Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0470

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 470/2014 van de Commissie van 13 mei 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    PB L 142 van 14.5.2014, p. 1–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 23/07/2020: This act has been changed. Current consolidated version: 15/08/2015

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2014/470/oj

    14.5.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 142/1


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 470/2014 VAN DE COMMISSIE

    van 13 mei 2014

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 14, lid 1,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   DE PROCEDURE

    1.   Voorlopige maatregelen

    (1)

    Op 28 november 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een voorlopig antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1205/2013 („de voorlopige verordening”) (2).

    (2)

    De procedure werd op 28 februari 2013 ingeleid naar aanleiding van een klacht die was ingediend namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van zonneglas in de Unie vertegenwoordigen (3).

    (3)

    Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    2.   Vervolg van de procedure

    (4)

    Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), maakten meerdere belanghebbenden schriftelijke opmerkingen waarin zij hun standpunten ten aanzien van de voorlopige bevindingen kenbaar maakten. De partijen die daartoe een verzoek indienden, werden gehoord.

    (5)

    De Commissie is voortgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden en in voorkomend geval werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    (6)

    Vervolgens heeft de Commissie alle betrokken partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

    (7)

    De opmerkingen van de belanghebbenden zijn bestudeerd en er is, waar nodig, rekening mee gehouden.

    3.   Steekproef

    (8)

    Een producent-exporteur stelde dat het totale aantal producenten in de Unie niet duidelijk was aangegeven in de overwegingen 7, 11 en 75 van de voorlopige verordening. De Commissie bevestigt hierbij dat acht producenten in de Unie die tijdens het OT actief waren, zich kenbaar hebben gemaakt. De identiteit van de producenten in de Unie was, op één na, niet bekendgemaakt. In zijn antwoord op het algemene informatiedocument noemde de klager drie producenten in de Unie die niet langer actief zijn (Guardian, AGC en Centrosolar Glass) en een vierde onderneming, die haar productie aanzienlijk had teruggeschroefd (Saint Gobain).

    (9)

    Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen over de methode voor het nemen van de steekproeven van producenten-exporteurs in de VRC en producenten in de Unie, worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 7 tot en met 24 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.   Antwoorden op de vragenlijst en controlebezoeken

    (10)

    Na vaststelling van de voorlopige werd ter plaatse een controle uitgevoerd bij een tweede medewerkende gebruiker, namelijk bij Viessmann Faulquemont SAS in Frankrijk.

    5.   Procedurele rechten

    (11)

    Een producent-exporteur voerde aan dat de mededeling van de voorlopige bevindingen die hij had ontvangen, ontoereikend was, met name wat betreft de berekening van de dumping-, de prijsonderbiedings- en de schademarge. Doordat hij geen toereikende mededeling had ontvangen, werd hem het fundamentele recht van verdediging ontnomen, dat wordt gegarandeerd door Verordening (EG) nr. 1225/2009 („de basisverordening”), de Antidumpingovereenkomst van de WTO en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    (12)

    Wat de berekening van de dumpingmarge betreft, stelde de producent-exporteur dat er in de mededeling van de voorlopige bevindingen geen nadere gegevens werden verschaft over de hoogte van de correctie voor de kosten van coating en de kosten van het floatglasprocedé (zie overweging 64 van de voorlopige verordening) en over het percentage verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten en het winstpercentage.

    (13)

    Dit argument werd aanvaard en de Commissie heeft aanvullende informatie verstrekt. Voor zover om redenen van vertrouwelijkheid geen exacte gegevens bekend konden worden gemaakt, werden alleen orden van grootte aangegeven.

    (14)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de producent-exporteur aan dat de meegedeelde gegevens nog steeds niet toereikend waren. In het bijzonder stelde hij dat onduidelijk was of bij de op de kosten van coating toegepaste correctie rekening was gehouden met de kosten van eenzijdige coating of dubbelzijdige coating of met de kosten van beide procedés.

    (15)

    Zoals hieronder in overweging 68 wordt toegelicht, werden door de belanghebbenden geen bewijzen ingediend die aantonen dat er sprake is van structurele verschillen in de productiekosten van eenzijdig en dubbelzijdig gecoat zonneglas. De Commissie heeft derhalve geen onderscheid gemaakt tussen eenzijdig en dubbelzijdig gecoat zonneglas bij de berekening van de hoogte van de correctie.

    (16)

    Met betrekking tot de schade deed dezelfde producent-exporteur zijn beklag over het feit dat in het specifieke, door hem ontvangen document van de mededeling de verkoopprijzen en richtprijzen van de producenten in de Unie voor twee van de in totaal vijf productsoorten om redenen van vertrouwelijkheid als „niet openbaar” waren gekenmerkt of als orde van grootte waren vermeld.

    (17)

    De onderneming voerde tevens aan dat er in deze zaak sprake is van een hoog vertrouwelijkheidsniveau, waardoor van slechts één in de steekproef opgenomen producent in de Unie de naam bekend is. Bijgevolg meende de onderneming dat de informatie voor bepaalde productsoorten weliswaar betrekking heeft op slechts één of twee producenten in de Unie, maar dat het daardoor in geen geval mogelijk is de identiteit van die ondernemingen te achterhalen en zo de producent-exporteur een mededingingsvoordeel te verschaffen ten opzichte van individuele concurrenten in de Unie of alle concurrenten tezamen.

    (18)

    Op grond van artikel 20 van de basisverordening is de Commissie inderdaad gehouden om na de vaststelling van voorlopige maatregelen mededeling te doen van bijzonderheden betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. De Commissie is krachtens artikel 19 van de basisverordening echter ook verplicht om informatie die vertrouwelijk van aard is of op basis van vertrouwelijkheid is verstrekt, dienovereenkomstig te behandelen.

    (19)

    In dit specifieke geval werden de werkelijke verkoopprijzen en de richtprijzen van de producenten in de Unie voor twee productsoorten ofwel weggelaten of door indicaties van de orde van grootte vervangen, omdat de gegevens voor een van de productsoorten afkomstig is van slechts één of twee producenten in de Unie. Bovendien is het in deze bedrijfstak algemeen bekend dat deze specifieke productsoort niet door andere producenten in de Unie wordt vervaardigd. Bijgevolg beschouwt de Commissie deze informatie als vertrouwelijk, aangezien de bekendmaking ervan een aanmerkelijk mededingingsvoordeel aan concurrenten zou verschaffen en/of de onderneming(en) die de informatie heeft (hebben) verstrekt ernstig zou benadelen. Daarnaast is soortgelijke informatie met betrekking tot een tweede productsoort weggelaten om te voorkomen dat de cijfers voor de eerste productsoort kunnen worden afgeleid uit de beschikbare gegevens.

    (20)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de onderneming nogmaals aan dat onvoldoende en onjuiste informatie was verstrekt over de berekening van de schademarges. Specifiek maakte zij bezwaar tegen het feit dat niet duidelijk was op welke wijze de tweede productsoort, waarvoor geen cijfers werden vermeld, was geselecteerd. De Commissie verduidelijkt dat deze productsoort op willekeurige wijze is geselecteerd.

    (21)

    Als oplossing voor het vermeende informatietekort stelde de onderneming voor dat haar advocaten een bijeenkomst met medewerkers van de Commissie zouden kunnen beleggen om de berekening van de dumping- en schademarges uitvoerig te bespreken, waarbij geen kopieën zouden worden gemaakt van vertrouwelijke documenten. Als alternatief stelde zij voor dat de advocaten inzage in de desbetreffende informatie wordt verleend in de gebouwen van de Commissie, waar zij notities zouden kunnen maken.

    (22)

    De Commissie kan niet tegemoet komen aan dit verzoek. Om de advocaten van de onderneming in staat te stellen de berekeningen te controleren, zouden zij inzage moeten krijgen in de exacte cijfers van één van de twee betrokken bedrijven. Dit is niet mogelijk, aangezien de Commissie deze gegevens krachtens artikel 19 van de basisverordening geheim moet houden.

    (23)

    Bovendien heeft de Commissie in de mededeling van de definitieve bevindingen uitdrukkelijk vermeld dat de onderneming zich in aangelegenheden die de rechten van verdediging van de onderneming betreffen - zoals de toegang tot het dossier - tot de raadadviseur-auditeur kan wenden overeenkomstig de voorwaarden die zijn uiteengezet in het mandaat van de raadadviseur-auditeur (4). De onderneming heeft echter niet om tussenkomst van de raadadviseur-auditeur verzocht binnen de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen.

    (24)

    Op grond van het bovenstaande verwerpt de Commissie de argumenten met betrekking tot een mogelijke schending van de procedurele rechten van de betrokken producent-exporteur.

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (25)

    Zoals in overweging 26 van de voorlopige verordening is uiteengezet, gaat het bij het betrokken product om zonneglas dat bestaat uit gehard natronkalkvlakglas, met een ijzergehalte van minder dan 300 ppm, een doorlaatbaarheid van zonlicht van meer dan 88 % (gemeten volgens AM1,5 300-2 500 nm), een warmtebestendigheid tot 250 °C (gemeten volgens EN 12150), een temperatuurwisselbestendigheid van Δ 150 K (gemeten volgens EN 12150) en een mechanische sterkte van 90 N/mm of meer (gemeten volgens EN 1288-3) („het betrokken product”, gewoonlijk aangeduid als „zonneglas”). Het betrokken product is momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 7007 19 80.

    2.   Argumenten betreffende de productomschrijving

    (26)

    Een producent-exporteur voerde na ontvangst van de mededeling van de voorlopige bevindingen aan dat tuinbouwglas dat voldoet aan de technische kenmerken van zonneglas als gedefinieerd in overweging 26 van de voorlopige verordening, in tegenstelling tot hetgeen in overweging 32 wordt gesteld dient te worden uitgesloten van de productomschrijving. Ten eerste verschillen de fysieke kenmerken van tuinbouwglas volgens de exporteur sterk van die van zonneglas: i) tuinbouwglas heeft uiteenlopende afmetingen, al naargelang de behoeften van de afnemers, terwijl zonneglas in bepaalde vaste afmetingen wordt geleverd; ii) tuinbouwglas kan van een dubbelzijdige coating zijn voorzien, terwijl zonneglas voor fotovoltaïsche modules („PV-modules”) niet dubbelzijdig is gecoat. Ten tweede heeft tuinbouwglas volgens die exporteur een ander gebruiksdoeleinde: het kan noch voor de productie van PV-modules noch voor zonnecollectoren worden gebruikt.

    (27)

    De Commissie verwerpt het argument om de volgende redenen. Ten eerste is het niet van belang dat zonneglas dat voor de fabricage van broeikassen wordt gebruikt andere afmetingen heeft dan zonneglas dat voor PV-modules of zonnecollectoren wordt gebruikt, aangezien de vereisten met betrekking tot de afmetingen zowel voor PV-modules als voor broeikassen kunnen verschillen. Tevens kan de uitsluiting van een product op dergelijke gronden de omzeiling van de antidumpingmaatregelen in de hand werken. Ten tweede is niet al het op de markt verkrijgbare tuinbouwglas dubbelzijdig gecoat zonneglas; het kan ook om niet-gecoat of eenzijdig gecoat glas gaan. Zoals hieronder in overweging 68 wordt toegelicht, wordt dubbelzijdig gecoat glas bovendien zowel voor PV-modules als voor zonnecollectoren gebruikt. Derhalve is dit fysieke kenmerk niet geëigend om in de tuinbouw gebruikt zonneglas te onderscheiden van glas dat voor andere doeleinden wordt gebruikt. Tot slot kan niet worden uitgesloten dat voor de fabricage van broeikassen bestemd zonneglas wordt gebruik voor de vervaardiging van PV-modules en/of zonnecollectoren.

    (28)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde een importeur aan dat zonneglas dat ook geschikt is voor gebruik als meubelglas, niet van de productomschrijving is uitgesloten en dat dit administratieve lasten en vertragingen voor ondernemingen tot gevolg heeft. Dit omdat de ondernemingen elke keer testberichten aan de douaneautoriteiten in de Unie zouden moeten sturen als de douaneautoriteiten eraan twijfelen of de ingestelde maatregelen van toepassing zijn op geïmporteerde goederen.

    (29)

    De Commissie is van oordeel dat die soorten glas niet van het onderzoek dienen te worden uitgesloten omdat zonneglas potentieel in de tuinbouw en voor meubels kan worden gebruikt. Om een behoorlijke bescherming van de bedrijfstak van de Unie tegen schadelijke gevolgen van invoer met dumping te verzekeren, moet worden voorkomen dat de maatregelen vanwege leemten in de regelgeving kunnen worden omzeild. Het positieve effect van een behoorlijke bescherming weegt op tegen het negatieve effect van bijkomende administratieve lasten waarmee de betrokken importeur meent te worden geconfronteerd.

    (30)

    Een andere producent-exporteur voerde aan dat floatglas dient te worden uitgesloten van de productomschrijving aangezien het door hem geproduceerde floatglas in de bouw- en in de kasbouwsector wordt gebruikt. Tevens beweerde de producent-exporteur dat floatglas niet voor de fabricage van PV-modules wordt gebruikt. Op grond van de argumenten die de Commissie in overweging 33 van de voorlopige verordening heeft aangedragen, stelt de Commissie nogmaals vast dat floatglas duidelijk voldoet aan de technische kenmerken van zonneglas als vermeld in overweging 26 van de voorlopige verordening. Bovendien wordt floatglas zowel door de bedrijfstak van de Unie als door de producenten-exporteurs vervaardigd. Dit wordt door publiekelijk beschikbare informatie op het internet bevestigd (5). Bijgevolg wordt dit argument verworpen.

    3.   Conclusie

    (31)

    Aangezien geen andere opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de in de overwegingen 26 tot en met 33 van de voorlopige verordening getrokken conclusies bevestigd.

    C.   DUMPING

    1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

    (32)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen en vervolgens na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde een producent-exporteur dat de Commissie zijn verzoek om BMO ten onrechte had afgewezen. Dit argument betreffende het besluit over een BMO-aanvraag was in de voorlopige fase al aangevoerd en werd door de Commissie in de overwegingen 43 en 47 van de voorlopige verordening afgewezen.

    (33)

    De producent-exporteur stelde dat de door preferentiële fiscale behandeling(en) en subsidies genoten voordelen geen significant deel van zijn omzet vertegenwoordigen. Er zij hier aan herinnerd dat dit argument, naast andere argumenten, reeds werd behandeld in de brief van de Commissie aan de exporteur van 13 september 2013, waarin de Commissie deze op de hoogte stelde van haar besluit over de BMO-aanvraag. In het bijzonder werd daarin beklemtoond dat het absolute steunbedrag gedurende het OT met name vanwege de aard van dit voordeel niet relevant is voor de beoordeling of de verstoring „van betekenis” is. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (34)

    In het licht van het bovenstaande wordt de bevinding van de overwegingen 34 tot en met 47 van de voorlopige verordening, namelijk dat alle BMO-aanvragen dienen te worden afgewezen, bevestigd.

    2.   Normale waarde

    2.1.   Keuze van het referentieland

    (35)

    In de voorlopige verordening werd Turkije in overeenstemming met artikel 2, lid 7, onder a), aangewezen als geschikt referentieland. Een producent-exporteur voerde aan dat Turkije geen geschikt referentieland is voor de bepaling van de normale waarde, omdat er in Turkije slechts één producent van zonneglas is, terwijl er in dat land vrijwel geen zonneglas wordt geïmporteerd. De producent-exporteur stelde ook dat de winstmarge op de binnenlandse markt voor zonneglas in Turkije bijzonder hoog was, waardoor de normale waarde kunstmatig werd opgedreven. Tevens herinnerde de producent-exporteur eraan dat er bij de productie van zonneglas in Turkije in het OT geen coatingtechnologie werd toegepast en dat het Turkse zonneglas niet volgens het floatglasprocedé werd vervaardigd. Dientengevolge kunnen bepaalde prijselementen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de normale waarde niet worden ontleend aan binnenlandse markt voor het soortgelijke product in Turkije. De producent-exporteur stelde derhalve dat de normale waarde in plaats daarvan aan de hand van de prijzen in de Unie had moeten worden bepaald.

    (36)

    Ten eerste herinnert de Commissie aan het feit dat er in Turkije geen significante handelsbelemmeringen bestaan met betrekking tot het soortgelijke product. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de markt voor zonneglas in Turkije niet is geopend voor de internationale handel. Integendeel, de markt is open en de prijs van het soortgelijke product op de binnenlandse markt wordt bepaald door de vrije wisselwerking van vraag en aanbod.

    (37)

    Wat betreft de bewering dat op de binnenlandse markt in Turkije bijzonder hoge winsten worden behaald, onderstreept de Commissie ten tweede dat zij in het OT geen buitensporig hoge winstmarge voor het soortgelijke product op de markt in Turkije heeft vastgesteld in vergelijking met de winstmarges die gedurende de beoordelingsperiode door producenten in de Unie zijn gerealiseerd.

    (38)

    Ten derde kan uit het feit dat een bepaalde productsoort in een derde land niet wordt vervaardigd, niet worden opgemaakt dat dit land ongeschikt is als referentieland. Integendeel is in artikel 2, lid 3, van de basisverordening bepaald dat wanneer een bepaalde productsoort niet op de binnenlandse markt is verkocht, de normale waarde van het soortgelijke product wordt berekend aan de hand van de productiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst. Het aandeel in de kosten van de coating- en floatglasprocedés werd gebaseerd op geverifieerde gegevens die door de bedrijfstak van de Unie zijn verstrekt.

    (39)

    Op grond van het bovenstaande wordt het argument dat Turkije geen geschikt referentieland zou zijn, afgewezen.

    (40)

    De Commissie kan evenmin akkoord gaan met het argument dat de normale waarde had moeten worden vastgesteld aan de hand van de prijzen die in de Unie daadwerkelijk zijn betaald. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening kan de Commissie zich bij de bepaling van de normale waarde alleen op de prijzen in de Unie baseren indien het niet mogelijk is die waarde te bepalen aan de hand van gegevens uit een geschikt referentieland. Aangezien er een geschikt referentieland bleek te zijn en een daar gevestigde producent voldoende medewerking verleende, was de Commissie verplicht de normale waarde vast te stellen op basis van de gegevens uit dit referentieland in plaats van de prijzen in de Unie (6).

    (41)

    De Commissie bevestigt de selectie van Turkije als referentieland in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

    2.2.   Normale waarde

    (42)

    Een producent-exporteur voerde aan dat de Commissie een fout heeft gemaakt bij de bepaling van de normale waarde doordat zij deze alleen op de winstgevende verkoop in het referentieland heeft gebaseerd, terwijl zij een hypothetische winstmarge heeft opgeteld bij de niet-winstgevende verkoop.

    (43)

    De Commissie bevestigt dat zij zich, zoals toegelicht in de overwegingen 61 en 62 van de voorlopige verordening en overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening, er met het oog op de vaststelling van de normale waarde van heeft verzekerd dat ten minste 80 % van de verkoop van alle productsoorten van het soortgelijk product op de binnenlandse markt in Turkije winstgevend was. Dienovereenkomstig werd de gehele, zowel de winstgevende als de niet-winstgevende verkoop op de binnenlandse markt in Turkije in aanmerking genomen bij de bepaling van de normale waarde. Dit argument is dus ongegrond en wordt daarom verworpen.

    (44)

    Aangezien geen verdere opmerkingen over de bepaling de normale waarde zijn gemaakt, worden de overwegingen 58 tot en met 64 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.3.   Uitvoerprijs

    (45)

    Aangezien geen opmerkingen over uitvoerprijzen werden ontvangen, wordt overweging 65 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.4.   Vergelijking

    (46)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen en vervolgens na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde een producent-exporteur dat de Commissie zijn uitvoerprijs ten onrechte had gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening. Hij voerde aan dat de producent en de verbonden handelaar één economische entiteit vormen, zodat een dergelijke correctie niet is toegestaan. In elk geval acht hij de correctie te hoog, aangezien de Commissie deze op de werkelijke marge heeft gebaseerd, die niet „at arm’s length” werd vastgesteld, maar het resultaat was van een overeenkomst inzake verrekenprijzen. In plaats daarvan had de Commissie de correctie, indien nodig, moeten baseren op een raming van de marge die zou zijn gevraagd in het geval van een transactie „at arm’s length” tussen een producent en een niet-verbonden importeur.

    (47)

    Uit het onderzoek bleek dat de producent-exporteur zelf over een volledig functionele exportafdeling beschikte die over verkoopvoorwaarden onderhandelde met afnemers in de Unie, de productieorders plaatste, het vervoer van het eindproduct naar de afnemers in de Unie plande en uitvoerde, met inbegrip van de vervoerdocumenten, voor de douane-inklaring zorgde en de verkoopdocumenten opstelde. Inderdaad is er geen sprake van een overlapping van uitvoertaken tussen de exportafdeling en de verbonden handelaar. De producent-exporteur reikte echter verkoopfacturen uit aan de handelaar, die weer facturen opstelde voor de afnemer in de Unie tegen de bij overeenkomst bepaalde prijs. De verbonden handelaar inde het gefactureerde bedrag, trok daarvan een marge af en betaalde het resterende bedrag uit aan de producent-exporteur.

    (48)

    De Commissie is derhalve van oordeel dat de verbonden handelaar niet als interne verkoopafdeling kan worden beschouwd, ook al worden de beide ondernemingen als één economische entiteit beschouwd, zodat een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), volledig gerechtvaardigd is. Aangezien de toegepaste correctie gelijk is aan de daadwerkelijk tussen de verbonden ondernemingen in rekening gebrachte marge, is er bovendien is er geen reden om die marge door een theoretisch bedrag te vervangen. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (49)

    Een producent-exporteur voerde aan dat zijn productiecapaciteit veel groter was dan die van de bedrijfstak van de Unie en dat hij daarom het voordeel had van lagere productiekosten voor het betrokken product. De Commissie zou derhalve rekening moeten houden met dit voordeel van lagere productiekosten en een overeenkomstige correctie moeten toepassen.

    (50)

    De Commissie kan dit argument niet aanvaarden. Ten eerste geeft de producent-exporteur niet aan op grond van welke toepasselijke wettelijke bepaling een dergelijke correctie kan worden toegepast. Ten tweede is niet bewezen dat lagere kosten als gevolg van een grotere productiecapaciteit van invloed is op de prijzen of de vergelijkbaarheid van de prijzen als bedoeld in artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Ook al kan een kostenverschil worden aangetoond, is niet duidelijk hoe dit verschil tot uitdrukking komt in de eindprijs en of het niet wordt uitgevlakt door verschillen in andere kostenposten.

    (51)

    Daarenboven bestaat het beweerde voordeel van de producent-exporteur in de vermeende lagere productiekosten in vergelijking met de kosten die door de bedrijfstak van de Unie worden gemaakt. In dit verband zij eraan herinnerd dat de producent-exporteur niet in aanmerking kwam voor BMO en dat de door hem gemaakte kosten derhalve niet zijn gecontroleerd. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening heeft de Commissie de normale waarde bepaald aan de hand van de werkelijke prijzen en/of kosten van de producent in het referentieland, aangezien de prijzen en kosten in landen zonder markteconomie niet het resultaat van marktwerking zijn en dus geen betrouwbaar beeld geven van onder marktvoorwaarden behaalde prijzen en gemaakte kosten.

    (52)

    Een producent-exporteur in de VRC voerde aan dat de Commissie een correctie dient toe te passen op de uitvoerprijs af fabriek van een van zijn concurrenten door hiervan een service- en een licentievergoeding af te trekken die deze concurrent aan een derde zou betalen.

    (53)

    De Commissie verwerpt dit argument. Ten eerste geeft de producent-exporteur niet aan op grond van welke toepasselijke wettelijke bepaling een dergelijke correctie zou kunnen worden toegepast. Ten tweede, ook als dit argument onder artikel 2, lid 10, onder e), van de basisverordening zou vallen, dat voorziet in correcties voor de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, moet worden geconstateerd dat die bepaling geen betrekking heeft op servicevergoedingen of kosten die uit een licentieovereenkomst voortvloeien. Voor producenten die goederen produceren met behulp van technologie waarvoor zij van derden een licentie hebben verworven, zijn dergelijke kosten normale bedrijfskosten, ongeacht of die goederen worden uitgevoerd of worden verkocht op de binnenlandse markt. Daarom moeten dergelijke kosten zowel in de eindprijs voor de uitvoer als in die voor de verkoop op de binnenlandse markt worden doorberekend. Deze kosten kunnen daarom niet van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de uitvoerprijs en de normale waarde. Derhalve is een correctie op grond van artikel 2, lid 10, niet gerechtvaardigd en wordt dit argument afgewezen.

    (54)

    Zoals uiteengezet in de overwegingen 67 en 68 van de voorlopige verordening, werden ten behoeve van een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

    (55)

    Op basis hiervan werden in alle gevallen waarin deze de vergelijkbaarheid van de prijzen aantoonbaar beïnvloedden correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten alsmede uitvoerrechten en commissies. Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft de Commissie echter een administratieve fout geconstateerd met betrekking tot de btw-correctie. Deze fout is rechtgezet voor de berekening van de dumping die hieronder in overweging 169 in de desbetreffende tabel is weergegeven.

    (56)

    Twee producenten-exporteurs voerden aan dat de vergelijking van de uitvoerprijs en de normale waarde voor één productsoort niet correct is uitgevoerd. Dit argument wordt hieronder in de overwegingen 67 en 68 behandeld.

    2.5.   Dumpingmarges

    (57)

    Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de methode die wordt gebruikt voor het berekenen van de dumpingmarges, zoals beschreven in de overwegingen 69 tot en met 73 van de voorlopige verordening, bevestigd.

    (58)

    Een producent-exporteur voerde aan dat hij in het antidumpingformulier abusievelijk onjuiste waarden voor de kosten inclusief verzekeringen en vervoer („cif-waarden”) had ingevuld voor een aantal transacties waarbij het betrokken product werd uitgevoerd naar de EU. De meegedeelde cif-waarden waren te laag, waardoor de dumpingmarge en de schademarge voor deze onderneming te hoog zijn uitgevallen.

    (59)

    De Commissie heeft het desbetreffende verzoek van de onderneming zorgvuldig onderzocht. Na de cif-waarden voor de betreffende transacties te hebben getoetst en ter plaatse bij de importeur in de EU te hebben gecontroleerd, heeft de Commissie de bewering van de producent-exporteur kunnen bevestigen. Dit argument werd derhalve aanvaard.

    (60)

    Rekening houdend met de toegepaste correcties op de normale waarde en de uitvoerprijs en aangezien geen verdere opmerkingen werden ontvangen, zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

    Onderneming

    Dumpingmarge

    Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd

    83,1 %

    Zhejiang Hehe Photovoltaic Glass Technology Co., Ltd

    78,4 %

    Zhejiang Jiafu Glass Co., Ltd; Flat Solar Glass Group Co., Ltd; Shanghai Flat Glass Co., Ltd

    90,1 %

    Henan Yuhua New Material Co. Ltd

    41,6 %

    Andere medewerkende ondernemingen

    84,7 %

    Alle andere ondernemingen

    90,1 %

    D.   SCHADE

    1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

    (61)

    Er werden geen opmerkingen ontvangen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie. Derhalve worden de overwegingen 75 tot en met 79 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   Verbruik in de EU

    (62)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen zijn de door de klager ingediende cijfers betreffende de verkoopvolumes van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bijgesteld aan de hand van gegevens die door die producenten zijn verstrekt. Tabel 1 werd dienovereenkomstig gecorrigeerd (zie hieronder). Deze bijstelling verandert niets en doet niets af aan de ontwikkeling die aan de hand van de gegevens werd geconstateerd of aan de conclusies die daaruit zijn getrokken in de voorlopige verordening. Tegen deze achtergrond en aangezien geen andere opmerkingen over het verbruik in de Unie zijn ingediend, wordt de in de overwegingen 80 tot en met 82 van de voorlopige verordening vastgestelde ontwikkeling van het verbruik in de Unie bevestigd.

    Tabel 1

    Verbruik in de Unie (in 1 000 m2)

     

    2009

    2010

    2011

    OT

    Totaal verbruik in de Unie

    16 596

    28 239

    33 993

    27 412

    Index

    100

    170

    205

    165

    Bron: Glass for Europe, klager en antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst.

    3.   Volume, prijs en marktaandeel van de invoer met dumping uit het betrokken land

    (63)

    Op grond van de correctie van de verkoopcijfers van de bedrijfstak van de Unie (zie hierboven overweging 62) moest ook het aandeel van de invoer uit het betrokken land worden bijgesteld (zie tabel 2). Deze bijstelling verandert niets aan de ontwikkeling die aan de hand van de gegevens werd geconstateerd of aan de conclusies die daaruit zijn getrokken in de voorlopige verordening.

    (64)

    Derhalve worden de overwegingen 83 tot en met 87 van de voorlopige verordening bevestigd.

    Tabel 2

    Omvang van de invoer (in 1 000 m2) en marktaandeel

     

    2009

    2010

    2011

    OT

    Marktaandeel

    7,2 %

    7,3 %

    18,1 %

    30,5 %

    Index

    100

    100

    250

    421

    Bron: Glass for Europe, klager en antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst.

    4.   Prijsonderbieding

    (65)

    In de overwegingen 88 en 89 van de voorlopige verordening werd beschreven hoe het niveau van de prijsonderbieding tijdens het OT is bepaald. De gewogen gemiddelde verkoopprijzen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brachten aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, werden per productsoort vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer van de in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs. Hierbij gaat het om de invoer door de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, naar boven gecorrigeerd voor kosten na invoer, dat wil zeggen inklaringskosten en de kosten voor laden, lossen, op- en overslag. Door die correctie werd de prijs al naargelang het productcontrolenummer met 7 tot 15 % verhoogd.

    (66)

    De prijzen werden per productsoortnummer vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie als omschreven in de vorige overweging, en met aftrek van kortingen en rabatten. De vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het OT, gaf voor de invoer met dumping van het betrokken product een gewogen gemiddelde onderbieding van de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie met een marge van tussen de 10,6 en 26,7 % te zien.

    (67)

    Twee producenten-exporteurs voerden aan dat de prijsvergelijking voor één productsoort niet correct is uitgevoerd. Met name stelden zij dat voor dubbelzijdig gecoat zonneglas en eenzijdig gecoat zonneglas aparte vergelijkingen hadden moeten worden gemaakt. Volgens de exporteur zijn de kosten voor en prijzen van dubbelzijdig gecoat zonneglas veel hoger dan die voor eenzijdig gecoat zonneglas. Tevens voerde hij aan dat dubbelzijdig gecoat zonneglas een lichtdoorlatingscoëfficiënt heeft die „doorgaans” veel hoger is dan die van eenzijdig gecoat glas. Tot slot verklaarde een exporteur dat voor PV-modules nooit gebruik wordt gemaakt van dubbelzijdig gecoat zonneglas omdat dit veel duurder is dan eenzijdig gecoat glas, maar dat de lichtdoorlatingscoëfficiënt van dubbelzijdig gecoat zonneglas gelijk is aan die van eenzijdig gecoat zonneglas dat voor de productie van PV-modules wordt gebruikt. Daarentegen zou de hogere doorlatendheid van dubbelzijdig gecoat glas voor de toepassing in zonnecollectoren wel belangrijk zijn, omdat de efficiëntie van zonnecollectoren er sterk door zou worden verhoogd.

    (68)

    De Commissie verwerpt de argumenten van de producenten-exporteurs om de hieronder vermelde redenen. Ten eerste heeft de producent-exporteur zijn algemene beweringen niet gestaafd met bewijzen dat er sprake is van structurele verschillen in de productiekosten van eenzijdig en dubbelzijdig gecoat zonneglas. De bedrijfstak van de Unie beweerde het tegendeel en voerde aan dat de productiekosten afhankelijk zijn van de toegepaste coatingtechnologie en dat dubbelzijdig gecoat zonneglas niet per se duurder is dan eenzijdig gecoat glas en omgekeerd. Ten tweede kan dubbelzijdig gecoat glas inderdaad gekenmerkt zijn door een hoger lichtdoorlatendheid dan eenzijdig gecoat glas (de maximale lichtdoorlatendheid van de eerstgenoemde glassoort bedraagt 98 %, die van de laatstgenoemde 95 %) en inderdaad is dit technische kenmerk alleen van belang voor zonnecollectoren, maar niet voor PV-modules. In tegenstelling tot hetgeen de producent-exporteur beweert, wordt dubbelzijdig gecoat zonneglas echter ook verkocht aan producenten van PV-modules en heeft dit glas juist het grootste aandeel in de desbetreffende markt. In het OT was de voor de fabricage van zonnecollectoren bestemde verkoop van dubbelzijdig gecoat zonneglas door de bedrijfstak van de Unie zelfs verwaarloosbaar (minder dan 1 % van de totale verkoop van dubbelzijdig gecoat zonneglas; de overige verkoop was volledig bestemd voor de vervaardiging van PV-modules).

    (69)

    Met betrekking tot de kosten na invoer werden na de mededeling van de voorlopige bevindingen twee opmerkingen ontvangen. In de eerste opmerking stelde de klager dat de correcties voor de inklaringskosten, de invoerrechten en de kosten voor laden, lossen, op- en overslag veel lager hadden moeten zijn, te weten 0,26 EUR/m2 voor inklaringskosten en de kosten voor laden, lossen, op- en overslag, plus 3 % invoerrechten, in plaats van het toegepaste bedrag van 0,40 EUR/m2 plus 3 % invoerrechten.

    (70)

    De tweede opmerking werd ingediend door een producent-exporteur die stelde dat de Commissie alleen een totaal bedrag van 0,40 EUR/m2 had aangegeven voor de kosten van lading en overlading, inklaring en de tijdelijke opslag van de ingevoerde producten op de plaats van invoer, maar dit bedrag niet nader heeft uitgesplitst. Tevens voerde hij aan dat de Commissie het had verzuimd de criteria toe te lichten op grond waarvan wordt bepaald of een correctie al dan niet redelijk geacht wordt.

    (71)

    De bedoelde, door de Commissie toegepaste correcties berusten op gecontroleerde gegevens die zijn ontvangen van importeurs van in de VRC geproduceerd zonneglas en geven de reële gewogen gemiddelde kosten weer die gedurende het OT zijn gemaakt voor de invoer van het betrokken product. Daarentegen overlegde de klager een opgave van de reguliere vergoedingen die door een onafhankelijke expediteur in rekening worden gebracht voor de invoer vanuit de VRC in standaard zeecontainers. Deze opgave vormt geen geldig bewijs voor de werkelijke vergoedingen die door expediteurs in het OT in rekening werden gebracht voor de invoer van het betrokken product. Het door de klager aangevoerde argument wordt daarom verworpen.

    (72)

    Met betrekking tot het argument van de producent-exporteur zij vermeld dat het bedrag van 0,40 EUR/m2 niet nader kon worden uitgesplitst, aangezien dit bedrag een gewogen gemiddelde is dat is berekend op basis van een groot aantal facturen die in het OT in verschillende havens van de EU zijn opgesteld in verband met de invoer van Chinees zonneglas. De reële kosten na invoer verschillen derhalve naargelang de aankomsthaven in de EU, de productsoort, het gebruik van tijdelijke opslagruimte op de plaats van invoer enz.

    (73)

    Bovendien wordt de door de Commissie in de voorlopige verordening toegepaste correctie voor de kosten na invoer redelijk geacht, aangezien zij is gebaseerd op gecontroleerde facturen voor de invoer van Chinees zonneglas die aan importeurs zijn uitgereikt.

    (74)

    Aangezien er geen andere opmerkingen over de methode voor de berekening van de prijsonderbieding zijn ontvangen, wordt de in de overwegingen 89 en 90 van de voorlopige verordening beschreven prijsvergelijkingsmethode bevestigd

    5.   Macro-economische indicatoren

    (75)

    Zoals in overweging 92 van de voorlopige verordening werd uiteengezet, heeft de Commissie voor de schadeanalyse onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren voor de beoordelingsperiode geanalyseerd op basis van door de bedrijfstak van de Unie geleverde gegevens over alle producenten in de Unie die zich in het kader van het onderzoek kenbaar hebben gemaakt.

    (76)

    Een producent-exporteur stelde dat de Commissie de schadeanalyse niet in overeenstemming met artikel 3, leden 2 en 5, van de basisverordening heeft uitgevoerd, aangezien zij deze analyse heeft verricht op basis van twee aparte en volgens de exporteur tegenstrijdige soorten gegevens, namelijk de macro- en de micro-economische schade-indicatoren. Voorts betoogt hij dat de inconsistentie van de op twee soorten gegevens gebaseerde analyse ernstige twijfels doet rijzen over de juistheid, billijkheid en objectiviteit van het schadebeeld als geheel.

    (77)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde deze onderneming haar argument. Ook haalde zij een aantal eerdere onderzoeken aan waarin de instellingen van de Unie volgens haar verschillende soorten gegevens op inconsistente wijze hebben ingedeeld als macro- dan wel micro-economische gegevens.

    (78)

    De Commissie kan dit argument niet aanvaarden. De gebruikte methode wordt toegepast wanneer een steekproef wordt genomen, opdat de situatie van de bedrijfstak van de Unie kan worden geanalyseerd en niet alleen rekening kan worden gehouden met de ontwikkeling die kan worden afgelezen aan de steekproef, maar ook met die van de bedrijfstak van de Unie als geheel. Bij de analyse is rekening gehouden met alle factoren die krachtens artikel 3, lid 5, van de verordening in aanmerking moeten worden genomen. De conclusie met betrekking tot de schade is tevens op basis van al deze factoren getrokken. De schadeanalyse werd derhalve in overeenstemming met artikel 3, leden 2 en 5, van de basisverordening uitgevoerd.

    (79)

    Aangezien er geen verdere opmerkingen zijn ontvangen, worden de overwegingen 90 tot en met 94 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (80)

    Wat betreft de macro-economische indicatoren die door de Commissie zijn geanalyseerd in de overwegingen 95 tot en met 103 van de voorlopige verordening, moet worden opgemerkt dat het marktaandeel van de producenten in de Unie als gevolg van de correctie van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie (zie hierboven overweging 62 enigszins is bijgesteld (zie tabel 5).Deze bijstelling verandert echter niets aan de ontwikkeling die aan de hand van de gegevens werd geconstateerd of aan de conclusies die daaruit zijn getrokken in de voorlopige verordening. Derhalve worden de overwegingen 95 tot en met 105 van de voorlopige verordening bevestigd.

    Tabel 5

    Omvang van de verkoop en marktaandeel

     

    2009

    2010

    2011

    OT

    Verkochte hoeveelheid (1 000 m2)

    14 696

    25 303

    26 556

    18 039

    Index

    100

    172

    181

    123

    Marktaandeel

    88,6 %

    89,6 %

    78,1 %

    65,8 %

    Index

    100

    101

    88

    74

    Bron: Glass for Europe, klager en antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst.

    6.   Micro-economische indicatoren

    (81)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen werden de door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gemaakte productiekosten per eenheid bijgewerkt. Tabel 7 werd dienovereenkomstig licht gewijzigd (zie hieronder). Deze bijstelling verandert niets en doet niets af aan de ontwikkeling die aan de hand van de gegevens werd geconstateerd of aan de conclusies die daaruit zijn getrokken in de voorlopige verordening. Aangezien er geen verdere opmerkingen zijn ontvangen, worden de overwegingen 106 tot en met 123 van de voorlopige verordening daarom bevestigd.

    Tabel 7

    Gemiddelde verkoopprijzen in de Unie

     

    2009

    2010

    2011

    OT

    Productiekosten per eenheid (EUR/m2)

    13,13

    8,38

    8,44

    9,34

    Bron: Antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

    7.   Conclusie over schade

    (82)

    Aangezien geen verdere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de conclusie van de overwegingen 124 tot en met 129 van de voorlopige verordening, te weten dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, bevestigd.

    E.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (83)

    In de overwegingen 131, 132 en 133 van de voorlopige verordening kwam de Commissie tot de conclusie dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade en de invoer met dumping uit de VRC. Deze conclusie werd door verschillende belanghebbenden betwist, die stelden dat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat de schade en de toename van de invoer uit het betrokken land duidelijk in de tijd samenvielen. Dit gezien het feit dat de invoer uit de VRC tussen 2009 en 2011 aanzienlijk toenam. Tevens bedroeg de gemiddelde invoerprijs voor Chinees zonneglas in 2011 4,96 EUR/m2, ongeveer evenveel als in 2012 (4,38 EUR/m2).

    (84)

    Dezelfde belanghebbenden betoogden dat de conclusie dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten is aan de invoer uit de VRC in 2012, niet strookt met de constatering van de Commissie dat de invoer uit de VRC het jaar daarvoor naar haar mening geen negatief effect had gehad, met name wat betreft de winstmarge van de bedrijfstak van de Unie, hoewel de gemiddelde invoerprijs vrijwel op hetzelfde niveau lag.

    (85)

    Van het begin van de beoordelingsperiode tot het einde van het OT is de invoer met 596 % toegenomen, terwijl het marktaandeel van de invoer met 321 % is gegroeid. De invoerprijs daalde in de beoordelingsperiode met 27,2 %.

    (86)

    Het is juist dat de winstmarge van de bedrijfstak van de Unie in 2011 slechts iets lager was dan in 2010, ondanks de grote toename van de invoer uit de VRC waarvan reeds in 2011 sprake was. In 2011 nam echter het verbruik van zonneglas in de Unie aanmerkelijk toe, te weten met 20,4 % tussen 2010 en 2011, terwijl de invoer uit de VRC in dezelfde periode met 150 % groeide. In het OT daalde het verbruik weliswaar met iets meer dan 19 %, maar nam de invoer uit de VRC ten opzichte van 2011 met meer dan 35 % toe. Hieruit blijkt duidelijk dat de door de bedrijfstak van de Unie in het OT geleden aanmerkelijke schade samenviel met de sterke toename van de invoer met dumping uit de VRC. Bovendien is het logisch dat de negatieve gevolgen van de toenemende invoer met dumping zich gedeeltelijk pas na enige tijd doen gevoelen bij de producenten in de Unie (bijvoorbeeld in de vorm van klantenverlies, geboekte verliezen, dalend rendement, afnemende kasstroom enz.). Daarom wordt het argument verworpen.

    (87)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogden dezelfde partijen dat de beoordeling of de geleden aanmerkelijke schade in de tijd samenviel met de invoer met dumping uit de VRC, niet kan worden gebaseerd op de van 2009 tot aan het einde van het OT lopende beoordelingsperiode als geheel, maar dat daarbij ook rekening moet worden gehouden met de tussentijdse ontwikkelingen die in deze periode zijn geconstateerd.

    (88)

    De Commissie heeft ook de tussentijdse ontwikkelingen geanalyseerd die zich in de beoordelingsperiode hebben voorgedaan. Het feit dat de bedrijfstak van de Unie in 2011 inderdaad nog steeds winstgevend was ondanks dat de invoer uit de VRC in dat jaar reeds sterk toenam, doet geen afbreuk aan de conclusie dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VRC in de tijd samenvielen.

    (89)

    In het OT nam het verbruik weliswaar met iets meer dan 19 % af, maar tegelijkertijd:

    verhoogden de Chinese producenten-exporteurs hun marktaandeel met 12,4 procentpunten ten opzichte van 2011, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 12,3 procentpunten daalde;

    vertoonde de invoer vanuit de VRC een toename met meer dan 35 %, bij een daling van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie met 32 %, en

    verlaagden de Chinese producenten-exporteurs hun reeds zeer lage uitvoerprijzen met meer dan 10 %, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 26,7 % werden onderboden, wat heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie in het OT geleden verliezen.

    (90)

    Op grond van de bovenstaande analyse komt de Commissie tot de conclusie dat de invoer met dumping en de aanzienlijke uitbreiding van het marktaandeel van deze invoer tegen prijzen waarmee die van de bedrijfstak van de Unie voortdurend werden onderboden, de oorzaak waren voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

    (91)

    Aangezien er geen verdere opmerkingen over de gevolgen van de invoer met dumping zijn ontvangen, worden de overwegingen 131, 132 en 133 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   Gevolgen van andere factoren

    2.1.   Invoer uit derde landen

    (92)

    Op grond van de correctie van de verkoopcijfers van de bedrijfstak van de Unie (zie hierboven overweging 62) moest ook het marktaandeel van de invoer uit derde landen enigszins worden bijgesteld (zie de gecorrigeerde tabel 11). Deze bijstelling verandert echter niets aan de ontwikkeling die aan de hand van de gegevens werd geconstateerd of aan de conclusies die daaruit zijn getrokken in de voorlopige verordening.

    (93)

    Aangezien er geen verdere opmerkingen zijn ontvangen, worden de overwegingen 134 tot en met 137 van de voorlopige verordening bevestigd.

    Tabel 11

    Invoer uit derde landen (1 000 m2)

    Derde landen

    2009

    2010

    2011

    OT

    Marktaandeel

    4,2 %

    3,1 %

    3,8 %

    3,7 %

    Index

    100

    74

    90

    88

    Bron: Glass for Europe, klager en antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst.

    2.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

    (94)

    Eén belanghebbende betwistte de vaststelling van de Commissie in overweging 139 van de voorlopige verordening dat de daling van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het OT hoogstwaarschijnlijk te wijten was aan de zeer lage prijzen van de uitvoer uit de VRC naar de belangrijkste exportmarkten van de bedrijfstak van de Unie (de VS en Canada). Deze belanghebbende was van mening dat deze conclusie niet gerechtvaardigd is omdat er ook in 2011 sprake was van uitvoer van het betrokken product vanuit de VRC, zodat de vraag is waarom de gevolgen daarvan zich alleen in 2012 zouden hebben doen gevoelen. Bovendien stelt de belanghebbende dat de werkelijke reden voor de gedaalde uitvoer gelegen is in het feit dat de bedrijfstak van de Unie niet concurrerend was en daarom marktaandelen hebben verloren toen de prijzen op de wereldmarkt zijn gedaald. Deze belanghebbende is derhalve van mening dat de daling van de uitvoer door de bedrijfstak van de Unie in het OT verder heeft bijgedragen tot de geleden schade.

    (95)

    De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vormde in 2009 (in de opstartfase) 20 % van de totale door hen verkochte hoeveelheid, in 2010 11 % en in het piekjaar 2011 slechts 14 %. In 2012 daalde dit cijfer verder tot 5 %.

    (96)

    De Commissie verwerpt deze argumenten om de hieronder vermelde redenen. De markt van de Unie is een van de grootste ter wereld en is en blijft de voornaamste markt voor de bedrijfstak van de Unie, vóór elke andere markt in derde landen. Tevens is zonneglas verhoudingsgewijs zwaar en kwetsbaar, wat bij vervoer over lange afstanden hogere kosten (als gevolg van breuk en corrosie) met zich meebrengt. Uit de informatie die de Commissie uit de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs op de vragenlijst heeft verkregen, kan worden opgemaakt dat de prijzen van de uitvoer uit de VRC naar de belangrijkste exportmarkten van de bedrijfstak van de Unie inderdaad zeer laag waren en in het OT vergeleken met 2011 nog verder afnamen. Hieruit blijkt dat de zwakkere uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie voornamelijk het gevolg waren van het feit dat de prijzen van het uit de VRC uitgevoerde betrokken product steeds verder afnamen, wat, zoals in het kader van het onderzoek werd bevestigd, ook op de markten van derde landen het geval was.

    (97)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde dezelfde belanghebbende aan dat het onderzoek betrekking had op de markt van de Unie en dat daarbij geen beoordeling werd gemaakt van vermeende oneerlijke prijspraktijken op de markten van derde landen.

    (98)

    Tevens stelde hij dat de EU-instellingen, zelfs al zijn hun bevindingen correct, schade die door andere factoren wordt veroorzaakt, toeschrijven aan de invoer met dumping in de Unie. De vermeende laaggeprijsde of gesubsidieerde uitvoer uit de VRC naar derde landen is volgens hem geen invoer met dumping in de EU, maar moet als andere factor worden beschouwd, waarvan de schadelijke gevolgen niet aan de invoer met dumping kunnen worden toegeschreven.

    (99)

    De Commissie verwerpt dit argument. Zij heeft niet onderzocht of de prijzen bij uitvoer uit de VRC naar derde landen dumpingprijzen of gesubsidieerde prijzen waren. Zij heeft slechts op basis van de prijzen bij uitvoer naar derde landen die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn gemeld, vastgesteld dat die prijzen in de afgelopen jaren voortdurend zijn gedaald.

    (100)

    Ook heeft de Commissie de daling van de prijzen bij uitvoer uit de VRC naar derde landen als aparte factor geanalyseerd, die zij niet heeft toegeschreven aan de invoer met dumping in de Unie. Dit feit diende slechts als mogelijke verklaring voor de afname van de uitvoer door de bedrijfstak van de Unie naar zijn voornaamste exportmarkten in derde landen, evenwel tegen de achtergrond dat deze markten nog nooit de belangrijkste markten voor de bedrijfstak van de Unie waren. Zelfs in de piekjaren 2010 en 2011 zette de bedrijfstak van de Unie meer dan 85 % van zijn verkochte producten af op de markt van de Unie.

    (101)

    Derhalve wordt de conclusie van overweging 140 van de voorlopige verordening bevestigd dat de verslechterde uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben kunnen verbreken.

    2.3.   Ontwikkeling van het verbruik, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad

    (102)

    Een belanghebbende voerde aan dat de door de bedrijfstak in de Unie geleden schade het gevolg was van een daling van het verbruik in de Unie. Volgens hem is dit de enige factor die voor het eerst in 2012 een daling vertoonde en waarmee de schade redelijkerwijs in verband kan worden gebracht, terwijl de invoer uit de VRC reeds in 2011 begon tegen prijzen die vergelijkbaar waren met die in 2012.Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde dezelfde belanghebbende zijn argument.

    (103)

    Inderdaad is het verbruik in 2012 ten opzichte van het jaar daarvoor gedaald. De analyse van de Commissie bestrijkt echter het tijdvak van het begin van de beoordelingsperiode in 2009 tot aan het einde van het OT en in dit tijdvak is het verbruik in totaal met 65 % toegenomen. Gedurende de beoordelingsperiode nam het marktaandeel van de Unie voortdurend en in aanzienlijke mate af, namelijk met in totaal 25,7 %, terwijl het marktaandeel van de invoer vanuit de VRC met 321 % toenam. De invoer uit de VRC vertoonde gedurende de beoordelingsperiode een stijging met 596 %.

    (104)

    Daarnaast was het verbruik in de Unie tijdens het OT nog steeds vergelijkbaar met dat in 2010, terwijl de bedrijfstak van de Unie, zoals aangegeven in tabel 10 van de voorlopige verordening, in 2010 voor het eerst een redelijke winst wist te behalen. Daarom kan de daling van het verbruik in de Unie gedurende het OT op zichzelf niet tot de verliezen hebben geleid die de bedrijfstak van de Unie in het OT heeft geleden. Bovendien nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tussen 2010 en 2012 met 26,6 % af, terwijl het marktaandeel van de Chinese invoer in dezelfde periode met 318 % groeide. Indien de daling van het verbruik in het OT de oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, zou die daling ten slotte ook van invloed zijn geweest op de invoer uit de VRC. Dit was echter duidelijk niet het geval. Integendeel, tijdens het OT nam de invoer vanuit de VRC zowel qua omvang als qua marktaandeel aanmerkelijk toe.

    (105)

    Daarom verwerpt de Commissie dit argument en bevestigt zij de conclusies van de overwegingen 141 en 142 van de voorlopige verordening.

    (106)

    Wat betreft de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie, die is weergegeven in tabel 4 van de voorlopige verordening, is de Commissie van oordeel dat de toename ervan duidelijk overeenkwam met de ontwikkeling van het verbruik in de Unie tot 2011.

    (107)

    Tevens heeft de Commissie geconstateerd dat de toename van de productiecapaciteit met 12,5 % tussen 2011 en het einde van het OT voornamelijk te danken was aan de toetreding van één onderneming tot de markt voor zonneglas, terwijl de productiecapaciteit van alle andere ondernemingen op de markt in dezelfde periode licht daalde.

    (108)

    Bijgevolg is de Commissie van mening dat de ontwikkeling van de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie over het geheel genomen overeenkwam met die van het verbruik in de Unie. De Commissie is derhalve van oordeel dat de hoge productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie, die reeds aan het begin van de beoordelingsperiode hoog was en gedurende het OT hoog bleef, het oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde uitvoer uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet kan verbreken.

    (109)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende belanghebbenden aangevoerd dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met vermeende overcapaciteit, die een belangrijke schadeoorzaak zou vormen. De uitbreiding van de capaciteit tijdens de beoordelingsperiode is volgens hen niet gerechtvaardigd door een toename van de verbruik, aangezien de bedrijfstak van de Unie zich met een blijvende kloof tussen de productiecapaciteit en het verbruik geconfronteerd zag, die naar mening van die belanghebbenden economisch niet verantwoord is. Eén belanghebbende voerde voorts aan dat tussen 2011 en het einde van het OT een nieuwe marktdeelnemer zijn intrede had gedaan, wat vanwege de grotere binnenlandse concurrentie tot de door de bedrijfstak geleden schade zou hebben bijgedragen.

    (110)

    Tevens stelde hij dat het dalende verbruik in de Unie en de toenemende productiecapaciteit, in combinatie met een dalende uitvoer, een lage bezettingsgraad tot gevolg hadden. Deze lage bezettingsgraad veroorzaakte zou tot hoge vaste kosten hebben geleid, die volgens de belanghebbende een groot effect hadden op de zonneglassector in de Unie.

    (111)

    De Commissie merkt op dat het capaciteitsniveau van de bedrijfstak van de Unie als geheel gedurende de gehele beoordelingsperiode hoger was dan het totale verbruik in de Unie. Desondanks hebben de in de steekproef opgenomen ondernemingen van de bedrijfstak van de Unie in de twee jaar voorafgaand aan het OT winst geboekt, terwijl zij alleen in het OT aanzienlijke verliezen van14,5 % hebben geleden.

    (112)

    Bovendien is de capaciteit van die ondernemingen in de steekproef tussen 2010 en 2011 slechts met 4 % en tussen 2011 en het OT met 2,6 % toegenomen, wat een bescheiden totale toename met 6,7 % tussen 2010 en het OT betekent.

    (113)

    Tijdens de gehele beoordelingsperiode was er dus sprake van een verschil tussen het verbruik en de capaciteit. En ook al was dit verschil iets groter in het OT, kan het niet als verklaring dienen voor de enorme verliezen die de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het OT hebben geleden. Bijgevolg verwerpt de Commissie het argument dat het capaciteitsniveau van de bedrijfstak van de Unie niet economisch verantwoord is.

    (114)

    Met betrekking tot het argument dat de nieuwe marktdeelnemer in 2012 heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, merkt de Commissie op dat deze nieuwe marktdeelnemer weliswaar over een grote productiecapaciteit beschikte, maar dat de omvang van zijn productie tijdens het OT zeer laag was, net als zijn verkoopvolume, dat in de orde van grootte van 2 % van de totale verkoop in de EU lag. Bijgevolg kan de intrede van deze marktdeelnemer nauwelijks een effect hebben gehad op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie als geheel. Wel was die intrede van aanzienlijke invloed op de cijfers voor de productiecapaciteit en de bezettingsgraad van de bedrijfstak. Zonder deze onderneming gerekend nam de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie tussen 2011 en 2012 zelfs af.

    (115)

    Bovendien is uit het onderzoek niet gebleken dat de vaste kosten in de zonneglassector een bijzonder groot effect hebben. De gemiddelde vaste kosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bedroegen in het OT tussen de 25 % en 35 % van de totale productiekosten. In de daaraan voorafgaande jaren 2010 en 2011 lag het percentage vaste kosten iets lager, maar wel in dezelfde orde van grootte. Hieruit blijkt duidelijk dat de hoge capaciteit in het OT weliswaar een effect op de productiekosten had, maar dat dit effect niet significant was en geen verklaring vormt voor de hoge verliezen in het OT, met name gezien de winsten die in de daaraan voorafgaande jaren zijn geboekt. De bezettingsgraad van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertoonde daarnaast in het OT een daling in vergelijking met de jaren daarvoor, maar bereikte nog een niveau van 65 %.

    (116)

    Tot slot heeft de Commissie in haar analyse ook rekening gehouden met het feit dat de geïnstalleerde capaciteit kan worden aangepast voor de productie van andere soorten glas die buiten het kader van dit onderzoek vallen. Daarom is de Commissie het, ook in het licht van dit aspect, niet eens met de belanghebbende dat de omvangrijke geïnstalleerde capaciteit economisch niet verantwoord is.

    (117)

    Op grond van het bovenstaande verwerpt de Commissie de door de belanghebbende aangevoerde argumenten en herhaalt zij dat de ontwikkelingen betreffende het verbruik, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode, zij het afzonderlijk of cumulatief, het oorzakelijke verband dat tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade is vastgesteld, niet kunnen verbreken.

    2.4.   Ontwikkelingen op het gebied van zonnemodules

    (118)

    Twee belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade naast de ontwikkeling van het verbruik van het betrokken product te wijten was aan de daling van het verbruik van zonnemodules en de verliezen die eind 2011/begin 2012 door de desbetreffende sector werden geleden. De impact van de financiële moeilijkheden van de producenten van zonnepanelen voor de markt voor zonneglas begon volgens hen vanwege de tijd die noodzakelijkerwijs tussen oorzaak en gevolg verstrijkt, pas tegen het einde van 2011 en in de loop van 2012 merkbaar te worden.

    (119)

    Deze argumenten werden door een belanghebbende na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald.

    (120)

    In overweging 143 van de voorlopige verordening heeft de Commissie inderdaad vastgesteld dat de ontwikkelingen op het gebied van zonnemodules een aanzienlijk effect op het verbruik van zonneglas hebben, aangezien 80 à 85 % van het gefabriceerde zonneglas wordt verkocht aan de producenten van zonnemodules (PV-modules van kristallijn silicium en met dunnelaagtechnologie vervaardigde PV-modules). Zoals in de overwegingen 143 en 144 van de voorlopige verordening is vermeld, nam het verbruik van zonnemodules in de beoordelingsperiode, dat wil zeggen tussen 2009 en 2012, gestaag toe, en ondanks een daling in 2012 bleef het verbruik 221 % hoger dan in 2009 en 44 % hoger dan in 2010 (7). Daarnaast werd vastgesteld dat verlagingen van de feed-in-tarieven („FIT’s”) eind 2011/begin 2012 het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping van zonnemodules en de geconstateerde aanmerkelijke schade (8) niet hebben verbroken, aangezien de vraag naar zonnemodules gedurende de periode 2009-2012 relatief hoog bleef.

    (121)

    Op grond van het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat de daling van het verbruik van zonnemodules in 2012 op zichzelf niet als een factor kan worden beschouwd die het geconstateerde oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping van zonneglas uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade heeft verbroken.

    (122)

    Daar de vraag naar zonnemodules gedurende de periode 2009-2012 relatief hoog bleef en de vraag naar zonneglas in dezelfde periode met 65 % steeg, kan de impact van de verslechtering van de financiële situatie van de producenten van zonnemodules eind 2011/begin 2012 op het verbruik van zonneglas op zichzelf genomen evenmin als factor worden beschouwd die het geconstateerde oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping van zonneglas uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade heeft verbroken.

    (123)

    Aangezien geen andere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de conclusie van overweging 144 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.5.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

    (124)

    In het licht van het bovenstaande bevestigt de Commissie haar in de overwegingen 130 tot en met 133 van de voorlopige verordening gedane vaststelling dat het betrokken product in het OT met dumping uit het betrokken land werd ingevoerd en dat door deze invoer de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT werden onderboden. Het tijdstip van de toename van de invoer met dumping valt bovendien duidelijk samen met dat van de verslechtering van de situatie in de bedrijfstak van de Unie. De invoer met dumping stond in rechtstreekse concurrentie met de productie van de bedrijfstak van de Unie, waardoor de winstgevendheid en het marktaandeel van de bedrijfstak tijdens de beoordelingsperiode daalden. Uit de hierboven verrichte analyse van mogelijke andere schadeoorzaken is gebleken dat geen van deze mogelijke oorzaken, zij het afzonderlijk of cumulatief, het oorzakelijke verband dat tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade is vastgesteld, heeft kunnen verbreken.

    (125)

    Er werd geen nieuw bewijsmateriaal aangeleverd dat tot een wijziging van die conclusie noopt en aangezien er geen andere opmerkingen over de conclusie inzake het oorzakelijk verband zijn ontvangen, bevestigt de Commissie de overwegingen 145 en 146 van de voorlopige verordening.

    F.   BELANG VAN DE UNIE

    1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (126)

    Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de overwegingen 148 tot en met 151 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en handelaars

    (127)

    Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de niet-verbonden importeurs en handelaars zijn ontvangen, worden de overwegingen 152, 153 en 154 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.   Belang van de grondstoffenleveranciers

    (128)

    Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de grondstoffenleveranciers zijn ontvangen, wordt overweging 155 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.   Belang van gebruikers

    (129)

    Eén gebruiker was bereid aan het onderzoek mee te werken en gaf te kennen geen gevolgen te zullen ondervinden van de antidumpingregeling aangezien hij tot dusver geen zonneglas uit de VRC heeft gebruikt en niet voornemens is dit te doen.

    (130)

    Een producent-exporteur voerde aan dat de instelling van een antidumpingrecht op Chinees zonneglas mogelijk een licht voordeel zal opleveren voor de zonneglassector in de Unie, maar aanzienlijke schade kan berokkenen aan de sector PV-modules en zonnecollectoren, aangezien de desbetreffende ondernemingen meer voor het betrokken product zullen moeten betalen. Bovendien is het denkbaar dat een dergelijke maatregel afbreuk doet aan de milieudoelstellingen van de Unie, aangezien de prijzen van PV-modules en zonnecollectoren erdoor zouden stijgen en de energie-intensieve zonneglassector erdoor zou worden begunstigd.

    (131)

    Zoals in overweging 157 van de voorlopige verordening is uiteengezet, zal de instelling van antidumpingrechten slechts een zeer beperkte impact (van minder dan 1 %) hebben op de totale kosten van zonnemodules. Er is geen bewijs aangeleverd op grond waarvan deze analyse wordt getrokken. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (132)

    Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de gebruikers zijn ontvangen, worden de overwegingen 155 tot en met 159 van de voorlopige verordening bevestigd.

    5.   Mededingingsaspecten

    (133)

    Aangezien er geen opmerkingen over de in de overwegingen 160 tot en met 163 van de voorlopige verordening genoemde mededingingsaspecten zijn ontvangen, worden deze overwegingen bevestigd.

    6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (134)

    Er zijn geen opmerkingen ontvangen op grond waarvan de in de voorlopige verordening uiteengezette analyse van het belang van de Unie dient te worden gewijzigd. Derhalve wordt overweging 164 van de voorlopige verordening bevestigd.

    G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    1.   Schademarge

    (135)

    Verschillende belanghebbenden maakten bezwaar tegen de in overweging 167 van de voorlopige verordening bedoelde toepassing van een streefwinst van 8,3 % en stelden dat een dergelijke winst onrealistisch hoog is. Zij voerden aan dat in 2010 met 8,3 % de hoogste winstmarge in de beoordelingsperiode werd behaald, omdat 2010 het beste jaar was voor de wereldwijde PV-sector. Ook voerden zij aan dat de zonneglassector van de Unie in 2012 bij afwezigheid van dumping onmogelijk een soortgelijke winstmarge hadden kunnen bereiken, aangezien de wereldwijde PV-sector, met inbegrip van de sector PV-modules in de Unie, volgens hen in dat jaar in een diepe recessie is beland.

    (136)

    De Commissie verwerpt dit argument. De door de Commissie toegepaste streefwinst is de gemiddelde winst die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2010 is behaald, toen de omvang van de invoer van het betrokken product nog klein was en de normale concurrentie nog niet kon hebben verstoord. De winstmarge die is gebruikt ter bepaling van de schademarge heeft dus betrekking op een periode waarin de bedrijfstak van de Unie in redelijkheid een winstmarge onder normale concurrentievoorwaarden, zonder invoer met dumping, kon verwachten (9).

    (137)

    Hieraan zij toegevoegd dat het piekjaar van de zonneglassector niet 2010 was, zoals de belanghebbenden beweren, maar 2011, toen het verbruik in de Unie het hoogst was en de bedrijfstak van de Unie de hoogste verkoopcijfers bereikte.

    (138)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde één belanghebbende zijn argument waarmee hij bezwaar maakte tegen de winstmarge die als streefwinst was gebruikt. Hij voerde aan dat de Commissie rekening moest houden met alle factoren die van invloed waren op de winstgevendheid in het OT. Hij stelde dat de redelijke streefwinst niet hoger kon uitvallen dan 5 %.

    (139)

    De Commissie verwerpt dit argument om de hieronder uiteengezette redenen. De gebruikte streefwinst was niet op een raming gebaseerd, maar op de feitelijke winst die door de bedrijfstak in de Unie is behaald voordat de mededinging door de invoer met dumping uit de VRC werd verstoord. De Commissie is van oordeel dat dit een redelijke winst is en heeft rekening gehouden met het feit dat de situatie op de markt niet significant verschilde van die in het OT, afgezien van het effect van de invoer met dumping uit de VRC. De in dit verband door de belanghebbende gedane bewering dat het verbruik in 2010 duidelijk hoger was dan in 2012, is feitelijk onjuist. Zoals hierboven in sectie E.2.3 is vermeld, lag het verbruik in 2010 op een vergelijkbaar als in 2012. Tevens breidde de bedrijfstak van de Unie in 2010 zijn productiecapaciteiten gezien de verwachte sterke stijging van de vraag, wat negatieve gevolgen had voor de winst in de bedrijfstak in dat jaar. Ten slotte is het voorgestelde streefwinstcijfer van 5 % willekeurig gekozen, aangezien het noch op feitelijke gegevens noch op berekeningen op basis daarvan stoelt. De Commissie wijst dit cijfer derhalve van de hand.

    (140)

    Daarentegen stelde de klager dat de winstmarge te laag was en dat de Commissie deze tot 15 % diende te verhogen, aangezien de klager in 2010 een winst boekte van meer dan 10 %. De lagere winstmarges die blijkbaar door andere in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werden behaald, zijn volgens de klager niet representatief voor de winst redelijkerwijs kan worden verwacht indien er geen sprake is van oneerlijke invoertransacties. Hoogstwaarschijnlijk kan volgens hem door het managementbeleid of managementproblemen van die ondernemingen, waaronder mogelijkerwijs een op de uitbreiding van het marktaandeel gericht prijsbeleid voor de korte termijn, worden verklaard waarom zij in dat jaar een lagere winstmarge hebben bereikt en waarom zij als eersten schade hebben geleden door de invoer met dumping.

    (141)

    De Commissie kan dit argument niet aanvaarden. Zoals hierboven is uiteengezet, geeft de gemiddelde winst voor de gehele bedrijfstak van de Unie in 2010 volgens de Commissie een correct beeld van de situatie van de bedrijfstak onder normale concurrentievoorwaarden. Deze conclusie wordt niet weerlegd door het feit dat sommige tot de bedrijfstak van de Unie behorende ondernemingen managementbesluiten hebben genomen die tot lagere of hogere winstmarges hebben geleid dan die van andere ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde bedrijfstak. Het bestaan van dergelijke verschillen is juist kenmerken voor het gedrag van ondernemingen in een markteconomie.

    (142)

    Aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de in de overwegingen 166 tot en met 169 van de voorlopige verordening beschreven methode bevestigd.

    2.   Definitieve maatregelen

    (143)

    Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van het betrokken product. Deze maatregelen moeten, in overeenstemming met de regel van het laagste recht, overeenkomen met de dumpingmarge of met de schademarge, indien deze lager is. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarges.

    (144)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde de klager aan dat de voorlopige ad-valoremrechten niet doeltreffend zijn. Hij verzocht de Commissie derhalve om definitieve maatregelen in te stellen in de vorm van een minimuminvoerprijs. De klager stelde dat de maatregel door middel van een dergelijke minimuminvoerprijs doeltreffender zou worden, met name indien twee verschillende minimuminvoerprijzen voor gecoat en ongecoat zonneglas zouden worden ingesteld. De klager droeg hiervoor de volgende redenen aan:

    (145)

    Ten eerste stelde de klager dat de producenten-exporteurs na het OT gecoat glas naar de EU hebben uitgevoerd tegen dezelfde prijs waartegen zij tijdens het OT ongecoat glas hadden uitgevoerd. Tevens beweerde de klager dat de productiekosten van gecoat glas hoger zijn dan die van ongecoat glas, zodat de prijzen van gecoat glas 20 % tot 25 % hoger liggen dan die van ongecoat glas.

    (146)

    Ten tweede stelde de klager dat de vraag in de Unie naar gecoat zonneglas na het OT toenam ten koste van die naar ongecoat zonneglas. De gebruikers kopen steeds meer gecoat in plaats van ongecoat zonneglas. Bijgevolg omvat de totale invoer van het betrokken product uit de VRC naar de EU in de tweede helft van 2013 bijna alleen gecoat zonneglas, terwijl in het OT het omgekeerde het geval was.

    (147)

    De antidumpingmaatregelen kunnen inderdaad verschillende vormen aannemen. Hoewel de Commissie over veel vrijheid beschikt wat de keuze van de vorm van de maatregelen betreft, bestaat het doel er steeds in de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren.

    (148)

    Door het onderzoek werd bevestigd dat de kosten en de prijzen van ongecoat en gecoat zonneglas aanmerkelijk verschillen als gevolg van de technische kenmerken van de beide producten. Gecoat zonneglas, waarbij het al naargelang de toegepaste technologie om een eenzijdige of dubbelzijdige coating kan gaan, is gekenmerkt door een hogere lichtdoorlatendheid dan ongecoat glas en kan daarnaast zelfreinigend, vuilafstotend of bijzonder hard zijn. Ongecoat zonneglas van hoge kwaliteit beschikt over een lichtdoorlatendheid van maximaal 92 %. Door coating kan de lichtreflectie met ongeveer 3 % (per zijde) worden verminderd, waardoor de lichtdoorlatendheid van eenzijdig gecoat zonneglas tot maximaal 95 % en die van dubbelzijdig gecoat zonneglas tot maximaal 98 % kan worden verhoogd.

    (149)

    In het OT was 81 % van het uit de VRC ingevoerde en in de EU verkochte zonneglas ongecoat, terwijl slechts 19 % gecoat was. Het prijsverschil alsook het verschil in kosten tussen ongecoat en gecoat zonneglas bedroeg in het OT rond de 30 %.

    (150)

    Evenwel is de Commissie van oordeel dat de door de klager aangedragen gegevens niet met voldoende bewijzen zijn onderbouwd. Bovendien beschikt de Commissie niet over toereikende bewijzen of gegevens uit andere bronnen die de conclusie toelaten dat de vraag naar gecoat zonneglas sinds de instelling van de antidumpingmaatregelen is toegenomen ten koste van die naar ongecoat glas en dat de prijzen van met name gecoat glas aanmerkelijk zijn gedaald, zoals de klager stelt.

    (151)

    Bijgevolg kan de Commissie dit argument niet aanvaarden en acht zij het gepast om ad-valoremrechten in te stellen in plaats van minimuminvoerprijzen. Rekening houdend met de hierboven geuite zorgen worden echter twee verschillende gemeenschappelijke-douanetariefcodes („Taric-codes”) gecreëerd — één voor gecoat en één voor ongecoat zonneglas. Deze moeten de Commissie in staat stellen de ontwikkelingen op de markt nauwlettend te volgen en te gepasten tijde te bepalen of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.

    (152)

    De Commissie herinnert er tevens aan dat zij in het verleden onder bepaalde omstandigheden minimuminvoerprijzen heeft ingesteld, met name:

    in gevallen waarin de uitvoerprijs van één productsoort bijzonder hoog was, waaruit volgt dat er met betrekking tot die productsoort geen sprake was van dumping (10);

    indien het om redenen in verband met de marktmacht en het marktaandeel van de producenten in de Unie noodzakelijk was om er in het belang van de Unie voor te zorgen dat de invoerprijzen een bepaald niveau niet overschrijden (11).

    (153)

    Voorts zijn minimuminvoerprijzen voornamelijk gebruikt voor homogene producten, en niet voor een product als het onderhavige, dat is onderverdeeld in verschillende productsoorten.

    (154)

    Ook om die redenen is de Commissie van mening dat minimuminvoerprijzen geen geschikt middel zijn in deze zaak.

    (155)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de klager zijn verzoek om instelling van een minimuminvoerprijs en maakte hij opmerkingen over de hierboven vermelde overwegingen 152 tot en met 156, waarin hij het volgende aanvoerde.

    (156)

    Ten eerste zou de Commissie in die overwegingen niet ingaan op afwegingen met betrekking tot de effectiviteit van de maatregelen die worden gekozen om een eind te maken aan de schadelijke gevolgen van dumping en subsidiëring, zodat er goede gronden zijn om minimuminvoerprijzen toe te passen.

    (157)

    Ten tweede zou de Commissie er niet bij hebben stilgestaan dat dergelijke afwegingen in de onderhavige zaak van belang zijn en opwegen tegen afwegingen inzake het belang van de Unie.

    (158)

    Ten derde voerde de klager aan dat het betrokken product voldoende homogeen is om een minimuminvoerprijs in de praktijk te kunnen toepassen, aangezien de twee voornaamste productsoorten duidelijk verschillende kenmerken hebben, zodat de toepassing van een prijsverschil en de desbetreffende administratie en controles goed mogelijk zijn, temeer daar thans vrijwel alleen nog gecoat zonneglas wordt ingevoerd.

    (159)

    Wat het eerste argument betreft, lijkt het erop dat de vraag inderdaad een verschuiving van ongecoat naar gecoat zonneglas zou kunnen vertonen. Omdat geen aanvullende bewijzen zijn geleverd, kan de Commissie echter niet constateren dat de prijzen van inzonderheid gecoat zonneglas aanmerkelijk zijn gedaald. Derhalve is er geen reden om haar eerdere conclusie te wijzigen dat ad-valoremrechten geschikter zijn om de schadelijke gevolgen van dumping en subsidiëring tegen te gaan.

    (160)

    Wat betreft de tweede opmerking zij erop gewezen dat de voornoemde overwegingen ten doel hadden het standpunt van de Commissie te onderbouwen dat de instelling van een minimuminvoerprijs in de onderhavige zaak niet gepast is, zolang de klager zijn argumenten niet nader met bewijzen staaft. Aangezien dit niet is gebeurd, acht de Commissie het niet noodzakelijk om verder te analyseren hoe het belang van de bedrijfstak van de Unie gebaat zou kunnen zijn met een mogelijke minimuminvoerprijs.

    (161)

    Wat de derde opmerking betreft, heeft de klager geen bezwaar gemaakt tegen de onderscheiding van de verschillende door de Commissie omschreven productsoorten, noch heeft hij aangetoond dat er geen sprake zou zijn van een prijsverschil. Uit een door de producenten-exporteurs voorgestelde verbintenis die in verschillende minimuminvoerprijzen voorziet, blijkt daarenboven dat er wel degelijk sprake is van reële prijsverschillen. Daarom wordt dit argument verworpen. Zelfs al zou de Commissie ermee instemmen dat het betrokken product relatief homogeen is, is dit punt volgens haar niet van belang, aangezien zij ook de beide andere, hierboven uiteengezette argumenten afwijst die de klager voor zijn het verzoek om instelling van een minimuminvoerprijs aandraagt. Tevens herinnert de Commissie eraan dat zij alleen in uitzonderlijke gevallen rekening kan houden met informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode (zie artikel 6, lid 1, van de basisverordening). De klager heeft niet aangetoond dat het om een dergelijke uitzonderlijke situatie gaat en dat andere beschikbare corrigerende maatregelen, zoals monitoring op basis van een aanvullende Taric-code, niet volstaan.

    (162)

    Al met al verwerpt de Commissie deze argumenten.

    (163)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen verzochten enkele producenten van zonnemodules om een minimuminvoerprijs. Hun belangrijkste overwegingen waren:

    na het OT is de productiecapaciteit voor zonneglas drastisch afgenomen en hebben tal van fabrikanten in de Unie de markt onherroepelijk verlaten. De enige drie producenten in de Unie die op deze markt nog actief zijn, zijn niet meer in staat om in meer dan 50 % van de Europese vraag te voorzien. Daarom zijn fabrikanten van zonnemodules gedwongen zich tot leveranciers in de VRC te wenden om in hun behoeften te dekken. Een gebruiker verklaarde dat slechts een of twee producenten in de Unie in staat zouden zijn om zonneglas volgens zijn technische productspecificaties te leveren;

    de thans voorgestelde invoerrechten zouden de productiekosten voor zonnemodules aanzienlijk doen stijgen (met rond 3 cent per Watt, wat zou neerkomen op vijf procent van de minimuminvoerprijs die is vastgesteld in de zaak betreffende zonnepanelen);

    de minimuminvoerprijs moet zodanig zijn dat hij in de EU niet tot hogere prijzen voor zonnemodules leidt.

    (164)

    Met betrekking tot het eerste argument merkt de Commissie op dat zij geen redenen heeft om aan te nemen dat de producenten in de Unie die hun productie hebben verminderd of tijdelijk hebben gestaakt, hun bedrijfsactiviteiten niet op volle capaciteit zouden voortzetten zodra het betrokken product weer tegen billijke prijzen zou worden ingevoerd. Zoals hierboven in de overwegingen 106 tot en met 112 is uiteengezet, beschikt de bedrijfstak van de Unie over voldoende capaciteit om in de gehele behoefte van de Unie te voorzien. Bijgevolg wordt dit argument verworpen. De Commissie verwerpt ook het argument van een gebruiker dat hij voor de levering van zonneglas afhankelijk zou worden van slechts een of twee producenten in de Unie. Chinese producenten-exporteurs zouden nog steeds kunnen leveren op de markt van de Unie. De antidumpingmaatregelen, ongeacht in welke vorm, zijn bedoeld om te waarborgen dat invoer tegen billijke prijzen plaatsvindt, en niet om invoer uit de VRC volledig te beëindigen.

    (165)

    Met betrekking tot het tweede argument zij opgemerkt dat de gebruikers geen bewijzen ter staving van zijn beweringen hebben geleverd. Daarentegen heeft de Commissie in overweging 157 van de voorlopige verordening vastgesteld dat de maatregelen een effect van minder dan 1 % zouden hebben op de totale kosten van de door aan het onderzoek medewerkende fabrikanten geproduceerde zonnemodules. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (166)

    Het is daarom niet noodzakelijk om een standpunt in te nemen ten aanzien van het derde argument dat door de producenten van zonnemodules is aangevoerd.

    (167)

    Parallel aan het antidumpingonderzoek is een antisubsidieonderzoek uitgevoerd. Gelet op de toepassing van de regel van het laagste recht en het feit dat de definitieve subsidiemarges lager zijn dan de schademarges, dient een definitief compenserend recht ter hoogte van de vastgestelde definitieve subsidiemarges en vervolgens een definitief antidumpingrecht ter hoogte van de desbetreffende schademarge te worden ingesteld. Op basis van het bovenstaande worden deze rechten als volgt vastgesteld:

    Onderneming

    Subsidiemarge

    Dumpingmarge

    Schademarge

    Compenserend recht

    Antidumpingrecht

    Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd

    3,2 %

    83,1 %

    39,3 %

    3,2 %

    36,1 %

    Zhejiang Hehe Photovoltaic Glass Technology Co., Ltd

    17,1 %

    78,4 %

    26,2 %

    17,1 %

    9,1 %

    Zhejiang Jiafu Glass Co., Ltd; Flat Solar Glass Group Co., Ltd; Shanghai Flat Glass Co., Ltd

    12,8 %

    90,1 %

    42,1 %

    12,8 %

    29,3 %

    Henan Yuhua New Material Co. Ltd

    16,7 %

    41,6 %

    17,1 %

    16,7 %

    0,4 %

    Andere medewerkende ondernemingen

    12,4 %

    84,7 %

    36,5 %

    12,4 %

    24,1 %

    Alle andere ondernemingen

    17,1 %

    90,1 %

    42,1 %

    17,1 %

    25,0 %

    (168)

    De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op invoer van het betrokken product, van oorsprong uit het betrokken land, dat door die ondernemingen en derhalve de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. De rechten zijn niet van toepassing op invoer van het betrokken product voor zover het is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op dit product is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”. Gezien het hoge percentage medewerkende producenten-exporteurs (meer dan 80 %, zie overweging 15 van de voorlopige verordening) wordt dit recht vastgesteld op het niveau van de hoogste individuele schademarge die werd vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Het recht dat op „andere medewerkende ondernemingen” van toepassing is, is gebaseerd op het gewogen gemiddelde recht voor de in de steekproef opgenomen exporteurs en geldt voor alle medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen, met uitzondering van de onderneming Henan Yuhua, waarvoor op grond van haar verzoek om een individueel onderzoek een individueel vastgesteld recht geldt (zie overweging 48 van de voorlopige verordening).

    (169)

    Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (12) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, kan de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    3.   Verbintenissen

    (170)

    Na mededeling van de definitieve bevindingen hebben drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en Henan Yuhua prijsverbintenissen aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening. Deze verbintenissen voorzien in verschillende minimuminvoerprijzen voor verschillende categorieën productsoorten.

    (171)

    De Commissie merkt op dat alle door de ondernemingen voorgestelde minimuminvoerprijzen veel lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijzen die zijn in de loop van het onderzoek heeft vastgesteld. Derhalve is de Commissie van mening dat zij niet zijn vastgesteld op het schade opheffende prijsniveau zoals voorgeschreven in artikel 8, lid 1, van de basisverordening.

    (172)

    Maar afgezien hiervan stellen de in de steekproef opgenomen ondernemingen voor om alleen de prijs van gecoat zonneglas kwartaalsgewijs bij te stellen op basis van de ontwikkeling van de prijzen op de markt voor zonnemodules. De Commissie kan om de hieronder uiteengezette redenen niet akkoord gaan met deze wijze van indexatie:

    (173)

    Ten eerste moeten de prijzen voor alle productsoorten regelmatig worden bijgesteld omdat anders spoedig een kunstmatige kloof zou kunnen ontstaan tussen het prijsniveau van gecoat en dat van ongecoat zonneglas. Ten tweede acht de Commissie het niet gepast om de prijzen voor zonneglas bij te stellen op basis van de prijzen van de eindgebruikers (dat wil zeggen de prijzen van zonnemodules). Dit zou tot een ongerechtvaardigde druk op de winstmarges van de zonneglassector kunnen leiden als de prijzen voor zonnemodules bijvoorbeeld dalen als gevolg van een verlaging van de prijzen voor andere onderdelen van zonnemodules.

    (174)

    In het algemeen acht de Commissie het gepast om de minimuminvoerprijzen te indexeren op basis van de prijzen van grondstoffen. In dit geval is er echter geen grondstof die een voldoende groot aandeel van de totale productiekosten in beslag neemt.

    (175)

    De Commissie heeft tevens vastgesteld dat de prijzen voor zonneglas tijdens het OT in de VRC en in Turkije aanzienlijke schommelingen vertoonden.

    (176)

    Daarnaast bestaat er een groot risico van kruiscompensatie, aangezien sommige van de ondernemingen in kwestie zowel het betrokken product als andere producten verkopen aan dezelfde afnemers. Tot slot lijkt het erop dat de door de ondernemingen in de steekproef voorgestelde minimuminvoerprijzen niet op alle productsoorten betrekking hebben die door de respectieve producent-exporteurs worden vervaardigd. Op grond van deze factoren zou het in de praktijk moeilijk zijn om de desbetreffende verbintenissen ten uitvoer te leggen en die tenuitvoerlegging te controleren.

    (177)

    Om de hierboven vermelde redenen wijst de Commissie de aangeboden verbintenissen af.

    4.   Definitieve inning van het voorlopige recht

    (178)

    Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd. Als zekerheid gestelde bedragen die de som van het bedrag van het definitieve antidumpingrecht en dat van het definitieve compenserende recht overschrijden, worden vrijgegeven.

    5.   Uitvoerbaarheid van de maatregelen

    (179)

    Indien de marktomstandigheden na de instelling van de definitieve maatregelen aanzienlijk veranderen, kan de Commissie de vorm van de maatregelen op eigen initiatief opnieuw bekijken om te beoordelen of de maatregelen de beoogde resultaten opleveren doordat zij de vroeger vastgestelde schade opheffen, en of een wijziging van de vorm van de maatregelen gerechtvaardigd is.

    (180)

    Om zich te wapenen tegen een mogelijke absorptie van de maatregelen is de Commissie voornemens onverwijld een herzieningsprocedure in te leiden overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening en de invoer aan registratie te onderwerpen overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, mochten er aanwijzingen voor een dergelijke absorptie bestaan. Krachtens artikel 12, lid 3, van de basisverordening kan het ingestelde recht worden verhoogd tot het dubbele van het oorspronkelijk ingestelde recht.

    (181)

    De Commissie zal onder meer een beroep doen op invoerbewaking door de nationale douaneautoriteiten en op gegevens die overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening door de lidstaten worden verstrekt,

    (182)

    Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op zonneglas dat bestaat uit gehard natronkalkvlakglas, met een ijzergehalte van minder dan 300 ppm, een doorlaatbaarheid van zonlicht van meer dan 88 % (gemeten volgens AM1,5 300-2 500 nm), een warmtebestendigheid tot 250 °C (gemeten volgens EN 12150), een temperatuurwisselbestendigheid van Δ 150 K (gemeten volgens EN 12150) en een mechanische sterkte van 90 N/mm2 of meer (gemeten volgens EN 1288-3), momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 7007 19 80, van oorsprong uit de Volksrepubliek China. Gecoat zonneglas (zij het eenzijdig of dubbelzijdig gecoat) wordt ingedeeld onder Taric-code 7007198019, ongecoat zonneglas wordt ingedeeld onder Taric-code 7007198011.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de in onderstaande tabel genoemde ondernemingen vervaardigde product, is als volgt:

    Onderneming

    Antidumpingrecht

    Aanvullende Taric-code

    Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd

    36,1 %

    B943

    Zhejiang Hehe Photovoltaic Glass Technology Co., Ltd

    9,1 %

    B944

    Zhejiang Jiafu Glass Co., Ltd; Flat Solar Glass Group Co., Ltd; Shanghai Flat Glass Co., Ltd

    29,3 %

    B945

    Henan Yuhua New Material Co. Ltd

    0,4 %

    B946

    Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

    24,1 %

     

    Alle andere ondernemingen

    25,0 %

    B999

    3.   De individuele antidumpingrechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    4.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten die zijn ingesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1205/2013 van de Commissie (13) worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die de som van het bedrag van het definitieve antidumpingrecht bedoeld in artikel 1, lid 2, en het bedrag van het compenserende recht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 471/2014 van de Commissie (14) overschrijden, worden vrijgegeven.

    Artikel 3

    Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de VRC ten genoegen van de Commissie aantoont dat:

    hij het in artikel 1, lid 1, beschreven product in het onderzoektijdvak (1 januari 2012 tot en met 31 december 2012) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

    hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China voor wie de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden, en

    hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

    kan artikel 1, lid 2, worden gewijzigd door toevoeging van de nieuwe producent-exporteur aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht van 24,1 % geldt.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 13 mei 2014.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  Verordening (EU) nr. 1205/2013 van de Commissie van 26 november 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 316 van 27.11.2013, blz. 8).

    (3)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 58 van 28.2.2013, blz. 6).

    (4)  Besluit 2012/199/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 29 februari 2012 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde handelsprocedures (PB L 107 van 19.4.2012, blz. 5).

    (5)  http://www.fsolar.de/cms/fileadmin/user_upload/Bilder/PVSEC_2013/Presse_Information_EU_PVSEC_2013_Paris_ENG.pdf

    (6)  Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-338/10, Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt.

    (7)  Zie de tabellen 1-a en 1-b op blz. 16 van Verordening (EU) nr. 513/2013 van de Commissie van 4 juni 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2013 tot onderwerping van de invoer van deze goederen van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 152 van 5.6.2013, blz. 5) („de voorlopige zonnepanelenverordening”). Volgens afdeling B van de zonnepanelenverordening gaat het bij het betrokken product dat voorwerp is van dat onderzoek om fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en in dergelijke modules en panelen gebruikte cellen en wafers. Met dunnelaagtechnologie vervaardigde fotovoltaïsche modules (dunnefilmzonnemodules) vallen derhalve niet onder dat onderzoek en het verbruik daarvan is niet onderzocht.

    (8)  De bevindingen in de voorlopige zonnepanelenverordening, zoals weergegeven in de overwegingen 107 tot en met 109, warden bevestigd in de overweging 245 tot en met 265 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB L 325 van 5.12.2013, blz. 1).

    (9)  Vgl. zie het arrest van het Gerecht in zaak T-462/04 van 17 december 2008, HEG en Graphite India/Raad, (punten 161 en 162).

    (10)  Verordening (EG) nr. 119/97 van de Raad van 20 januari 1997 tot instelling van definitieve anti-dumpingrechten op de invoer van bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Maleisië en uit de Volksrepubliek China en tot definitieve invordering van de voorlopig ingestelde rechten (PB L 22 van 24.1.1997, blz. 1), overweging 70.

    (11)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 457/2011 van de Raad van 10 mei 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op melamine van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 124 van 13.5.2011, blz. 2), overweging 76.

    (12)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.

    (13)  Verordening (EU) nr. 1205/2013 van de Commissie van 26 november 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 316 van 27.11.2013, blz. 8).

    (14)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 471/2014 van de Commissie van 13 mei 2014 tot instelling van een definitief compenserend recht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (zie bladzijde 23 van dit Publicatieblad).


    BIJLAGE I

    Meewerkende producenten-exporteurs die geen deel uitmaakten van de steekproef en aan wie geen individueel onderzoek is toegekend

    Naam

    Aanvullende Taric-code

    Henan Ancai Hi-Tech Co., Ltd

    B947

    Henan Succeed Photovoltaic Materials Corporation

    B948

    Avic Sanxin Sol-Glass Co. Ltd; Avic (Hainan) Special Glass Material Co., Ltd

    B949

    Wuxi Haida Safety Glass Co., Ltd

    B950

    Dongguan CSG Solar Glass Co., Ltd

    B951

    Pilkington Solar Taicang, Limited

    B952

    Zibo Jinxing Glass Co., Ltd

    B953

    Novatech Glass Co., Ltd

    B954


    BIJLAGE II

    De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur dient de volgende gegevens te bevatten:

    1.

    de naam en functie van de daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

    2.

    de volgende verklaring:

    „Ondergetekende bevestigt dat de (hoeveelheid — oppervlak in m2) zonneglas die naar de Europese Unie is uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, vervaardigd is door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie volledig en juist is.”;

    3.

    de datum en handtekening van de daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft.


    Top