannemers die middelen van de Unie hebben ontvangen uit hoofde van het programma.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11), om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een uit hoofde het programma gefinancierde subsidieovereenkomst of -besluit of contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten en subsidieovereenkomsten en -besluiten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

J. BOGNER-STRAUSS


(1)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 51.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 3 juli 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 juli 2018.

(3)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1).

(6)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


GEZAMENLIJKE VERKLARING OVER DE FINANCIERING VAN HET INDUSTRIEEL ONTWIKKELINGSPROGRAMMA VOOR DE EUROPESE DEFENSIE

Het Europees Parlement en de Raad komen overeen, onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure, dat de financiering van de Industriële ontwikkelingsprogramma's voor de Europese defensie in de periode 2019-2020 als volgt zal worden gedekt:

200 miljoen EUR uit de niet-toegewezen marge;

116,1 miljoen EUR uit CEF;

3,9 miljoen EUR uit Egnos;

104,1 miljoen EUR uit Galileo;

12 miljoen EUR uit Copernicus;

63,9 miljoen EUR uit ITER.


Top