EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015D0893

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/893 van de Commissie van 9 juni 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora glabripennis (Motschulsky) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3772)

C/2015/3772

PB L 146 van 11.6.2015, p. 16–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2015/893/oj

11.6.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 146/16


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/893 VAN DE COMMISSIE

van 9 juni 2015

betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora glabripennis (Motschulsky) te voorkomen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3772)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Anoplophora glabripennis (Motschulsky), hierna het „nader omschreven organisme” genoemd, is een schadelijk organisme opgenomen in bijlage I, deel A, rubriek I, onder a), punt 4.1, bij Richtlijn 2000/29/EG als een organisme dat voor zover bekend niet in de Unie voorkomt.

(2)

Sinds de vaststelling van Beschikking 2005/829/EG van de Commissie (2) hebben Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk steeds vaker uitbraken en gevallen van het nader omschreven organisme gemeld. Het is derhalve passend om maatregelen vast te stellen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het nader omschreven organisme te voorkomen.

(3)

Gezien de gelijkenissen tussen het nader omschreven organisme en Anoplophora chinensis (Forster) is het passend om gelijkaardige maatregelen als die bepaald in Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU van de Commissie (3) vast te stellen, behalve wanneer de biologie van het nader omschreven organisme een andere aanpak vereist. Aangezien het waarschijnlijk is dat het nader omschreven organisme het deel van de planten dat gebruikt wordt om hout te verkrijgen, besmet, moeten er in het bijzonder voorschriften voor hout en houten verpakkingsmateriaal worden vastgesteld.

(4)

Bovendien laat de huidige wetenschappelijke kennis toe te bepalen welke planten waarschijnlijk waardplanten voor het nader omschreven organisme zijn. Daarom is het met het oog op de zekerheid passend om de waardplanten die onder dit besluit vallen, te specificeren.

(5)

Duidelijkheidshalve is het ook passend om de omstandigheden te specificeren waarin de lidstaten kunnen besluiten om nader omschreven planten rond de besmette planten niet te kappen.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „nader omschreven planten”: voor opplant bestemde planten met een stamdiameter van 1 cm of meer op hun dikste punt, met uitzondering van zaden, van Acer spp., Aesculus spp., Alnus spp., Betula spp., Carpinus spp., Cercidiphyllum spp., Corylus spp., Fagus spp., Fraxinus spp., Koelreuteria spp., Platanus spp., Populus spp., Salix spp., Tilia spp. en Ulmus spp.;

b)   „nader omschreven hout”: hout, geheel of deels verkregen van de nader omschreven planten, dat voldoet aan elk van de volgende punten:

i)

het is hout zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG, met uitzondering van houten verpakkingsmateriaal, inclusief hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden, en

ii)

het wordt genoemd in de volgende omschrijvingen vastgesteld in bijlage I, deel II, bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (4) in de versie van 1 januari 2015:

GN-code

Omschrijving

4401 10 00

Brandhout, in de vorm van ronde en andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke

4401 22 00

Ander hout dan naaldhout in plakjes, spanen of kleine stukjes

ex 4401 39 80

Andere resten en afval van hout, niet geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen

4403 10 00

Hout, onbewerkt, behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd

4403 92

Hout van beuk (Fagus spp.), onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd

ex 4403 99

Ander hout dan naaldhout (behalve hout van beuk (Fagus spp.), hout van populier (Populus spp.) of hout van berk (Betula spp.)), onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd

4403 99 10

Hout van populier (Populus spp.), onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd

4403 99 51

Zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild van berk (Betula spp.), onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd

4403 99 59

Hout van berk (Betula spp.), onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd, ander dan zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild van berk

ex 4404 20 00

Gekloofde staken van ander hout dan naaldhout; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd

4406

Houten dwarsliggers en wisselhouten

4407 92 00

Hout van beuk (Fagus spp.), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm

4407 93

Hout van esdoorn (Acer spp.), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm

4407 95

Hout van es (Fraxinus spp.), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm

ex 4407 99

Ander hout dan naaldhout (behalve hout van beuk (Fagus spp.), hout van esdoorn (Acer spp.), hout van es (Fraxinus spp.) of hout van populier (Populus spp.)), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm

4407 99 91

Hout van populier (Populus spp.), overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm

9406 00 20

Geprefabriceerde bouwwerken van hout

c)   „nader omschreven houten verpakkingsmateriaal”: verpakkingsmateriaal, geheel of deels verkregen van de nader omschreven planten;

d)   „plaats van productie”: de plaats van productie als omschreven in de internationale norm nr. 5 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen (5) (hierna „ISPM” genoemd);

e)   „nader omschreven organisme”: Anoplophora glabripennis (Motschulsky);

f)   „waardplanten”: planten die behoren tot de soorten genoemd in bijlage I.

Artikel 2

Invoer van de nader omschreven planten

Wat betreft de invoer uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen de nader omschreven planten alleen in de Unie worden binnengebracht als zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij voldoen aan de specifieke invoervoorschriften, vastgesteld in bijlage II, rubriek 1, punt A, onder 1);

b)

bij binnenkomst in de Unie zijn zij door de verantwoordelijke officiële instantie overeenkomstig bijlage II, rubriek 1, punt A, onder 2), geïnspecteerd op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en er zijn geen tekenen van dat organisme gevonden.

Artikel 3

Invoer van nader omschreven hout

Wat betreft de invoer uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mag nader omschreven hout alleen in de Unie worden binnengebracht als het aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het voldoet aan de specifieke invoervoorschriften, vastgesteld in bijlage II, rubriek 1, punt B, onder 1) en 2);

b)

bij binnenkomst in de Unie is het door de verantwoordelijke officiële instantie overeenkomstig bijlage II, rubriek 1, punt B, onder 3), geïnspecteerd op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en er zijn geen tekenen van dat organisme gevonden.

Artikel 4

Vervoer van de nader omschreven planten binnen de Unie

Nader omschreven planten van oorsprong uit afgebakende gebieden, als vastgesteld overeenkomstig artikel 7, mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage II, rubriek 2, punt A, onder 1).

Nader omschreven planten die niet zijn geteeld in afgebakende gebieden maar in dergelijke gebieden zijn binnengebracht, mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage II, rubriek 2, punt A, onder 2).

Nader omschreven planten, ingevoerd overeenkomstig artikel 2 uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage II, rubriek 2, punt A, onder 3).

Artikel 5

Vervoer van nader omschreven hout en nader omschreven houten verpakkingsmateriaal binnen de Unie

Nader omschreven hout van oorsprong uit afgebakende gebieden, als vastgesteld overeenkomstig artikel 7, mag alleen binnen de Unie worden vervoerd als het voldoet aan de respectieve voorwaarden van bijlage II, rubriek 2, punt B, onder 1) tot en met 3).

Nader omschreven hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak geheel of deels heeft behouden en niet van oorsprong is uit afgebakende gebieden maar binnengebracht is in zulke gebieden, mag alleen binnen de Unie worden vervoerd als het voldoet aan de respectieve voorwaarden van bijlage II, rubriek 2, punt B, onder 1) en 3).

Nader omschreven houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit afgebakende gebieden, als vastgesteld overeenkomstig artikel 7, mag alleen binnen de Unie worden vervoerd als het voldoet aan de voorwaarden van bijlage II, rubriek 2, punt C.

Artikel 6

Onderzoeken van het nader omschreven organisme

1.   De lidstaten voeren officiële jaarlijkse onderzoeken uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en voor de verzameling van bewijzen van besmetting door dat organisme op waardplanten op hun grondgebied.

2.   Onverminderd artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar uiterlijk op 30 april van de resultaten van die onderzoeken in kennis gesteld.

Artikel 7

Afgebakende gebieden

1.   Wanneer de resultaten van de in artikel 6, lid 1, bedoelde onderzoeken de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied bevestigen of de aanwezigheid van dat organisme op een andere wijze wordt aangetoond, stellen de betrokken lidstaten onverwijld afgebakende gebieden in die bestaan uit een besmette zone en een bufferzone, overeenkomstig bijlage III, rubriek 1.

2.   De lidstaten hoeven geen afgebakende gebieden in te stellen, als bedoeld in lid 1, als aan de voorwaarden van bijlage III, rubriek 2, punt 1 wordt voldaan. In een dergelijk geval nemen de lidstaten de maatregelen zoals vastgesteld in punt 2 van die rubriek.

3.   De lidstaten nemen maatregelen in de afgebakende gebieden, als vastgesteld in bijlage III, rubriek 3.

4.   De lidstaten stellen termijnen vast voor de uitvoering van de in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen.

Artikel 8

Verslaglegging over de maatregelen

1.   De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar een verslag toekomen met een bijgewerkte lijst van alle afgebakende gebieden, ingesteld uit hoofde van artikel 7, alsook informatie over hun beschrijving en ligging met kaarten waarop de grenzen van de gebieden zijn aangegeven, en de maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen.

2.   Ingeval de lidstaten besluiten om geen afgebakend gebied in te stellen overeenkomstig artikel 7, lid 2, bevat het verslag gegevens en redenen ter rechtvaardiging van dat besluit.

3.   Ingeval een lidstaat besluit overeenkomstig bijlage III, rubriek 3, punt 2, inperkingsmaatregelen te nemen in plaats van uitroeiingsmaatregelen, brengt hij de Commissie en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk op de hoogte met een opgave van de redenen.

Artikel 9

Naleving van dit besluit

De lidstaten nemen alle maatregelen om aan dit besluit te voldoen en wijzigen zo nodig de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme op zodanige wijze dat die maatregelen aan dit besluit voldoen. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.

Artikel 10

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 juni 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Beschikking 2005/829/EG van de Commissie van 24 november 2005 tot intrekking van de Beschikkingen 1999/355/EG en 2001/219/EG (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 39).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU van de Commissie van 1 maart 2012 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen (PB L 64 van 3.3.2012, blz. 38).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(5)  Glossary of Phytosanitary Terms — Reference Standard ISPM No 5 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome, 2013.


BIJLAGE I

SOORTEN WAARDPLANTEN WAARNAAR VERWEZEN WORDT IN ARTIKEL 1, ONDER f)

 

Acer spp.

 

Aesculus spp.

 

Albizia spp.

 

Alnus spp.

 

Betula spp.

 

Buddleja spp.

 

Carpinus spp.

 

Celtis spp.

 

Cercidiphyllum spp.

 

Corylus spp.

 

Elaeagnus spp.

 

Fagus spp.

 

Fraxinus spp.

 

Hibiscus spp.

 

Koelreuteria spp.

 

Malus spp.

 

Melia spp.

 

Morus spp.

 

Platanus spp.

 

Populus spp.

 

Prunus spp.

 

Pyrus spp.

 

Quercus rubra

 

Robinia spp.

 

Salix spp.

 

Sophora spp.

 

Sorbus spp.

 

Tilia spp.

 

Ulmus spp.


BIJLAGE II

1.   SPECIFIEKE INVOERVOORSCHRIFTEN

A.   Nader omschreven planten

1.

Nader omschreven planten van oorsprong uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, moeten vergezeld gaan van een certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG waarin onder de rubriek „aanvullende verklaring” wordt aangegeven:

a)

dat de planten permanent zijn geteeld in een plaats van productie die is geregistreerd en wordt gecontroleerd door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong en die is gelegen in een ziektevrij gebied dat door die dienst is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen. De naam van het ziektevrije gebied moet worden vermeld onder de rubriek „plaats van oorsprong”, of

b)

dat de planten gedurende een periode van ten minste twee jaar vóór de uitvoer of in geval van planten jonger dan twee jaar permanent zijn geteeld in een plaats van productie die vrij van het nader omschreven organisme is verklaard overeenkomstig de internationale normen voor fytosanitaire maatregelen:

i)

die is geregistreerd door en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong, en

ii)

die jaarlijks is onderworpen aan ten minste twee zorgvuldige officiële inspecties naar tekenen van het nader omschreven organisme, die op daartoe geschikte tijdstippen zijn uitgevoerd en waarbij geen tekenen van het organisme zijn gevonden, en

iii)

waar de planten zijn geteeld op een terrein:

dat volledig fysiek is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme, of

waar passende preventieve behandelingen worden toegepast en dat is omgeven door een bufferzone met een straal van minstens twee kilometer, waar jaarlijks op daartoe geschikte tijdstippen officiële onderzoeken naar de aanwezigheid of tekenen van het nader omschreven organisme worden uitgevoerd. Ingeval de aanwezigheid of tekenen van het nader omschreven organisme worden vastgesteld, worden onmiddellijk uitroeiingsmaatregelen genomen om de bufferzone opnieuw ziektevrij te maken, en

iv)

waar de zendingen van de planten onmiddellijk vóór de uitvoer zijn onderworpen aan een zorgvuldige officiële inspectie naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme, met name in de stammen en de takken van de planten. Deze inspectie moet een doelgerichte destructieve bemonstering omvatten. Wanneer zendingen planten omvatten van oorsprong van terreinen die zich op het moment van hun productie in een bufferzone bevonden waar de aanwezigheid of tekenen van het nader omschreven organisme waren vastgesteld, moet de destructieve bemonstering van de planten van die zending uitgevoerd worden op het in de volgende tabel vastgestelde niveau:

Aantal planten in de partij

Niveau destructieve bemonstering (aantal te vernietigen planten)

1-4 500

10 % van de partijgrootte

> 4 500

450

of

c)

dat de planten zijn geteeld uit wortelstokken die voldoen aan de voorschriften van punt b) en zijn geënt met enten die aan de volgende vereisten voldoen:

i)

bij uitvoer is de diameter van de geënte enten niet meer dan 1 cm op het dikste punt;

ii)

de geënte planten zijn geïnspecteerd overeenkomstig punt b), iv).

2.

De overeenkomstig punt 1 ingevoerde nader omschreven planten moeten zorgvuldig officieel worden geïnspecteerd op de plaats van binnenkomst of de plaats van bestemming vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2004/103/EG (1). De toegepaste inspectiemethoden moeten ervoor zorgen dat alle tekenen van het nader omschreven organisme, met name in de stammen en de takken van de planten, worden opgespoord. Deze inspectie moet in voorkomend geval een doelgerichte destructieve bemonstering omvatten.

B.   Nader omschreven hout

1.

Nader omschreven hout, met uitzondering van hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, schaafsel, resten en afval van oorsprong uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, moet vergezeld gaan van een certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG waarin onder de rubriek „aanvullende verklaring” wordt aangegeven:

a)

dat het hout van oorsprong is uit ziektevrije gebieden, vastgesteld door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen, waarvan geweten is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt. De naam van het ziektevrije gebied moet worden vermeld onder de rubriek „plaats van oorsprong”, of

b)

dat het hout van bast ontdaan is en een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout (met inbegrip van de kern) heeft ondergaan.

Ingeval b) van toepassing is, moet dat blijken uit het merkteken „HT” dat aangebracht is op het hout of op de verpakking overeenkomstig het huidige gebruik.

2.

Nader omschreven hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, schaafsel, resten en afval van oorsprong uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, moet vergezeld gaan van een certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG waarin onder de rubriek „aanvullende verklaring” wordt aangegeven:

a)

dat het hout van oorsprong is uit ziektevrije gebieden, vastgesteld door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen, waarvan geweten is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt. De naam van het ziektevrije gebied moet worden vermeld onder de rubriek „plaats van oorsprong”, of

b)

dat het hout van bast ontdaan is en een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout (met inbegrip van de kern) heeft ondergaan, of

c)

dat het hout is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm.

3.

Het overeenkomstig de punten 1 en 2 ingevoerde nader omschreven hout moet zorgvuldig officieel worden geïnspecteerd op de plaats van binnenkomst of de plaats van bestemming vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2004/103/EG.

2.   VERVOERSVOORWAARDEN

A.   Nader omschreven planten

1.

Nader omschreven planten van oorsprong (2) uit afgebakende gebieden mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (3) en gedurende een periode van minstens twee jaar vóór het vervoer of in geval van planten jonger dan twee jaar permanent zijn geteeld in een plaats van productie:

a)

die is geregistreerd overeenkomstig Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie (4), en

b)

die jaarlijks is onderworpen aan ten minste twee zorgvuldige officiële inspecties naar tekenen van het nader omschreven organisme, die op daartoe geschikte tijdstippen zijn uitgevoerd en waarbij geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn gevonden; zo nodig moet deze inspectie een doelgerichte destructieve bemonstering van de stammen en de takken van planten omvatten, en

c)

waar de planten zijn geteeld op een terrein:

dat volledig fysiek is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme, of

waar passende preventieve behandelingen worden toegepast of een doelgerichte destructieve bemonstering op elke partij van de nader omschreven planten wordt uitgevoerd vóórdat zij worden vervoerd, op het niveau dat is vastgesteld in de onderstaande tabel en waar in elk geval jaarlijks op daartoe geschikte tijdstippen binnen een straal van minstens één kilometer rond het terrein officiële onderzoeken naar de aanwezigheid of tekenen van het nader omschreven organisme worden uitgevoerd en het nader omschreven organisme of tekenen daarvan niet zijn gevonden.

Aantal planten in de partij

Niveau destructieve bemonstering (aantal te vernietigen planten)

1-4 500

10 % van de partijgrootte

> 4 500

450

Wortelstokken die aan de voorschriften van de eerste alinea van dit punt voldoen, mogen worden geënt met enten die niet onder deze omstandigheden zijn geteeld, maar waarvan de diameter op het dikste punt niet groter is dan 1 cm.

2.

Nader omschreven planten niet van oorsprong uit afgebakende gebieden, maar binnengebracht in een plaats van productie in dergelijke gebieden, mogen binnen de Unie worden vervoerd op voorwaarde dat deze plaats van productie voldoet aan de voorschriften van punt 1, onder c), en alleen als de planten vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG.

3.

Nader omschreven planten die overeenkomstig rubriek 1, punt A, zijn ingevoerd uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen binnen de Unie alleen worden vervoerd als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG.

B.   Nader omschreven hout

1.

Nader omschreven hout, met uitzondering van hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, schaafsel, resten en afval van oorsprong uit afgebakende gebieden of nader omschreven hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak geheel of deels heeft behouden dat niet van oorsprong is uit dergelijke gebieden maar er binnengebracht is, mag binnen de Unie alleen worden vervoerd als het vergezeld gaat van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG. Dat plantenpaspoort wordt enkel afgegeven als het hout in kwestie voldoet aan elk van de volgende voorschriften:

a)

het is van bast ontdaan, en

b)

het heeft een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout (met inbegrip van de kern) ondergaan. Dat moet blijken uit het merkteken „HT” dat aangebracht is op het hout of op de verpakking overeenkomstig het huidige gebruik.

2.

Nader omschreven hout in de vorm van plakjes, spanen, kleine stukjes, schaafsel, resten en afval van oorsprong uit afgebakende gebieden, mag binnen de Unie alleen worden vervoerd als het vergezeld gaat van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG en voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

a)

het is van bast ontdaan en heeft een adequate warmtebehandeling bij een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 aaneengesloten minuten door het hele profiel van het hout (met inbegrip van de kern) ondergaan, of

b)

het is verwerkt tot stukken met een dikte en breedte van maximaal 2,5 cm.

3.

Als er in het geval van punt 1 of 2 geen behandelings- of verwerkingsinstallaties beschikbaar zijn binnen het afgebakende gebied, mag het nader omschreven hout onder officieel toezicht en in afgesloten omstandigheden op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme zich niet kan verspreiden, vervoerd worden naar de dichtstbijzijnde installatie buiten het afgebakende gebied om de onmiddellijke behandeling of verwerking overeenkomstig deze punten te verzekeren.

Afval dat het resultaat is van de naleving van de punten 1 en 2 moet op zodanige wijze weggeruimd worden dat het nader omschreven organisme zich niet buiten een afgebakend gebied kan verspreiden.

De verantwoordelijke officiële instantie moet op daartoe geschikte tijdstippen intensieve monitoring uitvoeren van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door middel van inspecties van waardplanten binnen een straal van ten minste 1 km rond die behandelings- of verwerkingsinstallatie.

C.   Nader omschreven houten verpakkingsmateriaal

Nader omschreven houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit afgebakende gebieden mag binnen de Unie alleen worden vervoerd als het aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het heeft één van de goedgekeurde behandelingen ondergaan die zijn vermeld in bijlage I bij internationale norm nr. 15 (5) van de FAO voor fytosanitaire maatregelen inzake „Regulation of wood packaging material in international trade” (reglementering inzake houten verpakkingsmateriaal in het internationale handelsverkeer), en

b)

het is voorzien van een merkteken dat is vastgesteld in bijlage II bij die internationale norm, dat aangeeft dat het nader omschreven houten verpakkingsmateriaal een goedgekeurde fytosanitaire behandeling overeenkomstig die norm heeft ondergaan.

Als er geen behandelingsinstallaties beschikbaar zijn binnen het afgebakende gebied, mag het nader omschreven houten verpakkingsmateriaal onder officieel toezicht en in afgesloten omstandigheden op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme zich niet kan verspreiden, vervoerd worden naar de dichtstbijzijnde behandelingsinstallatie buiten het afgebakende gebied om de onmiddellijke behandeling en markering overeenkomstig de punten a) en b) te verzekeren.

Afval dat het resultaat is van de naleving van dit punt, moet op zodanige wijze weggeruimd worden dat het nader omschreven organisme zich niet buiten een afgebakend gebied kan verspreiden.

De verantwoordelijke officiële instantie moet op daartoe geschikte tijdstippen intensieve monitoring uitvoeren van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door middel van inspecties van waardplanten binnen een straal van ten minste 1 km rond de behandelingsinstallatie.


(1)  Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16).

(2)  Glossary of Phytosanitary Terms — Reference Standard ISPM No 5 and Phytosanitary certificates — Reference Standard ISPM No 12 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome, 2013.

(3)  Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan (PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22).

(4)  Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie van 3 november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van planten, plantaardige producten en andere materialen, en van nadere bepalingen inzake registratie (PB L 344 van 26.11.1992, blz. 38).

(5)  Regulation of wood packaging material in international trade — Reference Standard ISPM No 15 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome, 2009.


BIJLAGE III

INSTELLING VAN AFGEBAKENDE GEBIEDEN EN MAATREGELEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7

1.   INSTELLING VAN AFGEBAKENDE GEBIEDEN

1.

Afgebakende gebieden moeten bestaan uit de volgende zones:

a)

een besmet gebied, namelijk het gebied waarin de aanwezigheid van het nader omschreven organisme is bevestigd en dat alle planten omvat die door het nader omschreven organisme veroorzaakte symptomen vertonen, en

b)

een bufferzone met een straal van ten minste twee kilometer vanaf de grens van de besmette zone.

2.

De exacte grenzen van de zones moeten zijn gebaseerd op goede wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, het besmettingsniveau, de specifieke verdeling van de waardplanten in het betrokken gebied en bewijsmateriaal inzake het vóórkomen van het nader omschreven organisme. Ingeval de verantwoordelijke officiële instantie concludeert dat uitroeiing van het nader omschreven organisme mogelijk is, rekening houdend met de omstandigheden van de uitbraak, de resultaten van een specifiek onderzoek of de onmiddellijke toepassing van uitroeiingsmaatregelen, kan de straal van de bufferzone worden verkleind tot niet minder dan één kilometer vanaf de grens van de besmette zone. Ingeval uitroeiing van het nader omschreven organisme niet meer mogelijk is, kan de straal niet tot minder dan twee kilometer worden verkleind.

3.

Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten de besmette zone wordt bevestigd, moeten de grenzen van de besmette zone en de bufferzone dienovereenkomstig worden herzien en gewijzigd.

4.

Wanneer in een afgebakend gebied op grond van de onderzoeken, als bedoeld in artikel 6, lid 1, en de monitoring, als bedoeld in bijlage III, rubriek 3, punt 1, onder h), het nader omschreven organisme niet wordt gedetecteerd tijdens een periode die ten minste een levenscyclus en een aanvullend jaar omvat, maar die in elk geval niet minder dan vier achtereenvolgende jaren bedraagt, mag deze afbakening worden opgeheven. De exacte lengte van een levenscyclus hangt af van het bewijsmateriaal dat voor het betrokken gebied of een soortgelijke klimaatzone beschikbaar is.

5.

De afbakening mag ook worden opgeheven wanneer na verder onderzoek blijkt dat aan de voorwaarden van rubriek 2, punt 1, wordt voldaan.

2.   VOORWAARDEN WAARONDER GEEN AFGEBAKEND GEBIED HOEFT TE WORDEN INGESTELD

1.

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, hoeven de lidstaten geen afgebakend gebied, als bedoeld in artikel 7, lid 1, in te stellen wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

er bestaat bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het nader omschreven organisme in het gebied is binnengebracht met de planten of het hout waarop het werd gevonden en er is een aanwijzing dat die planten of dat hout besmet waren voordat zij in het betrokken gebied zijn binnengebracht of dat het om een geïsoleerd geval gaat, al dan niet onmiddellijk verband houdend met een nader omschreven plant of nader omschreven hout, dat naar verwachting niet tot vestiging zal leiden, en

b)

er is vastgesteld dat het nader omschreven organisme zich niet heeft gevestigd en dat de verspreiding en de succesvolle voortplanting van het nader omschreven organisme niet mogelijk zijn wegens zijn biologie en rekening houdend met de resultaten van een specifiek onderzoek en met uitroeiingsmaatregelen die kunnen bestaan uit het uit voorzorg kappen en verwijderen van nader omschreven planten nadat zij zijn onderzocht.

2.

Wanneer aan de in punt 1 vermelde voorwaarden wordt voldaan, hoeven de lidstaten geen afgebakende gebieden in te stellen, mits zij de volgende maatregelen nemen:

a)

onmiddellijke maatregelen om te zorgen voor de snelle uitroeiing van het nader omschreven organisme en om de mogelijkheid van de verspreiding ervan uit te sluiten;

b)

monitoring tijdens een periode die ten minste een levenscyclus van het nader omschreven organisme en een aanvullend jaar bestrijkt, inclusief monitoring in ten minste vier achtereenvolgende jaren, in een straal van ten minste één kilometer rond de besmette planten of het besmette hout of de plaats waar het nader omschreven organisme is gevonden; ten minste gedurende het eerste jaar moet de monitoring regelmatig en intensief zijn;

c)

de vernietiging van besmet plantenmateriaal of hout;

d)

tracering naar de oorsprong van de besmetting en tracering van planten die verband houden of hout dat verband houdt met het betrokken besmettingsgeval, voor zover mogelijk, en onderzoek daarvan naar tekenen van besmetting; het onderzoek moet een doelgerichte destructieve bemonstering omvatten;

e)

activiteiten om het publiek meer bewust te maken van de bedreiging die van het organisme uitgaat;

f)

andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de uitroeiing van het nader omschreven organisme, waarbij rekening wordt gehouden met ISPM nr. 9 (1) en overeenkomstig de beginselen van ISPM nr. 14 (2) een geïntegreerde aanpak wordt toegepast.

De in de punten a) tot en met f) bedoelde maatregelen moeten worden gepresenteerd in de vorm van een verslag zoals bedoeld in artikel 8.

3.   IN AFGEBAKENDE GEBIEDEN TE NEMEN MAATREGELEN

1.

In afgebakende gebieden moeten de lidstaten de volgende maatregelen nemen om het nader omschreven organisme uit te roeien:

a)

het onmiddellijk kappen van besmette planten en planten met door het nader omschreven organisme veroorzaakte symptomen en de volledige verwijdering van hun wortels als er door larven geboorde mijngangen worden vastgesteld onder de wortelhals van de besmette plant; wanneer de besmette planten zijn gevonden buiten de vliegperiode van het nader omschreven organisme, moeten het kappen en het verwijderen van de planten worden uitgevoerd vóór het begin van de volgende vliegperiode;

b)

het kappen van alle nader omschreven planten binnen een straal van 100 m rond de besmette planten en het onderzoek van die nader omschreven planten op tekenen van besmetting; in uitzonderlijke gevallen waarin een verantwoordelijke officiële instantie concludeert dat het kappen van de planten ongepast is wegens hun specifieke sociale, culturele of milieuwaarde, individueel en regelmatig gedetailleerd onderzoek naar tekenen van besmetting bij al deze nader omschreven planten binnen die straal, die niet zullen worden gekapt, en de toepassing van gelijkaardige maatregelen om de mogelijke verspreiding van het nader omschreven organisme vanuit die planten te voorkomen; de redenen voor die conclusie en de beschrijving van de maatregel moeten aan de Commissie worden meegedeeld in het in artikel 8 bedoelde verslag;

c)

verwijdering, onderzoek en afvoer van de overeenkomstig de punten a) en b) gekapte planten en indien nodig hun wortels; het nemen van alle nodige voorzorgsmaatregelen om de verspreiding van het nader omschreven organisme tijdens en na het kappen te vermijden;

d)

voorkomen van het vervoer van mogelijk besmet materiaal uit het afgebakende gebied;

e)

tracering naar de oorsprong van de besmetting en tracering van planten die verband houden en hout dat verband houdt met het betrokken besmettingsgeval, voor zover mogelijk, en onderzoek daarvan naar tekenen van besmetting; het onderzoek moet een doelgerichte destructieve bemonstering omvatten;

f)

waar nodig, vervanging van nader omschreven planten door andere planten;

g)

verbod op de opplant van nieuwe nader omschreven planten in de open lucht in een gebied bedoeld in bijlage III, rubriek 3, punt 1, onder b), behalve voor de in bijlage II, rubriek 2, bedoelde plaatsen van productie;

h)

intensieve monitoring van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op waardplanten met specifieke aandacht voor de bufferzone, met inbegrip van ten minste één inspectie per jaar waarbij wordt gebruikgemaakt van technieken waarmee besmetting ter hoogte van de boomkruinen kan worden opgespoord. In voorkomend geval moet er een doelgerichte destructieve bemonstering worden uitgevoerd door de verantwoordelijke officiële instantie. Het aantal monsters moet worden vermeld in het in artikel 8 bedoelde verslag;

i)

activiteiten om het publiek meer bewust te maken van de bedreiging die van het organisme uitgaat en de goedgekeurde maatregelen ter preventie van het binnenbrengen en verspreiden ervan in de Unie, inclusief de voorwaarden betreffende het vervoer van de nader omschreven planten en het nader omschreven hout uit het bij artikel 7 ingestelde afgebakende gebied;

j)

indien nodig, specifieke maatregelen voor de aanpak van bijzondere omstandigheden of complicaties waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de uitroeiing tegenhouden, belemmeren of vertragen, met name maatregelen met betrekking tot de toegang tot en de passende uitroeiing van alle planten, besmet of verdacht van besmetting, ongeacht hun ligging, ongeacht of zij publieke of particuliere eigendom zijn en ongeacht de persoon of instantie die verantwoordelijk is voor de planten;

k)

andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de uitroeiing van het nader omschreven organisme, waarbij rekening wordt gehouden met ISPM nr. 9 en overeenkomstig de beginselen van ISPM nr. 14 een geïntegreerde aanpak wordt toegepast.

De in de punten a) tot en met k) bedoelde maatregelen moeten worden gepresenteerd in de vorm van een verslag zoals bedoeld in artikel 8.

2.

Wanneer de resultaten van de in artikel 6 bedoelde onderzoeken gedurende meer dan vier achtereenvolgende jaren de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied hebben bevestigd en er bewijsmateriaal bestaat dat het nader omschreven organisme niet meer kan worden uitgeroeid, kunnen de lidstaten de maatregelen beperken tot het tegengaan van de verspreiding van het nader omschreven organisme buiten dat gebied. Die maatregelen moeten ten minste omvatten:

a)

het kappen van besmette planten en planten met door het nader omschreven organisme veroorzaakte symptomen en de volledige verwijdering van hun wortels als er door larven uitgevreten gangen worden vastgesteld onder de wortelhals van de besmette plant; de activiteiten voor het kappen van de planten moeten onmiddellijk van start gaan, maar wanneer de besmette planten zijn gevonden buiten de vliegperiode van het nader omschreven organisme, moeten het kappen en het verwijderen van de planten worden uitgevoerd vóór het begin van de volgende vliegperiode;

b)

verwijdering, onderzoek en afvoer van de gekapte planten en indien nodig hun wortels; het nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen om de verspreiding van het nader omschreven organisme na het kappen te vermijden;

c)

voorkomen van het vervoer van mogelijk besmet materiaal uit het afgebakende gebied;

d)

waar nodig, vervanging van nader omschreven planten door andere planten;

e)

verbod op de opplant van nieuwe nader omschreven planten in de open lucht in een besmet gebied, als bedoeld in bijlage III, rubriek 1, punt 1, onder a), behalve voor de in bijlage II, rubriek 2, bedoelde plaatsen van productie;

f)

intensieve monitoring van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op waardplanten met specifieke aandacht voor de bufferzone, met inbegrip van ten minste één inspectie per jaar waarbij wordt gebruikgemaakt van technieken waarmee besmetting ter hoogte van de boomkruinen kan worden opgespoord. In voorkomend geval moet er een doelgerichte destructieve bemonstering worden uitgevoerd door de verantwoordelijke officiële instantie. Het aantal monsters moet worden vermeld in het in artikel 8 bedoelde verslag;

g)

activiteiten om het publiek meer bewust te maken van de bedreiging die van het nader omschreven organisme uitgaat en de goedgekeurde maatregelen ter preventie van het binnenbrengen en verspreiden ervan in de Unie, inclusief de voorwaarden betreffende het vervoer van de nader omschreven planten en het nader omschreven hout uit het bij artikel 7 ingestelde afgebakende gebied;

h)

indien nodig, specifieke maatregelen voor de aanpak van bijzondere omstandigheden of complicaties waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij het inperken tegenhouden, belemmeren of vertragen, met name maatregelen met betrekking tot de toegang tot en de passende uitroeiing van alle planten, besmet of verdacht van besmetting, ongeacht hun ligging, ongeacht of zij publieke of particuliere eigendom zijn en ongeacht de persoon of instantie die verantwoordelijk is voor de planten;

i)

andere maatregelen die kunnen bijdragen aan het inperken van het nader omschreven organisme.

De in de punten a) tot en met i) bedoelde maatregelen moeten worden gepresenteerd in de vorm van een verslag zoals bedoeld in artikel 8.


(1)  Guidelines for pest eradication programmes — Reference Standard ISPM No 9 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome, 1998.

(2)  The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management — Reference Standard ISPM No 14 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome, 2002.


Top