EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R1396

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor de Oostzee

PB L 370 van 30.12.2014, p. 40–41 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2017

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2014/1396/oj

30.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 370/40


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1396/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2014

tot vaststelling van een teruggooiplan voor de Oostzee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6, en artikel 18, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft tot doel de teruggooi geleidelijk uit te bannen in alle visserijen van de Unie middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen teruggooiplannen vast te stellen voor een termijn van ten hoogste drie jaar, op basis van de door de lidstaten in overleg met de relevante adviesraden opgestelde gemeenschappelijke aanbevelingen.

(3)

Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de Oostzee. Die lidstaten hebben, na overleg met de adviesraad voor de Oostzee, bij de Commissie een gemeenschappelijke aanbeveling (2) ingediend. De relevante wetenschappelijke instanties hebben een wetenschappelijke bijdrage geleverd. De in de gemeenschappelijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en moeten bijgevolg, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, in de onderhavige verordening worden opgenomen.

(4)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting vanaf 1 januari 2015 van toepassing op onder vangstbeperkingen vallende soorten die worden gevangen in kleine pelagische visserijen, d.w.z. visserijen op haring en sprot, en in visserijen voor industriële doeleinden in de Oostzee. Deze verplichting moet uiterlijk vanaf die datum ook van toepassing zijn op dergelijke vangsten in de visserijen op zalm. Kabeljauw wordt voor bepaalde visserijen in de Oostzee beschouwd als een visserijbepalende soort. Schol wordt hoofdzakelijk als bijvangst in bepaalde kabeljauwvisserijen gevangen en is onderworpen aan vangstbeperkingen. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de aanlandingsverplichting bijgevolg uiterlijk vanaf 1 januari 2015 op kabeljauw van toepassing zijn en uiterlijk vanaf 1 januari 2017 op schol. Overeenkomstig de gemeenschappelijke aanbeveling moet dit teruggooiplan daarom vanaf 1 januari 2015 of, naargelang van het geval, vanaf 1 januari 2017 betrekking hebben op alle vangsten van haring, sprot, zalm, kabeljauw en schol in visserijen in de Oostzee.

(5)

De gemeenschappelijke aanbeveling omvat een vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen zalm en kabeljauw. Die vrijstelling is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs voor een hoge overlevingskans dat door BALTFISH (Baltic Sea Fisheries Forum) is geleverd en door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) is beoordeeld. Het WTECV merkt op dat de meeste informatie die nodig is om zulke vrijstellingen te rechtvaardigen in de gemeenschappelijke aanbeveling van BALTFISH (3) is opgenomen. Het WTECV concludeerde dat zulk tuig werkt door vis te vangen in een statische netstructuur, in plaats van met bijvoorbeeld warrelnetten of haken, en dat het op basis daarvan redelijk lijkt te veronderstellen dat de sterfte voor dit tuig laag is, doorgaans minder dan 10 %. Het WTECV adviseerde echter verder onderzoek naar de gegrondheid van de veronderstelling inzake lagere sterfte en naar de behandelingspraktijken en heersende omgevingsomstandigheden. Daarom moet de desbetreffende vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(6)

Overeenkomstig artikel 15, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (minimum conservation reference sizes — MCRS) worden vastgesteld ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen. Thans geldt uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (4) een minimumgrootte van 38 cm voor kabeljauw. Door het WTECV beoordeelde wetenschappelijke gegevens bieden steun voor het vaststellen van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor kabeljauw op 35 cm. Het WTECV concludeerde met name dat er goede biologische redenen kunnen zijn voor het verlagen van de huidige minimumgrootte van 38 cm teneinde de bestaande teruggooiniveaus terug te dringen. Tevens concludeerde het dat als in het kader van de aanlandingsverplichting een MCRS voor kabeljauw op 35 cm wordt vastgesteld, de vangsten die niet voor menselijke consumptie mogen worden verkocht, zouden teruglopen, en dat er geen argumenten met betrekking tot de eerste paai waren om de vaststelling van de MRCS op 38 cm voor de Oostzee te ondersteunen. Daarom moet de MCRS voor kabeljauw in de Oostzee worden vastgesteld op 35 cm.

(7)

Teneinde in overeenstemming te zijn met het in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde tijdschema moet de onderhavige verordening van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015. Overeenkomstig artikel 15, lid 6, van die verordening moet zij van toepassing zijn voor een termijn van ten hoogste drie jaar,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting in de Oostzee, zoals afgebakend in artikel 4, lid 2, onder b), van die verordening:

a)

vanaf 1 januari 2015 voor de visserijen op haring, sprot, zalm en kabeljauw;

b)

vanaf 1 januari 2017 voor in alle visserijen gevangen schol.

Artikel 2

Vrijstelling op basis van overlevingskans

In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting niet van toepassing op met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen kabeljauw en zalm. Al die kabeljauw en zalm mag in zee worden teruggezet.

Artikel 3

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

De minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor kabeljauw in de Oostzee bedraagt 35 cm.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  „BALTFISH High Level Group Joint Recommendation on the Outline of a Discard Plan for the Baltic Sea”, toegezonden op 27 mei 2014.

(3)  http://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/812327/2014-07_STECF+PLEN+14-02_Final+Report_JRCxxx.pdf

(4)  PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1.


Top