EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R0110

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/110 van de Commissie van 26 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland en tot beëindiging van de procedure betreffende bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

PB L 20 van 27.1.2015, p. 6–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/04/2021

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2015/110/oj

27.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 20/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/110 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland en tot beëindiging van de procedure betreffende bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap („de basisverordening”) (1), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2 en 5,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het vorige onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1256/2008 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7306 30 41, ex 7306 30 49, ex 7306 30 72 en ex 7306 30 77, van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China („de VRC”), Rusland, Thailand en Oekraïne („de definitieve antidumpingmaatregelen”). Dat recht is een ad-valoremrecht variërend van 10,1 % tot 90,6 %.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(2)

Na de bekendmaking van een bericht van het naderend vervallen van de definitieve antidumpingmaatregelen (3), heeft de Commissie op 18 september 2013 op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening een verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen ontvangen. Het verzoek werd ingediend door het Defence Committee of the welded steel tubes industry of the European Union („de indiener van het verzoek”) namens producenten die samen goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie in de Unie van gelaste buizen en pijpen.

(3)

Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(4)

Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 19 december 2013 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

4.   Onderzoek

4.1.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(5)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

4.2.   Bij de procedure betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, overige bekende producenten in de Europese Unie, producenten-exporteurs in Belarus, de VRC, Rusland en Oekraïne („de betrokken landen”), niet-verbonden importeurs en bekende betrokken gebruikers alsook vertegenwoordigers van de betrokken landen officieel van de opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(7)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, zijn gehoord.

4.2.1.   Steekproef van producenten-exporteurs

(8)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de VRC, Rusland en Oekraïne werd in het bericht van opening vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar kenbaar te maken en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(9)

Uiteindelijk heeft de Commissie geen steekproefantwoorden ontvangen van producenten-exporteurs in de VRC. Er werd één steekproefantwoord ontvangen van een producent-exporteur in Oekraïne. Er werden drie steekproefantwoorden ontvangen van producenten-exporteurs in Rusland. De Commissie besloot daarom dat een steekproef van de producenten-exporteurs niet noodzakelijk was.

4.2.2.   Steekproef van importeurs en producenten in de Unie

(10)

Gezien het kennelijk grote aantal niet-verbonden importeurs in de Unie werd in het bericht van opening overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar kenbaar te maken en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Omdat er geen antwoorden van niet-verbonden importeurs werden ontvangen, werd geen steekproef van niet-verbonden importeurs samengesteld.

(11)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten in de Unie werd in het bericht van opening meegedeeld dat de Commissie voor het vaststellen van de schade een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. Die voorselectie was gemaakt met gebruikmaking van de informatie die de Commissie in de inleidende fase tot haar beschikking had, en gebaseerd op het verkoopvolume, het productievolume en de geografische ligging in de Unie van de producenten. De steekproef kwam overeen met het grootste representatieve productie- en verkoopvolume dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht en vertegenwoordigde 52 % van de totale productie en verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie. De steekproef was bovendien representatief wat de geografische ligging van de ondernemingen betreft, aangezien zij vier verschillende lidstaten bestreek. De producenten in de Unie werden op de datum van bekendmaking van het bericht van opening geraadpleegd over de voorgestelde steekproef. Omdat zich geen andere producenten aanmeldden en geen opmerkingen over de steekproef werden ontvangen, werd de voorgestelde steekproef bevestigd.

(12)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping, de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade en het belang van de Unie te bepalen. Daartoe zond de Commissie vragenlijsten aan de producenten-exporteurs en aan de producenten in de Unie die in de steekproef waren opgenomen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten in de Unie:

Arcelor Mittal Karvina, Tsjechië;

Arcelor Mittal Krakau, Polen;

Arvedi Tubi Acciaio s.p.A, Cremona, Italië;

Tata Steel UK Limited, Corby, Verenigd Koninkrijk;

b)

producent-exporteur in Belarus:

Mogilev Metallurgical Works, Mogilev, Belarus;

c)

Met de producent-exporteur in Oekraïne verbonden handelaar:

Interpipe Europe SA, Lugano, Zwitserland;

d)

producent in Rusland:

Pervouralsk New Pipe Plant, Pervouralsk, Rusland;

e)

producent in het referentieland:

Robor Ltd Johannesburg, Zuid-Afrika.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(13)

Het betrokken product betreft gelaste buizen en pijpen, van ijzer of niet-gelegeerd staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 168,3 mm, met uitzondering van buizen en pijpen van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen, bekledingsbuizen (casings) en exploitatiebuizen (tubings) van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning, precisiebuizen en buizen en pijpen die voorzien zijn van hulpstukken voor gas- of vloeistofleidingen voor gebruik in de burgerluchtvaart, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7306 30 41, ex 7306 30 49, ex 7306 30 72 en ex 7306 30 77 van oorsprong uit Belarus, de VRC, Rusland en Oekraïne.

(14)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product allemaal dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

2.   Soortgelijk product

(15)

De gelaste buizen en pijpen die door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd en in de Unie worden verkocht, en de gelaste buizen en pijpen die in de betrokken landen en het referentieland worden geproduceerd en verkocht, blijken in wezen dezelfde fysische, chemische en technische eigenschappen te hebben en hetzelfde basisgebruik te hebben als de gelaste buizen en pijpen die in de betrokken landen worden geproduceerd en naar de Unie worden uitgevoerd. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(16)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of het vervallen van de bestaande maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping door de vier betrokken landen.

(17)

Alle vier de onderzochte landen voerden in het tijdvak van het nieuwe onderzoek slechts zeer geringe hoeveelheden van het betrokken product uit. Daarom is voortzetting van dumping voor geen van de vier onderzochte landen waarschijnlijk. De beoordeling werd beperkt tot de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping, op basis van uitvoerprijzen naar andere derde landen. Evenals in het vorige onderzoek werd daarbij de uitvoer naar Belarus buiten beschouwing gelaten.

LANDEN ZONDER MARKTECONOMIE

1.   Referentieland

(18)

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening worden Belarus en de VRC niet als landen met een markteconomie beschouwd. In het vorige onderzoek werd voor het vaststellen van de normale waarde de VS als referentieland gebruikt. In het bericht van opening werd voorgenomen om voor dit nieuwe onderzoek de VS als referentieland te gebruiken, zoals de indiener van het verzoek had voorgesteld.

(19)

De Commissie ontving opmerkingen van Mogilev en van de Belarussische autoriteiten. Er werden geen opmerkingen van belanghebbenden in de VRC ontvangen.

(20)

De Belarussische partijen stelden dat de VS geen geschikte keuze was vanwege vermeende banden tussen de enige medewerkende Amerikaanse producent en de bedrijfstak van de Unie.

(21)

De Belarussische partijen stelden voor om Rusland als referentieland te nemen, omdat de Russische ijzer- en staalindustrie volgens hen vergelijkbaar is met die van Belarus vanwege hun gemeenschappelijke banden met de voormalige Sovjet-Unie.

(22)

Uit het onderzoek bleek evenwel dat de waarde van aardgas in de productiekosten van de enige medewerkende producent in Rusland niet naar behoren tot uiting komt (zie overweging 69). Bovendien was de medewerking van deze producent in Rusland onvoldoende (zie overweging 61). Daarom werd de keuze van Rusland niet geschikt geacht.

(23)

De Commissie heeft ook andere derde landen die het betrokken product naar de Unie uitvoeren, geïdentificeerd. De Commissie heeft contact opgenomen met producenten in 14 bekende staalproducerende landen. Het betrof landen als Bosnië en Herzegovina, Brazilië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Servië, Zuid-Afrika, Zuid-Korea en Taiwan.

(24)

Uiteindelijk verleenden de producenten in de VS geen medewerking aan de Commissie. De Commissie ontving echter wel volledige antwoorden op de vragenlijst van producenten in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Zuid-Afrika. Gezien de aanzienlijke omvang van de binnenlandse verkoop van de producent in Zuid-Afrika, was de Commissie van oordeel dat dat land de meest geschikte keuze was.

BELARUS

1.   Opmerking vooraf

(25)

De grootste bekende producent in Belarus, OJSC Mogilev Metallurgical Works („Mogilev”), verleende medewerking aan het onderzoek. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek voerde Mogilev het betrokken product echter niet uit naar de Unie. Derhalve werd de informatie over de waarschijnlijke uitvoerprijzen naar de Unie gebaseerd op de uitvoerprijzen naar andere derde landen, zoals uiteengezet in overweging 27.

2.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

2.1.   Vaststelling van de normale waarde

(26)

Voor Belarus werd de normale waarde van het soortgelijke product per productsoort vastgesteld aan de hand van de binnenlandse verkoopprijzen aan niet-verbonden afnemers in het kader van normale handelstransacties in Zuid-Afrika („het referentieland”). Wanneer er geen verkoop van een soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden of een productsoort niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt van Zuid-Afrika was afgezet, berekende de Commissie de normale waarde door aan de productiekosten van het soortgelijke product de verkoop- en algemene kosten en administratieve uitgaven en winst toe te voegen.

2.2.   Vaststelling van de waarschijnlijke uitvoerprijs

(27)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek voerde Mogilev het betrokken product niet uit naar de Unie. Daarom werd de waarschijnlijke uitvoerprijs vastgesteld aan de hand van verkoopprijzen bij uitvoer naar andere derde landen.

2.3.   Vergelijking

(28)

De normale waarde en de waarschijnlijke uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een eerlijke vergelijking te waarborgen, werd rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(29)

In voorkomend geval werden correcties toegepast voor verschillen in vervoerskosten, rabatten, kortingen en handelsstadium.

2.4.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

(30)

Op basis van het bovenstaande werd de waarschijnlijke dumpingmarge in de zin van artikel 11, lid 2, van de basisverordening vastgesteld op 28,4 %.

3.   Ontwikkeling van de uitvoer indien de maatregelen worden ingetrokken

3.1.   Productiecapaciteit van de producenten-exporteurs

(31)

De productielijnen van Mogilev werden gebruikt voor de productie van zowel gelaste buizen en pijpen als van holle profielen (slechts één kleine productiefase onderscheidt de productie van de twee producten). Mogilev produceerde aanzienlijke hoeveelheden holle profielen en voerde deze onder meer uit naar de Unie, aangezien er voor deze goederen geen antidumpingrechten gelden. Daarnaast produceerde Mogilev gelaste pijpen met een diameter van meer dan 168,3 mm („grote pijpen”), die in de Unie niet aan antidumpingrechten zijn onderworpen.

(32)

Op grond van het huidige productenaanbod wordt de reservecapaciteit van Mogilev geschat op ongeveer 20 000 ton, oftewel ongeveer 5 % van het verbruik in de Unie.

(33)

Indien de maatregelen worden ingetrokken, bestaat er dus een risico dat Mogilev aanzienlijke hoeveelheden gelaste pijpen tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie zal verkopen.

(34)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Mogilev aan dat zijn daadwerkelijke reservecapaciteit aanzienlijk lager ligt vanwege een knelpunt bij hydraulische testen. Hydraulische tests vormen echter slechts een kleine stap in het totale productieproces van het betrokken product, en het is daarom relatief gemakkelijk om een dergelijk knelpunt weg te werken. Het argument om de reservecapaciteit van de installatie vast te stellen aan de hand van het knelpunt bij de hydraulische testapparatuur kan derhalve niet worden aanvaard.

3.2.   Verlegging van de productie van andere producten naar dezelfde faciliteiten

(35)

Zoals reeds vermeld in overweging 31 is het momenteel rendabeler voor Mogilev om holle profielen te produceren, aangezien hierop geen antidumpingrechten van toepassing zijn, terwijl op gelaste pijpen in de Unie wel antidumpingrechten zijn ingesteld. In het TNO werd de productie sterk toegespitst op producten waarop in de Unie geen antidumpingrechten van toepassing zijn: deze waren dan ook goed voor het overgrote deel van de vervaardigde producten. Zonder maatregelen ten aanzien van gelaste buizen zal Mogilev naar verwachting een evenwichtiger productassortiment produceren door zijn capaciteiten te verleggen van producten waarop momenteel geen maatregelen van toepassing zijn naar gelaste pijpen.

(36)

Als de maatregelen worden ingetrokken, bestaat er dus een aanzienlijk risico dat Mogilev minstens een deel van zijn productie zal verleggen van producten waarop momenteel geen antidumpingrechten van toepassing zijn naar gelaste pijpen tegen dumpprijzen voor de markt van de Unie.

(37)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Mogilev aan dat hij zijn productassortiment niet onmiddellijk van holle profielen naar gelaste buizen en pijpen zou verleggen, aangezien hij al aantal jaar veel grotere hoeveelheden holle profielen dan gelaste buizen en pijpen verkoopt en er geen redenen waren om hierin verandering te brengen.

(38)

In dit verband moet erop worden gewezen dat de EU de grootste markt voor de holle profielen van Mogilev is en dat Mogilev momenteel geen gelaste buizen en pijpen op de markt van de Unie verkoopt. Mogilev heeft geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de verhouding waarin de verschillende producten aan de EU worden verkocht, bij intrekking van de maatregelen niet zou veranderen. De conclusie dat Mogilev bij intrekking van de maatregelen waarschijnlijk een evenwichtiger productaanbod zal gaan produceren en ten minste een deel van de productie van holle profielen zal verleggen naar gelaste buizen en pijpen voor de markt van de Unie, wordt derhalve bevestigd.

3.3.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(39)

Zoals vermeld in overweging 27 was er in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen uitvoer van het betrokken product uit Belarus naar de Unie. Om vast te stellen hoe waarschijnlijk het risico van verlegging van het handelsverkeer naar de EU-markt is indien de maatregelen worden ingetrokken, moet daarom worden uitgegaan van het volgende:

geldende verkoopprijzen op andere uitvoermarkten;

gangbare prijzen op de markt van de Unie, zowel voor de bedrijfstak van de Unie als voor andere invoerbronnen, en

de verkooppraktijk van Mogilev voor producten waarop geen antidumpingrechten van toepassing zijn.

(40)

De vergelijking tussen de gemiddelde verkoopprijs van Mogilev naar andere landen en die naar de markt van de Unie, laat een aanzienlijke mate van onderbieding zien. De mate van onderbieding ten opzichte van de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie bedraagt tussen 30 en 50 %. Ook zijn de prijzen van Mogilev lager dan andere bronnen van invoer naar de markt van de Unie, zoals India en Turkije.

(41)

Dat de markt van de Unie aantrekkelijk is, wordt tevens bevestigd door het feit dat Mogilev reeds bestaande verkoopkanalen heeft die momenteel worden gebruikt voor de verkoop van andere producten maar, indien de geldende maatregelen worden ingetrokken, ook voor de verkoop van het betrokken product kunnen worden gebruikt.

(42)

In het licht van het bovenstaande concludeert de Commissie dat er, indien de maatregelen worden ingetrokken, een aanzienlijk risico bestaat dat de uitvoer — tegen dumpingprijzen — naar de markt van de Unie wordt verlegd, aangezien de markt van de Unie wat prijzen betreft veel aantrekkelijker is.

(43)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Mogilev aan dat de aanzienlijke stijging van de verkoop van gelaste buizen en pijpen op de binnenlandse en de Russische markt tijdens de beoordelingsperiode niet naar behoren was onderzocht. In dit verband moet worden opgemerkt dat de stijging van het verkoopvolume op deze markten is bevestigd tijdens het onderzoek. In zijn opmerkingen na de mededeling van feiten en overwegingen bevestigde Mogilev bovendien dat gelaste buizen en pijpen tegen prijzen worden verkocht die onder de op de markt van de Unie geldende marktprijzen liggen. Het feit dat de verkoopvolumes van deze producten op zowel de binnenlandse als de Russische markt in de loop der tijd zijn gestegen, betekent daarom niet dat het risico van een verlegging naar de markt van de Unie vanwege de aantrekkelijkere prijzen in de EU wordt weggenomen of verkleind. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(44)

De beschikbare reservecapaciteit in Belarus, het risico dat de productie van andere producten wordt verlegd naar het betrokken product en de relatief aantrekkelijke prijzen op de markt van de Unie leiden tot de conclusie dat het gevaar bestaat dat de Belarussische uitvoer van het betrokken product zal toenemen indien de geldende maatregelen zouden vervallen.

VRC

1.   Voorafgaande opmerkingen

(45)

Zoals vermeld in overweging 9, ontving de Commissie geen antwoord van de VRC. Bij gebrek aan medewerking van de producenten-exporteurs in de VRC werd de algemene analyse, met inbegrip van de berekening van de dumpingmarge, derhalve overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens gebaseerd. De Chinese autoriteiten werden in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om artikel 18 van de basisverordening toe te passen en haar conclusies te baseren op de beschikbare feiten.

(46)

De waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping werd dus beoordeeld aan de hand van het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, in combinatie met andere bronnen van informatie, zoals handelsstatistieken over in- en uitvoer (Eurostat en uitvoergegevens van de VRC) en het Metal Bulletin.

(47)

Het gebrek aan medewerking had gevolgen voor de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van de verschillende productsoorten. Het werd passend geacht om zowel de normale waarde als de prijs bij uitvoer op een algemene basis vast te stellen, namelijk op basis van gemiddelde waarden, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

2.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

2.1.   Vaststelling van de normale waarde

(48)

Voor de VRC werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gemiddelde binnenlandse verkoopprijzen aan niet-verbonden afnemers in het kader van normale handelstransacties in Zuid-Afrika („het referentieland”).

2.2.   Vaststelling van de waarschijnlijke uitvoerprijs

(49)

Door het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs moesten de uitvoerprijzen worden gebaseerd op beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

(50)

De Commissie analyseerde eerst de statistieken van Eurostat. De uit de VRC ingevoerde hoeveelheden van het betrokken product waren echter zeer gering en hun prijzen werden derhalve niet als representatief beschouwd. Daarom werd de waarschijnlijke uitvoerprijs vastgesteld aan de hand van Chinese handelsstatistieken van de uitvoer naar derde landen.

2.3.   Vergelijking

(51)

De normale waarde en de waarschijnlijke uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een eerlijke vergelijking te waarborgen, werd rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(52)

In voorkomend geval werden correcties voor verschillen in de vervoers- en verzekeringskosten, niet-terugvorderbare btw, uitvoerkosten, rabatten en kortingen toegepast.

2.4.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

(53)

Op basis van het bovenstaande werd de waarschijnlijke dumpingmarge in de zin van artikel 11, lid 2, van de basisverordening vastgesteld op 39,3 %.

3.   Ontwikkeling van de uitvoer indien de maatregelen worden ingetrokken

3.1.   Productiecapaciteit van de producenten-exporteurs

(54)

Bij gebrek aan medewerking van Chinese producenten-exporteurs, is gebruikgemaakt van de volgende bronnen:

door de aanvrager ingediende gegevens;

beschikbare publicaties (bijvoorbeeld Metal Bulletin);

in het kader van het eerdere onderzoek verzamelde informatie.

(55)

De Chinese bedrijfstak voor gelaste pijpen staat bekend als veruit de grootste ter wereld. Metal Bulletin rapporteerde in 2012 een jaarlijkse productie van gelaste pijpen van ongeveer 35 miljoen ton. De indiener van het verzoek schatte de productiecapaciteit van gelaste pijpen in de VRC zelfs ruim boven de 45 miljoen ton per jaar. De totale reservecapaciteit zou dan meer dan 10 miljoen ton bedragen, dat wil zeggen 25 keer het totale zichtbare verbruik van gelaste pijpen in de Unie.

(56)

Indien de maatregelen worden ingetrokken, bestaat er dus een ernstig risico dat de Chinese producenten-exporteurs aanzienlijke hoeveelheden gelaste pijpen op de markt van de Unie tegen dumpingprijzen zullen verkopen.

3.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(57)

Wegens het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs zijn de bevindingen op de beschikbare gegevens gebaseerd. Het risico van verlegging van het handelsverkeer naar de markt van de Unie indien de maatregelen worden ingetrokken, is daarom gebaseerd op openbare bronnen.

(58)

Volgens openbare bronnen zoals het Metal Bulletin liggen de Chinese prijzen ver onder de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie van 848 EUR/ton en de gemiddelde invoerprijzen in de Unie uit grote exporterende landen zoals India en Turkije. De mate van onderbieding ten opzichte van de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie bedraagt tussen 30 en 50 %. Hieruit blijkt de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en het vermogen van de Chinese bedrijfstak om — indien de maatregelen worden ingetrokken — op prijzen te concurreren.

(59)

De Commissie is op grond hiervan tot de conclusie gekomen dat er bij intrekking van de maatregelen, gelet op het hierboven vermelde grote prijsverschil, een aanzienlijk risico bestaat op verlegging van het handelsverkeer van lager geprijsde producten uit derde landen naar de meer winstgevende EU-markt.

4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(60)

De beschikbare reservecapaciteit in de VRC en de aantrekkelijke prijzen op de markt van de Unie leiden tot de conclusie dat het gevaar bestaat dat de Chinese uitvoer met dumping van het betrokken product aanzienlijk zal toenemen indien de geldende maatregelen vervallen.

LANDEN MET MARKTECONOMIE

RUSLAND

1.   Voorafgaande opmerkingen

(61)

Twee Russische producenten-exporteurs die goed zijn voor ongeveer 75 % van de Russische productie en steekproefantwoorden hadden ingediend, hebben de Commissie later meegedeeld dat zij niet voornemens waren om te antwoorden op de vragenlijst voor producenten-exporteurs. Slechts één kleine producent die niet naar de Unie uitvoerde en verwaarloosbare hoeveelheden naar andere landen uitvoerde, verleende zijn medewerking aan het onderzoek door de vragenlijst in te vullen en in te stemmen met een controlebezoek. Aangezien door de producenten-exporteurs in Rusland zeer weinig medewerking werd verleend, werd de algemene analyse, met inbegrip van de berekening van de dumpingmarge, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens gebaseerd. De niet-medewerkende Russische producenten-exporteurs en de Russische autoriteiten werden in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om artikel 18 van de basisverordening toe te passen en haar conclusies te baseren op de beschikbare feiten.

(62)

De waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping werd daarom beoordeeld aan de hand van het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, in combinatie met andere informatiebronnen, zoals handelsstatistieken over invoer van Eurostat en Russische uitvoerstatistieken en het Metal Bulletin.

(63)

De hoge mate van niet-medewerking had gevolgen voor de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van de verschillende productsoorten. Het werd passend geacht om zowel de normale waarde als de prijs bij uitvoer op een algemene basis vast te stellen, namelijk op basis van gemiddelde waarden, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

(64)

De Commissie stelde vast dat een deel van de invoer van het betrokken product volgens statistieken van Eurostat afkomstig was uit Rusland. Die hoeveelheden waren echter zeer gering, en de prijzen van deze invoer werden daarom niet als representatief beschouwd. Derhalve werd de informatie over de waarschijnlijke uitvoerprijzen naar de Unie gebaseerd op de uitvoerprijzen naar andere derde landen, zoals uiteengezet in overweging 73.

2.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

2.1.   Vaststelling van de normale waarde

(65)

Zoals vermeld in overweging 61 noopte de zeer geringe medewerking van de producenten-exporteurs in Rusland de Commissie ertoe gebruik te maken van de beschikbare gegevens om een normale waarde vast te stellen. Hiertoe werden de gegevens onderzocht die door de medewerkende Russische producent waren verstrekt.

(66)

De normale waarde werd vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 2, eerste zin, van de basisverordening. Eerst werd onderzocht of het totale verkoopvolume van het soortgelijke product op de binnenlandse markt in het TNO representatief was in vergelijking met de Russische uitvoer naar derde landen. De binnenlandse verkoop zou als representatief worden beschouwd als het verkoopvolume van het soortgelijke product minstens 5 % van de Russische uitvoer naar derde landen vertegenwoordigde.

(67)

Vervolgens werd onderzocht of het soortgelijke product overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening werd verkocht in het kader van normale handelstransacties. Hiertoe werd voor de betrokken productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers bepaald.

(68)

Om na te gaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties plaatsvond, werd van de gemiddelde productiekosten gebruikgemaakt. Voor de productiekosten, en in het bijzonder de gaskosten, werd onderzocht of de door de enige medewerkende producent-exporteur betaalde gasprijzen een redelijk beeld gaven van de aan de gasproductie en -distributie verbonden kosten.

(69)

De door de producenten-exporteurs betaalde binnenlandse gasprijs bedroeg ongeveer 30 % van de uitvoerprijs van aardgas uit Rusland. Alle beschikbare gegevens duidden erop dat de binnenlandse gasprijzen in Rusland gereguleerd worden en ver onder de marktprijzen liggen die op niet-gereguleerde uitvoermarkten voor Russisch aardgas worden betaald. Omdat de administratie van de producent-exporteur geen redelijk beeld van de gaskosten gaf, moesten deze kosten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening worden gecorrigeerd. Aangezien geen voldoende representatieve niet-vertekende gegevens over de gasprijzen op de Russische binnenlandse markt beschikbaar waren, werd het passend geacht de correctie overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening te baseren op informatie over andere representatieve markten. De gecorrigeerde prijs werd gebaseerd op de gemiddelde uitvoerprijs van Russisch gas aan de Duits-Tsjechische grens (Waidhaus), gecorrigeerd voor lokale distributiekosten. Waidhaus is het voornaamste leveringspunt voor Russisch gas aan de EU, die de grootste afnemer van Russisch aardgas is en waar de prijzen een redelijk beeld van de kosten geven. De EU kan derhalve als een representatieve markt in de zin van artikel 2, lid 5, van de basisverordening worden beschouwd.

(70)

Om na te gaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties plaatsvond, heeft de Commissie derhalve gebruikgemaakt van de gemiddelde productiekosten na correctie voor de gaskosten.

(71)

Bijgevolg werd de normale waarde vastgesteld als de gemiddelde prijs van de winstgevende binnenlandse verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, aangezien de winstgevende verkoop ten hoogste 80 % van het totale verkoopvolume bedroeg.

2.2.   Vaststelling van de waarschijnlijke uitvoerprijs

(72)

De zeer geringe medewerking van de producenten-exporteurs in Rusland noopte de Commissie ertoe gebruik te maken van de beschikbare gegevens om de uitvoerprijs vast te stellen. De informatie van de enige medewerkende Russische producent kon niet worden gebruikt, aangezien deze producent het betrokken product niet naar de EU uitvoerde en slechts geringe hoeveelheden naar andere derde landen uitvoerde.

(73)

Om deze reden, en gezien het feit dat de uitvoer uit Rusland naar de Unie zeer gering was, werd de waarschijnlijke uitvoerprijs vastgesteld aan de hand van Russische uitvoerstatistieken, met gebruikmaking van de uitvoer naar andere derde landen. De uitvoer naar andere derde landen betrof aanzienlijke hoeveelheden.

(74)

Aangezien de enige medewerkende Russische producent uitsluitend zogenaamde „zwarte buizen” (d.w.z. niet-gegalvaniseerde buizen) produceert, werd voor het vaststellen van de uitvoerprijs alleen informatie over zwarte buizen gebruikt. Ook volgens de Russische uitvoerstatistieken bestond de overgrote meerderheid van de Russische uitvoer uit zwarte buizen.

(75)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de enige medewerkende Russische producent aan dat zijn uitvoerprijzen hadden moeten worden gebruikt, aangezien zij meer dan 10 % van zijn totale verkoop vertegenwoordigden. Volgens Russische uitvoerstatistieken was die verkoop echter slechts goed voor minder dan 2 % van de totale uitvoer. Op basis hiervan wordt de conclusie dat de uitvoerprijzen van deze producent vanwege hun onbeduidende hoeveelheid niet kunnen worden gebruikt, gehandhaafd.

2.3.   Vergelijking

(76)

De normale waarde en de waarschijnlijke uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een eerlijke vergelijking te waarborgen, werd rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(77)

In voorkomend geval werden correcties toegepast voor verschillen in vervoerskosten.

2.4.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

(78)

Op basis van het bovenstaande werd de waarschijnlijke dumpingmarge in de zin van artikel 11, lid 2, van de basisverordening vastgesteld op 38,7 %.

3.   Ontwikkeling van de uitvoer indien de maatregelen worden ingetrokken

3.1.   Productiecapaciteit van de producenten-exporteurs

(79)

De indiener van het verzoek schatte dat de reservecapaciteit voor het betrokken product in Rusland groter is dan het totale verbruik in de EU. De indiener van het verzoek baseerde deze schatting op informatie uit Metal Expert. De indiener van het verzoek ging daarbij uit van een bezettingsgraad van 56 %, hetgeen door de informatie die door de medewerkende producent is ingediend, wordt bevestigd.

(80)

Indien de maatregelen worden ingetrokken, bestaat er dus een ernstig risico dat de Russische producenten-exporteurs aanzienlijke hoeveelheden gelaste pijpen tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie zullen verkopen.

(81)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden de in overweging 61 genoemde niet-medewerkende Russische producenten aan dat de Commissie geen rekening had gehouden met de door hen ingediende informatie over de aantrekkelijkheid van andere markten, waaronder de Russische markt, en de reservecapaciteit in Rusland.

(82)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de informatie over reservecapaciteit betrekking had op een breder productassortiment, dat ook holle profielen en pijpen met een grote diameter omvatte. Deze informatie is daarom minder relevant dan de door de indiener van het verzoek verstrekte informatie. Zelfs op basis van de door de Russische producenten aangevoerde bezettingsgraad van 60-70 %, zou de resterende reservecapaciteit het grootste deel van het verbruik in de EU bestrijken.

(83)

Met betrekking tot de informatie van de niet-medewerkende Russische producenten over een vermeende aantrekkelijkheid van andere markten, zoals de Russische markt, moet allereerst worden opgemerkt dat deze gegevens vanwege het gebrek aan medewerking niet konden worden gecontroleerd. Ten tweede is dergelijke informatie in tegenspraak met de tijdens het onderzoek verkregen informatie, zoals beschreven in de overwegingen 84 tot en met 86, die is gebaseerd op officiële Russische uitvoerstatistieken en door de twee niet-medewerkende Russische producenten niet werd betwist.

3.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(84)

Volgens de Russische handelsstatistieken ligt de gemiddelde Russische uitvoerprijs (647 EUR/ton) ver onder de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie (848 EUR/ton) en komt overeen met de gemiddelde invoerprijzen in de Unie uit grote exporterende landen zoals India en Turkije.

(85)

Volgens dezelfde handelsstatistieken wordt 33 % van de totale Russische uitvoer verkocht aan Azerbeidzjan, de belangrijkste uitvoermarkt van Rusland. De verkoopprijs voor Azerbeidzjan bedraagt 586 EUR/ton, wat aanzienlijk onder de verkoopprijs van de bedrijfstak van de EU van 848 EUR/ton ligt en zelfs onder de prijzen van de andere belangrijkste exporteurs naar de Unie, zoals India en Turkije. Bovendien komt de Russische uitvoer naar Azerbeidzjan neer op ongeveer 15 % van het verbruik in de EU. Als de maatregelen worden ingetrokken, bestaat er dus een risico dat de uitvoer zal worden verlegd naar de Unie.

(86)

De Commissie is op grond hiervan tot de conclusie gekomen dat er bij intrekking van de maatregelen een aanzienlijk risico bestaat op verlegging van het handelsverkeer naar de markt van de Unie.

4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(87)

De beschikbare reservecapaciteit in Rusland en de aantrekkelijke prijzen op de markt van de Unie leiden tot de conclusie dat er een risico is op een toename van de Russische uitvoer met dumping van het betrokken product naar de Unie indien de geldende maatregelen vervallen.

(88)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat handhaving van de maatregelen ten aanzien van Rusland en beëindiging van de geldende maatregelen ten aanzien van Oekraïne (zie hieronder) tot discriminatie zou leiden, aangezien Rusland en Oekraïne naar verluidt over een soortgelijke reservecapaciteit beschikten.

(89)

Dit argument wordt niet ondersteund door de bevindingen van het onderzoek; daarin werd een grote reservecapaciteit in Rusland vastgesteld, die minstens het grootste deel van het verbruik in de markt van de Unie bestrijkt. Wat Oekraïne betreft werd vastgesteld dat het land over een beperkte reservecapaciteit voor uitvoer naar alle landen beschikt. Vanwege dit belangrijke verschil in reservecapaciteit wordt het argument met betrekking tot discriminatie derhalve afgewezen.

OEKRAÏNE

1.   Voorafgaande opmerkingen

(90)

Slechts één producent-exporteur, Interpipe Group („Interpipe”), verleende medewerking aan het onderzoek. Interpipe neemt een groot deel van de Oekraïense productie en bijna de gehele — zij het zeer geringe — Oekraïense uitvoer naar de Unie voor zijn rekening. Er zijn ten minste vier bekende Oekraïense producenten die geen medewerking verlenen, maar volgens handelsstatistieken voeren zij slechts verwaarloosbare hoeveelheden uit naar de EU.

(91)

Gelet op de geringe uitvoer uit Oekraïne naar de Unie werd de waarschijnlijke uitvoerprijs vastgesteld aan de hand van de verkoopprijzen van Interpipe naar andere derde landen, zoals uiteengezet in overweging 17.

2.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

2.1.   Vaststelling van de normale waarde

(92)

De Commissie heeft eerst onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop van de enige medewerkende producent-exporteur, Interpipe, representatief was, in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief indien de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt ten minste 5 % vertegenwoordigde van de totale omvang van de uitvoer van het betrokken product naar andere derde landen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Op basis hiervan is gebleken dat de totale verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt door Interpipe representatief was.

(93)

Vervolgens is de Commissie nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek aan of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de door Interpipe uitgevoerde soorten.

(94)

Daarna heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van Interpipe voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een voor uitvoer bestemd productsoort, representatief was overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief indien de totale omvang van de binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het tijdvak van het nieuwe onderzoek ten minste 5 % bedroeg van de totale omvang van de uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort. De Commissie stelde vast dat de omvang van de binnenlandse verkoop voor de meeste productsoorten representatief was.

(95)

Vervolgens heeft de Commissie voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het tijdvak van het nieuwe onderzoek bepaald, om vast te stellen of zij de daadwerkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(96)

De normale waarde wordt gebaseerd op de daadwerkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

de verkoop van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die gelijk zijn aan of hoger zijn dan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale omvang van de verkoop van deze productsoort vertegenwoordigde, en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort gelijk is aan of hoger is dan de productiekosten per eenheid.

(97)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van de totale binnenlandse verkoop van die productsoort in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(98)

De normale waarde is de daadwerkelijke binnenlandse prijs van een productsoort van alleen de winstgevende binnenlandse verkoop van die productsoort in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, indien:

a)

de omvang van de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt, of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van deze productsoort gelijk is aan of lager is dan de productiekosten per eenheid.

(99)

Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat de normale waarde, afhankelijk van de productsoort, was berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van de totale binnenlandse verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek of als een gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkoop.

(100)

Wanneer er geen verkoop van een productsoort van het soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden of een productsoort niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt was afgezet, berekende de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(101)

De normale waarde werd berekend door bij de productiekosten van Interpipe voor het soortgelijke product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek het volgende op te tellen:

de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten die Interpipe in het tijdvak van het nieuwe onderzoek maakte voor de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties, en

de winst die Interpipe in het tijdvak van het nieuwe onderzoek maakte op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties.

2.2.   Vaststelling van de waarschijnlijke uitvoerprijs

(102)

Aangezien de uitvoer uit Oekraïne naar de Unie verwaarloosbaar was, werd de waarschijnlijke uitvoerprijs vastgesteld aan de hand van de verkoopprijzen van Interpipe naar andere derde landen, zoals uiteengezet in overweging 17; het ging bij deze verkoop om aanzienlijke hoeveelheden.

(103)

De totale verkoop van Interpipe ging rechtstreeks naar niet-verbonden afnemers in de derde landen. De uitvoerprijs voor deze verkoop werd derhalve vastgesteld op basis van de door deze onafhankelijke afnemers daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen.

2.3.   Vergelijking

(104)

De normale waarde en de waarschijnlijke uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een eerlijke vergelijking te waarborgen, werd rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(105)

In voorkomend geval werden correcties toegepast voor verschillen in vervoers- en kredietkosten.

2.4.   Waarschijnlijke dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

(106)

Op basis van het bovenstaande werd de waarschijnlijke dumpingmarge in de zin van artikel 11, lid 2, van de basisverordening vastgesteld op 16 %.

(107)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat de Commissie ten aanzien van Oekraïne een voortzetting van dumping van 16 % had vastgesteld. Dit argument is ongegrond aangezien het op een misverstand lijkt te berusten. Zoals vermeld in overweging 17 voerden alle landen, met inbegrip van Oekraïne, in het tijdvak van het nieuwe onderzoek enkel verwaarloosbare hoeveelheden van het betrokken product uit naar de EU. Daarom kunnen er op basis van deze hoeveelheden geen redelijke conclusies worden getrokken en werd er ten aanzien van Oekraïne geen voortzetting van dumping vastgesteld. Het argument wordt daarom afgewezen.

3.   Ontwikkeling van de uitvoer indien de maatregelen worden ingetrokken

Productiecapaciteit van de producenten-exporteurs

(108)

In het vorige onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat de productiecapaciteit in Oekraïne meer dan 400 000 ton per jaar bedraagt. Sinds dat onderzoek zijn twee bekende producenten echter met de productie van gelaste pijpen opgehouden: Lugansk Tube Plant en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant, een installatie van Interpipe Group. Aangezien er sinds die tijd in Oekraïne geen bevestigde productiecapaciteit bijgekomen is, ligt de huidige capaciteit aanzienlijk lager dan bij het vorige onderzoek.

(109)

Wat de in overweging 108 bedoelde bezettingsgraad van de capaciteit betreft, bleek Interpipe, gelet op de technische beperkingen van de inrichting in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, dicht tegen de volledige bezettingsgraad te opereren.

(110)

Een ander belangrijk aspect is de locatie van de Oekraïense inrichtingen. Deze bevinden zich hoofdzakelijk in het oosten van Oekraïne en zijn rechtstreeks of indirect getroffen door de huidige veiligheidssituatie in dat deel van het land. Het is daarom niet duidelijk in welke mate deze ondernemingen hun productiecapaciteit volledig kunnen benutten.

(111)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat een niet te verwaarlozen deel van de Oekraïense productie zich buiten het door de huidige veiligheidssituatie getroffen gebied bevindt. Hierbij moet er echter op worden gewezen dat ook bedrijven buiten dit gebied indirect door de veiligheidssituatie zijn getroffen, bijvoorbeeld door een tekort aan grondstoffen. Derhalve wordt geconcludeerd dat de meeste Oekraïense installaties rechtstreeks of indirect door de huidige veiligheidssituatie zijn getroffen. Het argument wordt daarom afgewezen.

(112)

Tegelijkertijd mag op grond van de bijzondere situatie van Oekraïne na afloop van het tijdvak van het nieuwe onderzoek worden aangenomen dat de bouwsector de extra capaciteit op de binnenlandse markt zal benutten wanneer de veiligheidssituatie zich normaliseert. Het soortgelijke product wordt ook in de bouw gebruikt, namelijk bij de vervaardiging van dragende constructies, afrasteringen, afschermingen en steigers.

(113)

Gelet op de verminderde productiecapaciteit en de verwachte stijging van de binnenlandse vraag, wordt geconcludeerd dat de beschikbare reservecapaciteit voor uitvoer naar alle landen beperkt is.

(114)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat er in Oekraïne een substantiële reservecapaciteit voorhanden is. Deze argumenten werden evenwel niet door bewijsmateriaal gestaafd en derhalve afgewezen.

(115)

Voorts voerden belanghebbenden aan dat Interpipe aangekondigd zou hebben dat het zijn uitvoer naar de EU aanzienlijk zou verhogen, namelijk met ongeveer 60 %, hetgeen in tegenspraak zou zijn met het argument betreffende de geringe Oekraïense reservecapaciteit voor uitvoer. Dat argument kan echter niet worden aanvaard. De aankondiging van Interpipe heeft betrekking op het bedrijf in het algemeen en niet specifiek op het betrokken product. Zelfs als de aankondiging op het betrokken product betrekking had, zou de aanzienlijke stijging van ongeveer 60 % slechts tot een marktaandeel in de EU van ongeveer 0,5 % leiden, wat nog steeds als verwaarloosbaar wordt beschouwd. Dit argument is dus niet in tegenspraak met de conclusie dat de reservecapaciteit voor uitvoer naar alle landen beperkt is.

(116)

Dezelfde belanghebbenden voerden aan dat reservecapaciteit niet bij de dumpinganalyse moest worden betrokken, aangezien bij de schadeanalyse zoals uiteengezet in overweging 139 de bezettingsgraad niet als een zinvolle schade-indicator werd beschouwd.

(117)

Dit argument kan niet worden aanvaard. Het doel van deze twee beoordelingen is verschillend. Bij de schadeanalyse wordt beoordeeld of een lage bezettingsgraad als een teken van schade van de bedrijfstak van de Unie kan worden beschouwd, wat niet noodzakelijkerwijs het geval is wanneer de nog beschikbare capaciteit voor de productie van andere producten kan worden gebruikt. Bij de dumpinganalyse wordt met name aandacht besteed aan de reservecapaciteit, d.w.z. of er onbenutte capaciteit voorhanden is die niet voor de productie van enigerlei producten wordt benut en dus onmiddellijk beschikbaar is voor de productie van het betrokken product.

4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(118)

De beperkte beschikbare reservecapaciteit in Oekraïne en het kleine risico op verlegging van gedumpte uitvoer leiden tot de conclusie dat er geen gevaar bestaat dat de Oekraïense uitvoer met dumping van het betrokken product aanzienlijk zal toenemen indien de geldende maatregelen vervallen. Het is daarom onwaarschijnlijk dat het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van Oekraïne tot een herhaling van dumping in aanzienlijke hoeveelheden in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening zal leiden.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(119)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd het soortgelijke product vervaardigd door ongeveer twintig producenten in de Unie. De output van die producenten (vastgesteld op basis van informatie van medewerkende producenten en, wat de overige producenten in de Unie betreft, op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek) wordt bijgevolg geacht de totale productie in de Unie te vormen. Al deze producenten vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(120)

Zoals uiteengezet in overweging11, werd vanwege het grote aantal producenten in de Unie een steekproef samengesteld. De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:

de macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, gemiddelde prijzen per eenheid, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van dumping in het verleden) voor de bedrijfstak in de Unie werden beoordeeld aan de hand van de bij de medewerkende producenten verzamelde gegevens en voor de overige producenten in de Unie aan de hand van een schatting op basis van gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek;

de micro-economische indicatoren (voorraden, lonen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken) werden geanalyseerd voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan de hand van de door hen verstrekte gegevens.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(121)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en de gegevens over invoervolumes op de markt van de Unie volgens Eurostat-statistieken.

(122)

In de loop van de beoordelingsperiode is het verbruik in de EU met 28 % afgenomen. Het verbruik daalde in 2011 met 6 %, in 2012 met 8 procentpunten, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met nog eens 10 procentpunten. De dalende trend kan deels worden verklaard door een bepaalde mate van technische vervanging, aangezien er voor waterleidingen een tendens bestaat om in de plaats van stalen pijpen alternatieve producten zoals kunststof, roestvrij staal of koper te gebruiken.

 

2010

2011

2012

TNO

Totaal verbruik in de Europese Unie (ton)

561 955

528 191

460 847

404 394

Index (2010 = 100)

100

94

82

72

(123)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan het verbruik in de EU sterk was onderschat. Deze partijen hebben evenwel geen betrouwbaar bewijsmateriaal verstrekt ter staving van hun argument, dat derhalve niet kan worden aanvaard.

2.   De invoer uit Belarus, de VRC en Rusland

(124)

Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat voortzetting of herhaling van dumping uit Oekraïne niet waarschijnlijk is (zie de overwegingen 17 en 118), kon in de onderstaande analyse de geringe invoer uit Oekraïne niet samen met de invoer uit de andere betrokken landen worden onderzocht.

(125)

Om de cumulatie van de invoer uit Belarus, de VRC en Rusland te beoordelen, werd de individuele situatie van de drie landen onderzocht in het licht van de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(126)

Wat de hoeveelheden en dumpingmarges betreft, heeft de Commissie, gelet op de geringe invoervolumes in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, een prospectieve analyse verricht van de waarschijnlijke uitvoervolumes en dumpingmarges per land bij intrekking van de maatregelen. Hieruit bleek dat de volumes bij intrekking van de maatregelen waarschijnlijk zouden toenemen tot niveaus die boven die van het tijdvak van het nieuwe onderzoek liggen en zeker boven de niveaus die als verwaarloosbaar worden beschouwd, zouden uitkomen (zie de overwegingen 33, 56 en 80). Ook heeft de Commissie vastgesteld dat de waarschijnlijke dumpingmarges bij intrekking van de maatregelen aanzienlijk zouden zijn (zie de overwegingen 30, 53 en 78).

(127)

Wat de gemiddelde invoerprijs betreft, volstaan de verwaarloosbare invoervolumes niet om eenduidige conclusies te trekken.

(128)

Uit het onderzoek bleek echter ook dat de concurrentievoorwaarden voor de desbetreffende marktdeelnemers vergelijkbaar waren. Uit het onderzoek bleek dat het uit Belarus, de VRC en Rusland ingevoerde betrokken product en het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en verkochte soortgelijke product in wezen dezelfde fysieke en technische kenmerken hadden.

(129)

Op basis van het bovenstaande is met betrekking tot Belarus, de VRC en Rusland voldaan aan de criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. De invoer uit deze drie landen is daarom cumulatief beoordeeld.

a)   Omvang

(130)

De invoer van het betrokken product uit Belarus, de VRC en Rusland in de Unie nam af met 60 %, van ongeveer 7 000 ton in 2010 tot ongeveer 2 900 ton in het TNO. De invoer steeg in 2011 met 31 % en daalde in 2012 met 62 procentpunten, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met nog eens 28 procentpunten.

 

2010

2011

2012

TNO

Omvang van de invoer uit Belarus

25

55

0,1

Index (2010 = 100)

100

222

0

0

Marktaandeel van de invoer uit Belarus

0 %

0 %

0 %

0 %

Prijs van de invoer uit Belarus (EUR/ton)

677

1 246

600

Index (2010 = 100)

100

184

89

Omvang van de invoer uit de VRC

712

375

458

118

Index (2010 = 100)

100

53

64

17

Marktaandeel van de invoer uit VRC

0,1 %

0,1 %

0,1 %

0,0 %

Prijs van de invoer uit de VRC (EUR/ton)

636

1 052

1 347

2 102

Index (2010 = 100)

100

165

212

330

Omvang van de invoer uit Rusland

6 396

8 937

4 440

2 790

Index (2010 = 100)

100

140

69

44

Marktaandeel van de invoer uit Rusland

1,1 %

1,7 %

1,0 %

0,7 %

Prijs van de invoer uit Rusland (EUR/ton)

470

506

513

462

Index (2010 = 100)

100

108

109

98

Ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen

7 133

9 367

4 898

2 908

Index (2010 = 100)

100

131

69

41

Marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

1,3 %

1,8 %

1,1 %

0,7 %

Prijs van de invoer uit de betrokken landen (EUR/ton)

488

532

591

528

Index (2010 = 100)

100

109

121

111

Bron: Comext

b)   Marktaandeel

(131)

Het overeenkomstige marktaandeel van exporteurs uit Belarus, de VRC en Rusland op de markt van de Unie daalde van 1,3 % in 2010 tot 0,7 % in tijdvak van het nieuwe onderzoek. Preciezer gezegd, nam het marktaandeel toe van 1,3 % in 2010 tot 1,8 % in 2011, waarna het in 2012 daalde tot 1,1 % en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek verder daalde tot 0,7 %.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(132)

Tussen 2010 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek steeg de gemiddelde prijs van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Belarus, de VRC en Rusland met 11 %, van 488 EUR/ton in 2010 tot 528 EUR/ton in het tijdvak van het nieuw onderzoek. Preciezer gezegd, stegen de prijzen met 9 % in 2011 en met 12 % in 2012, waarna zij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 10 % daalden.

ii)   Prijsonderbieding

(133)

De zeer geringe verkoop van het betrokken product vanuit de VRC en Rusland naar de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek kan niet worden gebruikt om een zinvolle conclusie te trekken. Daarom werd een vergelijking gemaakt tussen de prijzen van het soortgelijke product dat wordt vervaardigd en verkocht door de bedrijfstak van de Unie, en de prijzen van het onderzochte product dat in Belarus, de VRC en Rusland wordt vervaardigd en aan de rest van de wereld wordt verkocht. Die vergelijking toonde een aanzienlijke onderbieding aan.

3.   Invoer uit andere derde landen

 

2010

2011

2012

TNO

Omvang van de invoer uit India

25 720

48 704

58 619

53 007

Marktaandeel van de invoer uit India

4,6 %

9,2 %

12,7 %

13,1 %

Omvang van de invoer uit Turkije

83 654

83 753

98 742

69 757

Marktaandeel van de invoer uit Turkije

14,9 %

15,9 %

21,4 %

17,2 %

Omvang van de invoer uit Oekraïne

956

573

944

1 147

Marktaandeel van de invoer uit Oekraïne

0,2 %

0,1 %

0,2 %

0,3 %

Uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheid

34 948

42 714

38 518

30 374

Marktaandeel van de invoer uit andere derde landen

6,2 %

8,1 %

8,4 %

7,5 %

(134)

De invoer uit Turkije en India nam in de beoordelingsperiode toe. Het marktaandeel van de invoer uit Oekraïne bleef zeer laag. Het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen bleef tijdens de beoordelingsperiode betrekkelijk stabiel.

(135)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat het verlies aan marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 12 % bijna volledig werd geabsorbeerd door de stijging van het marktaandeel van India en Turkije samen, en dat de invoer van goedkope producten uit India en Turkije waarschijnlijk de voornaamste reden was voor de kwetsbare situatie van de bedrijfstak van de Unie. In dit verband moet erop worden gewezen dat het doel van dit onderzoek is om na te gaan of het waarschijnlijk is dat de intrekking van de geldende maatregelen ten aanzien van de drie landen waarvoor is vastgesteld dat herhaling van dumping waarschijnlijk is, zal leiden tot herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie. Tijdens het onderzoek werd bevestigd dat er sprake was van een aanzienlijke onderbieding wat betreft de verkoop van producten uit Belarus, de VRC en Rusland naar de rest van de wereld. Indien de maatregelen vervallen, zal de uitvoer met dumping uit deze landen naar de EU waarschijnlijk toenemen, waardoor de schade voor de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk zal toenemen. De omstandigheid dat de invoer uit Turkije en India in de beoordelingsperiode is gestegen, doet niets af aan deze beoordeling betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping en schade.

4.   Situatie van de bedrijfstak van de Europese Unie

(136)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie een beoordeling gemaakt van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed zijn.

4.1.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie

(137)

De productie van de bedrijfstak van de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode met 37 % af ten opzichte van een niveau van ongeveer 437 000 ton in 2010. Meer specifiek daalde de productie in 2011 met 14 %, in 2012 met 19 procentpunten, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met nog eens 4 procentpunten. De daling van de productie was gerelateerd aan een daling van het verbruik, maar was door de toename van de invoer uit India en Turkije meer uitgesproken.

 

2010

2011

2012

TNO

Productie (ton)

437 492

376 106

294 260

277 483

Index (2010 = 100)

100

86

67

63

b)   Capaciteit en bezettingsgraad

(138)

De productiecapaciteit was in 2010 meer dan 1 700 000 ton en daalde in de beoordelingsperiode met 16 %. Deze afname was het gevolg van het feit dat sommige producenten in de Unie het aantal dagelijkse productieshifts verlaagden.

 

2010

2011

2012

TNO

Productiecapaciteit (ton)

1 761 677

1 621 386

1 318 459

1 485 339

Index (2010 = 100)

100

92

75

84

Bezettingsgraad

25 %

23 %

22 %

19 %

Index (2010 = 100)

100

93

90

75

Bron: Onderzoek

(139)

De bezettingsgraad bedroeg in 2010 25 %. De bezettingsgraad daalde in 2011 tot 23 %, in 2012 tot 22 %, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tot 19 %. De lage bezettingsgraad kan in de eerste plaats worden verklaard door het feit dat op de productie-installaties voor gelaste buizen en pijpen ook producten die buiten het bereik van dit onderzoek vallen (vooral holle profielen) kunnen worden geproduceerd. Daarom is de bezettingsgraad niet noodzakelijkerwijs een zinvolle schade-indicator voor deze specifieke bedrijfstak.

c)   Omvang van de verkoop

(140)

De verkoop van de bedrijfstak van de Unie van de eigen, voor niet-verbonden afnemers in de Unie bestemde productie daalde in 2011 eerst met 16 %, in 2012 met 21 procentpunten en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met nog eens 3 procentpunten. In totaal daalde deze verkoop tussen 2010 en het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek met ongeveer 40 %. Dit was te wijten aan de daling van het verbruik en de stijging van de invoer uit India en Turkije.

 

2010

2011

2012

TNO

Verkoop in de EU aan niet-verbonden afnemers (ton)

409 544

343 080

259 127

247 201

Index (2010 = 100)

100

84

63

60

Bron: Onderzoek

d)   Marktaandeel

(141)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie was in 2010 gelijk aan 73 %. Het nam in 2011 af naar 65 % en in 2012 verder af naar 56 %, waarna het in het tijdvak van het nieuwe onderzoek weer toenam tot 61 %. In totaal nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode af met 12 procentpunten.

 

2010

2011

2012

TNO

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

73 %

65 %

56 %

61 %

Index (2010 = 100)

100

89

77

84

Bron: Onderzoek

e)   Groei

(142)

Tussen 2010 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek, toen het verbruik in de Unie met 28 % daalde, nam de omvang van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de EU met 40 % af. Dit leidde in de beoordelingsperiode tot een verlies aan marktaandeel van 12 procentpunten voor de bedrijfstak van de Unie. De bedrijfstak van de Unie groeide tijdens de beoordelingsperiode dus niet.

f)   Werkgelegenheid

(143)

Het aantal werknemers van de bedrijfstak van de Unie daalde in 2011 met 13 %, in 2012 met 27 procentpunten en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met nog eens 3 procentpunten. In totaal daalde de werkgelegenheid van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 43 %, d.w.z. van meer dan 1 600 personen tot minder dan 1 000 personen.

 

2010

2011

2012

TNO

Werkgelegenheid (personen)

1 655

1 446

991

939

Index (2010 = 100)

100

87

60

57

Bron: Onderzoek

g)   Productiviteit

(144)

De productiviteit van de arbeidskrachten van de bedrijfstak van de Unie, gemeten als output (ton) per werknemer per jaar, lag aanvankelijk op een niveau van 264 ton per werknemer; in 2011 daalde zij met 2 %. De productiviteit steeg in 2012 met 14 procentpunten en bleef in het tijdvak van het nieuwe onderzoek betrekkelijk stabiel. In totaal is de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 12 % gestegen.

 

2010

2011

2012

TNO

Productiviteit (ton per werknemer)

264

260

297

296

Index (2010 = 100)

100

98

112

112

Bron: Onderzoek

h)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(145)

De prijzen per eenheid van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers stegen in 2011 met 5 % en in 2012 met 1 procentpunt; in de beoordelingsperiode daalden zij met 4 procentpunten. In totaal stegen deze prijzen in de beoordelingsperiode met 2 %, van 833 EUR/ton tot 848 EUR/ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

 

2010

2011

2012

TNO

Eenheidsprijs op de EU-markt (EUR/ton)

833

871

881

848

Index (2010 = 100)

100

105

106

102

Bron: Onderzoek

i)   Hoogte van de dumpingmarge

(146)

Uit het onderzoek is gebleken dat voor Belarus, de VRC en Rusland herhaling van dumping met aanzienlijke dumpingmarges die niet als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd, waarschijnlijk is.

(147)

Zoals hierboven werd vermeld, heeft de Commissie vastgesteld dat voortzetting of herhaling van dumping voor Oekraïne onwaarschijnlijk is.

j)   Herstel van dumping in het verleden

(148)

De hierboven onderzochte macro-indicatoren laten zien dat de bedrijfstak zich nog steeds in een kwetsbare en zwakke situatie bevindt, ook al hebben de antidumpingmaatregelen gedeeltelijk geleid tot het beoogde resultaat van opheffing van de door producenten in de Unie geleden schade. Over de gehele beoordelingsperiode daalde de omvang van de productie met 37 %, de omvang van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie met 40 % en de werkgelegenheid met 43 %. Bovendien daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt van 73 % in 2010 tot 61 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De bedrijfstak van de Unie kon zich bijgevolg niet echt van eerdere dumping herstellen en blijft zeer kwetsbaar voor de schadelijke gevolgen van invoer met dumping op de markt van de Unie.

4.2.   Micro-economische indicatoren

a)   Voorraden

(149)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bleven tot 2011 bijna stabiel. In 2012 stegen de eindvoorraden met 14 procentpunten en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalden zij met 10 procentpunten. De eindvoorraden lagen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek dus 5 % hoger dan in 2010.

 

2010

2011

2012

TNO

Eindvoorraad (ton)

13 892

14 039

16 012

14 556

Index (2010 = 100)

100

101

115

105

Bron: Onderzoek

b)   Lonen

(150)

In de beoordelingsperiode daalden de arbeidskosten met 29 %. Meer specifiek daalden zij in 2011 met 2 %, in 2012 met 15 procentpunten, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met nog eens 12 procentpunten. De algemene daling in de loop van de beoordelingsperiode was vooral het gevolg van de afname van de werkgelegenheid.

 

2010

2011

2012

TNO

Jaarlijkse arbeidskosten (EUR)

20 602 275

20 266 132

17 140 089

14 578 317

Index (2010 = 100)

100

98

83

71

Bron: Onderzoek

(151)

In de beoordelingsperiode stegen de arbeidskosten per werknemer met 25 %. Dit is waarschijnlijk een tijdelijke situatie die verband houdt met afvloeiingskosten als gevolg van de aanzienlijke daling van het aantal werknemers.

 

2010

2011

2012

TNO

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (EUR)

12 449

14 015

17 296

15 525

Index (2010 = 100)

100

113

139

125

c)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(152)

In de beoordelingsperiode verbeterde de winstgevendheid van de verkoop op de EU-markt van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, uitgedrukt als percentage van de netto-omzet, van een verlies van 7 % in 2010 naar een winst van bijna 1 % in het TNO. Preciezer gezegd, daalde het verlies van de in de steekproef opgenomen EU-producenten van 7,3 % in 2010 tot 5 % in 2011 en 0,6 % in 2012, waarna zij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een kleine winst van 0,8 % boekten.

 

2010

2011

2012

TNO

Winstgevendheid EU-producenten (% van de nettoverkoop)

– 7,3 %

– 5,0 %

– 0,6 %

0,8 %

Index (2010 = 100)

– 100

– 69

– 8

12

Rendement van investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

– 19,2 %

– 11,8 %

0,5 %

4,3 %

Index (2010 = 100)

– 100

– 62

3

22

Bron: Onderzoek

(153)

De stijging van de winstgevendheid kan worden verklaard door het feit dat de verkoopprijzen in de loop van de beoordelingsperiode met 2 % toenamen, terwijl de productiekosten (hoofdzakelijk warmgewalst breedband, dat goed is voor meer dan 60 % van de productiekosten) in dezelfde periode met 6 % afnamen, samen met een aanzienlijke daling van de jaarlijkse arbeidskosten. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren in staat om geleidelijk winstgevende prijzen te hanteren ten aanzien van hun afnemers op de markt van de Unie.

(154)

Het rendement van de investeringen („ROI”), uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Preciezer gezegd, verbeterde het ROI van een verlies van 19,2 % in 2010 en van 11,8 % in 2011 tot een winst van 0,5 % in 2012 en van 4,3 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

d)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(155)

De nettokasstroom uit ondernemingsactiviteiten bedroeg in 2010 ongeveer – 44 miljoen EUR. Dit cijfer steeg tot ongeveer – 7 miljoen EUR in 2011, bijna 17 miljoen EUR in 2012, en ongeveer 20 miljoen EUR in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Geen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gaf aan dat zij problemen hadden met het verkrijgen van kapitaal. De verbetering kan worden verklaard door de daling van de productiekosten en arbeidskosten en de geringe stijging van de prijzen.

 

2010

2011

2012

TNO

Kasstroom (eigen merk en merk detailhandelaar) (EUR)

– 44 322 891

– 7 033 547

16 927 597

20 202 074

Index (2010 = 100)

– 100

– 16

38

46

Bron: Onderzoek

e)   Investeringen

(156)

De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie van het soortgelijke product daalden in 2011 met 34 %, stegen in 2012 met 90 procentpunten en daalden in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 59 procentpunten. De investeringen in de beoordelingsperiode daalden met 3 %; de investeringen kwamen ten goede aan het onderhoud en de vernieuwing van bestaande apparatuur, en niet aan capaciteitsuitbreiding.

 

2010

2011

2012

TNO

Netto-investeringen (EUR)

1 149 094

757 750

1 789 210

1 111 661

Index (2010 = 100)

100

66

156

97

Bron: Onderzoek

5.   Conclusie over schade

(157)

Een aantal indicatoren, met name de financiële indicatoren, is tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterd. De winstgevendheid verbeterde van een verlies van meer dan 7 % naar een winst van 0,8 %, die echter nog steeds beneden de streefwinst van 5 % van het voorgaande onderzoek ligt. Het rendement op investeringen verbeterde van een verlies van meer dan 19 % naar een winst van meer dan 4 % en de kasstroom verbeterde van – 44 miljoen EUR tot 20 miljoen EUR. Deze factoren wijzen erop dat de bedrijfstak zich ten dele wist te herstellen.

(158)

Een aantal andere indicatoren vertoonde tussen 2010 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek echter een negatieve trend. De omvang van de productie daalde met 37 %, de bezettingsgraad daalde met 25 %, de omvang van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de EU daalde met 40 %, het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde met 12 procentpunten en de werkgelegenheid daalde met 43 %.

(159)

De antidumpingmaatregelen hebben hun doel gedeeltelijk bereikt door een deel van de schade die de bedrijfstak van de Unie ondervond als gevolg van de invoer met dumping vanuit de betrokken landen weg te nemen. De bedrijfstak van de Unie is weer enigszins winstgevend geworden, maar dit ging ten koste van haar marktaandeel op de markt van de Unie. De bedrijfstak van de Unie is erin geslaagd om zijn financiële situatie te verbeteren door te kiezen voor hogere prijzen in plaats van een hoger volume. Bijgevolg is het duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie zich nog niet volledig heeft hersteld van de gevolgen van de eerdere dumping en zich nog steeds in een zwakke situatie bevindt, waardoor hij zeer kwetsbaar blijft voor elke herhaling van invoer met dumping.

(160)

Zelfs als de kwetsbare situatie van de bedrijfstak van de Unie als aanmerkelijke schade wordt aangemerkt, kan deze niet aan de invoer uit de betrokken landen worden toegeschreven. De drie betrokken landen (voor Oekraïne is uit het onderzoek gebleken dat er geen gevaar voor herhaling van dumping is) vertegenwoordigen op de markt van de Unie samen een marktaandeel van minder dan 1 %. Aangezien vanuit de betrokken landen geen druk op de prijzen wordt uitgeoefend, kon de bedrijfstak van de Unie de prijzen handhaven op een niveau dat voldoende is om winstgevend zijn, hoewel dit niveau aanzienlijk onder de streefwinst ligt.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE

1.   De invoer uit de VRC, Belarus en Rusland

(161)

Uit bovenstaande ontwikkelingen blijkt dat de antidumpingmaatregelen gedeeltelijk hebben geleid tot het beoogde resultaat van opheffing van de door producenten in de Unie geleden schade. Anderzijds laat de negatieve ontwikkeling van een aantal schade-indicatoren zien dat de bedrijfstak zich nog steeds in een zeer kwetsbare situatie bevindt.

(162)

Zoals hierboven is aangegeven, beschikken de exporteurs in elk van de drie betrokken landen over de nodige reservecapaciteit om hun uitvoer zeer snel te vergroten. Gezien de lucratievere prijzen op de markt van de EU vergeleken met de markten van sommige derde landen is het waarschijnlijk dat aanzienlijke hoeveelheden die momenteel naar deze landen worden uitgevoerd, zullen worden verlegd naar de markt van de EU als de antidumpingmaatregelen vervallen. Deze stijging van de invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden, zal de prijsdruk op de markt van de Unie waarschijnlijk vergroten, wat de reeds kwetsbare situatie van de bedrijfstak van de Unie verder zou doen verslechteren. Een dergelijke abrupte ontwikkeling werd al in het voorgaande onderzoek geconstateerd, toen het marktaandeel van de invoer in de EU vanuit de drie landen in slechts drie en een half jaar verdrievoudigde, namelijk van 6,2 % in 2004 tot 18,7 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007). De producenten-exporteurs in de VRC, Belarus en Rusland hebben dus reeds laten zien dat zij de hoeveelheden die zij naar de Unie uitvoeren, snel kunnen opvoeren.

(163)

Op basis van het bovenstaande kan derhalve worden geconcludeerd dat er kans op herhaling van de schade bestaat als de maatregelen worden ingetrokken.

2.   Invoer uit Oekraïne

(164)

Rekening houdend met de conclusie dat voortzetting dan wel herhaling van dumping uit Oekraïne onwaarschijnlijk is, is geen verdere analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade nodig.

G.   BELANG VAN DE UNIE

(165)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de hele Unie. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een evaluatie van alle verschillende betrokken belangen. Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(166)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds zeer kwetsbaar is. De antidumpingmaatregelen hebben hun doel gedeeltelijk bereikt door een deel van de schade die de bedrijfstak van de Unie ondervond als gevolg van de invoer met dumping vanuit de betrokken landen, weg te nemen. De bedrijfstak van de Unie is weer enigszins winstgevend geworden, maar dit ging ten koste van haar marktaandeel op de markt van de Unie. De bedrijfstak van de Unie is er in geslaagd om zijn financiële situatie te verbeteren door te kiezen voor hogere prijzen in plaats van een hoger volume. De beëindiging van de maatregelen zal de prijsdruk op de markt van de Unie verhogen en weer tot verliezen leiden. Het is derhalve in het belang van de bedrijfstak van de Unie dat de maatregelen gehandhaafd blijven.

2.   Belang van de importeurs en gebruikers

(167)

De Commissie heeft met meer dan 100 gebruikers en niet-verbonden importeurs in de Unie contact opgenomen en om hun medewerking gevraagd, maar zij hebben niet gereageerd. Dit kan worden verklaard door de zeer kleine omvang van de uitvoer van elk van de betrokken landen naar de markt van de Unie. In ieder geval zijn er geen factoren die erop wijzen dat de importeurs of gebruikers onevenredig zwaar getroffen zouden worden als de maatregelen worden verlengd.

(168)

Gelet op het voorgaande wordt derhalve geoordeeld dat de verlenging van de maatregelen waarschijnlijk geen ingrijpende gevolgen voor de situatie van de importeurs en de gebruikers in de Unie zal hebben.

3.   Risico van schaarste/concurrentie op de EU-markt

(169)

Het verbruik in de EU is in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 28 % afgenomen tot ongeveer 400 000 ton. De capaciteit van de bedrijfstak van de Unie was in de beoordelingsperiode steeds groter dan de vraag in de Unie en bereikte in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een niveau van bijna 1 500 000 ton. Er is voldoende concurrentie tussen de EU-producenten. Bovendien opereerde de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek op een bezettingsgraad van slechts 19 %, aangezien hij met dezelfde productie-installaties verschillende producten vervaardigt (het betrokken product en andere producten zoals holle profielen). Daarom beschikt de bedrijfstak van de Unie in het geval van een toename van de vraag over de reservecapaciteit om zijn productie te verhogen door zijn productaanbod te wijzigen. Invoer uit andere derde landen waarop geen maatregelen van toepassing zijn, met name India en Turkije, kan ook in een deel van de vraag voorzien.

(170)

Gelet op bovenstaande overwegingen kan niet worden geconcludeerd dat handhaving van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk zal leiden tot schaarste op de markt van de EU of tot minder concurrentie op die markt.

4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(171)

Uit het bovenstaande blijkt dat de negatieve gevolgen van voortzetting van de maatregelen beperkt zullen zijn en in geen geval buiten verhouding zullen staan tot de voordelen van verlenging van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(172)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover ook binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden.

(173)

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werden ingesteld op de invoer van bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Belarus, de VRC en Rusland moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit ad-valoremrechten van verschillende hoogte bestaan.

(174)

Wat Oekraïne betreft, moeten de maatregelen worden ingetrokken en moet de procedure worden beëindigd, aangezien uit de bevindingen is gebleken dat voortzetting of herhaling van dumping niet waarschijnlijk is (zie de overwegingen 17 en 118).

(175)

De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in de verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is geproduceerd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(176)

Een onderneming die haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (5). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om het recht te genieten dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming geen invloed heeft op het recht om het recht te genieten dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(177)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gelaste buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 168,3 mm, met uitzondering van de buizen en pijpen van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen, bekledingsbuizen (casings) en exploitatiebuizen (tubings) van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning, precisiebuizen en buizen en pijpen die voorzien zijn van hulpstukken voor gas- of vloeistofleidingen voor gebruik in de burgerluchtvaart, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7306 30 41, ex 7306 30 49, ex 7306 30 72 en ex 7306 30 77 (Taric-codes 7306304120, 7306304920, 7306307280 en 7306307780), van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland.

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen wordt geproduceerd, is als volgt:

Land

Onderneming

Antidum-pingrecht

Aanvullende Taric-code

VRC

Alle ondernemingen

90,6 %

Rusland

TMK Group (Seversky Pipe Plant Open Joint Stock Company en Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works)

16,8 %

A892

OMK Group (Open Joint Stock Company Vyksa Steel Works en Joint Stock Company Almetjvesk Pipe Plant)

10,1 %

A893

Alle andere ondernemingen

20,5 %

A999

Belarus

Alle ondernemingen

38,1 %

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van het product als bedoeld in artikel 1, lid 1, van oorsprong uit Oekraïne, wordt hierbij beëindigd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 343 van 19.12.2008, blz. 1.

(3)  PB C 136 van 15.5.2013, blz. 25.

(4)  PB C 372 van 19.12.2013, blz. 21.

(5)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.


Top