Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0502

    Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

    PB L 153 van 5.6.2013, p. 17–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/08/2019

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/502/oj

    5.6.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 153/17


    VERORDENING (EU) Nr. 502/2013 VAN DE RAAD

    van 29 mei 2013

    tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 3, 5 en 6,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Thans geldende maatregelen

    (1)

    Bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 (2) stelde de Raad een definitief antidumpingrecht van 30,6 % in op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de „VRC” of „het betrokken land”) („het oorspronkelijke onderzoek”). Naar aanleiding van een onderzoek naar ontwijking van deze maatregelen overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening, werd dit recht bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad (3) uitgebreid tot bepaalde onderdelen van rijwielen van oorsprong uit de VRC. Bovendien werd besloten om een „vrijstellingsregeling” in te voeren, op grond van artikel 13, lid 2, van de basisverordening. De bijzonderheden van deze regeling werden vastgelegd in Verordening (EG) nr. 88/97 van de Commissie (4). Om van het uitgebreide recht te worden vrijgesteld, moeten rijwielproducenten in de Unie aan de voorwaarden van artikel 13, lid 2, van de basisverordening voldoen: minder dan 60 % Chinese rijwielonderdelen gebruiken bij de assemblagewerkzaamheden of meer dan 25 % van de waarde toevoegen aan alle onderdelen die bij de werkzaamheden zijn gebruikt. Tot dusver zijn meer dan 250 vrijstellingen verleend.

    (2)

    Naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 (5) dat de bovengenoemde maatregelen moesten worden gehandhaafd.

    (3)

    Naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek dat op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd geopend („tussentijds nieuw onderzoek tot wijziging”), besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 (6) het geldende antidumpingrecht te verhogen tot 48,5 %.

    (4)

    Naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met de maatregelen tegen ontwijking van antidumpingmaatregelen op grond van artikel 13, lid 4, en artikel 11, lid 3, van de basisverordening, besloot de Raad bij Verordening (EG) nr. 171/2008 (7) tot handhaving van de uitbreiding van het antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de VRC tot bepaalde onderdelen van rijwielen uit de VRC.

    (5)

    Naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening („het vorige onderzoek”), besloot de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 (8) dat bovengenoemde maatregelen moesten worden gehandhaafd.

    2.   Ambtshalve opening van onderzoek

    (6)

    Naar aanleiding van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen dat in oktober 2011 werd afgerond, concludeerde de Commissie op basis van het beschikbare bewijs dat, wat de dumping en schade betreft, de omstandigheden op grond waarvan de bestaande antidumpingmaatregelen waren vastgesteld, mogelijk waren gewijzigd en dat deze wijzigingen van blijvende aard konden zijn.

    (7)

    In het bijzonder duidde het voorlopige bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikte erop dat het systeem van uitvoercontingenten voor rijwielproducenten in de VRC, op grond waarvan de producenten-exporteurs ten tijde van het tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging niet als marktgerichte onderneming werden behandeld, in januari 2011 was afgeschaft.

    (8)

    Bovendien was de structuur van de bedrijfstak van de Unie gewijzigd. In het bijzonder waren diverse producenten in de Unie van volledige productie overgeschakeld op assemblage met gebruikmaking van ingevoerde onderdelen.

    (9)

    Voorts was het aantal producenten in de bedrijfstak van de Unie door de uitbreidingen van de Europese Unie in 2004 en in 2007 aanzienlijk toegenomen. Verder hadden diverse producenten die vóór de twee uitbreidingsronden deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Unie, hun productiefaciliteiten verplaatst naar of nieuwe faciliteiten opgezet in de nieuwe lidstaten. Als gevolg daarvan kon de kostenstructuur van de bedrijfstak van de Unie zijn gewijzigd.

    (10)

    Tot slot is de huidige schademarge berekend op basis van rijwielen van staal, terwijl de meeste rijwielen tegenwoordig uit aluminiumlegeringen zijn vervaardigd.

    (11)

    Al deze ontwikkelingen leken van blijvende aard te zijn, zodat de schade- en dumpingbevindingen opnieuw moesten worden beoordeeld.

    (12)

    Bovendien neemt het aantal ondernemingen waarop de vrijstellingsregeling van toepassing is, snel toe, zonder dat de regeling sinds de invoering ervan in 1997 is aangepast. Verder is het toezicht op de invoer van onderdelen die van de antidumpingmaatregelen zijn vrijgesteld, uiterst complex en omslachtig geworden, wat mogelijk de doeltreffendheid ervan in gevaar brengt.

    (13)

    Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal was om op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen, kondigde zij met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie van 9 maart 2012 („Bericht van opening”) (9) de ambtshalve opening aan van een tussentijds nieuw onderzoek naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van rijwielen uit de VRC.

    3.   Gelijktijdig onderzoek naar ontwijking antidumpingmaatregelen

    (14)

    Op 25 september 2012 opende de Commissie bij Verordening (EU) nr. 875/2012 (10) een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van het bij Verordening (EU) nr. 990/2011 ingestelde antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de VRC door de invoer van rijwielen verzonden vanuit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, en tot onderwerping van deze invoer aan registratie („het onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen”).

    (15)

    In mei 2013 besloot de Raad, bij Verordening (EU) nr. 501/2013 (11) („de verordening betreffende de ontwijking van antidumpingmaatregelen”) de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de VRC uit te breiden tot de invoer van rijwielen verzonden vanuit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, omdat was gebleken dat deze invoer werd gebruikt voor het ontwijken van de betreffende antidumpingmaatregelen door overlading en/of assemblageverrichtingen in de zin van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening.

    4.   Gelijktijdig antisubsidieonderzoek

    (16)

    Op 27 april 2012 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (12) de inleiding aan van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van rijwielen van oorsprong uit de VRC („antisubsidieonderzoek”).

    (17)

    In november 2012 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (13) aan dat de in de overwegingen 14 en 15 genoemde bevindingen van het onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen gebruikt konden worden voor het antisubsidieonderzoek.

    (18)

    In mei 2013 heeft de Commissie bij Besluit 2013/227/EU (14) het antisubsidieonderzoek beëindigd zonder maatregelen in te stellen.

    5.   Bij het onderzoek betrokken partijen

    (19)

    De Commissie stelde de haar bekende producenten en verenigingen van producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC en een vereniging van Chinese producenten, de vertegenwoordigers van het betrokken land, de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs, de haar bekende producenten en verenigingen van producenten van rijwielonderdelen in de Unie en de haar bekende vereniging van gebruikers officieel van de opening van het onderzoek in kennis. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (20)

    Gezien het grote aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden importeurs dat er kennelijk was, werd in het bericht van opening vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd alle producenten-exporteurs en hun bekende vereniging, en alle producenten en niet-verbonden importeurs in de Unie verzocht zich kenbaar te maken bij de Commissie en haar de in het bericht van opening gespecificeerde basisgegevens te verstrekken over de activiteiten die zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 in verband met het betrokken product hadden ondernomen.

    (21)

    Aangezien de vertegenwoordigers van het betrokken land zich na de opening van het onderzoek niet kenbaar maakten, stelde de Commissie zich in verbinding met ongeveer zeventig Chinese ondernemingen die reeds van het vorige onderzoek bij de diensten van de Commissie bekend waren. De Commissie heeft in een later stadium, na opening van het in overweging 16 genoemde antisubsidieonderzoek, een lijst opgesteld van nog eens rond de driehonderd producenten-exporteurs in de VRC die ook in het kader van het onderhavige tussentijdse nieuwe onderzoek werden benaderd.

    (22)

    Ondanks de inspanningen van de Commissie om medewerking te verkrijgen, verleenden slechts acht groepen van producenten-exporteurs in de VRC hun medewerking. Daarvan vermeldden er slechts vier, die samen minder dan 4 % van de totale invoer van rijwielen uit de VRC vertegenwoordigden in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (TNO), zoals omschreven in overweging 37, dat zij in het TNO naar de Unie hadden uitgevoerd.

    (23)

    Op basis van het bovenstaande werd besloten dat voor de producenten-exporteurs in de VRC geen steekproef hoefde te worden samengesteld.

    (24)

    Zoals vermeld in de overwegingen 63, 64 en 131, was voor één Chinese exporteursgroep, namelijk Giant China, de toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening gerechtvaardigd. De medewerking van de Chinese producenten-exporteurs werd daardoor zelfs nog geringer.

    (25)

    Zoals uiteengezet in de overwegingen 32 tot en met 35 werd een steekproef van producenten in de Unie samengesteld.

    (26)

    Zoals uiteengezet in overweging 36 werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was voor de niet-verbonden importeurs.

    (27)

    De Commissie stuurde vragenlijsten aan alle haar bekende betrokken partijen en alle andere partijen die daarom binnen de in het bericht van opening gestelde termijnen hadden verzocht, namelijk de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC, de niet-verbonden importeurs die zich kenbaar hadden gemaakt zoals beschreven in overweging 36, en de bekende producenten van rijwielonderdelen in de Unie.

    (28)

    De Commissie ontving ingevulde vragenlijsten en opmerkingen van vier groepen Chinese producenten-exporteurs en hun vertegenwoordiger, van acht in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, van één vereniging van gebruikers, van acht verenigingen van producenten in de Unie, van 53 producenten van rijwielonderdelen en één vereniging van producenten van rijwielonderdelen. Geen van de benaderde niet-verbonden importeurs stuurde een ingevulde vragenlijst terug.

    (29)

    De Commissie heeft alle gegevens die nodig werden geacht voor de vaststelling van dumping, daaruit voortvloeiende schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse gecontroleerd:

    a)

    Producenten van rijwielen in de Unie

    Accell Hunland, Hongarije

    Decathlon RGVS, Portugal

    Denver srl, Italië

    SC Eurosport DHS, Roemenië

    Koninklijke Gazelle, Nederland

    Maxcom Ltd, Bulgarije

    MIFA, Duitsland

    Sprick Rowery, Polen

    b)

    Producenten van rijwielonderdelen in de Unie

    Chimsport, Roemenië

    Telai Olagnero, Italië

    c)

    Producenten-exporteurs in de VRC

    Ideal (Dong Guan) Bike Co.

    Oyama Bicycles (Taicang) Co.

    Zhejiang Baoguilai Vehicle Co.

    (30)

    Daar ten aanzien van de producenten-exporteurs in de VRC die eventueel niet als marktgerichte onderneming zouden kunnen worden behandeld, aan de hand van gegevens van een referentieland een normale waarde moest worden vastgesteld, vond daartoe bij de volgende ondernemingen een controlebezoek plaats:

    Distribuidora de Bicicletas Benotto, SA DE C.V., Mexico City, Mexico,

    Bicicletas Magistroni, Mexico City, Mexico,

    Bicicletas Mercurio SA de CV, San Luis Potosí, Mexico.

    (31)

    Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen („de mededeling”) hebben verscheidene belanghebbenden betoogd dat de termijn waarbinnen partijen opmerkingen konden indienen, niet adequaat was. Opgemerkt zij dat aan de partijen voldoende tijd voor de indiening van opmerkingen is gegund, in overeenstemming met artikel 20, lid 5, van de basisverordening. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    6.   Steekproef van producenten in de Unie

    (32)

    In het bericht van opening deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De steekproef bestond uit acht ondernemingen, van de meer dan 380 producenten in de Unie die voorafgaand aan de opening van het onderzoek bij de Commissie bekend waren, en was met name samengesteld op basis van de grootste representatieve productie- en verkoophoeveelheid die redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd en met inachtneming van de geografische spreiding kan worden onderzocht. De steekproef omvatte de grootste, naar productie-omvang gerangschikte productielanden. Voor elk van die landen behoorden de in de steekproef opgenomen ondernemingen tot de grootste representatieve medewerkende producenten. Ook entiteiten van de grootste medewerkende groepen waren in de steekproef opgenomen. In deze zaak is er speciaal op gelet dat in de steekproef een gelijk aantal ondernemingen uit de oude en de nieuwe lidstaten werd opgenomen.

    (33)

    De steekproef vertegenwoordigde ongeveer 25 % van de totale geschatte productie en verkoop in de Unie gedurende het TNO. Belanghebbenden werd verzocht het dossier te raadplegen en eventuele opmerkingen over de geschiktheid van deze keuze binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van het bericht van opening in te dienen. Alle belanghebbbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

    (34)

    Sommige belanghebbenden maakten er bezwaar tegen dat voor de producenten in de Unie gebruik werd gemaakt van een steekproef. Zij voerden aan dat: i) in de voorlopige steekproef enkel bepaalde juridische entiteiten waren opgenomen die deel uitmaken van groepen van verbonden ondernemingen, en niet alle juridische entiteiten die de volledige economische tak vormen waarbinnen het onderhavige product wordt geproduceerd, en ii) het voorstel een onderneming omvatte die recentelijk verlies had geleden, terwijl het de producenten in de Unie in die periode juist goed ging. Daarnaast werd aangevoerd dat deze verliezen geen verband hielden met het betrokken product.

    (35)

    Deze argumenten werden verworpen op de volgende gronden: i) de entiteiten die deel uitmaakten van grotere groepen waarvan was gebleken dat zij onafhankelijk van andere dochtermaatschappijen van dezelfde groep functioneerden, werden geacht representatief te zijn voor de bedrijfstak van de Unie. In die gevallen was het bijgevolg niet nodig om de hele groep op geconsolideerde basis te onderzoeken; ii) de stelling dat de in de steekproef opgenomen onderneming die beweerdelijk verlies had geleden, niet representatief was voor de bedrijfstak van de Unie, werd door de betrokken belanghebbende niet onderbouwd. Tot slot betekent het feit dat een steekproef representatief moet zijn voor de bedrijfstak van de Unie niet dat de ondernemingen in de steekproef homogeen moeten zijn. De argumenten van deze partij werden derhalve verworpen.

    7.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

    (36)

    Het bericht van opening voorzag ook in het gebruik van een steekproef voor niet-verbonden importeurs. Alle bekende niet-verbonden importeurs werden bij de opening van het onderzoek benaderd. Gezien het kleine aantal reacties op de vragenlijst die met het oog op het samenstellen van een steekproef was verstuurd, werd geen steekproef samengesteld. Alle niet-verbonden importeurs die zich kenbaar maakten, werd gevraagd om hun medewerking te verlenen en ontvingen een vragenlijst. Geen van hen stuurde een ingevulde vragenlijst terug, noch verleenden zij aan het onderhavige onderzoek op een andere manier hun medewerking.

    8.   Onderzoektijdvak

    (37)

    Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek naar de voor de schadebeoordeling relevante ontwikkelingen had betrekking op de periode van januari 2008 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (38)

    Dit nieuwe onderzoek heeft betrekking op niet-gemotoriseerde rijwielen (waaronder wel bakfietsen maar geen eenwielers zijn begrepen) („het onderzochte product”), die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 30 en ex 8712 00 70, van oorsprong uit de VRC.

    (39)

    NET als bij het vorige onderzoek werden de rijwielen in de volgende categorieën ingedeeld:

    A) ATB’s (terreinfietsen, inclusief mountainbikes 24″ en 26″),

    B) trekking-, stads-, hybride, VTC- en toerfietsen 26″ en 28″,

    C) junioractie- (BMX-) en kinderfietsen 16″ en 20″,

    D) andere rijwielen (exclusief eenwielers).

    (40)

    Alle soorten rijwielen zoals hierboven omschreven hebben dezelfde fysieke en technische basiskenmerken. Bovendien worden deze rijwielen op de markt van de Unie verkocht via vergelijkbare distributiekanalen, zoals gespecialiseerde detailhandelaren, sportketens en grootwinkelbedrijven. Aangezien rijwielen allemaal dezelfde basistoepassing en hetzelfde basisgebruik hebben, zijn zij voor een groot deel onderling verwisselbaar en concurreren modellen van verschillende categorieën derhalve met elkaar. Op deze basis werd geconcludeerd dat alle categorieën één enkel product vormen.

    (41)

    Eén partij voerde aan dat de verschillende soorten rijwielen aanzienlijk van elkaar verschillen qua eigenschappen, gebruiksdoel en ook in prijs, en dat de verschillende soorten uit het oogpunt van de consument niet onderling verwisselbaar waren. Voorts werd aangevoerd dat stalen en aluminium rijwielen niet onderling verwisselbaar zijn en de prijzen ervan eveneens verschillen.

    (42)

    Ter staving hiervan overlegde de partij een verslag van een onderzoek naar de fysieke en technische kenmerken en gebruiksdoeleinden van vijf verschillende soorten rijwielen en de onderlinge verwisselbaarheid ervan. Opgemerkt zij dat het onderzoek kennelijk was gebaseerd op de antwoorden van 36 personen, maar onduidelijk is hoe de respondenten zijn gekozen. Bovendien lijkt dat onderzoek speciaal te zijn uitgevoerd voor het onderhavige onderzoek. Het onderzoeksverslag bevat geen enkel kwantificeerbaar gegeven. Ook zijn de resultaten niet op controleerbare gegevens maar op verklaringen van afnemers en rijwielproducenten gebaseerd. Vandaar dat vraagtekens kunnen worden gesteld bij de representativiteit ervan.

    (43)

    De partij voerde geen ander bewijs aan ter staving van haar bewering.

    (44)

    Het onderzoek heeft bevestigd dat alle soorten rijwielen, zoals hierboven omschreven, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben. Meer in het bijzonder bleek het gebruik van verschillende grondstoffen geen effect te hebben op de basiskenmerken van een rijwiel. Hoewel de technische eigenschappen van staal en aluminium op enkele punten, zoals gewicht, van elkaar verschillen, hebben rijwielen van staal en rijwielen van aluminium soortgelijke basiskenmerken.

    (45)

    De partij overlegde geen concreet bewijs waaruit blijkt dat rijwielen van staal en rijwielen van aluminium wel verschillende fysieke en technische basiskenmerken hebben.

    (46)

    Wat de specifieke toepassing, het gebruik en de perceptie van de consument betreft, heeft het onderhavige onderzoek bevestigd dat alle rijwielen dezelfde basistoepassingen hebben en in wezen dezelfde functie. Weliswaar zijn de verschillende categorieën rijwielen hoofdzakelijk bedoeld om aan verschillende behoeften van eindgebruikers te voldoen, maar deze eindgebruikers zullen een rijwiel van een bepaalde categorie voor een verscheidenheid aan doeleinden gebruiken.

    (47)

    Derhalve kunnen aan de hand van het gebruik door de eindgebruikers en de percepties van consumenten geen duidelijke scheidslijnen tussen de verschillende categorieën worden getrokken.

    (48)

    Voorts maken ook de producenten in de Unie zelf bij de productie, distributie en administratie dikwijls geen onderscheid tussen de verschillende categorieën rijwielen. Zo hebben zij vaak voor alle categorieën rijwielen een gelijksoortig fabricageproces.

    (49)

    Bovendien worden de rijwielen in de verschillende categorieën via vergelijkbare distributiekanalen op de markt van de Unie verkocht, zoals gespecialiseerde detailhandelaren, sportketens en grootwinkelbedrijven.

    (50)

    Op deze basis werd geconcludeerd dat alle categorieën één enkel product vormen.

    (51)

    Een partij bracht naar voren dat het onderhavige onderzoek betrekking heeft op 2 GN-codes zoals in overweging 38 werd vermeld, terwijl het vorige onderzoek als vermeld in overweging 5, betrekking had op 3 GN-codes, te weten ex 8712 00 10, 8712 00 30 en ex 8712 00 80. In dit verband zij opgemerkt dat de wijziging van de codes was te wijten aan wijzigingen van de Gecombineerde Nomenclatuur per 1 januari 2012 ingevolge Verordening (EU) nr. 1006/2011 van de Commissie (15).

    (52)

    De partij stelde in dit verband dat rijwielen zonder kogellagers en rijwielen met kogellagers niet als een enkel product konden worden beschouwd. Uit het onderzoek is echter gebleken dat rijwielen met kogellagers en rijwielen zonder kogellagers dezelfde technische kenmerken en gebruiksdoelen hebben. Bovendien leverde de partij geen enkel bewijs voor haar stelling en werd deze derhalve verworpen.

    (53)

    Verder voerde de partij aan dat tussen de twee GN-codes waaronder het betrokken product is ingedeeld, aanmerkelijke verschillen bestaan in de gemiddelde invoerprijzen, zoals geregistreerd door Eurostat. In dit verband moet worden benadrukt dat, zoals vermeld in overweging 157, de gemiddelde prijs zoals die wordt geregistreerd door Eurostat, door de onzekerheden met betrekking tot het productassortiment alleen gebruikt kan worden als een indicator van prijsontwikkelingen, maar van geen nut is om de verkoopprijzen in verschillende landen met die van de Unie te vergelijken.

    (54)

    Na de mededeling herhaalde een partij zijn argument dat de verschillende soorten rijwielen waarop het onderzoek betrekking had, geen gelijksoortige producten zijn en dat hij bewijsmateriaal had overgelegd ter onderbouwing van de verschillen in grondstoffen, fysieke kenmerken, technologische eigenschappen en vormen van eindgebruik ten aanzien van de verschillende soorten rijwielen.

    (55)

    In dit opzicht moet worden opgemerkt dat het bewijsmateriaal dat de partij stelt te hebben overgelegd, bestaat in de studie ten aanzien waarvan de Commissie in overweging 42 haar visie heeft gegeven. Nadat de Commissie een en ander naar behoren had beoordeeld, heeft zij geconcludeerd dat de representativiteit van de resultaten van deze studie kon worden betwijfeld, om de in overweging 42 genoemde redenen.

    (56)

    De partijen stelden dat kinderfietsen, die door de partij worden gedefinieerd als rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch, van de productomschrijving van het onderzoek moeten worden uitgesloten. Aan deze stellingen lag het vermoeden ten grondslag dat met name de duur van de vormen van gebruik en de eenvoud van de kenmerken deze rijwielen duidelijk onderscheidden van andere soorten rijwielen waarop het onderhavige onderzoek betrekking heeft.

    (57)

    Deze argumenten werden echter niet toereikend geacht om rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch van de omschrijving van het betrokken product uit te sluiten, omdat zij niet waren gestaafd met het nodige bewijsmateriaal om in het kader van dit onderzoek een duidelijke scheidslijn te kunnen trekken tussen fietsen met een wielmaat van maximaal 16 inch en andere soorten rijwielen waarop het onderzoek betrekking heeft. Er is integendeel gebleken dat de belangrijkste fysieke en technische kenmerken van de rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch welke overeenkwamen met die van het betrokken product — een door menskracht met behulp van pedalen voortbewogen voertuig met meer dan één wiel met bevestiging aan een frame — veel belangrijker waren dan de eventuele verschillen (voornamelijk de wielmaat). Voorts bleek dat de productie, de verkoopkanalen en de consumentendienst niet fundamenteel van die van andere soorten rijwielen waarop het onderzoek betrekking had, verschilden. Het enkele feit dat rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch een aparte sub-productgroep vormen binnen de omschrijving van het betrokken product, noopt niet tot de uitsluiting ervan van de productomschrijving. Gebleken is namelijk dat er tussen rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch en het betrokken product geen duidelijke scheidslijn bestaat, maar dat er veeleer sprake is van een grote overlapping wat de omschrijving van het betrokken product betreft: met name erin gelegen dat het een door menskracht met behulp van pedalen voortbewogen voertuig met meer dan één wiel met bevestiging aan een frame betreft, dat in hoofdzaak wordt gebruikt voor vervoer en sport. In dit opzicht is uit het onderzoek gebleken dat een van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs inderdaad rijwielen met een wielmaat van 12 inch naar de Unie uitvoerde die niet per se als kinderfietsen werden aangemerkt maar in feite vouwfietsen waren en gebruikt werden door volwassenen voor wie het stallen ervan een belangrijke eigenschap van de rijwielen vormde.

    (58)

    Het verzoek tot uitsluiting van rijwielen met een wielmaat van maximaal 16 inch van de productomschrijving van het onderzoek wordt derhalve afgewezen.

    2.   Soortgelijk product

    (59)

    Door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en op de markt van de Unie verkochte rijwielen, op de markt van het referentieland geproduceerde en verkochte rijwielen en in de Unie ingevoerde rijwielen van oorsprong uit de VRC hebben dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en dezelfde gebruiksdoelen en worden derhalve als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

    C.   DUMPING

    1.   Behandeling als marktgerichte onderneming

    1.1.   BMO-onderzoek

    (60)

    Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit de VRC, voor producenten die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, de normale waarde vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van genoemd artikel. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

    besluiten van ondernemingen zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten weerspiegelen de marktwaarde;

    ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die wordt gecontroleerd door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen en die alle terreinen bestrijkt;

    er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

    de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen, en

    omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

    (61)

    Alle groepen exporteurs die aanvankelijk hun medewerking aan het onderzoek verleenden, verzochten in het kader van het onderhavige onderzoek om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en verstrekten binnen de vastgestelde termijn het ingevulde aanvraagformulier voor een BMO.

    (62)

    Voor alle groepen exporteurs die aanvankelijk hun medewerking aan het onderzoek verleenden, verzamelde de Commissie alle gegevens die zij nodig achtte en controleerde zij ter plaatse de in het aanvraagformulier voor een BMO verstrekte gegevens.

    (63)

    De gegevensverstrekking door één groep, Giant China, werd als tamelijk gebrekkig beschouwd, omdat niet alle gevraagde gegevens over de organisatiestructuur van de groep werden verstrekt, ondanks de inspanningen van de Commissie om die gegevens te verkrijgen.

    (64)

    Overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening werd Giant China in kennis gesteld van het feit dat de Commissie voor het onderzoek waarschijnlijk gebruik zou maken van de beschikbare gegevens en werd zij uitgenodigd tot het maken van opmerkingen. Aangezien Giant China echter weigerde om de Commissie de noodzakelijke gegevens te verstrekken, werd artikel 18, lid 1, van de basisverordening toegepast en de BMO-aanvraag afgewezen.

    (65)

    Voorts bleek uit het onderzoek dat geen van de Chinese groepen van ondernemingen in aanmerking kwam voor BMO, omdat geen van hen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldeed, om de volgende redenen:

    (66)

    Geen van de medewerkende groepen exporteurs voldeed aan criterium 1, omdat sprake was van staatsinmenging in besluiten betreffende de belangrijkste grondstoffen (staal en aluminium). De kosten van staal en aluminium vertegenwoordigen voor de medewerkende groepen exporteurs ten minste ongeveer 20 tot 25 % van de kosten van productie van het betrokken product. Veel ondernemingen zijn volledig verticaal geïntegreerd, wat betekent dat zij aluminium of stalen blokken inkopen voor het maken van buizen en daar vervolgens frames/vorken en uiteindelijk rijwielen van fabriceren.

    (67)

    Het onderzoek toonde aan dat de drie medewerkende groepen Chinese producenten-exporteurs het staal en aluminium dat zij voor de productie van het betrokken product gebruikten, op de Chinese binnenlandse markt verwierven.

    (68)

    De prijzen zijn gebaseerd op de notering van aluminium op de door de staat gecontroleerde beurs voor non-ferrometalen in Shanghai („SHFE”). De SHFE is een gesloten beurs voor in de VRC geregistreerde ondernemingen en Chinese burgers die wordt gecontroleerd door de China Securities Regulatory Commission (CSRC). Verscheidene regels voor de werking van de SHFE dragen bij tot een lage volatiliteit en maken dat de beursprijzen niet de marktwaarde weerspiegelen: de dagelijkse prijsschommelingen zijn beperkt tot 4 % boven of onder de afwikkelingsprijs van de vorige handelsdag, de handel vindt plaats met een lage frequentie (tot en met de 15e dag van elke maand), futurescontracten hebben een maximumduur van twaalf maanden, en zowel de SHFE als beursmakelaars brengen transactiekosten in rekening.

    (69)

    Bovendien kunnen bij SHFE-transacties fysieke leveringen alleen in een erkende opslagplaats in de VRC plaatsvinden, terwijl bij transacties op internationale beurzen de fysieke levering over de hele wereld kan plaatsvinden. Voorts is de Chinese aluminiummarkt volledig geïsoleerd, omdat de SHFE uitsluitend een platform voor fysieke handel is (er worden geen derivaten verkocht). Als gevolg daarvan is arbitrage met de wereldwijde benchmark, de Londense metaalbeurs (London Metal Exchange, of „LME”), of met andere markten praktisch onmogelijk en werkt de SHFE geïsoleerd van andere wereldmarkten. Er kan dan ook geen arbitrage tussen deze markten plaatsvinden. Gedurende het TNO waren de prijzen van primair aluminium (exclusief btw) op de SHFE ongeveer 7 % lager dan op de LME, in vergelijking met de spotprijs.

    (70)

    De staat mengt zich ook in de prijsvorming op de SHFE doordat hij, via het State Reserve Bureau en andere staatsorganen, zowel verkoper als koper van primair aluminium is. Bovendien stelt de staat dagelijks prijslimieten vast via de regels van de SHFE, die door de staatstoezichthouder, de CSRC, zijn goedgekeurd.

    (71)

    De VRC steunt de verwerking van aluminiumproducten door toekenning van een gedeeltelijke terugbetaling van btw met betrekking tot de uitvoer van vele aluminiumproducten (voor rijwielen is het tarief 15 %); in geval van uitvoer van primair aluminium vindt daarentegen geen terugbetaling plaats. Dit is een prikkel voor de Chinese industrie om meer aluminium te verwerken en heeft een direct effect op de beschikbaarheid en de prijs van primair aluminium op de binnenlandse markt. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat op primair aluminium dat voor uitvoer is bestemd, 17 % uitvoerbelasting wordt geheven, terwijl die belasting niet wordt geheven op rijwielen die voor uitvoer zijn bestemd. Dit ondersteunt de bevinding dat de Chinese staat zich in de binnenlandse aluminiummarkt mengt. Genoemde fiscale instrumenten hebben een prijsdrukkend effect op de binnenlandse markt en stimuleren de binnenlandse industrie zo tot het vervaardigen van eindproducten waarin aluminium is verwerkt (zoals het betrokken product) voor zowel de binnenlandse als de exportmarkt.

    (72)

    Een andere vorm van marktverstoring door de Chinese staat zijn de marktinterventies van het State Reserves Bureau („SRB”), dat deel uitmaakt van de National Development and Reform Commission (nationale commissie voor ontwikkeling en hervorming — „NDRC”). Eind 2008 en begin 2009 begon het SRB bij Chinese aluminiumsmelterijen voorraden primair aluminium op te kopen om de prijs van deze grondstof te ondersteunen. Het SRB verkocht het primaire aluminium weer op de markt, bijvoorbeeld begin november 2010, zoals gemeld door Bloomberg (16). Het Xinhua News Agency berichtte in december 2008 over maatregelen voor voorraadvorming, waarbij het uitlegde dat het de bedoeling was een voorraad van 300 000 ton aluminium aan te leggen tegen prijzen die 10 % hoger waren dan de marktprijs, als maatregel om de prijzen te ondersteunen (17). Het voorraadvormingsplan van het SRB omvatte aankopen bij diverse Chinese smelterijen, hoewel ongeveer de helft bij de Aluminium Corporation of China Ltd moest worden gekocht. Uit het bovenstaande blijkt dat de Chinese staat een hoofdrol speelt bij het bepalen van de prijzen van primair aluminium en zich in de markt mengt.

    (73)

    Dat de aanzienlijke staatsinmenging, zoals hierboven beschreven, een duidelijk doel heeft, wordt onder meer bevestigd door het twaalfde vijfjarenontwikkelingsplan voor aluminium (2011-2015), waarin de Chinese overheid uitdrukkelijk haar voornemen kenbaar maakt om „de kortingen op de belastingen en de uitvoerbelastingen en andere economische hefbomen aan te passen en strikt de hand te houden aan de totale omvang van de groei en de uitvoer van basisproducten”. Dit plan is een voortzetting van het in het vorige aluminiumplan vervatte beleid. Bovendien worden deze plannen al jarenlang uitgevoerd en, zoals hierboven is aangetoond, werden in het TNO diverse uitvoeringsmaatregelen ten uitvoer gelegd.

    (74)

    De veelvuldige door de staat teweeggebrachte verstoringen in de Chinese prijzen van primair aluminium zijn dus van invloed op de grondstoffenprijzen. Bovendien profiteren de producenten van deze verstoringen doordat zij hun aankopen normaal gesproken op de Chinese markt doen bij lokale leveranciers die de Chinese spotmarktprijzen (of SHFE-prijzen) als benchmark gebruiken. In het TNO lagen deze prijzen ongeveer 7 % onder de wereldmarktprijzen. In theorie kunnen Chinese ondernemingen ook bepaalde hoeveelheden tegen LME-prijzen kopen als de prijzen op de Chinese markt als gevolg van staatsinmenging hoger zijn dan op de Londense beurs, terwijl het omgekeerde niet mogelijk is voor niet-Chinese marktdeelnemers.

    (75)

    Derhalve werd geconcludeerd dat de Chinese aluminiummarkt vertekend is wegens significante staatsinmenging.

    (76)

    De inmenging door de Chinese staat in de staalsector blijkt uit het feit dat een grote meerderheid van de grote Chinese staalproducenten staatsbedrijven zijn en de geïnstalleerde productiecapaciteit voor staal en de output worden beïnvloed door de verschillende industriële vijfjarenplannen, in het bijzonder het huidige twaalfde vijfjarenplan (2011-2015) voor de ijzer- en staalsector.

    (77)

    De staat oefent ook een aanzienlijke controle uit op de grondstoffenmarkt. Voor cokes (samen met ijzererts de belangrijkste grondstof voor staalproductie) gelden kwantitatieve uitvoerbeperkingen en een uitvoerrecht van 40 %. Daarom kan worden geconcludeerd dat de Chinese staalmarkt vertekend is wegens significante staatsinmenging.

    (78)

    Een door de Commissie (18) uitgevoerd antidumpingonderzoek bevestigde de grote mate van staatsinterventie ook in de specifieke sector van pijpen en buizen, die de voornaamste grondstof voor de productie van stalen rijwielen vormen.

    (79)

    Daarom werd geconcludeerd dat op de Chinese staalmarkt sprake was van vertekening wegens significante staatsinmenging.

    (80)

    In die omstandigheden was geen van de ondernemingen in staat om aan te tonen dat hun bedrijfsbesluiten betreffende de aankoop van grondstoffen niet door staatsinmenging van betekenis werden beïnvloed en dat de kosten van belangrijke input in essentie de marktwaarde weerspiegelden. Zij konden dan ook niet aantonen dat zij aan criterium 1 voldeden.

    (81)

    De drie medewerkende producenten-exporteurs konden wel aantonen dat zij aan de overige vier criteria voldeden.

    (82)

    Gezien bovenstaande bevindingen met betrekking tot criterium 1 en na raadpleging van het Raadgevend Comité werd de BMO-aanvraag van de drie medewerkende Chinese groepen producenten-exporteurs afgewezen.

    (83)

    De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel meegedeeld aan de betrokken ondernemingen in de VRC en de klager. Zij kregen ook de gelegenheid om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren.

    1.2.   Opmerkingen van partijen

    (84)

    Na de mededeling van de resultaten van het BMO-onderzoek voerde één onderneming aan dat de afwijzing om BMO toe te kennen was gebaseerd op een beoordeling van de Chinese rijwielindustrie als geheel in plaats van een beoordeling per onderneming. In dit verband wordt opgemerkt dat de Commissie weliswaar een beoordeling heeft gemaakt van de staal- en aluminiumsectoren in de VRC, maar dat er een duidelijk verband is tussen de staal- en de aluminiummarkt in de VRC en de aankopen van stalen en aluminium producten als grondstoffen door de medewerkende groepen.

    (85)

    Ook werd aangevoerd dat het kostenvoordeel van het staal en aluminium voor de rijwielproducenten in de VRC gering was, omdat het slechts tussen 1,4 % en 1,75 % van de kostprijs zou bedragen als in aanmerking wordt genomen dat primair aluminium en staal goed zijn voor 20-25 % van de productiekosten van rijwielen en dat gedurende het TNO het verschil tussen de prijzen op de LME en SHFE 7 % was.

    (86)

    De Commissie benadrukt in dit verband dat de cruciale factor in de analyse bestaat uit het aandeel van de grondstofkosten in de productiekosten is (ten minste 20-25 %) en het feit de werking van de grondstoffenmarkt in de VRC verstoord is. Het exacte kwantitatieve effect van die verstoring wordt niet als een doorslaggevende factor beschouwd.

    (87)

    Verder werd aangevoerd dat de Commissie in het kader van een ander onderzoek niet de prijzen van de primaire grondstof had onderzocht, maar die van de directe grondstoffen die bij de fabricage van het product in kwestie werden gebruikt. Bijgevolg had de Commissie in het onderhavige geval niet de staatsinmenging in de prijzen van primair aluminium, de primaire grondstof, maar in de prijzen van de gebruikte aluminiumlegering moeten onderzoeken.

    (88)

    Om te beginnen wordt opgemerkt dat elk onderzoek op zijn eigen verdiensten wordt beoordeeld. Voorts is het zo dat als de markt van primair aluminium door de staat wordt gecontroleerd, de markt van halffabrikaten van aluminium evenmin op marktvoorwaarden zal opereren, dat wil zeggen: op vraag en aanbod zal reageren. Het argument werd daarom afgewezen.

    (89)

    Ook werd aangevoerd dat eventuele prijsverschillen tussen de SHFE en de LME voor primair aluminium niet hoeven te leiden tot prijsverschillen voor aluminiumlegeringen tussen de respectieve markten en dat ook rekening moet worden gehouden met factoren als productie-efficiëntie, restcapaciteit en kosten van milieuverplichtingen.

    (90)

    Deze bewering werd niet gestaafd met bewijzen. Bij ontbreken van bewijsmateriaal kon die bewering niet door de Commissie op juistheid worden onderzocht en werd deze dan ook afgewezen.

    (91)

    Daarnaast werd aangevoerd dat de Commissie door het bestaan van een aantal opeenvolgende halffabrikaten te negeren, voorbij was gegaan aan de werkelijk prijsbepalende kenmerken en factoren voor het rijwiel-eindproduct. Meer in het bijzonder zou het feit dat rijwielen (in tegenstelling tot primair aluminium) rechtstreeks aan de eindgebruikers worden verkocht, maken dat de prijs van rijwielen door andere factoren dan de prijs van de grondstof wordt bepaald, zoals de technische kenmerken van een rijwiel en de vraag van de consument.

    (92)

    Over deze kenmerken en factoren werden echter geen concrete gegevens verstrekt die bij de beoordeling zouden moeten worden betrokken, waardoor de Commissie hier geen commentaar op kon leveren.

    (93)

    Verder werd beweerd dat de Commissie een verkeerde analyse had gemaakt van de beginselen die aan de werking van de SHFE ten grondslag lagen. Aangevoerd werd dat de CSRC de werking van de SHFE op een soortgelijke wijze reguleert als bijvoorbeeld de Autorité des marchés financiers („AMF”) in Frankrijk en de Financial Services Authority („FSA”) in het Verenigd Koninkrijk, en dat de rol van de CSRC en de specifieke regelgevings-/toezichtsmaatregelen die door de Chinese toezichthouder worden genomen, in overeenstemming zijn met de beginselen van de G-20. Bijgevolg zouden de conclusies van het BMO-onderzoek die op de rol van de CSRC en de werking van de SHFE zijn gebaseerd, ongegrond zijn.

    (94)

    De onderneming hield geen rekening met het feit dat de Franse (19) en Britse toezichthouder (20) onafhankelijke niet-gouvernementele organisaties zijn, terwijl de CSRC een eenheid op ministerieel niveau is die rechtstreeks onder de Staatsraad valt (21). De Staatsraad is zowel het hoogste uitvoerend orgaan van de staat als het hoogste bestuursorgaan (22). Dit is een ander voorbeeld van de actieve betrokkenheid van de staat in de regulering van de aluminiummarkt in de VRC. Wat betreft de verklaring van de onderneming dat de beginselen van de G-20 worden nageleefd, wordt opgemerkt dat dit inderdaad niet meer dan een verklaring is en dat ook niet duidelijk is welke beginselen precies worden bedoeld. Daarom werd het argument afgewezen.

    (95)

    Verder was één onderneming het oneens met de conclusie van de Commissie dat arbitrage tussen de SHFE en de wereldwijde benchmark, de LME, of andere markten praktisch onmogelijk is en dat de SHFE geïsoleerd van andere wereldmarkten functioneert.

    (96)

    Dit laat zich niet verenigen met het feit dat de onderneming wel aanvaardt dat er een prijsverschil was tussen de SHFE en de LME toen de prijzen op de SHFE hoger waren dan op de LME als zij zegt dat de Chinese producenten gedurende die periode een hogere prijs voor aluminiumproducten betaalden dan de producenten in de Unie.

    (97)

    Tevens voerde de onderneming aan dat de SHFE vanaf 2010 toestemming is gaan verlenen voor de fysieke levering van aluminium naar douane-entrepots in de vrijhandelszone van Shanghai. Dit is juist een bevestiging van de conclusie van de Commissie dat fysieke leveringen alleen mogelijk zijn als die plaatsvinden in een door de SHFE erkende opslagplaats in de VRC, terwijl bij transacties op internationale beurzen de fysieke levering over de hele wereld kan plaatsvinden.

    (98)

    Ook werd aangevoerd dat de SHFE een futuresmarkt is en dat er al sinds 1991 futurescontracten voor aluminium worden verhandeld. Bijgevolg zou de conclusie van de Commissie dat op de SHFE geen derivaten worden verhandeld, onjuist zijn.

    (99)

    De SHFE is inderdaad een futuresmarkt. Maar de futurescontracten die er worden verhandeld, worden vereffend door middel van een fysieke levering. Derivaten zonder fysieke levering, dat wil zeggen waarbij niet wordt uitgeoefend maar vóór de leveringsdatum wordt verhandeld, zijn zeldzaam in de VRC. Vandaar dat de SHFE niet meer is dan een platform voor fysieke uitwisselingen, waardoor de Chinese aluminiummarkt in isolement functioneert.

    (100)

    Ook werden vraagtekens gezet bij de manier van redeneren van de Commissie ten aanzien van de effecten op de rijwielprijzen van de btw-/fiscale en voorraadmaatregelen betreffende primair aluminium, die als „economisch dubieus” en „onvoldoende doordacht” werd gekwalificeerd.

    (101)

    Omdat de onderneming niet aangaf welke elementen naar haar mening ontbraken in de analyse van de Commissie en zij ook geen nadere onderbouwing gaf, kon de Commissie hier echter geen commentaar op leveren.

    (102)

    Verder werd aangevoerd dat er overeenkomsten waren tussen het industriebeleid van de VRC en EU-beleid en dat de Commissie niet had aangetoond dat het industriebeleid van de VRC een directe of aanmerkelijke invloed had op de beslissingen inzake grondstoffen, de productie of de verkoopactiviteiten van de producenten-exporteurs van rijwielen in de VRC.

    (103)

    Omdat de onderneming niet aangaf op welk EU-beleid zij precies doelde, kon de Commissie hier geen commentaar op leveren. Wat betreft de opmerking dat niet is aangetoond dat het industriebeleid van de VRC een directe of aanmerkelijke invloed heeft op de beslissingen inzake grondstoffen, de productie of de verkoopactiviteiten van de producenten-exporteurs van rijwielen in de VRC, merkt de Commissie op dat het bestaan van een vijfjarenplan voor de aluminiumsector en de verstoringen van de prijs van aluminium, dat wordt verhandeld op een geïsoleerde beurs, in een situatie waarin aluminium verantwoordelijk is voor 20-25 % van de totale fabricagekosten van een rijwiel, wijzen op een duidelijke relatie tussen het industriebeleid van de VRC en de beslissingen inzake grondstoffen, de productie en de verkoopactiviteiten van de producenten-exporteurs van rijwielen in de VRC.

    (104)

    Ook werd beweerd dat de Commissie de in de basisverordening genoemde termijn van drie maanden had geschonden. Aangezien de Chinese exporteurs zeer weinig medewerking verleenden, moest de Commissie extra inspanningen doen om toch de noodzakelijke informatie te verkrijgen. Daarvoor werd contact opgenomen met een groot aantal extra exporteurs die later in het onderzoek werden geïdentificeerd. Hierdoor kon het besluit over de BMO-aanvraag niet binnen de gestelde termijn worden genomen. De Commissie wijst er echter op dat het Gerecht (23) recentelijk heeft geoordeeld dat het feit dat een besluit over een BMO-aanvraag is genomen buiten de in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening gestelde termijn van drie maanden, op zichzelf onvoldoende grond is voor nietigverklaring van een verordening tot instelling van antidumpingmaatregelen. Ook wordt erop gewezen dat artikel 2, lid 7, van de basisverordening ondertussen is gewijzigd, in de zin dat de Commissie alleen nog BMO-aanvragen in behandeling neemt van ondernemingen die in een steekproef zijn opgenomen en dat een besluit over een dergelijke aanvraag normaliter binnen zeven maanden maar uiterlijk binnen acht maanden na de opening van het onderzoek moet zijn genomen (24). Deze wijziging is van toepassing op alle nieuwe en hangende onderzoeken, inclusief het onderhavige. De besluiten werden genomen binnen acht maanden na opening van het onderzoek.

    (105)

    Gezien het bovenstaande wordt het argument betreffende de schending van de termijn van drie maanden afgewezen.

    1.3.   Verzoeken van partijen

    (106)

    Eén partij verzocht om ook BMO-aanvragen te onderzoeken van producenten in de VRC die waren gestopt met uitvoeren naar de Unie. Deze producenten zouden alleen zijn gestopt met uitvoeren naar de Unie vanwege de antidumpingrechten die sinds 2005 van kracht zijn.

    (107)

    De bevindingen ten aanzien van dumping en schade hebben betrekking op het TNO, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening. Dit betekent dat de gegevens die in het kader van het onderhavige onderzoek bij producenten-exporteurs zijn verzameld voor het vaststellen van de normale waarde en de uitvoerprijs, uitsluitend betrekking hebben op die periode. De BMO-aanvragen werden onderzocht met het oog op het vaststellen van de normale waarde voor producenten-exporteurs in de VRC, welke waarde vervolgens werd vergeleken met de uitvoerprijs in diezelfde periode. Wanneer een producent het betrokken product in het TNO niet heeft uitgevoerd, kan geen uitvoerprijs worden vastgesteld en geen dumpingmarge worden berekend. Vandaar dat er geen reden is om de BMO-aanvraag te onderzoeken van een producent die het betrokken product niet uitvoerde in het TNO. Dit neemt niet weg dat alle producenten-exporteurs kunnen verzoeken om een „tussentijds nieuw onderzoek” om hun situatie opnieuw te onderzoeken, ingevolge artikel 11, lid 3, van de basisverordening, en dat producenten-exporteurs die het betrokken product in het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, niet hebben uitgevoerd, om een „nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe exporteur” kunnen verzoeken, ingevolge artikel 11, lid 4, van dezelfde verordening.

    (108)

    De partij verwees in haar verzoek naar het Brosmann-arrest (25) van het Europees Hof van Justitie en leek ervan uit te gaan dat op basis van dit arrest zelfs producenten in de VRC die het betrokken product in het TNO niet naar de Unie hadden uitgevoerd, een BMO konden aanvragen. Het arrest gaat echter niet in op de situatie van BMO-aanvragen van producenten-exporteurs die niet uitvoerden in het onderzoektijdvak en is derhalve niet relevant voor deze zaak.

    (109)

    Het verzoek werd derhalve afgewezen.

    (110)

    Ook werd aangevoerd dat uitvoerprijzen voor ondernemingen die in het TNO niet naar de Unie uitvoerden, moeten worden bepaald op basis van artikel 2, lid 9, van de basisverordening, dat wil zeggen: op „elke andere redelijke grondslag”.

    (111)

    Artikel 2, lid 9, van de basisverordening kan niet zo worden uitgelegd dat voor producenten in het betrokken land die helemaal niets naar de Unie uitvoerden, een uitvoerprijs moet worden berekend. Integendeel, artikel 2, lid 9, van de basisverordening doelt op de wederverkoopprijs van het ingevoerde product als basis voor het berekenen van de uitvoerprijs en voorziet in het toepassen van een correctie voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, hetgeen impliceert dat daadwerkelijk een invoer in de Unie heeft plaatsgevonden. Het zinsdeel „elke andere redelijke grondslag”, in de eerste zin van deze bepaling, doelt op specifieke gevallen waarin de daarvoor genoemde methoden niet toegepast kunnen worden. De zinsnede doet niets af aan feit dat het artikel impliceert dat in het TNO invoer in de Unie heeft plaatsgevonden.

    1.4.   Conclusie

    (112)

    Gezien het bovenstaande kon geen van de groepen in de VRC die een aanvraag deden voor een BMO, aantonen dat zij voldeden aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Vandaar dat de BMO-aanvraag van al deze groepen werd afgewezen.

    2.   Individuele behandeling

    (113)

    Bij Verordening (EU) nr. 765/2012 (26), die op 6 september 2012 in werking is getreden, hebben het Europees Parlement en de Raad artikel 9, lid 5, van de basisverordening gewijzigd. Artikel 2 van deze verordening bepaalt dat de wijziging alleen van toepassing is op onderzoeken die na de inwerkingtreding ervan worden geopend. Aangezien het onderhavige onderzoek op 9 maart 2012 werd geopend, is de wijziging niet op dit onderzoek van toepassing.

    (114)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt, in voorkomend geval, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld voor landen waarop artikel 2, lid 7, van de basisverordening van toepassing is, behalve wanneer ondernemingen overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening kunnen aantonen dat zij vrij zijn de uitvoerprijzen en hoeveelheden, alsook de verkoopvoorwaarden vast te stellen, dat zij bij de omrekening van valuta marktkoersen gebruiken en dat een eventuele staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

    (115)

    De drie medewerkende groepen exporteurs die een aanvraag voor een BMO deden, deden ook een aanvraag voor individuele behandeling voor het geval dat zij de BMO-aanvraag zouden afwijzen. Op basis van de beschikbare informatie is vastgesteld dat alle drie groepen in de VRC aan alle voorwaarden voor individuele behandeling voldoen.

    3.   Normale waarde

    3.1.   Referentieland

    (116)

    Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs van wie de BMO-aanvraag werd afgewezen, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

    (117)

    In het bericht van opening had de Commissie Mexico voorgesteld als referentieland, net als bij het vorige onderzoek betreffende de VRC.

    (118)

    Alle belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om over dit voorstel op- of aanmerkingen te maken.

    (119)

    Eén partij voerde aan dat Mexico geen goede keuze was als referentieland, maar dat Taiwan een beter referentieland was, omdat Taiwan een grote producent van rijwielen was en meer gemeen had met de VRC dan Mexico en daardoor waarschijnlijk een betrouwbaardere normale waarde zou opleveren.

    (120)

    De Commissie probeerde de medewerking van vijftien landen te verkrijgen, namelijk Bangladesh, Canada, Cambodja, India, Indonesië, Maleisië, Mexico, Noorwegen, de Filipijnen, Sri Lanka, Taiwan, Thailand, Tunesië, Turkije en de Verenigde Staten.

    (121)

    De enigen die de vragenlijst ingevuld terugstuurden waren drie Mexicaanse rijwielfabrikanten, die ermee instemden dat hun antwoorden ter plaatse werden gecontroleerd. Geen enkele andere onderneming van een gecontacteerd land verleende haar medewerking aan het onderzoek. De drie producenten hadden een binnenlandse verkoop ter grootte van 30 % van de Mexicaanse markt, die geschat werd op ongeveer 1,7 miljoen eenheden in 2011. Op die markt bleken meer dan veertien producenten en verscheidene importeurs te concurreren. De in 2011 ingevoerde rijwielen waren hoofdzakelijk afkomstig uit de VRC (meer dan 60 %) en Taiwan (20 %). Deze invoer vertegenwoordigde ongeveer 5 % van de binnenlandse markt (bron: jaarverslag van de ANAFABI, de Mexicaanse vereniging van rijwielfabrikanten).

    (122)

    Het Mexicaanse marktprofiel voor het betrokken product, het aantal marktdeelnemers, de binnenlandse concurrentie en de kenmerken van het productieproces bevestigden dat Mexico nog altijd een geschikt referentieland was. Gezien het voorgaande kon de Mexicaanse markt als representatief en concurrerend worden beschouwd. Daarom was de conclusie dat Mexico een geschikt referentieland was.

    3.2.   Vaststelling van de normale waarde in het referentieland

    (123)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld op basis van de gecontroleerde gegevens van de producenten in het referentieland, zoals hieronder uiteengezet.

    (124)

    Uit het onderzoek bleek dat het betroken product in representatieve hoeveelheden op de Mexicaanse binnenlandse markt werd verkocht.

    (125)

    Daarnaast werd onderzocht of de binnenlandse verkoop kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het TNO vastgesteld.

    (126)

    Wanneer meer dan 80 % van de totale verkoop van een productsoort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Deze prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort tijdens het TNO, ongeacht of de verkopen winstgevend waren.

    (127)

    Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkopen van die soort.

    (128)

    Voorts is uit het onderzoek niet gebleken van productsoorten waarvan de verkoop niet winstgevend was.

    4.   Uitvoerprijs

    (129)

    In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, dat wil zeggen: aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijs.

    (130)

    Wanneer de verkoop via een verbonden importeur of handelaar had plaatsgevonden, werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend op basis van de wederverkoopprijzen van die verbonden importeur aan de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie. Er werden correcties toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, zoals verkoopkosten, algemene en administratiekosten en winst. Voor de vaststelling van de winstmarge werd gebruikgemaakt van de winst van een niet-verbonden importeur/handelaar van het betrokken product, aangezien de werkelijke winst van de verbonden importeur/handelaar niet betrouwbaar werd geacht wegens de band tussen de producenten-exporteurs en de verbonden importeur/handelaar.

    (131)

    Giant China weigerde, zoals in de overwegingen 63 en 64 is vermeld, om aan de diensten van de Commissie de nodige gegevens te verstrekken over de structuur van de groep, alsmede wezenlijke gegevens over de productie, de omvang van de uitvoer en de desbetreffende prijzen van het betrokken product naar de Unie in het TNO van de ondernemingen die deel uitmaakten van de bij de productie en de verkoop van het betrokken product in de VRC betrokken Jinshan Development and Construction Ltd group („Jinshan Group”); derhalve werd artikel 18, lid 1, van de basisverordening ten aanzien van de uitvoerprijs toegepast.

    (132)

    Giant China kwam op tegen de toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening, zowel wat de weigering van BMO als de toepassing van de beschikbare feiten op de berekeningen van de uitvoerprijs aanging. Zij betoogde dat de door de Commissie gevraagde informatie niet noodzakelijk was voor de berekening van de dumpingmarge. In dit verband betoogde Giant China dat de van de Jinshan Groep in de VRC gevraagde gegevens noch voor de BMO-beoordeling, noch voor de berekening van de uitvoerprijs relevant waren, aangezien de Jinshan Groep enkel indirect met Giant China en de daaraan verbonden ondernemingen („Giant Groep”) was verbonden.

    (133)

    Uit het onderzoek is echter gebleken dat een van de dochterondernemingen van de Giant Groep, te weten de Shanghai Giant & Phoenix Bicycles Co Ltd („GP”), die het betrokken product tijdens het TNO actief produceerde en naar de Unie exporteerde, door middel van gemeenschappelijke eigendom, structuur- en managementverbanden verbonden was aan de Jinshan Groep en dat deze groep bij de productie en de verkoop van het betrokken product betrokken was. Bij ontbreken van een antwoord van de bij de productie en de verkoop van het betrokken product in de VRC betrokken ondernemingen die deel uitmaakten van de Jinshan Groep, op het BMO-aanvraagformulier en op de antidumpingvragenlijsten, kon niet worden beoordeeld in welke mate de productie en de verkoop van het betrokken product van de Jinshan Groep gevolgen had voor de vaststelling van de uitvoer wat GP aangaat, en bijgevolg voor Giant als gehele groep. Verder kon niet worden onderzocht of aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening was voldaan. Bij ontbreken van medewerking in dit opzicht moesten de argumenten van Giant China worden verworpen.

    (134)

    Voorts betoogde Giant China dat bij de berekening van de individuele marge van een producent-exporteur geen rekening hoeft te worden gehouden met prijsinformatie over andere producenten-exporteurs, tenzij Giant Groep en Jinshan Groep één enkele entiteit vormen gelet op de bestaande nauwe financiële, commerciële en managementverbanden.

    (135)

    Uit het bewijsmateriaal ten aanzien van het dossier volgt dat GP en Jinshan Groep verbonden zijn en nauwe eigendoms-, structuur- en managementverbanden hebben. Bij ontbreken van volledige informatie over alle aan GP verbonden partijen, met name over de Chinese producenten-exporteurs van rijwielen die dochterondernemingen zijn van de Jinshan Groep, is het onmogelijk om volledige en betrouwbare berekeningen over de uitvoerprijs te maken, en derhalve om een individuele marge voor GP en bijgevolg voor de Giant Groep als geheel vast te stellen.

    (136)

    Tevens is betoogd dat de gevraagde informatie een onredelijke belasting voor Giant China meebracht en dat zij naar beste vermogen aan het onderzoek had meegewerkt. Er is evenwel geen bewijsmateriaal overgelegd, tot de opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen, waaruit bleek dat Giant China heeft getracht de informatie te verzamelen als verlangd in het BMO-aanvraagformulier en in de antidumpingvragenlijsten met betrekking tot de ondernemingen die deel uitmaakten van de Jinshan Groep en die bij de productie en de verkoop van het betrokken product waren betrokken. Gedurende het onderzoek heeft Giant China gesteld dat het onnodig was de gevraagde informatie te verstrekken, maar niet dat het verkrijgen van die informatie een onredelijke belasting vormde. Giant China heeft pas na de mededeling van de definitieve bevindingen bewijsmateriaal overgelegd, in een fase waarin die informatie niet meer kon worden gecontroleerd. Derhalve kon daarmee geen rekening meer worden gehouden.

    (137)

    Giant China heeft gesteld dat er hoe dan ook geen gevaar bestond voor ontwijking van mogelijke antidumpingmaatregelen door bijvoorbeeld een verplaatsing van de productie tussen de twee groepen, omdat GP, de enige link tussen de twee groepen, al haar bedrijfshandelingen in september 2011 had gestaakt. Dienaangaande zij opgemerkt dat GP aan het eind van het TNO nog altijd als entiteit bestond, wat Giant China ook heeft bevestigd. Derhalve kon de productieactiviteit op elk tijdstip in de toekomst worden hervat en is het feit dat GP beweerdelijk haar bedrijfsactiviteiten in september 2011 had gestaakt, niet relevant. Voorts heeft Giant China aangevoerd dat het risico van ontwijking op een andere manier had kunnen worden benaderd, en wel door de in de overwegingen 276 en 277 genoemde monitoringclausule. In dit verband zij opgemerkt dat de monitoringclausule alleen van toepassing is ten aanzien van niet-verbonden ondernemingen, zodat de betrokken risico’s naar hun aard niet gelijksoortig zijn en dezelfde remedies niet hadden kunnen worden toegepast.

    (138)

    Voorts betoogde Giant China dat ter plaatse op de bedrijfsterreinen van GP in de VRC had moeten plaatsvinden had moeten worden gecontroleerd ten aanzien van productie- en verkoopactiviteiten van GP. In dit verband zij opgemerkt dat de vraag of GP haar activiteiten al dan niet na september heeft gestaakt, als irrelevant is aangemerkt. Ook indien hiervan sprake zou zijn geweest, had GP haar productie van rijwielen en haar verkoopactiviteiten op elk moment kunnen hervatten, en een controle ter plaatse zou dat risico niet hebben verlaagd.

    (139)

    Daarnaast heeft Giant China enig bewijsmateriaal overgelegd waaruit bleek dat de aandelen van de Giant Groep in GP op 30 maart 2013 zijn verkocht. Opgemerkt zij echter dat deze transactie na het TNO heeft plaatsgevonden en gelet op het late stadium van het onderzoek kan deze informatie niet worden gecontroleerd en zij is in het kader van dit onderzoek evenmin relevant. Ingeval Giant om een herziening van hun situatie naar aanleiding van de verkoop van de aandelen zou verzoeken, kan dit te gepasten tijde overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening worden overwogen.

    (140)

    Bij gelegenheid van diezelfde opmerkingen verstrekte Giant China andere toelichtingen naar aanleiding van de beoordeling van de Commissie dat toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening gerechtvaardigd was. Deze waren echter niet van dien aard dat daardoor de aanvankelijke beoordeling van de Commissie werd gewijzigd.

    (141)

    Derhalve worden de bevindingen over de toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening ten aanzien van de Giant Groep bevestigd.

    5.   Vergelijking

    (142)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Waar nodig werden correcties toegepast voor indirecte belastingen, kortingen, handelsstadium, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin deze redelijk en accuraat werden bevonden en waren gestaafd met bewijzen.

    6.   Dumpingmarge

    6.1.   Voor de medewerkende producenten-exporteurs

    (143)

    Voor de drie medewerkende ondernemingen zijn de dumpingmarges overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde die voor de medewerkende Mexicaanse producenten is vastgesteld, te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs naar de Unie van elk van de ondernemingen.

    (144)

    De dumpingmarges bedragen in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

    Onderneming

    Dumpingmarge

    Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd

    19,2 %

    Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd

    20,9 %

    Ideal (Dong Guan) Bike Co. Ltd

    0 %

    6.2.   Voor alle andere producenten-exporteurs

    (145)

    Aangezien van de kant van de VRC zeer weinig medewerking werd verleend, zoals vermeld in de overwegingen 22 en 24, kunnen de bevindingen voor de medewerkende ondernemingen niet als representatief voor het land worden beschouwd. Vandaar dat de voor het gehele land geldende dumpingmarge die van toepassing is op alle andere producenten-exporteurs in de VRC, niet kan worden herzien.

    (146)

    De voor het gehele land geldende dumpingmarge van 48,5 % die bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 is vastgesteld, blijft derhalve ongewijzigd.

    D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

    (147)

    Het soortgelijk product wordt naar schatting geproduceerd door ongeveer 380 bekende producenten in de Unie. Daarnaast hebben zich zes nationale verenigingen van producenten in de Unie kenbaar gemaakt.

    (148)

    De totale productie in de Unie bedroeg in het TNO ongeveer elf miljoen eenheden. Voor het berekenen van dit cijfer werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie, zoals de gegevens die van producenten in de Unie en van nationale verenigingen waren ontvangen en algemene productiestatistieken waarover de Commissie de beschikking had.

    (149)

    De producenten in de Unie die samen de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

    (150)

    Zoals hierboven is vermeld, is wegens het grote aantal medewerkende producenten in de Unie gebruikgemaakt van een steekproef; deze steekproef bestond uit acht producenten en vertegenwoordigde ongeveer 25 % van de totale productie en verkoop van het soortgelijke product in de Unie in het TNO. Alle in de steekproef opgenomen producenten maakten gebruik van de in overweging 1 beschreven vrijstellingsregeling.

    E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

    1.   Verbruik in de EU

    (151)

    De verkoop van de bedrijfstak van de Unie werd berekend aan de hand van de gegevens die producenten in antwoord op de vragenlijst hadden verstrekt en de gegevens die verscheidene verenigingen van rijwielproducenten hadden verstrekt.

    (152)

    Het verbruik in de EU werd vastgesteld door de verkopen van de hele bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie te nemen, zoals geschat in overweging 151, en daaraan de invoer volgens Eurostat toe te voegen.

    (153)

    Het totale verbruik in de Unie daalde van 22 459 062 eenheden in 2008 tot 20 116 602 eenheden in het TNO. Het verbruik is dus in de beoordelingsperiode met 10 % gedaald. Dit is vooral het gevolg van een scherpe daling van 8 % tussen 2008 and 2009, waarna het verbruik relatief stabiel bleef en vervolgens in het TNO weer licht daalde (met 2 %). In 2009 had de markt met name te lijden onder de gevolgen van de economische crisis, waarvan de markt zich nog niet heeft hersteld. Een verdere daling in 2011 was vooral het gevolg van het aanhoudende geringe consumentenvertrouwen.

    Tabel 1

    Verbruik

     

    2008

    2009

    2010

    2011

    Hoeveelheid (eenheden)

     

     

     

     

    +

    Totale invoer

    10 017 616

    8 974 906

    9 734 143

    8 840 362

    +

    Productie in de Unie die op de markt van de Unie wordt verkocht

    12 441 446

    11 604 072

    10 946 875

    11 276 240

    =

    Verbruik

    22 459 062

    20 578 978

    20 681 018

    20 116 602

    Index (2008 = 100)

    100

    92

    92

    90

    Bron:

    Eurostat en antwoorden op de vragenlijst.

    2.   Invoer uit de VRC

    2.1.   Omvang van de invoer met dumping en marktaandeel van rijwielen van oorsprong uit de VRC

    (154)

    De omvang van de invoer van het betrokken product uit de VRC werd vastgesteld aan de hand van gegevens van Eurostat. De invoer uit de VRC daalde tussen 2008 en 2009 van 941 522 tot 597 339 eenheden, ofwel 37 %. Nadat de invoer in 2010 was gestegen, was in het TNO weer sprake van een daling, namelijk tot 581 459 eenheden. De significante daling van de invoer uit de VRC viel samen met de economische crisis en heeft zich sindsdien niet meer hersteld. Over de gehele beoordelingsperiode daalde de invoer uit de VRC met 38 %.

    (155)

    Het marktaandeel van de invoer uit de VRC daalde bijgevolg van 4,2 % in 2008 tot 2,9 % in het TNO. Deze daling werd deels teniet gedaan door de vermindering van het verbruik in de Unie.

    (156)

    Het betrekkelijk lage en krimpende marktaandeel van de invoer uit de VRC moet echter worden gezien tegen de achtergrond van de resultaten van het in de overwegingen 14 en 15 genoemde gelijktijdige onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen, dat nog steeds loopt (zie de overwegingen 223 en 224).

    Tabel 2

    Invoer uit de VRC

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Omvang van de invoer uit het betrokken land (eenheden)

    941 522

    597 339

    627 120

    581 459

    Index (2008 = 100)

    100

    63

    67

    62

    Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land (%)

    4,2

    2,9

    3,0

    2,9

    Bron:

    Eurostat

    3.   Prijzen van de betrokken invoer

    3.1.   Ontwikkeling van de prijzen

    (157)

    Zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1095/2005 konden de gegevens van Eurostat slechts in beperkte mate worden gebruikt om de prijsontwikkeling van invoer met dumping in de periode van 2008 tot het einde van het TNO vast te stellen, en wel om de volgende redenen:

    (158)

    De op gegevens van Eurostat gebaseerde invoerprijzen houden geen rekening met de verschillende productsoorten en de aanzienlijke prijsverschillen daartussen. De gemiddelde prijzen per land worden sterk beïnvloed door het productassortiment. Bij een vergelijking van de door de medewerkende exporteurs uitgevoerde modellen bleek dat er zelfs tussen dezelfde productsoorten en modellen aanzienlijke prijsverschillen bestonden, afhankelijk van de rijwielonderdelen. Vandaar dat de in Eurostat vermelde prijzen nog steeds geen afdoende basis voor dit onderzoek zijn. De in Eurostat vermelde prijzen bij invoer uit de VRC kunnen slechts als indicator van prijsontwikkelingen worden gebruikt en zijn van geen nut om de verkoopprijzen in verschillende landen met die van de Unie te vergelijken.

    (159)

    Volgens de Eurostatgegevens stegen de gewogen gemiddelde invoerprijzen, hierna aangegeven per index, van de VRC aanzienlijk in de beoordelingsperiode, zoals blijkt uit tabel 3. Zonder te weten welke soort rijwielen uit de VRC werden ingevoerd en of zich van jaar tot jaar enige verandering had voorgedaan in de feitelijke samenstelling van het productassortiment, kan echter geen conclusie worden getrokken.

    Tabel 3

    Prijzen bij invoer uit de VRC

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Prijzen bij invoer uit de VRC

     

     

     

     

    Index (2008 = 100)

    100

    173

    217

    214

    Bron:

    Eurostat

    3.2.   Prijsonderbieding

    (160)

    De prijsonderbieding van de medewerkende producenten-exporteurs ten aanzien waarvan dumping werd vastgesteld, werd berekend op basis van de werkelijke, geverifieerde uitvoerprijs (cif-prijs, grens Unie), zowel met als zonder het antidumpingrecht. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie waren de aan onafhankelijke afnemers in de Unie berekende prijzen, zo nodig gecorrigeerd tot het niveau af fabriek. Uitgaande van de verschillende in de vragenlijst beschreven productsoorten, werd in het TNO slechts door een van de producenten-exporteurs onderboden. De onderbiedingsmarge bedroeg zonder het antidumpingrecht 61 % en met het antidumpingrecht 44 %.

    (161)

    Aangezien de producenten-exporteurs in de VRC zeer weinig medewerking verleenden en de bevindingen voor de medewerkende ondernemingen niet als representatief voor het land konden worden beschouwd, en gezien ook het feit dat de gemiddelde prijs die in Eurostat wordt vermeld niet als afdoende basis kon worden beschouwd, werd voor het vaststellen van de voor de gehele VRC geldende prijsonderbiedingsmarge uitgegaan van de marges die waren vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 naar aanleiding van het laatste nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen (zie overweging 3) aangezien geen betrouwbaardere informatie beschikbaar was, te weten: 53 % zonder en 39 % met het antidumpingrecht.

    4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (162)

    Zoals vermeld in de overwegingen 8, 9 en 10, werd in het onderhavige onderzoek onderzocht of de situatie van de bedrijfstak van de Unie zodanig was veranderd dat de schadebevindingen van het tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging opnieuw moesten worden beoordeeld. Uit het onderzoek is het volgende gebleken: i) de productie van rijwielen in de Unie volgt een mondiale trend waarbij rijwielonderdelen volgens de specificaties van de afnemers worden ontworpen, uit verschillende landen worden betrokken en vervolgens op arbeidsintensieve wijze worden geassembleerd; ii) ter verlaging van de productiekosten streeft de bedrijfstak van de Unie voortdurend naar automatisering en stroomlijning van het assemblageproces. Daarnaast profiteerden sommige producenten in de Unie van de relatief lagere arbeidskosten in Midden- en Oost-Europa, vergeleken met het onderzoektijdvak van het tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging. De productiestatistieken waarover de Commissie beschikt, bevestigen deze trend; iii) er was een voorkeur voor aluminiumlegeringen als grondstof, maar staal was nog steeds de belangrijkste grondstof voor de modellen in het onderste marktsegment en kinderfietsen. Gezien de geconstateerde veranderingen werd de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie opnieuw onderzocht. Dat gebeurde op de hierna beschreven wijze.

    (163)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

    (164)

    De indicatoren voor de schadeanalyse zijn als volgt vastgesteld:

    de macro-economische indicatoren (productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid, productiviteit, groei, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van eerdere dumping) werden aan de hand van de door de nationale verenigingen van producenten en individuele producenten in de Unie verstrekte gegevens beoordeeld voor de totale productie in de Unie voor alle producenten. Deze factoren werden waar mogelijk getoetst aan algemene gegevens uit de officiële statistieken;

    de micro-economische indicatoren (voorraden, verkoopprijzen per stuk, productiekosten, kasstroom, winstgevendheid, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, investeringen en lonen) werden beoordeeld voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op basis van de informatie die zij hadden verstrekt.

    a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (165)

    Tabel 1 in overweging 153 laat zien dat de productie van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode voortdurend daalde en dat die daling sterker was dan de daling van het verbruik in de Unie. Meer in het bijzonder daalde de productie van 13 541 244 eenheden in 2008 tot 11 026 646 eenheden in het TNO, wat neerkomt op een daling van 19 %.

    Tabel 4

    Totale productie in de Unie

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Hoeveelheid (eenheden)

     

     

     

     

    Productie

    13 541 244

    12 778 305

    11 682 329

    11 026 646

    Index (2008 = 100)

    100

    94

    86

    81

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken

    (166)

    De productiecapaciteit verminderde tussen 2008 en het einde van het TNO met 5 %, wat de gevolgen van de 19 % productiedaling voor de bezettingsgraad deels ongedaan maakte. Laatstgenoemde daalde in diezelfde periode met 14 procentpunten en bedroeg in het TNO 74 %.

    Tabel 5

    Productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Hoeveelheid (eenheden)

     

     

     

     

    Productiecapaciteit

    15 804 000

    15 660 000

    15 150 000

    15 000 000

    Index (2008 = 100)

    100

    99

    96

    95

    Bezettingsgraad (%)

    86

    82

    77

    74

    Index (2008 = 100)

    100

    95

    90

    86

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken

    b)   Omvang van de verkoop

    (167)

    Over het geheel genomen is de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in de beoordelingsperiode op vergelijkbare wijze gedaald als het verbruik in de Unie, namelijk van 12 441 446 eenheden in 2008 tot 11 276 240 eenheden in het TNO, ofwel met 9 %. Tussen 2009 en 2010 bleef de verkoop echter afnemen, terwijl het verbruik stabiel bleef, wat tot uitdrukking komt in het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in 2010 (zie tabel 7 in overweging 168). In het TNO nam de verkoop weer toe, maar bleef onder het niveau van 2008.

    Tabel 6

    Verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de Unie (in tonnen)

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Hoeveelheid (eenheden)

    12 441 446

    11 604 072

    10 946 875

    11 276 240

    Index (2008 = 100)

    100

    93

    88

    91

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken

    c)   Marktaandeel

    (168)

    Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie steeg van 55,4 % in 2008 tot 56,1 % in het TNO. Deze lichte verbetering van 0,7 procentpunten in de beoordelingsperiode omvatte ook een aanzienlijke daling van 56,4 % in 2009 tot 52,9 % in 2010. De stijging van het marktaandeel in een periode dat de verkopen in het algemeen afnamen (zie overweging 167), kan worden toegeschreven aan de algemene daling van het verbruik (zie overweging 153).

    Tabel 7

    Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Marktaandeel van de Unie (%)

    55,4

    56,4

    52,9

    56,1

    Index (2008 = 100)

    100

    102

    96

    101

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken

    d)   Werkgelegenheid en productiviteit

    (169)

    De rechtstreekse werkgelegenheid daalde met 17 %, namelijk van 14 197 in 2008 tot 11 783 in het TNO. Deze daling was een gevolg van de vermindering van de productieomvang.

    (170)

    De productiviteit daalde in de beoordelingsperiode met 2 %. In combinatie met een constante werkgelegenheid zorgde de productievermindering tussen 2008 en 2009 tot een scherpe daling van de productiviteit in die periode. De productiviteitsstijging die vervolgens tussen 2009 en 2010 plaatsvond, kan worden toegeschreven aan de herstructurering van de bedrijfstak en investeringen die in die periode werd doorgevoerd om te komen tot efficiëntere productieprocessen. Een verdere verlaging van productiehoeveelheid in het TNO, in combinatie met een minder scherpe daling van de werkgelegenheid, leidde tot een nieuwe productiviteitsdaling in het TNO.

    Tabel 8

    Totale werkgelegenheid en productiviteit in de Unie

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Aantal werknemers

    14 197

    14 147

    12 067

    11 783

    Index (2008 = 100)

    100

    100

    85

    83

    Productiviteit (eenheden/jaar)

    954

    903

    968

    936

    Index (2008 = 100)

    100

    95

    102

    98

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst en relevante officiële statistieken

    e)   Groei

    (171)

    Gedurende de beoordelingsperiode nam het verbruik met 10 % af. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie bleef in die periode relatief constant: een lichte groei van 0,7 procentpunten (zie overweging 168). Het feit dat de markt van de Unie kromp, duidt erop dat de producenten in de Unie niet van enige groei konden profiteren.

    f)   Hoogte van de dumpingmarge

    (172)

    De invoer met dumping uit de VRC duurde voort tijdens het TNO, zoals uiteengezet in de overwegingen 143 tot en met 145. Gezien de grote reservecapaciteit in de VRC (zie overweging 203) en de vastgestelde ontwijking (zie de overwegingen 223 en 224) kunnen de gevolgen van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

    g)   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

    (173)

    Onderzocht werd of de bedrijfstak van de Unie zich van de gevolgen van eerdere dumping had hersteld. Geconcludeerd werd dat het verwachte herstel was uitgebleven, hetgeen met name blijkt uit de aanhoudend lage winstgevendheid en de daling van de bezettingsgraad. Het herstel werd tevens belemmerd door vastgestelde ontwijkingspraktijken (zie de overwegingen 223 en 224).

    h)   Voorraden

    (174)

    De voorraad rijwielen van de producenten in de Unie bedroeg aan het einde van het TNO 517 977 eenheden, een cijfer dat vergeleken met 2008 relatief stabiel was, hoewel de voorraad tussen 2008 en 2009 met 25 % was afgenomen.

    (175)

    Sommige producenten hadden een zeer beperkte voorraad, omdat zij hun volledige productie verkochten aan verbonden ondernemingen in de groep waarvan zij deel uitmaakten. Daarnaast bleken de producenten in de Unie vooral op bestelling te produceren. De cijfers over de voorraadontwikkeling in de beoordelingsperiode geven door al deze factoren een vertekend beeld, waardoor deze indicator van weinig nut is.

    Tabel 9

    Voorraden

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Hoeveelheid (eenheden)

     

     

     

     

    Eindvoorraden

    519 832

    390 398

    522 779

    517 977

    Index (2008 = 100)

    100

    75

    101

    100

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst.

    i)   Verkoopprijzen en kosten

    (176)

    De gemiddelde verkoopprijs af fabriek in de Unie bleef gedurende de beoordelingsperiode stabiel, ondanks een stijging van 3 % tussen 2008 en 2009. De verkoopprijs gedurende het TNO daalde opnieuw tot het niveau van 2008.

    Tabel 10

    Verkoopprijs per eenheid in de Unie

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Eenheidsprijs in de EU (EUR)

    144

    149

    146

    144

    Index (2008 = 100)

    100

    103

    102

    100

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst.

    (177)

    De productiekosten werden berekend door het gewogen gemiddelde te nemen van alle soorten van het soortgelijk product die door de producenten in de Unie werden vervaardigd. De productiekosten namen in de beoordelingsperiode met 2 % licht toe, zoals in onderstaande tabel 11 is weergegeven.

    Tabel 11

    Productiekosten per eenheid

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Productiekosten (EUR/eenheid)

    141

    147

    146

    145

    Index (2008 = 100)

    100

    104

    103

    102

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst.

    j)   Winstgevendheid

    (178)

    De winstgevendheid werd vastgesteld op basis van de verkopen aan niet-verbonden afnemers. Tussen 2010 en het einde van het TNO was de bedrijfstak van de Unie dicht bij het break-evenpoint. De winstgevendheid daalde in de beoordelingsperiode van 1,9 % in 2008 tot -0,1 % aan het einde van het TNO.

    Tabel 12

    Winstgevendheid

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Winstgevendheid van de verkopen in de Unie

    1,9 %

    1,6 %

    0,3 %

    –0,1 %

    Index (2008 = 100)

    100

    100

    98

    98

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst.

    k)   Investeringen en rendement van investeringen

    (179)

    De investeringen stegen in de beoordelingsperiode met 16 %, namelijk van 7 952 150 EUR in 2008 tot 9 263 184 EUR in het TNO. Dit weerspiegelt de voortdurende inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om de doelmatigheid van het productieproces te vergroten en concurrerend te blijven.

    (180)

    Het rendement van investeringen vertoonde eenzelfde trend als de winstgevendheid. Hoewel het in 2008 nog positief was (14 %), was het aan het einde van het TNO gedaald tot -1 %.

    Tabel 13

    Investeringen en rendement van investeringen

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Investeringen (× 1000 EUR)

    7 952 150

    9 421 745

    19 288 284

    9 263 184

    Index (2008 = 100)

    100

    118

    243

    116

    Rendement van investeringen (%)

    14

    11

    2

    –1

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst.

    l)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (181)

    De kasstroom liet eenzelfde negatieve ontwikkeling als de winstgevendheid zien, maar bleef gedurende de hele beoordelingsperiode positief. De kasstroom wordt in tabel 14 uitgedrukt als een percentage van de omzet.

    (182)

    Alleen producenten in de Unie die deel uitmaakten van een grotere groep meldden geen bijzondere problemen met het aantrekken van kapitaal. Producenten die geen deel uitmaakten van een grotere groep meldden een toenemende verslechtering van hun kaspositie, die in verband werd gebracht met een lage winstgevendheid en slechtere voorwaarden in de overeenkomsten met zowel leveranciers als afnemers. Het vermogen tot het aantrekken van kapitaal kwam verder onder druk te staan door de geringe bereidheid van banken om in de huidige economische situatie de rijwielindustrie te financieren.

    Tabel 14

    Kasstroom

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Kasstroom

    3,2 %

    3,1 %

    1,8 %

    1,3 %

    Index (2008 = 100)

    100

    97

    99

    98

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst.

    m)   Lonen

    (183)

    In de beoordelingsperiode bleven de loonkosten per werknemer min of meer stabiel. Alleen in 2009 was sprake van een stijging. Dit komt vooral door het effect dat de inkrimping van personeel op de loonschaal van een onderneming heeft als geschoold personeel wordt vastgehouden om de doeltreffendheid en kwaliteit te handhaven.

    Tabel 15

    Lonen

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Loonkosten per werknemer (in EUR)

    15 747

    17 393

    17 383

    16 581

    Index (2008 = 100)

    100

    110

    110

    105

    Bron:

    Antwoorden op de vragenlijst.

    5.   Conclusie inzake schade

    (184)

    Ondanks de geldende maatregelen zijn de meeste schade-indicatoren die betrekking hebben op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode verslechterd. Dat geldt met name voor de macro-economische indicatoren productiehoeveelheid (– 19 %), productiecapaciteit (– 5 %), bezettingsgraad (– 14 %) en werkgelegenheid (– 17 %). Ook de winstgerelateerde micro-economische indicatoren zijn in de beoordelingsperiode verslechterd. Meer in het bijzonder was de winstgevendheid aan het einde van het TNO gedaald tot – 0,1 %.

    (185)

    Het bovenstaande toont aan dat de bedrijfstak van de Unie ten tijde van het onderzoek nog steeds in een fragiele situatie verkeert: nog steeds dalende winsten, dicht bij het break-evenpoint in 2010 en het TNO. Daarnaast werd elke mogelijkheid tot meer groei en winst ondergraven door de druk die werd uitgeoefend door invoer met dumping uit de VRC en ontwijkende invoer (zie de overwegingen 223 en 224).

    (186)

    Toch slaagde de bedrijfstak erin om zijn marktaandeel in een krimpende markt te handhaven en zelfs enigszins uit te breiden. De toegenomen investeringen in de beoordelingsperiode (+ 16 %) geven blijk van het streven om concurrerend te blijven. De investeringsgroei laat samen met de nieuwste innovaties van de bedrijfstak van de Unie, beschreven in overweging 248, ook zijn onderliggende vitaliteit en economische levensvatbaarheid zien.

    (187)

    Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3 van de basisverordening lijdt en zich nog steeds in een kwetsbare situatie bevindt.

    (188)

    Na mededeling hebben de partijen, onder verwijzing naar de zaak van de verduurzaamde mandarijnen (27), betoogd dat de Commissie, gelet op het ontbreken van bepaalde informatie door de lage graad van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs, verplicht was te handelen en dat zij door dit na te laten, haar procedurele verplichtingen uit hoofde van de basisverordening niet was nagekomen. Voorts hebben deze partijen voorgesteld om gebruik te maken van de Chinese exportstatistieken, die anders dan Eurostat de voornaamste soorten van de naar de EU-markt uitgevoerde rijwielen uitsplitsen, of om de nationale douaneautoriteiten van de grootste invoerende lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 3 of 4, van de basisverordening te verzoeken, een analyse van de verschillende uit de VRC ingevoerde soorten te maken.

    (189)

    Zoals vermeld in de overwegingen 19 en 21 heeft de Commissie de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC, een vereniging van Chinese producenten en de vertegenwoordigers van het betrokken land officieel van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. De Commissie nam contact op met ongeveer 70 Chinese ondernemingen die de Commissiediensten uit het vorige onderzoek reeds bekend waren; in een later stadium, toen het in overweging 16 genoemde antisubsidieonderzoek was geopend, achterhaalde zij nog eens ongeveer driehonderd producenten-exporteurs in de VRC, die ook in het kader van het onderhavige tussentijdse nieuwe onderzoek werden benaderd. Voorts werden de vertegenwoordigers van het betrokken land er bij de opening van het onderzoek van in kennis gesteld dat bij onvoldoende medewerking van de kant van de producenten-exporteurs, de Commissie haar bevindingen in overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening kan baseren op de beschikbare feiten. Er werd benadrukt dat een bevinding op basis van de beschikbare feiten voor de betrokken partij minder gunstig kan zijn.

    (190)

    In de zaak van de verduurzaamde mandarijnen was het door het Hof geanalyseerde element de mate van inspanning die de Commissie had moeten doen om -door het zoeken naar medewerking vanuit als zodanig vastgestelde mogelijke referentiemarkten-, van binnenlandse producenten in een derde land met een markteconomie relevante gegevens te verkrijgen voor de berekening van de normale waarde, op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde.

    (191)

    In het onderhavige onderzoek is het gebrek aan gegevens te wijten aan de grote mate van niet-medewerking van de partijen waarop het onderzoek in casu betrekking heeft. De partijen zijn, zoals vermeld in overweging 186, herhaaldelijk verzocht mee te werken, maar hebben dit niet gedaan. Derhalve heeft de Commissie, anders dan in de zaak van de verduurzaamde mandarijnen, de betrokken partijen actief en herhaaldelijk om medewerking verzocht. De vergelijking tussen de zaak van de verduurzaamde mandarijnen en het huidige onderzoek ontbeert derhalve feitelijke grondslag.

    (192)

    De Commissie heeft de bruikbaarheid van andere bronnen beoordeeld, met inbegrip van de Chinese exportstatistieken. De conclusie was dat de alternatieve bronnen niet geëigend waren voor dit onderzoek, omdat de mate van nauwkeurigheid onvoldoende was voor de berekening van nieuwe marges. Daarnaast bleken de Chinese statistieken ook inconsistent met de Eurostat-statistieken te zijn, bijvoorbeeld doordat zij aanzienlijk hogere niveaus van invoer lieten zien dan de invoerniveus volgens de Eurostat-statistieken. Er kon derhalve van de voorgestelde alternatieve bronnen geen gebruik worden gemaakt. Sommige partijen stelden tevens voor dat de Commissie zou moeten samenwerken met de nationale douaneautoriteiten van de grootste invoerende lidstaten, in het kader van een analyse van de verschillende productcategorieën die vanuit de VRC werden ingevoerd. Ten aanzien van deze stelling wordt geoordeeld dat, afgezien van de praktische onmogelijkheid, dergelijke gegevens ook indien zij zouden zijn verzameld, geen oplossing hadden geboden voor het informatiegat dat door de niet-medewerking was veroorzaakt. Dit met name omdat het verlangde niveau van onderzoek niet enkel op rekeningen had kunnen worden gebaseerd, waarbij niet alle productsoortbeschrijvingen in een mate van nauwkeurigheid voorhanden zijn die vereist is om productsoorten zinvol te kunnen vergelijken.

    (193)

    Sommige partijen betoogden voorts dat de Commissie geen analyse van het productassortiment van de invoer uit de VRC had verricht, om een billijke vergelijking van de invoer met in de Unie geproduceerde rijwielen te kunnen maken, met het oog op een objectieve en billijke vergelijking bij de vaststelling van haar schade en de prijsonderbieding. Voorts stelden de partijen dat de Commissie had gerefereerd aan het prijsonderbiedingscijfer dat in het vorige onderzoek als genoemd in overweging 5 was vastgesteld, dat was berekend aan de hand van de gemiddelde prijzen van Eurostat, zonder dat de feitelijke samenstelling van de invoer bekend was. Voorts zou de Commissie niet hebben getracht te bepalen of de ingevoerde producten daadwerkelijk vergelijkbaar waren met in de Unie geproduceerde rijwielen, en derhalve vertoont de analyse van de Commissie inzake prijsonderbieding wat de niet-medewerkende producenten aangaat, mankementen. Om deze redenen, argumenteerden de partijen dat de Commissie er niet in was geslaagd een objectieve beoordeling te maken en evenmin haar vaststelling dat de bedrijfstak van de Unie nog altijd aanmerkelijke schade lijdt, voldoende heeft toegelicht.

    (194)

    In dit verband zij opgemerkt dat, zoals in overweging 160 is vermeld, de prijsonderbieding van de medewerkende producenten-exporteurs ten aanzien waarvan dumping was vastgesteld, is berekend op basis van hun feitelijk gecontroleerde uitvoerprijs (cif-prijs grens Unie), zowel met als zonder de dumpingmarge en met inachtneming van het productassortiment van hun uitvoer gedurende het TNO. Aangezien de medewerking van de Chinese producenten-exporteurs bijzonder gering was en bijgevolg de resultaten van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs niet representatief voor de gehele VRC konden worden geacht, zoals vermeld in overweging 145, konden echter de prijsonderbiedingsniveaus die waren vastgesteld in het tussentijds nieuw onderzoek tot wijziging als vermeld in overweging 3, niet worden gewijzigd.

    (195)

    Gelet op de grote mate van niet-medewerking moest de Commissie voor de vaststelling van de voor het gehele land geldende dumping-, prijsonderbieding- en schadeniveaus afgaan op de beschikbare feiten. In deze context heeft de Commissie gekeken naar alternatieve informatiebronnen die om de in de overwegingen 192 tot en met 194 vermelde redenen niet konden worden gebruikt. Bij ontbreken van daarmee strijdige bevindingen werden de in het tussentijds nieuw onderzoek vastgestelde dumping-, prijsonderbieding- en schadeniveaus uit het in het tussentijds nieuw onderzoek tot wijziging als vermeld in overweging 3 als referentie aangehouden.

    (196)

    Anders dan partijen stellen, zijn de referentieniveaus gebruikt die zijn vastgesteld tijdens het onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen bepaald in de in overweging 3 genoemde Verordening (EG) nr. 1095/2005, en niet die welke zijn vastgesteld tijdens het onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen bepaald in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011.

    (197)

    Daarnaast is betoogd dat de Commissie heeft nagelaten de gestelde fouten van de nationale douaneautoriteiten te onderzoeken, waarmee geen billijke vergelijking van de Chinese invoerprijzen mogelijk was. Er zij aan herinnerd dat in het huidige onderzoek geen zinvolle prijsvergelijking had kunnen plaatsvinden wegens de grote mate van niet-medewerking, zodat dit argument als niet ter zake doende werd beschouwd.

    F.   BLIJVENDE AARD VAN GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN EN WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DUMPING EN SCHADE

    1.   Dumping

    (198)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd onderzocht of de omstandigheden in verband met dumping en schade significant waren gewijzigd en of deze wijziging redelijkerwijs als blijvend kon worden aangemerkt.

    (199)

    Voor de drie medewerkende producenten-exporteurs uit de VRC gold in het vorige onderzoek een residueel recht, terwijl in het onderhavige onderzoek voor hen een individueel recht is berekend. Zoals vermeld in de overwegingen 113 voldeden alle drie de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC aan de eisen voor individuele behandeling. Het dossier bevatte geen informatie waaruit bleek dat de situatie van de betrokken medewerkende producenten-exporteurs in de nabije toekomst zou kunnen veranderen.

    (200)

    Voorts is uit het onderzoek gebleken dat het Chinese systeem van uitvoercontingenten dat tijdens het tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging van toepassing was, door de regering van de VRC is afgeschaft en vermoedelijk niet meer zal worden ingesteld, zeker gezien het feit dat de Chinese regering voor de rijwielsector een op de uitvoer gericht beleid voert, zoals vermeld in overweging 203. Verder is uit het onderzoek niet gebleken van bewijs dat het prijsgedrag van de drie ondernemingen in de nabije toekomst aanzienlijk zal veranderen.

    (201)

    Vandaar dat de gewijzigde omstandigheden die hebben geleid tot het berekenen van nieuwe dumpingmarges voor de drie medewerkende producenten-exporteurs in de VRC worden geacht van blijvende aard te zijn.

    (202)

    Wat het voor de gehele VRC geldende recht betreft, is uit het onderzoek niet gebleken van gewijzigde omstandigheden en wordt voorgesteld om het in het tussentijdse nieuwe onderzoek tot wijziging vastgestelde recht te handhaven.

    (203)

    Ook werd onderzocht of handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk was om de gevolgen van dumping te neutraliseren. Volgens de Chinese Bicycles Association werden in 2011 in totaal 83,45 miljoen rijwielen in de VRC geproduceerd, wat een stijging is van 2,3 % ten opzichte van 2010. Verder is de Chinese rijwielindustrie nog steeds een exportindustrie. In 2011 exporteerde de VRC 55,72 miljoen rijwielen, ofwel 67 % van de totale productie, wat een daling is van 4,2 % ten opzichte van 2010. De binnenlandse verkoop bedroeg in 2011 ongeveer 23,73 miljoen eenheden. De belangrijkste productieregio is Tianjin, waar in 2011 ongeveer de helft van de totale productie werd geproduceerd. Volgens het ontwikkelingsplan van de gemeente Tianjin voor de lichte industrie en de textielindustrie dat in het kader van het 12e vijfjarenplan is opgesteld, worden in deze gemeente nieuwe industrieparken ontwikkeld die speciaal zijn bedoeld voor de productie van rijwielen. De productiecapaciteit voor rijwielen in Tianjin zal in 2015 naar schatting 55 miljoen eenheden bedragen, wat een stijging is van 44 % ten opzichte van 2011. De helft daarvan is bestemd voor uitvoer (meer dan het totale verbruik in de Unie in het TNO).

    (204)

    Voorts meldden de drie medewerkende ondernemingen een bezettingsgraad tussen 72 % en 81 % in het TNO. Extrapolatie levert voor de Chinese industrie een geschatte reservecapaciteit op van meer dan 25 miljoen rijwielen. Dat is meer dan het dubbele van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie in het TNO en 24 % meer dan het totale verbruik in de Unie. Voorts geldt dat de productie van rijwielen arbeidsintensief is en arbeidskrachten in de VRC zeer goedkoop zijn, waardoor Chinese producenten vrij snel extra capaciteit kunnen opbouwen.

    (205)

    Verder is de markt van de Unie qua omvang na de Chinese markt de grootste in de wereld. Deze grote potentiële vraag maakt de Unie zeer aantrekkelijk.

    (206)

    De bevindingen van het onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen (zie overweging 14) bevestigen dat de markt van de Unie nog steeds een aantrekkelijke markt is voor producenten-exporteurs in de VRC en dat het zeer waarschijnlijk is dat zij in afwezigheid van maatregelen opnieuw een aanzienlijk deel van hun productie naar de Unie zullen uitvoeren.

    (207)

    Bovendien hebben andere potentiële exportmarkten voor de VRC ook antidumpingmaatregelen ingesteld (Canada (28)), waardoor het aantal derde landen waar het betrokken product onbelast kan worden ingevoerd, beperkt is.

    (208)

    Er wordt in herinnering gebracht dat vroeger in de Verenigde Staten op grote schaal rijwielen werden geproduceerd en op rijwielen uit de VRC antidumpingrechten van toepassing waren. Nadat deze rechten eind jaren negentig werden ingetrokken, werd de Amerikaanse markt overstroomd door invoer uit de VRC. De daaropvolgende jaren is de binnenlandse productie vrijwel volledig gestopt. Van de rijwielen die in 2011 in de Verenigde Staten werden verkocht, was naar schatting 99 % ingevoerd: 93 % uit de VRC en 6 % uit Taiwan. De binnenlandse productie van rijwielen in de Verenigde Staten wordt geschat op ongeveer 56 000 eenheden per jaar, terwijl het jaarlijks verbruik ongeveer 16 miljoen eenheden bedraagt. De totale rijwielmarkt van de Verenigde Staten (inclusief de verkoop van onderdelen en accessoires) vertegenwoordigde in 2011 een geschatte waarde van 6 miljard US-dollar.

    (209)

    De conclusie luidt derhalve dat de Chinese rijwielindustrie georiënteerd is op de export en dat zij zich al eerder op verschillende markten in de hele wereld schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke tariefpraktijken. Bovendien bevestigen de bevindingen van het onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen dat de Chinese exporteurs nog steeds belangstelling hebben voor de markt van de Unie. Voorts doen de tariefpraktijken van de Chinese exporteurs vermoeden dat de markt van de Unie bij het intrekken van de maatregelen zeer waarschijnlijk overstroomd zou worden met laaggeprijsde Chinese invoer om de binnenlandse markt over te nemen. Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen nog steeds noodzakelijk is om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

    (210)

    Na de mededeling is betoogd dat in de analyse geen rekening is gehouden met het feit dat de groei van de productie in de VRC wordt beperkt door de mate van beschikbaarheid van arbeidskrachten, en dat de VRC haar voordeel op het gebied van arbeidskosten verliest ten opzichte van andere zuid-Aziatische landen die in het kader van preferentiële handelsovereenkomsten werken. Gelet op de niet-medewerking kon deze stelling niet nader worden gecontroleerd en werd zij derhalve buiten beschouwing gelaten.

    2.   Schade

    (211)

    Reden voor het ambtshalve openen van een tussentijds nieuw onderzoek waren de volgende veranderingen in de organisatiestructuur van de bedrijfstak van de Unie: i) een overschakeling van de volledige productie op (gedeeltelijke) assemblage met gebruikmaking van ingevoerde onderdelen; ii) een wijziging van het kostenniveau de uitbreiding en het opzetten van nieuwe productiefaciliteiten in Centraal- en Oost-Europa; iii) een toenemende wijziging in het gebruik van grondstoffen en halffabrikaten, van staal tot legeringen, naar aanleiding van consumentenontwikkelingen. Blijkens de in overweging 162 uiteengezette bevindingen zijn al deze ontwikkelingen gaande en hebben zij een mondiaal karakter. Bijgevolg is het onwaarschijnlijk dat in dit opzicht in de nabije toekomst veranderingen zullen optreden.

    (212)

    Wat betreft de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren van de schade, is het gezien de toch al fragiele situatie van de bedrijfstak van de Unie, zoals beschreven in de overwegingen 184 tot en met 187, waarschijnlijk dat de producenten in de Unie een verdere prijsdruk als gevolg van invoer met dumping uit de VRC niet het hoofd zouden kunnen bieden en daardoor gedwongen zouden worden om de markt van de Unie te verlaten, met als gevolg verlies van werkgelegenheid en investeringen, technologie en knowhow (zie de overwegingen 247 en 248). Derhalve wordt geconcludeerd dat de schade waarschijnlijk zal voortduren als de maatregelen worden ingetrokken.

    (213)

    Enkele partijen voerden aan dat uit openbare informatie zou blijken dat de bedrijfstak van de Unie in een goede financiële situatie verkeert en bijgevolg geen aanmerkelijke schade lijdt. De financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie is beoordeeld aan de hand van informatie die tijdens het onderzoek bij een representatieve steekproef van producenten in de Unie is verzameld en gecontroleerd. Deze beoordeling kan niet worden vervangen door openbare informatie over enkele producenten, zelfs niet als de productie en verkopen van die producenten „omvangrijk” zijn. De in de overwegingen 162 tot en met 187 geanalyseerde bevindingen zijn in tegenspraak met de door partijen verstrekte informatie. Hun argumenten zijn derhalve ongegrond verklaard.

    (214)

    Ook werd aangevoerd dat handhaving van de antidumpingmaatregelen tegen de VRC discriminerend zou zijn, omdat invoer uit andere derde landen, in het bijzonder Sri Lanka, met dumping zou worden verkocht en schade zou veroorzaken zonder dat tegen die landen een maatregel is ingesteld. Dit is onjuist. Naar aanleiding van het onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen zijn deze maatregelen uitgebreid tot de invoer van rijwielen uit onder meer Sri Lanka. Daarnaast werd geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit bleek dat de echte producenten in het betrokken land met dumping zouden verkopen. Het argument van de partij werd derhalve ongegrond verklaard en verworpen.

    G.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Inleiding

    (215)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd onderzocht of de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie had geleden, was veroorzaakt door de betrokken invoer met dumping. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping uit de VRC waardoor de bedrijfstak van de Unie schade had kunnen lijden, werden eveneens onderzocht, om uit te sluiten dat mogelijke schade als gevolg van deze andere factoren aan de invoer met dumping uit de VRC zou worden toegeschreven. Hiervoor werden met name de resultaten van het onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen geanalyseerd.

    2.   Gevolgen van de invoer met dumping uit de VRC

    (216)

    De invoer uit de VRC nam gedurende de beoordelingsperiode af en vertegenwoordigde in het TNO een marktaandeel van 2,9 %. Dit relatieve lage en krimpende marktaandeel moet worden gezien tegen de achtergrond van de ontwijkende invoer uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië (zie de overwegingen 223 en 224).

    (217)

    Zoals vermeld in overweging 160, werd geconcludeerd dat de prijzen van de invoer uit de VRC de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie sterk bleven onderbieden en zo een aanzienlijk prijsdrukkend effect op de markt van de Unie hadden.

    (218)

    Tegelijkertijd vertoonden de meeste schade-indicatoren een negatieve trend. Dat geldt met name voor de productie- (– 19 %) en verkoophoeveelheid (– 9 %), de productiecapaciteit (– 5 %) en de bezettingsgraad (– 14 %).

    (219)

    De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie nam gedurende de hele beoordelingsperiode af en de bedrijfstak kwam dicht bij het break-evenpoint door het prijsdrukkend effect van de invoer uit de VRC. Hierdoor kon de bedrijfstak de prijzen niet verhogen tot een winstgevend niveau zonder aanzienlijk marktaandeel te verliezen.

    (220)

    Vandaar dat wordt geconcludeerd dat het prijsdrukkend effect van de invoer van rijwielen tegen dumpingprijzen een doorslaggevende factor is geweest bij het ontstaan van de huidige kwetsbare economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (221)

    Na de mededeling is betoogd dat de relevantie van de dalende productie en bezettingsgraad onvoldoende is toegelicht, met name gelet op het feit dat de productiedaling niet werd geacht gevolgen voor de winstgevendheid te hebben. Er zij opgemerkt dat alle schade-elementen relevant zijn voor de beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie, ongeacht of zij in een concrete zaak gevolgen voor de winstgevendheid hebben. Zoals toegelicht in overweging 237, werd de daling van de winstgevendheid en van andere winstgerelateerde indicatoren niet veroorzaakt door de krimpende markt, maar kan deze worden toegeschreven aan de voortdurende druk van de Chinese invoer met dumping. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    (222)

    Dezelfde partij betoogde tevens dat de ontwikkeling van het marktaandeel van de Chinese invoer niet naar behoren is geanalyseerd, omdat bij de analyse niet is ingegaan op de scherpe daling van de invoer gedurende de beoordelingsperiode. Tevens werd gesteld dat het onderzoek naar het oorzakelijk verband niet was ingegaan op de ontwikkeling van stijgende prijzen van deze uitvoer. In dit verband zij eraan herinnerd dat het dalende volume van de Chinese invoer moet worden gezien tegen de achtergrond van de bevindingen van het parallelle onderzoek naar ontwijking (zie overweging 216). De aan de hand van Eurostat vastgestelde prijsontwikkeling van de Chinese invoer is niet bepalend, aangezien daarin geen rekening is gehouden met de prijsontwikkeling van de invoer van Chinese fietsen via de ontwijkende landen. Daarom werd het argument verworpen.

    3.   Gevolgen van ontwijkende invoer

    (223)

    Zoals opgemerkt in overweging 15 bleek uit het onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen dat de geldende maatregelen tegen de VRC werden ontweken door assemblage en overlading in Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië. Op basis van deze bevindingen werd het verschil tussen de omvang van de invoer uit de landen in kwestie zoals geregistreerd blijkens Eurostat en de omvang van de uitvoer door bekende echte producenten, d.w.z. producenten die om de in Verordening (EU) nr. 501/2013 genoemde redenen in aanmerking kwamen voor vrijstelling van de uitgebreide maatregelen, geacht invoer te zijn waarmee de geldende maatregelen worden ontweken („ontwijkende invoer”).

    (224)

    In de causaliteitsanalyse werd ervan uitgegaan dat deze invoer feitelijk afkomstig was uit de VRC en bijgevolg samen met de rechtstreekse invoer uit de VRC moest worden beoordeeld. Op basis hiervan werd de omvang van de invoer uit de VRC vastgesteld op 1 904 761 eenheden in het TNO. In 2008 werden 2 321 240 eenheden ingevoerd. Dit cijfer daalde in 2009 tot 1 802 101 eenheden, ofwel met 22 %, en steeg in 2010 weer tot bijna hetzelfde niveau als in 2008, wat goed was voor een marktaandeel van 10,6 %. Aan het einde van het TNO was de invoer weer met 13 % gedaald en bedroeg het marktaandeel 9,5 %. In de beoordelingsperiode nam de omvang van de invoer met 18 % af. Vanwege de krimpende markt (zie overweging 153) leidde de beschreven afname van de invoerhoeveelheid niet tot een significant verlies van marktaandeel. Dat was aan het einde van de beoordelingsperiode immers maar met 0,8 % afgenomen. Omdat onbekend is uit welke producten de invoer uit de VRC en de ontwijkende invoer precies zijn samengesteld (m.a.w. het productassortiment), is een vergelijking van de prijzen van die invoer met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie niet zinvol.

    Tabel 16

    Invoer uit de VRC plus ontwijkende invoer uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

    Hoeveelheid (eenheden)

    2 321 240

    1 802 101

    2 194 354

    1 904 761

    Index (2008 = 100)

    100

    78

    95

    82

    Marktaandeel (%)

    10,3

    8,8

    10,6

    9,5

    Bron:

    Eurostat

    (225)

    Na de mededeling stelden sommige partijen dat de analyse van het effect van de ontwijkende invoer mankementen vertoonde, aangezien zij enkel was gebaseerd op de gevolgen van het volume, en er derhalve geen sprake was van een prijsvergelijking op basis van een analyse van een productassortiment. Deze ontoereikende analyse zou het gevolg zijn van procedurele tekortkomingen, aangezien de analyse van het productassortiment niet had plaatsgevonden ondanks medewerking van producenten-exporteurs uit de betrokken landen. Voorts werd gesteld dat de invoer uit deze landen in de Unie betrekking heeft op goedkope kinder- of andere fietsen die niet met de in de Unie geproduceerde fietsen concurreren. In dit verband zij opgemerkt dat de analyse van het productassortiment niet had kunnen worden uitgevoerd om de in overweging 192 uiteengezette redenen. Tevens hield het merendeel van de ontwijkende invoer verband met overladingen waarbij geen informatie over het productassortiment beschikbaar was. Ten slotte zij opgemerkt dat de producenten in de Unie in alle productsegmenten produceren; bijgevolg is het argument over beweerdelijk niet-concurrerende invoer van kinderfietsen en fietsen uit het onderste segment ongegrond.

    4.   Gevolgen van andere factoren

    4.1.   Invoer uit andere derde landen

    (226)

    De totale invoer uit andere derde landen bedroeg aan het einde van het TNO 6 931 333 eenheden. Dit betekent dat de invoer uit die landen in de beoordelingsperiode met 1 % is gestegen

    (227)

    Omdat het verbruik in de Unie in die periode daalde, bleef het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen min of meer stabiel en bedroeg in het TNO 34 %.

    (228)

    Taiwan bleef voor de Unie met gedurende de beoordelingsperiode een relatief constant marktaandeel het grootste land van uitvoer naar de Unie en vertegenwoordigde aan het einde van het TNO 14 % van het verbruik in de Unie.

    (229)

    Thailand was het op een na grootste land van uitvoer voor de Unie. Het marktaandeel van de invoer uit dit land daalde in de beoordelingsperiode met 2 procentpunten, namelijk van 7 % in 2008 tot 5 % aan het einde van het TNO.

    (230)

    Zoals vermeld in overweging 157, wordt bij de prijzen aan de hand van Eurostat geen rekening gehouden met het feit dat uit ieder land een ander productassortiment wordt ingevoerd en worden om die reden indexen gebruikt om de prijsontwikkelingen weer te geven. Omdat onbekend is welke productassortimenten uit andere derde landen werden ingevoerd, is het niet zinvol om de prijzen van die invoer te vergelijken met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie.

    (231)

    Alleen de invoer uit Taiwan was groter dan die uit de VRC (inclusief ontwijkende invoer). In dit verband moet worden opgemerkt dat de invoer uit Taiwan in het algemeen is bedoeld voor de hogere marktsegmenten en dat geen bewijs van het tegendeel is geleverd. Vandaar dat deze invoer niet als een oorzaak van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade kan worden beschouwd.

    (232)

    Verscheidene partijen voerden aan dat uit andere derde landen tegen lagere prijzen werd ingevoerd dan uit de VRC en dat de invoer uit de VRC daarom niet de oorzaak kon zijn van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie had geleden. Dit argument moest worden afgewezen omdat, om de in overweging 157 genoemde redenen, op basis van Eurostat geen gemiddelde invoerprijzen konden worden vastgesteld en bijgevolg op die basis geen conclusie kon worden getrokken.

    (233)

    Een andere partij voerde aan dat de invoer uit derde landen die vanaf 1 januari 2011 onder het algemeen preferentiestelsel (APS) vallen (Cambodja en Bangladesh), naar verwachting zou stijgen. Het effect hiervan op de invoerprijzen en -hoeveelheden en de gevolgen voor de markt van de Unie kunnen niet vooraf worden beoordeeld. Bovendien was geen informatie beschikbaar over het vermogen van die landen om hun productiecapaciteit en verkoop op de markt van de Unie te vergroten. Aangezien op deze basis geen eenduidige conclusie kon worden getrokken, werd het argument afgewezen.

    (234)

    Na de mededeling voerden de partijen aan dat het effect van de invoer uit derde landen met preferentiële handelsovereenkomsten niet naar behoren was onderzocht, omdat de invoer uit deze landen qua volume vergeleken met die uit China aanzienlijk was, en een deel daarvan ook lager geprijsd. In dit verband zij eraan herinnerd dat de VRC de op één na grootste invoerder in de Unie is. De invoer uit andere derde landen lag in alle gevallen onder de omvang van de invoer van de Chinese rijwielen. Tevens werden geen klachten over dumping tegen deze landen ingediend. Derhalve luidde de conclusie dat het effect van de invoer uit deze landen niet zodanig kon zijn dat daardoor het oorzakelijk verband tussen de grote omvang van de invoer met dumping uit China en de voortdurende aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie, werd verbroken. Daarom werd het argument verworpen.

    Tabel 17

    Invoer uit andere derde landen  (29)

     

    2008

    2009

    2010

    TNO

     

    Eenheden

    Marktaandeel

    Prijs

    EUR/eenheid

    Eenheden

    Marktaandeel

    Prijs

    EUR/eenheid

    Eenheden

    Marktaandeel

    Prijs

    EUR/eenheid

    Eenheden

    Marktaandeel

    Prijs

    EUR/eenheid

    Taiwan

    3 428 043

    15 %

     

    2 949 433

    14 %

     

    3 458 448

    17 %

     

    2 864 114

    14 %

     

    Index

    100

    100

    100

    86

    94

    126

    101

    110

    125

    84

    93

    151

    Thailand

    1 522 209

    7 %

     

    1 384 410

    7 %

     

    1 234 123

    6 %

     

    993 952

    5 %

     

    Index

    100

    100

    100

    91

    99

    118

    81

    88

    114

    65

    73

    113

    Overige

    2 746 124

    12 %

    66

    2 838 962

    14 %

    73

    2 847 164

    14 %

    80

    3 077 535

    15 %

    80

    Index

    100

    100

    100

    103

    113

    111

    104

    113

    122

    112

    125

    121

    Totaal

    7 696 376

    34 %

    99

    7 172 805

    35 %

    116

    7 539 735

    36 %

    122

    6 935 601

    34 %

    132

    Index

    100

    100

    100

    93

    102

    118

    98

    106

    124

    90

    101

    134

    Bron:

    Eurostat

    4.2.   Ontwikkeling van het verbruik

    (235)

    Zoals in overweging 153 is vermeld, is het verbruik in de periode van 2008 tot het einde van het TNO met 10 % gedaald. Maar ondanks die krimpende markt handhaafde de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel en groeide het marktaandeel zelfs een beetje (zie overweging 168). Een krimpende markt kan dus geen oorzaak van schade zijn geweest.

    4.3.   Economische crisis en klimaat

    (236)

    Sommige partijen voerden aan dat de wijdverspreide negatieve economische omstandigheden in de Unie een negatief effect hadden op het koopgedrag van consumenten. Ook werd aangevoerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie ten minste voor een deel te wijten was aan de slechte weersomstandigheden in de Unie in 2011. Deze factoren zouden hebben geleid tot de algehele daling van het verbruik in de Unie.

    (237)

    Uit het onderzoek is inderdaad gebleken dat in de beoordelingsperiode sprake was van een dalend verbruik. Zoals in overweging 234 is opgemerkt, kan de krimpende markt echter geen oorzaak van schade zijn geweest.

    (238)

    De partijen in kwestie voerden ook aan dat de productie en werkgelegenheid niet afnamen door de invoer met dumping maar door de negatieve ontwikkeling van het verbruik. Aangezien de rijwielindustrie geen hoge vaste kosten heeft, had de productiedaling echter geen gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak. En de afname van de werkgelegenheid is een gevolg van de herstructurering van de bedrijfstak. Hoe dan ook, het dalende verbruik biedt geen verklaring voor de negatieve ontwikkeling van andere schade-indicatoren.

    4.4.   Invoer zonder dumping

    (239)

    De invoer zonder dumping van één van de medewerkende producenten-exporteurs bedroeg nauwelijks meer dan 0 % van de totale invoer uit de VRC en was dus verwaarloosbaar. De invoer van die producent-exporteur kan daarom geen waarneembaar effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie hebben gehad.

    4.5.   Elektrische fietsen

    (240)

    Aangevoerd werd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade was veroorzaakt door de opkomst van elektrische fietsen, die het betrokken product zouden vervangen. Elektrische fietsen zijn echter nog maar zeer recentelijk in opkomst en werden in het TNO maar marginaal verkocht. Bijgevolg kan de verkoop van elektrische fietsen geen effect hebben gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    4.6.   Gevolgen van de structurele veranderingen

    (241)

    Na de mededeling voerde een partij aan dat de Commissie bij haar onderzoek van de schade en het oorzakelijk verband niet het effect had onderzocht van de als zodanig erkende structurele veranderingen van de markt en de bedrijfstak van de Unie. Bij wijze van voorbeeld werd gesteld dat de Commissie het effect van de verplaatsing van de productie naar de Oost-Europese landen niet bij haar analyse van de productiekosten had betrokken. In dit opzicht zij opgemerkt dat de analyse van de blijvende aard van de veranderingen is verricht (zie overweging 162) en dat de conclusie luidde dat de veranderingen van blijvende aard waren (zie overweging 211). Om deze reden is de schade opnieuw geanalyseerd, op basis van een steekproef van producenten in de Unie die zodanig zijn geselecteerd dat de structuurveranderingen tot uiting komen. Derhalve is bij de analyse van de schade en het oorzakelijk verband naar behoren rekening gehouden met het effect van die veranderingen. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    4.7.   Conclusie

    (242)

    Ondanks het dalende verbruik in de Unie werden aanzienlijke hoeveelheden in de VRC geproduceerde rijwielen door rechtstreekse of ontwijkende invoer met dumping op de markt van de Unie gebracht. Het vrij stabiele en significante marktaandeel van deze invoer gedurende de beoordelingsperiode deed zich voor in een periode waarin de kwetsbaarheid van de bedrijfstak van de Unie voortduurde (zie de overwegingen 184 tot en met 187). Daarom werd geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband was tussen de invoer uit de VRC (rechtstreeks en ontwijkend) en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie had geleden.

    (243)

    Daarnaast werden nog andere factoren onderzocht, zoals de invoer uit andere derde landen, de ontwikkeling van het verbruik, de economische crisis en de klimaatsomstandigheden, de invoer zonder dumping en de opkomst van elektrische fietsen. Geen van deze factoren bleek belangrijk genoeg om het vastgestelde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de geleden aanmerkelijke schade te verbreken.

    (244)

    Op basis van bovenstaande analyse, waarin de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren werden onderscheiden en gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping, werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VRC en de ontwijkende invoer aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

    H.   BELANG VAN DE UNIE

    1.   Inleiding

    (245)

    Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening is onderzocht of er ondanks de conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is om antidumpingmaatregelen tegen invoer met dumping uit de VRC in te stellen die voorzien in de heffing van de hieronder genoemde rechten (zie overweging 279).

    (246)

    In de vorige onderzoeken werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Omdat het onderhavige onderzoek een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening is en bijgevolg betrekking heeft op een situatie waarin al antidumpingmaatregelen zijn ingesteld, kan worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben gehad.

    (247)

    Het belang van de Unie is bepaald op basis van een beoordeling van de belangen van de verschillende betrokken partijen, te weten: de bedrijfstak van de Unie, producenten van rijwielonderdelen, niet-verbonden importeurs en gebruikers.

    2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (248)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds in een fragiele situatie verkeert. Gezien de aanzienlijke omvang van de invoer met dumping uit de VRC en de waarschijnlijkheid dat de dumping wordt voortgezet en de schade zal voortduren, is het zeer waarschijnlijk dat de productie van rijwielen uit de Unie zou verdwijnen als de maatregelen werden ingetrokken.

    (249)

    De bedrijfstak van de Unie draagt in aanzienlijke mate bij aan technologische innovatie en spin-offs, zoals de recentelijk ontwikkelde fietsen met trapondersteuning en elektrische fietsen, die zonder rijwielindustrie in de Unie niet economisch levensvatbaar zouden zijn. De bedrijfstak draagt ook bij aan het bereiken van milieudoelen, zoals de vergroening en het koolstofvrij maken van het vervoer.

    (250)

    De bedrijfstak van de Unie is ook de motor van toeleveringsbedrijven, die bijvoorbeeld rijwielonderdelen en -accessoires en aanverwante diensten leveren. De bedrijfstak is goed voor 60 000 tot 70 000 directe en indirecte banen in de Unie.

    (251)

    De bedrijfstak van de Unie heeft in herstructurering en innovatie geïnvesteerd. Als de bedrijfstak verdwijnt, gaan die investeringen verloren. Bij handhaving van de maatregelen zou de bedrijfstak in staat zijn om zijn afzet te handhaven en mogelijk zelfs te vergroten en zo het noodzakelijke rendement behalen om te kunnen blijven investeren in nieuwe technologie en innovatie.

    (252)

    Gezien de in de overwegingen 184 tot en met 187 uiteengezette conclusies betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie, wordt verwacht dat intrekking van de maatregelen de financiële situatie van de bedrijfstak aanzienlijk zal doen verslechteren en uiteindelijk tot het stoppen van de productie zal leiden. De antidumpingmaatregelen zijn bijgevolg in het belang van de bedrijfstak.

    3.   Belang van producenten van rijwielonderdelen

    (253)

    De vereniging van fabrikanten van rijwielonderdelen (COLIPED) heeft zich tijdens het onderzoek kenbaar gemaakt. Volgens informatie van COLIPED telt de Unie ongeveer 370 toeleveringsbedrijven voor de rijwielindustrie, die werk verschaffen aan ongeveer 16 000 mensen. Deze toeleveringsbedrijven zijn afhankelijk van voortzetting van de rijwielproductie in de Unie.

    (254)

    Drieënvijftig fabrikanten van rijwielonderdelen, die samen goed zijn voor 39 % van de totale omzet van de rijwielonderdelenindustrie, die wordt geraamd op 1,2 miljard EUR, lieten weten voorstander van de maatregelen te zijn. De fabrikanten van rijwielonderdelen profiteren van de uitbreiding van de bestaande maatregelen tot essentiële rijwielonderdelen (zie overweging 1). De bestaande vrijstellingsregeling (zie overweging 1) stimuleert de lokale productie van rijwielonderdelen door te bepalen dat de waarde van de Chinese onderdelen minder dan 60 % van de totale waarde van de gebruikte onderdelen moet bedragen. Dankzij de ingestelde maatregelen kon de bedrijfstak van de Unie investeren in nieuwe projecten die erop waren gericht om in de Unie de productie van bepaalde essentiële onderdelen te hervatten.

    (255)

    Gebleken is dat als die maatregelen worden ingetrokken en de productie van rijwielen in de Unie stopt, ook de rijwielonderdelenindustrie in de Unie daarvan de negatieve gevolgen zal ondervinden, omdat zij haar afnemers zal kwijtraken. Derhalve wordt geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen in het belang van de rijwielonderdelenindustrie zijn.

    4.   Belang van de gebruikers/consumenten

    (256)

    De Europese Fietsersfederatie (ECF), de overkoepelende organisatie van nationale fietsersverenigingen in Europa, ondersteunt de handhaving van de geldende antidumpingmaatregelen. De ECF voerde aan dat lokale productie in het belang van de consument is, omdat het zowel kwaliteit en veiligheid als een gespecialiseerde klantenservice verzekert.

    (257)

    Volgens de ECF zou een toename van de invoer uit de VRC negatief uitwerken op de hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen in de Unie en daarmee ten koste gaan van de consument.

    (258)

    De antidumpingrechten zullen volgens de ramingen geen aanmerkelijk effect op de consumentenprijs hebben, omdat de meeste rijwielproducenten in de Unie onder de vrijstellingsregeling werken, ingevolge waarvan essentiële rijwielonderdelen van oorsprong uit de VRC vrij van rechten kunnen worden ingevoerd als de waarde daarvan minder dan 60 % van de totale waarde van de gebruikte onderdelen bedraagt.

    (259)

    Er wordt in herinnering gebracht dat in de vorige onderzoeken werd vastgesteld dat de maatregelen geen aanmerkelijke gevolgen voor de gebruikers/consumenten zouden hebben. Ondanks de maatregelen zijn in de Unie niet alleen rijwielen verkrijgbaar uit derde landen waartegen geen maatregelen zijn ingesteld, maar ook uit de VRC. Derhalve wordt geconcludeerd dat de antidumpingmaatregelen geen aanmerkelijke negatieve gevolgen voor de gebruikers in de Unie hebben.

    (260)

    Na de mededeling betoogde een partij dat bij de analyse onterecht geen rekening was gehouden met het negatieve effect van de maatregelen op de afnemers in de vorm van aanvullende kosten die de maatregelen zouden impliceren. Opgemerkt zij dat de ECF die de consumenten vertegenwoordigt, zich ten gunste van de maatregelen uitsprak om kwaliteits- en veiligheidsredenen (zie overweging 255). Voorts profiteren de consumenten reeds van de verlaagde prijs van bepaalde rijwielonderdelen vanwege de vrijstellingsregeling (zie overweging 257). Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

    5.   Belang van niet-verbonden importeurs

    (261)

    Geen van de niet-verbonden importeurs verleende tijdens het onderzoek zijn medewerking. Vandaar dat geen beoordeling kon worden gemaakt van de effecten van de maatregelen tijdens het TNO. Er wordt aan herinnerd dat antidumpingmaatregelen niet ten doel hebben de invoer te beletten, maar om weer tot billijke handelsvoorwaarden te komen en te waarborgen dat niet tegen schade veroorzakende prijzen wordt ingevoerd.

    (262)

    Ook wordt in herinnering gebracht dat er ook andere bronnen van invoer zijn en dat feitelijk ongeveer 45 % van het verbruik aan rijwielen is ingevoerd.

    (263)

    Aangezien invoer uit de VRC tegen billijke prijzen nog steeds zou zijn toegestaan en de invoer uit andere derde landen ook gewoon zou doorgaan, zouden importeurs hun traditionele activiteiten naar alle waarschijnlijkheid gewoon voortzetten wanneer de maatregelen tegen invoer met dumping uit de VRC werden gehandhaafd. De gewijzigde antidumpingmaatregelen voor de drie medewerkende producenten-exporteurs zouden de mogelijkheden voor invoer uit de VRC tegen een nulprocent- of verlaagd tarief vergroten. Derhalve wordt geconcludeerd dat de antidumpingmaatregelen geen aanmerkelijke negatieve gevolgen voor de niet-verbonden importeurs in de Unie hebben.

    6.   Effectiviteit van de maatregelen

    (264)

    Eén partij voerde aan dat antidumpingmaatregelen niet effectief zouden zijn, wat zou blijken uit het feit dat de bedrijfstak van de Unie na bijna twintig jaar antidumpingmaatregelen nog steeds schade lijdt. Producenten-exporteurs in de VRC blijken de maatregelen te ontwijken door uitvoer via andere derde landen. Dit is op zijn minst een gedeeltelijke verklaring voor de fragiele situatie waarin de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO verkeerde. Het argument werd daarom verworpen.

    (265)

    Na de mededeling betoogden sommige partijen dat de sinds 23 jaar bestaande maatregelen noch juridisch noch handelspolitiek gerechtvaardigd zijn. Opgemerkt zij dat er, zolang er aan de voorwaarden voor instelling of handhaving van de maatregelen wordt voldaan, evenwel geen beperking in de tijd voor die maatregelen van toepassing is. Voorts zijn de maatregelen in het onderhavige geval gerechtvaardigd, aangezien van schade veroorzakende dumping is gebleken. Bovendien wordt de situatie van de bedrijfstak van de Unie verder ondermijnd door de ontwijking. Het argument wordt dan ook verworpen.

    7.   Conclusie

    (266)

    Handhaving van de maatregelen tegen invoer met dumping van rijwielen van oorsprong uit de VRC is duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie en van de leveranciers van rijwielonderdelen in de Unie. Handhaving van de maatregelen zou het voor de bedrijfstak van de Unie mogelijk maken om te groeien en de door de invoer met dumping veroorzaakte situatie te verbeteren. Bovendien zouden importeurs geen wezenlijke gevolgen van de maatregelen ondervinden, omdat rijwielen uit de VRC en andere derde landen nog steeds tegen redelijke prijzen op de markt zouden worden aangeboden. Voorts is op grond van het uitvoerige gebruik van de bestaande vrijstellingsregeling door de bedrijfstak van de Unie geconcludeerd dat de bestaande maatregelen geen aanmerkelijke negatieve gevolgen voor gebruikers/consumenten hebben. Wanneer de maatregelen daarentegen worden ingetrokken, zullen de rijwielproducenten in de Unie hun productie waarschijnlijk moeten stopzetten, waardoor ook het bestaan van de producenten van rijwielonderdelen in de Unie in gevaar zal komen.

    (267)

    Gezien het bovenstaande en gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie zijn er geen dwingende redenen tegen de instelling van maatregelen die voorzien in de heffing van de hieronder genoemde rechten (zie overweging 279) op het betrokken product van oorsprong uit de VRC.

    I.   VOORGESTELDE RECHTEN

    1.   Schademarge

    (268)

    Gezien de conclusies inzake dumping, de hieruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie, dienen de bestaande maatregelen, zoals ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011, te worden gehandhaafd, behoudens hetgeen hieronder is bepaald.

    (269)

    Bij het bepalen van de hoogte van deze maatregelen is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de producenten in de Unie op te heffen.

    (270)

    De rechten moeten hoog genoeg zijn om de door de invoer in kwestie veroorzaakte schade op te heffen, maar mogen de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van het bedrag aan rechten dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping ongedaan te maken, is ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die onder normale concurrentievoorwaarden, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak in de sector kan worden behaald. De voor deze berekening gebruikte winstmarge, vóór belastingen, is 8 % van de omzet. Dit is hetzelfde percentage dat bij het vorige onderzoek werd aangehouden, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat dit percentage gewijzigd moet worden.

    (271)

    Aangezien van de kant van de VRC zeer weinig medewerking werd verleend, zoals vermeld in de overwegingen 22 en 24, kunnen de bevindingen voor de medewerkende ondernemingen niet als representatief voor het land worden beschouwd. Bijgevolg blijft de voor het gehele land geldende schademarge, zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1095/2005, ongewijzigd.

    (272)

    Voor de twee medewerkende exporteurs ten aanzien waarvan dumping werd vastgesteld, werd de schademarge berekend op basis van hun eigen uitvoerprijzen, die werden vergeleken, voor hetzelfde handelsstadium, met de geen schade veroorzakende prijzen van de bedrijfstak van de Unie voor de overeenkomstige productsoort. Voor de derde medewerkende exporteur, ten aanzien waarvan geen dumping werd vastgesteld, werd geen schademarge berekend. Voor Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd werd geen schademarge vastgesteld. Voor Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd, daarentegen, werd een schademarge vastgesteld die beduidend hoger was dan de dumpingmarge.

    (273)

    Na de mededeling betoogde een partij dat het winstdoel van 8 % was vastgesteld aan de hand van de marktvoorwaarden die niet overeenkomen met de huidige situatie en dat de Commissie niet naar behoren had gerechtvaardigd waarom het in het vorige onderzoek vastgestelde winstdoel (zie overweging 5) nog altijd gerechtvaardigd is. Opgemerkt zij dat er in het huidige nieuwe onderzoek geen aanwijzingen waren dat het winstdoelpercentage zou moeten worden gewijzigd. De betrokken partij heeft geen onderbouwde berekening of alternatief winstdoelpercentage ingediend. Het argument werd daarom verworpen.

    2.   Definitieve maatregelen

    (274)

    De in deze verordening gespecificeerde individuele antidumpingrechten voor de drie medewerkende groepen exporteurs in de VRC, zijn vastgesteld op basis van de bevindingen van het onderhavige onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die groepen is geconstateerd. Bedoelde rechten gelden dus uitsluitend voor producten van oorsprong uit de VRC die door die groepen zijn geproduceerd, met andere woorden: door de specifiek in deze verordening genoemde juridische entiteiten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht, dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”). De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn geproduceerd door een andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde groep, waaronder begrepen entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden. Op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

    (275)

    Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (30) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, wordt de verordening dienovereenkomstig gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

    (276)

    Voor een goede toepassing van het antidumpingrecht moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het TNO niet naar de Unie uitvoerden.

    (277)

    Om, gelet op het grote verschil in de hoogte van de rechten, het gevaar van ontwijking zo klein mogelijk te maken, moeten in dit geval speciale maatregelen worden genomen om een juiste toepassing van de rechten te garanderen. Deze bijzondere maatregelen omvatten onder meer de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in de bijlage bij deze verordening. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere producenten-exporteurs.

    (278)

    Wanneer de uitvoer van een van de ondernemingen die van een lager individueel recht profiteren, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar de ontwijking van maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de individuele rechten in te trekken en een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

    (279)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening worden de voor de medewerkende exporteurs geldende rechten vastgesteld op een niveau dat toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. Voor Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd en Ideal (Dongguan) Bike Co., Ltd zijn de rechten gebaseerd op de in het onderzoek vastgestelde dumpingmarges, omdat die lager waren dan de schademarges. Voor Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd was de schademarge lager dan de dumpingmarge en werd het recht bijgevolg vastgesteld op het niveau van de schademarge.

    (280)

    Op basis van de gegevens voor het TNO zijn de volgende individuele rechten berekend:

    Onderneming

    Definitief recht

    Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd

    19,2 %

    Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd

    0 %

    Ideal (Dong Guan) Bike Co. Ltd

    0 %

    Alle andere ondernemingen

    48,5 %

    (281)

    Ingevolge artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 71/97, is het bij onderhavige verordening ingestelde recht van 48,5 % voor alle andere ondernemingen (zie overweging 279) ook van toepassing op hoofdbestanddelen van rijwielen, zoals gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 71/97, van oorsprong uit de VRC,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Bij deze wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op niet-gemotoriseerde rijwielen (waaronder wel bakfietsen maar geen eenwielers zijn begrepen), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes 8712007091 en 8712007099), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, voor zover vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

    Onderneming

    Definitief recht

    Aanvullende Taric-code

    Zhejiang Baoguilai Vehicle Co. Ltd

    19,2 %

    B772

    Oyama Bicycles (Taicang) Co. Ltd

    0 %

    B773

    Ideal (Dong Guan) Bike Co. Ltd

    0 %

    B774

    Alle andere ondernemingen

    48,5 %

    B999

    3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de eisen van de bijlage, wordt overgelegd. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de vigerende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De uitbreiding van het antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de VRC tot bepaalde rijwielonderdelen van oorsprong uit de VRC bij Verordening (EG) nr. 71/97, wordt gehandhaafd.

    Het bij artikel 1, lid 2, ingestelde antidumpingrecht voor „alle andere ondernemingen” wordt het definitieve antidumpingrecht als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 29 mei 2013.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    R. BRUTON


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1.

    (3)  PB L 16 van 18.1.1997, blz. 55.

    (4)  PB L 17 van 21.1.1997, blz. 17.

    (5)  PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39.

    (6)  PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1.

    (7)  PB L 55 van 28.2.2008, blz. 1.

    (8)  PB L 261 van 6.10.2011, blz. 2.

    (9)  PB C 71 van 9.3.2012, blz. 10.

    (10)  PB L 258 van 26.9.2012, blz. 21.

    (11)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

    (12)  PB C 122 van 27.4.2012, blz. 9.

    (13)  PB C 346 van 14.11.2012, blz. 7.

    (14)  PB L 136 van 23.5.2013, blz. 15.

    (15)  PB L 282 van 28.10.2011, blz. 1.

    (16)  www.bloomberg.com

    (17)  http://news.xinhuanet.com/english/2008-12/26/content_10564812.htm

    (18)  Verordening (EU) nr. 627/2011 van de Commissie van 29 juni 2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht (PB L 169 van 29.6.2011, blz. 1) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2011 van de Raad van 14 december 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 336 van 20.12.2011, blz. 6).

    (19)  http://www.fsa.gov.uk/about/who

    (20)  http://www.amf-france.org/affiche_page.asp?urldoc=lesmissionsamf.htm&lang=en&Id_Tab=0

    (21)  http://www.csrc.gov.cn/pub/csrc_en/about/

    (22)  http://english.gov.cn/links/statecouncil.htm

    (23)  Arrest van het Gerecht van 18 september 2012 in de zaak T-156/11, Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd v. Raad, punt 167 (nog niet gepubliceerd), en arrest van het Gerecht van 10 oktober 2012 in de zaak T-150/09, Ningbo Yonghong Fasteners Co., Ltd v. Raad, punt 53 (nog niet gepubliceerd).

    (24)  Verordening (EU) nr. 1168/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 344 van 14.12.2012, blz. 1).

    (25)  Zaak C-249/10 P.

    (26)  PB L 237 van 3.9.2012, blz. 1.

    (27)  Zaak C-338/10 van 22 maart 2012.

    (28)  SIMA — Notice of Conclusion of re-investigation — Bicycles — 2011.

    (29)  Exclusief ontwijkende invoer uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië

    Bron:

    Eurostat

    (30)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


    BIJLAGE

    De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

    1.

    de naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

    2.

    de volgende verklaring:

    „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) rijwielen die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.

    Datum en handtekening”.


    Top