Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0158

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 158/2013 van de Raad van 18 februari 2013 tot hernieuwde instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    PB L 49 van 22.2.2013, p. 29–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2013

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2013/158/oj

    22.2.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 49/29


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 158/2013 VAN DE RAAD

    van 18 februari 2013

    tot hernieuwde instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    (1)

    Op 20 oktober 2007 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”) (2). Op 4 juli 2008 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 642/2008 (3) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de VRC.

    (2)

    De procedure werd ingeleid als gevolg van een op 6 september 2007 door de Spaanse nationale federatie van verenigingen in de sector groente- en fruitconserven (Federación Nacional de Asociaciones de la Industria de Conservas Vegetales, FENAVAL, voorheen FNACV) („de klager”) namens producenten wier productie 100 % uitmaakt van de totale communautaire productie van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) ingediende klacht. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal dat het betreffende product werd gedumpt en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, werd voldoende geacht om een procedure in te leiden.

    (3)

    Zoals vermeld in overweging 12 van de voorlopige verordening had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 oktober 2002 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    (4)

    Op 9 november 2007 onderwierp de Commissie de invoer van het onderhavige product uit de VRC aan registratie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1295/2007 van de Commissie van 5 november 2007 tot onderwerping aan registratieplicht van de invoer van bepaalde bereide en verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen en dergelijke) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (4).

    (5)

    Er zij aan herinnerd dat tot 8 november 2007 vrijwaringsmaatregelen van kracht waren met betrekking tot hetzelfde product. De Commissie legde voorlopige vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) op bij Verordening (EG) nr. 1964/2003 (5). Vervolgens werden definitieve vrijwaringsmaatregelen vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 658/2004 (6) („de vrijwaringsverordening”). Zowel de voorlopige als de definitieve vrijwaringsmaatregelen bestonden uit een tariefcontingent, hetgeen wil zeggen dat pas een recht verschuldigd was nadat het volume aan rechtenvrije invoer was bereikt.

    (6)

    Bij Verordening (EG) nr. 1355/2008 (7) („de oorspronkelijke verordening”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    (7)

    De orde van grootte van het definitieve antidumpingrecht lag tussen 361,4 en 531,2 EUR/t nettogewicht van het product.

    1.1.   Xinshiji-arrest

    (8)

    Bij arrest van 17 februari 2011 in de zaak T-122/09 — Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd en Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd/Raad van de Europese Unie ondersteund door de Europese Commissie (8) — („het Xinshiji-arrest”) verklaarde het Gerecht de oorspronkelijke verordening nietig voor zover deze de indieners van het verzoek Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd en Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd raakte.

    (9)

    De gronden voor het arrest van het Gerecht waren erin gelegen dat de Commissie inbreuk had gemaakt op de rechten van de verdediging door na te laten de informatie te verstrekken die de indieners van het verzoek nodig hadden om te bepalen of, gezien de structuur van de markt, de aanpassing van de uitvoerprijs aan het niveau af-fabriek van de importeur geëigend was, in die zin dat deze het mogelijk maakte om de uitvoerprijs te vergelijken met de prijs van de bedrijfstak in de EU in hetzelfde handelsstadium. Het Gerecht oordeelde voorts dat de Commissie niet heeft voldaan aan zijn motiveringsverplichting, aangezien de gronden voor een maatregel moeten worden vermeld in de tekst van de maatregel zelf en niet in schriftelijke of mondelinge toelichtingen in een later stadium, als de maatregel in kwestie al onderwerp is van een procedure bij de rechterlijke instanties van de Europese Unie.

    (10)

    De Commissie heeft in april 2011 een beroep (C-195/11P) ingesteld teneinde het Xinshiji-arrest te doen vernietigen. Na de ongeldigverklaring van de oorspronkelijke verordening door het Hof van Justitie van de Europese Unie („het Hof”) op 22 maart 2012 (zie overweging 16) heeft de Commissie haar beroep ingetrokken, aangezien het zonder voorwerp raakte.

    (11)

    Op 3 december 2011 heeft de Commissie een bericht (9) bekendgemaakt waarbij het antidumpingonderzoek gedeeltelijk werd heropend („het eerste heropeningsbericht”) teneinde het Xinshiji-arrest van het Gerecht ten uitvoer te leggen. De heropening beperkte zich tot het bepalen of, gezien de structuur van de markt, de aanpassing van de uitvoerprijs aan het niveau af-fabriek van de importeur geëigend was, in die zin dat deze het mogelijk maakte om de uitvoerprijs te vergelijken met de prijs van de bedrijfstak in de EU in hetzelfde handelsstadium.

    (12)

    Tegelijkertijd ontvingen alle belanghebbende partijen een informatiedocument met in de bijlagen een toelichting op de gronden voor de correctie van de kosten na invoer waarmee rekening was gehouden bij het berekenen van de prijs van producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    (13)

    Belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te worden gehoord.

    (14)

    Alle partijen die hiertoe binnen de bovengenoemde termijn een verzoek indienden en die aantoonden specifieke redenen te hebben om gehoord te willen worden, kregen de gelegenheid om gehoord te worden.

    (15)

    De twee verzoekende exporteurs, acht importeurs, twee verenigingen van importeurs en één vereniging van producenten meldden zich als belanghebbende partijen.

    1.2.   Referentielandarrest

    (16)

    Op 22 maart 2012 verklaarde het Hof de oorspronkelijke verordening ongeldig in de zaak C-338/10 — Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt („referentielandarrest”) (10).

    (17)

    Het Hof bepaalde dat de Commissie en de Raad, door de normale waarde van het betrokken product te bepalen op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van een soortgelijk product in de Europese Unie zonder daarbij de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen om deze waarde vast te stellen aan de hand van de prijzen die voor hetzelfde product in een derde land met een markteconomie worden toegepast, de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening hebben miskend.

    (18)

    Op 19 juni 2012 werd een bericht (11) („het tweede heropeningsbericht”) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. In dit bericht werden de partijen geïnformeerd dat, in het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof de oorspronkelijke verordening ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer in de Europese Unie van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China niet meer van kracht waren, en dat voor het betrokken product uit hoofde van die verordening betaalde definitieve antidumpingrechten moesten worden terugbetaald of kwijtgescholden.

    (19)

    In het bericht werd voorts het betreffende antidumpingonderzoek naar de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China gedeeltelijk heropend teneinde het bovengenoemde arrest van het Hof ten uitvoer te leggen.

    (20)

    In het bericht werd bepaald dat de heropening zich beperkte tot het aanwijzen van een eventueel referentieland en het bepalen van de voor de berekening van een eventuele dumpingwaarde te gebruiken normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a).

    (21)

    Bovendien werden bij hetzelfde bericht belanghebbende partijen verzocht om hun standpunten bekend te maken, informatie in te dienen en bewijsmateriaal te verstrekken met betrekking tot het bestaan van derde landen met een markteconomie die zouden kunnen worden aangewezen ter bepaling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), onder meer met betrekking tot Israël, Israël, Swaziland, Thailand en Turkije.

    (22)

    De Commissie lichtte rechtstreeks de bedrijfstak in de EU en zijn vereniging in, de producenten-exporteurs, leveranciers en importeurs en hun verenigingen waarvan bekend was dat zij bij deze kwestie betrokken waren, en de autoriteiten van de betrokken derde landen. Belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te worden gehoord.

    (23)

    Alle partijen die hiertoe binnen de bovengenoemde termijn een verzoek indienden en die aantoonden specifieke redenen te hebben om gehoord te willen worden, kregen de gelegenheid om gehoord te worden.

    (24)

    Acht importeurs en één vereniging van importeurs meldden zich als belanghebbende partijen.

    2.   PROCEDURE NA MEDEDELING VAN VOORLOPIGE MAATREGELEN

    (25)

    Na het instellen van voorlopige antidumpingrechten op het betrokken product van oorsprong uit de VRC dienden verscheidene belanghebbende partijen schriftelijke opmerkingen in. Ook werden de partijen die hierom verzochten in gelegenheid gesteld om gehoord te worden.

    (26)

    De Commissie bleef alle informatie inwinnen en verifiëren die zij nodig achtte met het oog op haar definitieve bevindingen. Met name voltooide de Commissie het onderzoek naar de aspecten die van belang zijn voor de Europese Unie („communautaire belangen”). In dit kader werden controles ter plaatse uitgevoerd bij de volgende, niet bij de onderhavige zaak betrokken importeurs in de EU:

    Wünsche Handelsgesellschaft International (GmbH & Co KG), Hamburg, Duitsland,

    Hüpeden & Co (GmbH & Co) KG, Hamburg, Duitsland,

    I. Schroeder KG. (GmbH & Co), Hamburg, Duitsland,

    Zumdieck GmbH, Paderborn, Duitsland,

    Gaston spol. s r.o., Zlin, Tsjechische Republiek.

    (27)

    Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit de VRC en het definitieve inning van de bedragen waarvoor zekerheid was gesteld uit hoofde van het voorlopige recht aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

    (28)

    Enkele importeurs verzochten om een gezamenlijke vergadering van alle belanghebbende partijen, uit hoofde van artikel 6, lid 6, van de basisverordening; een van de partijen weigerde echter deel te nemen.

    (29)

    De door de belanghebbende partijen ingediende mondelinge en schriftelijke opmerkingen werden in aanmerking genomen en waar nodig werd er rekening mee gehouden.

    3.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (30)

    Na de instelling van voorlopige maatregelen stelden twee niet-verbonden importeurs in de EU dat bepaalde soorten mandarijnen niet onder de definitie van het betrokken product zouden moeten vallen, vanwege de mate van zoetheid van de mandarijnen dan wel de verpakking ervan op het moment van de uitvoer. In dit kader wordt opgemerkt dat deze beweringen niet gepaard gingen met enige controleerbare informatie of gegevens ten bewijs dat deze soorten kenmerken hebben waardoor ze zich onderscheiden van het betrokken product. Ook wordt opgemerkt dat verschillen in verpakking niet mogen worden aangemerkt als een essentiële factor bij het omschrijven van het betrokken product, met name gezien het feit dat bij het omschrijven van het betrokken product in overweging 16 van de voorlopige verordening reeds rekening werd gehouden met verschillende verpakkingswijzen. Deze argumenten worden derhalve afgewezen.

    (31)

    De maatregelen werden ingesteld voor het in de oorspronkelijke verordening als volgt omschreven product: bereide of verduurzaamde mandarijnen, tangerines en satsuma’s daaronder begrepen, en clementines, wilkings en andere dergelijke kruisingen van citrusvruchten, zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals omschreven onder GN-post 2008 en momenteel vallende onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90 (Taric-codes 2008309061, 2008309063, 2008309065, 2008309067 en 2008309069), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    (32)

    In dit opzicht interpreteerde het Hof de op 27 juli 2011 door de Commissie aan het Hof verstrekte statistieken in het referentielandarrest als gegevens die uitsluitend betrekking hebben op het betrokken product. De Commissie heeft echter de volledige reikwijdte van elke GN-code in deze statistieken opnieuw onderzocht, en er dient op te worden gewezen dat deze statistieken een breder terrein omvatten dan het onder de maatregelen vallende product, aangezien zij tevens betrekking hadden op de volledige GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en 2008 30 90. De statistische gegevens met betrekking tot het betrokken product of het soortgelijke product (voor GN-codes 2008 30 55 en 2008 30 75) voor de bovengenoemde landen gedurende het onderzoektijdvak zijn als volgt:

    Land

    Omvang van de invoer

    (in t)

    Volksrepubliek China

    49 791,30

    Thailand

    666,10

    Turkije

    151,20

    Israël

    4,80

    Swaziland

    0,00

    (33)

    De statistische gegevens met betrekking tot GN-code 2008 30 90 omvatten ook andere producten dan het betrokken product. Op basis van deze gegevens kunnen dan ook geen conclusies getrokken worden betreffende de invoer van het soortgelijke product. Derhalve kan niet uit de statistieken worden afgeleid dat het soortgelijke product gedurende het onderzoektijdvak werd ingevoerd uit hetzij Israël of Swaziland.

    4.   STEEKPROEVEN

    4.1.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

    (34)

    Twee niet-verbonden importeurs in de EU bestreden dat de voor de steekproef uitgekozen Chinese producenten-exporteurs verantwoordelijk waren voor 60 % van de totale uitvoer naar de EU. Zij konden echter geen controleerbare informatie verstrekken waardoor de juistheid van de door de medewerkende Chinese producenten-exporteurs ingediende en in de loop van het verdere onderzoek grotendeels bevestigde steekproefgegevens in twijfel zou worden getrokken. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (35)

    Drie medewerkende Chinese producenten-exporteurs stelden dat aan hen verwante ondernemingen producenten-exporteurs van het betrokken product waren en daarom opgenomen hadden moeten worden in de bijlage met medewerkende producenten-exporteurs. Deze aanspraken werden gegrond bevonden en derhalve werd besloten de betreffende bijlage dienovereenkomstig te herzien. Eén niet-verbonden importeur in de EU stelde dat uitvoer naar de EU via handelaars automatisch de voordelen zou moeten genieten van de op Chinese producenten-exporteurs betrekking hebbende maatregelen. In dit verband wordt opgemerkt dat in dit geval antidumpingmaatregelen worden ingesteld voor door producenten-exporteurs in het onderzochte land vervaardigde producten die naar de EU worden uitgevoerd (ongeacht welke onderneming deze producten verhandelt) en niet voor bedrijfsentiteiten die zich uitsluitend met handelsactiviteiten bezighouden. De aanspraak werd derhalve verworpen.

    5.   DUMPING

    5.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

    (36)

    Na de instelling van voorlopige maatregelen werden door de Chinese medewerkende producent-exporteur geen opmerkingen ingediend met betrekking tot de BMO-bevindingen. Gezien het ontbreken van relevante opmerkingen in deze worden overweging 29 tot en met 33 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    5.2.   Individuele behandeling

    (37)

    Gezien het ontbreken van relevante opmerkingen in deze worden overweging 34 tot en met 37 van de voorlopige verordening inzake individuele behandeling hierbij bevestigd.

    5.3.   Normale waarde

    5.3.1.   Opmerkingen van belanghebbende partijen na het tweede heropeningsbericht

    (38)

    Bepaalde importeurs stelden dat invoer uit China nodig zou zijn om aan de vraag in de EU te voldoen, hoewel één importeur aangaf dat de Spaanse en Turkse productie tezamen voldoende zouden zijn om aan de behoeften van de communautaire markt te voldoen. Eén importeur merkte op dat het instellen van antidumpingrechten zou hebben geleid tot beduidende prijsstijgingen van het betrokken product. Prijsstijgingen werden ook door andere importeurs genoemd. Er werden verschillende factoren aangewezen als oorzaak van een dergelijke stijging, zoals de afnemende beschikbaarheid van mandarijnen uit China in de EU als gevolg van interne vraag en de vraag van andere markten, mislukte oogsten en arbeidstekorten in China. Een andere genoemde factor was de afgenomen concurrentie in de EU (er zijn momenteel naar schatting slechts drie producenten in de EU, tegen acht in 2000). Eén importeur sprak de klacht uit dat antidumpingmaatregelen grote handelsondernemingen zouden begunstigen ten opzichte van de traditionele, die al tientallen jaren de handel in het betrokken product met China voeren. Deze importeur verdedigde het bestaan van een vergunningenstelsel op basis van gegevens van vóór 2001.

    (39)

    Een groep importeurs stelde dat de instellingen van de EU een geheel nieuw onderzoek zouden moeten instellen in plaats van het gedeeltelijk heropenen van het antidumpingonderzoek dat had geleid tot het instellen van maatregelen die van kracht waren geweest tot het referentielandarrest. Dit verzoek was erop gebaseerd dat de betrokken importeurs onvoldoende bewijs zagen voor dumping of schade in de huidige marktsituatie.

    (40)

    Andere importeurs verklaarden dat zij het oneens waren met het mogelijke gebruik van de OT-gegevens mocht een nieuwe dumpingmarge berekend moeten worden. Volgens deze importeurs zouden de meest recente gegevens moeten worden gebruikt, waarbij met name de tijdvakken 2010-2011 en 2011-2012 werden voorgesteld.

    (41)

    Een groep importeurs stelde dat de gedeeltelijke heropening van het onderzoek een schending vormt van artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Volgens deze importeurs zou de in het tweede heropeningsbericht genoemde rechtspraak (12) alleen moeten worden herroepen indien maatregelen worden vernietigd of ongeldig verklaard vanwege een foutieve vaststelling van schade. In hun eigen woorden: „de communautaire instellingen hebben zich niet vergist op het moment van het vaststellen van schade, maar reeds bij de beoordeling of er sowieso sprake was van dumping van de betrokken producten”. Aangezien de oorspronkelijke verordening in dit geval ongeldig werd verklaard vanwege de bepaling van normale waarde, stelden de importeurs dat dergelijke rechtspraak niet van toepassing is.

    (42)

    Ten slotte adviseerden verscheidene importeurs om Turkije als referentieland te gebruiken. Op een hoorzitting stelde één importeur voor om contact op te nemen met de autoriteiten van Japan en Korea, aangezien in die landen ook ondernemingen het soortgelijke product gefabriceerd zullen hebben tijdens het OT.

    5.3.2.   Analyse van opmerkingen na het tweede heropeningsbericht

    (43)

    Wat betreft het grote aantal beweringen samengevat onder overweging 38 hierboven moet worden onderstreept dat de Commissie heeft besloten het aanvankelijke onderzoek op beperkte wijze te heropenen, uitsluitend wat betreft het mogelijk aanwijzen van een referentieland. De Commissie heeft geen nieuw onderzoektijdvak gedefinieerd, anders dan in de zaak die leidde tot het arrest in Industrie des poudres sphériques/Raad (C-458/98 P [2000] ECR I-8147). De reden hiervoor was dat gezien het feit dat antidumpingrechten geheven werden, eventueel gedurende een nieuw onderzoektijdvak verzamelde gegevens beïnvloed zouden zijn door het bestaan van de betreffende antidumpingrechten, met name inzake het vaststellen van schade. De Commissie is van mening dat de door de partijen opgeworpen punten met betrekking tot de vermeende aanwezigheid van dumping op het huidige tijdstip beter kunnen worden geëvalueerd in het kader van een tussentijds onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Terwijl de analyse van schade in het aanvankelijke onderzoek ex post wordt uitgevoerd voor het onderzoektijdvak, wordt de analyse van schade tijdens een tussentijds onderzoek op prospectieve wijze uitgevoerd, aangezien de gedurende het onderzoektijdvak van het tussentijdse onderzoek waargenomen schade waarschijnlijk zal worden beïnvloed door het feit dat een antidumpingrecht wordt geheven.

    (44)

    De betrokken partijen worden er op gewezen dat als een importeur of een andere partij een volledige evaluatie van de maatregelen wenst, deze de mogelijkheid heeft om een verzoek in te dienen voor een tussentijds onderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 11, lid 3, van de basisverordening. De betrokken partijen hebben die optie op elk gewenst moment, want de in artikel 11, lid 3, vermelde periode van één jaar vanaf de instelling van definitieve maatregelen is verstreken. Alle partijen die voorafgaand aan het referentielandarrest een verzoek voor een onderzoek krachtens artikel 11, lid 3, hadden ingediend, worden door de Commissie benaderd om te bepalen of dit onderzoek nog altijd gewenst is.

    (45)

    Wat betreft de vermeende onwettigheid van de gedeeltelijke heropening moet worden opgemerkt dat de genoemde rechtspraak niet impliceert dat een gedeeltelijke heropening uitsluitend zou kunnen plaatsvinden als dit de vaststelling van door de bedrijfstak in de EU geleden schade zou betreffen. In zaak T-2/95 en zaak C-458/98 P wordt het volgende verhelderd: „De nietigverklaring van een handeling die een uit meerdere fasen bestaande administratieve procedure afsluit, leidt niet noodzakelijkerwijs tot nietigverklaring van de gehele procedure die aan de bestreden handeling is voorafgegaan, ongeacht de gronden, van materiële of formele aard, waarop het nietigverklaringsarrest berust.”. (13) Het is daarom irrelevant of de vernietiging of ongeldigverklaring van een verordening verband houdt met de vaststelling van schade of de vaststelling van de normale waarde.

    (46)

    Wat betreft het gebruik van OT-gegevens moet in herinnering worden gebracht dat het tweede heropeningsbericht betrekking had op een gedeeltelijke heropening van het oorspronkelijke onderzoek en niet op een nieuw onderzoek. Derhalve kunnen alleen gegevens uit het OT relevant zijn en moeten uitsluitend deze worden onderzocht, te meer daar de in de vergelijking gebruikt uitvoerprijzen ook betrekking zouden hebben op dat tijdvak. Derhalve moeten de verzoeken om recentere gegevens te gebruiken worden afgewezen.

    5.3.3.   Onderzoek na het tweede heropeningsbericht

    (47)

    In het in overweging 16 hierboven genoemde arrest verwees het Hof uitdrukkelijk naar vier landen van waaruit, volgens de gegevens van Eurostat, significante invoer in de EU zou hebben plaatsgevonden onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90. Het betreft hier Israël, Swaziland, Thailand en Turkije. In dat licht heeft de Commissie contact opgenomen met de autoriteiten van die landen via hun vertegenwoordiging in de Europese Unie. Met alle werd contact opgenomen vóór de gedeeltelijke heropening van het onderzoek en wederom op het tijdstip van heropening. De betrokken vertegenwoordigingen, evenals de delegaties van de Europese Unie in die landen, werd verzocht om mogelijke binnenlandse producenten van het soortgelijke product te identificeren en, indien deze werden gevonden, te helpen om hun medewerking te verwerven.

    (48)

    Hoewel tweemaal contact met hen werd opgenomen, werd geen antwoord ontvangen van de vertegenwoordigingen van Swaziland en Thailand in de Europese Unie. Antwoord werd ontvangen van de vertegenwoordigingen van Israël en Turkije. De Turkse vertegenwoordiging verstrekte de adressen van zes vermeende producenten en de Israëlische vertegenwoordiging informeerde de diensten van de Commissie dat zich tijdens het OT geen productie van het soortgelijke product had voorgedaan in Israël (en dat zich op het betreffende tijdstip ook geen dergelijke productie zou voordoen).

    (49)

    Er werd contact opgenomen met alle zes de Turkse producenten, tweemaal bij vijf van hen. Drie van hen antwoordden geheel niet en de andere drie informeerden de onderzoekers dat ze het soortgelijke product niet produceerden tijdens het OT. Daarom waren deze ondernemingen, hoewel zij aanboden om mee te werken, niet in staat om de Commissie van de benodigde gegevens te voorzien. Deze bevinding werd geschraagd door informatie ontvangen van een Duitse importeur met belangen in de productie in Turkije, waarin werd vermeld dat zich tijdens het onderzoektijdvak in Turkije geen productie van het soortgelijke product voordeed.

    (50)

    Ondanks het ontbreken van een antwoord van de vertegenwoordiging van Thailand werd tevens (tweemaal) contact opgenomen met twee Thaise ondernemingen, waarvan de actuele adresgegevens waren verstrekt door de delegatie van de Europese Unie te Bangkok. Tijdens het oorspronkelijke onderzoek was reeds contact opgenomen met deze twee producenten, maar dat had op dat tijdstip niet geleid tot medewerking hunnerzijds. Ook deze keer reageerde een van de producenten geheel niet op de twee verzoeken, terwijl de andere antwoordde niet van plan te zijn om mee te werken aan het verzoek.

    (51)

    Ondanks de inspanning van de Commissie via de vertegenwoordiging van Swaziland in de Europese Unie en via de delegatie van de Europese Unie in Swaziland is het niet mogelijk gebleken om een of meer producenten te identificeren in Swaziland.

    (52)

    In het licht van de suggestie in overweging 42 werd ook een verzoek tot medewerking ingediend bij de autoriteiten van Japan en de Republiek Korea en parallel hieraan werd de delegaties van de Europese Unie in die landen verzocht om eventuele plaatselijke producenten van het soortgelijke product te identificeren. Van de Koreaanse autoriteiten werd geen antwoord ontvangen, maar de Commissie wist via de delegatie van de Europese Unie in de Republiek Korea naam en adres te verkrijgen van een mogelijke producent van het soortgelijke product in de Republiek Korea. Er werd contact opgenomen met deze producent, maar deze reageerde niet op het verzoek om medewerking.

    (53)

    De Japanse autoriteiten namen contact op met mogelijke Japanse producenten, maar volgens de Japanse autoriteiten wensten deze ondernemingen niet mee te werken aan de procedure en wilden zij ook niet dat hun identiteit zou worden bekendgemaakt aan de Commissie.

    5.3.4.   Conclusie inzake het onderzoek na het tweede heropeningsbericht

    (54)

    Rekening houdende met de door de partijen gemaakte opmerkingen, de analyse daarvan en het gebrek aan medewerking door potentiële producenten in derde landen ondanks beduidende inspanningen door de diensten van de Commissie, werd geconcludeerd dat een normale waarde op basis van de prijs of door berekening vastgestelde waarde in een derde land met markteconomie zoals voorgeschreven door artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening niet kon worden vastgesteld.

    5.3.5.   Opmerkingen van belanghebbende partijen na de instelling van voorlopige maatregelen

    (55)

    Het wordt in herinnering gebracht dat de bepaling van de normale waarde gebaseerd was op door de bedrijfstak in de EU verstrekte gegevens. Deze gegevens werden ter plaatse gecontroleerd bij medewerkende producenten in de EU.

    (56)

    Na de instelling van de voorlopige maatregelen zetten de drie medewerkende Chinese producenten-exporteurs in de steekproef en twee niet-verbonden importeurs in de EU vraagtekens bij het gebruik van de prijzen van de bedrijfstak in de EU voor de berekening van de normale waarde. Aangevoerd werd dat de normale waarde berekend had moeten worden aan de hand van de productiekosten in de VRC, rekening houdend met eventuele correcties voor de verschillen tussen de markt van de Europese Unie en die van de VRC.

    5.3.6.   Analyse van opmerkingen na de instelling van voorlopige maatregelen

    (57)

    In dit verband zij opgemerkt dat het gebruik van informatie uit een land zonder markteconomie en met name van ondernemingen waaraan geen BMO is toegekend, in strijd zou zijn met artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Dit argument wordt derhalve afgewezen. Ook werd aangevoerd dat, gezien het gebrek aan medewerking van een referentieland, prijsgegevens uit alle andere landen van invoer of relevante openbaar gemaakte informatie een redelijke oplossing geweest zouden zijn. Dergelijke algemene informatie had echter in tegenstelling tot de door de Commissie gebruikte gegevens niet op haar juistheid kunnen worden gecontroleerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 8, van de basisverordening. Dit argument wordt derhalve afgewezen. Er werden geen andere argumenten aangedragen die reden geven eraan te twijfelen dat de door de Commissie gehanteerde methode in overeenstemming is met artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, en met name dat die in dit bijzondere geval de enige redelijke grondslag vormt voor de berekening van de normale waarde.

    5.3.7.   Conclusie inzake normale waarde

    (58)

    Gezien het ontbreken van verdere opmerkingen en het feit dat het ondanks de beduidende inspanningen van de diensten van de Commissie om een medewerkende producent in een referentieland te vinden, niet mogelijk is gebleken om gegevens van een producent in een referentieland te verkrijgen voor het onderzoektijdvak, zijn overweging 38 tot en met 45 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    5.4.   Uitvoerprijs

    (59)

    Na de instelling van voorlopige maatregelen stelde één medewerkende Chinese producent-exporteur uit de steekproef dat zijn uitvoerprijs moest worden gecorrigeerd in verband met bepaalde kostenfactoren (met name vervoer over zee). In dit verband moet worden opgemerkt dat deze kwestie is opgelost tijdens de controle ter plaatse met betrekking tot zowel deze onderneming als andere ondernemingen in de steekproef. Bij die gelegenheid heeft elke onderneming informatie verstrekt inzake de betreffende kosten. Het nu door de onderneming vermelde bedrag is aanzienlijk hoger dan het oorspronkelijk gemelde bedrag. Er wordt op gewezen dat dit nieuwe bedrag eenvoudigweg gebaseerd is op een verklaring van een expeditiebedrijf en niet op de gegevens van een reële transactie. Geen van de andere producenten-exporteurs uit de steekproef had vragen bij de gebruikte cijfers met betrekking tot vervoer over zee. Bovendien kan deze bewering gezien het late tijdstip van voorlegging niet worden gecontroleerd. Specifiek heeft de verzochte correctie geen betrekking op gegevens die reeds in het dossier zijn opgenomen. Toch heeft de Commissie na ontvangst van dit verzoek het betreffende bedrag herzien, gezien de grote betekenis van deze specifieke kostenpost voor de door de onderneming gemelde van uitvoertransacties naar de EU. Als gevolg daarvan heeft de Commissie geconcludeerd dat het correcter is om het gemiddelde te gebruiken van alle ter plaatse gecontroleerde kosten voor zeevervoer voor alle Chinese ondernemingen in de steekproef. Derhalve is de uitvoerprijs van de onderneming dienovereenkomstig gecorrigeerd.

    (60)

    Eén andere medewerkende Chinese producent-exporteur uit de steekproef wees op twee rekenfouten bij de bepaling van zijn uitvoerprijs in verband met de door hem ingediende uitvoergegevens. Deze aanspraak werd gegrond bevonden en derhalve werd de betreffende uitvoerprijs van de producent herzien.

    (61)

    Gezien het ontbreken van andere opmerkingen in deze wordt overweging 46 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    5.5.   Vergelijking

    (62)

    Gezien het ontbreken van opmerkingen in deze worden overweging 47 tot en met 48 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    5.6.   Dumpingmarges

    (63)

    Op grond van het bovenstaande bedragen de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

    Yichang Rosen Foods Co., Ltd, Yichang, Zhejiang: 139,4 %,

    Huangyan No 1 Canned Food Factory, Huangyan, Zhejiang: 86,5 %,

    Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang en de aan haar verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd, Dangyang City, Hubei Province: 136,3 %,

    niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs: 131 %.

    Alle overige ondernemingen: 139,4 %.

    6.   TENUITVOERLEGGING VAN HET XINSHIJI-ARREST

    6.1.   Opmerkingen van belanghebbende partijen

    6.1.1.   Voorbarige heropening

    (64)

    De betrokken exporteurs en een groep importeurs verzetten zich tegen de gedeeltelijke heropening vóór het arrest in de zaak C-338/10. Gesteld werd dat het heropenen van het onderzoek terwijl de geldigheid van de oorspronkelijke verordening werd betwist en, naar mening van de betrokken partijen, waarschijnlijk nietig verklaard zou worden, in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur in het licht van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie omdat de betrokken partijen daardoor in onevenredige mate werden belast met het inzetten van financiële middelen en arbeidskracht voor de heropende procedure.

    (65)

    Voorts droegen dezelfde partijen tevens aan dat het heropenen van het onderzoek vóór het arrest in de beroepszaak C-195/11P voorbarig was en in strijd met artikel 266 en 264 VWEU en artikel 60, lid 2, van het Statuut van het Hof van Justitie: de Commissie zou vooruit zijn gelopen op het slagen van het door haarzelf aangespannen beroep. Dit initiatief was strijdig met de relatie tussen enerzijds de Commissie en de raad en anderzijds het Hof en vormde een inbreuk op het recht op een effectief beroep bij een rechter. De betrokken importeurs verzochten de Commissie om de definitieve beschikking van het Hof af te wachten alvorens de antidumpingprocedure te heropenen ter tenuitvoerlegging van het betreffende arrest.

    (66)

    De betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de heropening een schending van artikel 3 van de basisverordening inhield omdat ze gebaseerd was op de gegevens die werden verzameld tijdens het onderzoektijdvak (d.w.z. 1 oktober 2006 - 30 september 2007) en niet gedurende een recenter tijdvak.

    (67)

    Een groep importeurs betwistte de billijkheid en onpartijdigheid van het optreden van de Commissie in het licht van artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie omdat de Commissie een verzoek van de importeurs in de EU tot het starten van een volledig tussentijds onderzoek zou hebben afgewezen, ondanks het feit dat uit de officiële gegevens van Eurostat reeds een aanhoudende en duurzame stijging van de invoerprijs naar voren trad.

    6.1.2.   Terugwerkende kracht

    (68)

    De betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de heropening gedoemd tot mislukken was omdat de schending van de rechten van verdediging en het niet-nakomen van de motiveringsverplichting bij een eventuele definitieve antidumpingverordening niet afzonderlijk en met terugwerkende kracht kan worden gecorrigeerd. Met name werd gesteld dat de rechten van verdediging van de belanghebbende partijen moesten worden beschermd gedurende de lopende antidumpingprocedure, d.w.z. vóór het treffen van de maatregel, en dat de behoorlijke motivering voor de definitieve antidumpingverordening niet later dan ten tijde van het goedkeuren van de oorspronkelijke verordening moest worden verstrekt.

    (69)

    Ook werd gesteld dat op ontoereikende motivering gebaseerde wetgeving vanaf het begin ongeldig is en dat blijft, en dat de beoogde maatregel pas van kracht kan worden door het aannemen van nieuwe wetgeving met een behoorlijke motivering.

    6.1.3.   Ontoereikende mededeling

    (70)

    De betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de mededeling om de hieronder vermelde redenen ontoereikend was om de door het Gerecht omschreven juridische gebreken te verhelpen.

    (71)

    De betrokken exporteurs stelden tezamen met een groep importeurs dat de door het Gerecht vastgestelde schending van het communautair recht gevolgen had voor de bevindingen en de uitkomst van de schademargeberekening in hun geheel, zodat een nieuwe procedure ondernomen moest worden waarbij rekening werd gehouden met de meest recente schadegegevens.

    (72)

    Voorts stelden dezelfde partijen dat de Commissie de reikwijdte en consequenties van haar schending heeft miskend. Gesteld werd dat, in tegenstelling tot de interpretatie van de Commissie, de door het Gerecht vastgestelde onwetmatigheden niet uitsluitend betrekking hadden op de berekening van de 2 % verhoging van de invoerkosten van de Chinese producten (kosten na invoer) en de vervoerskosten van de door producenten in de EU geproduceerde producten. De betrokken importeurs stelden dat deze onwetmatigheden op zijn allerminst betrekking hadden op de volledige vaststelling van de schademarge.

    (73)

    In dit verband werd gesteld dat de bij de heropening verzonden mededeling niet inging op de vraag van de vergelijkbaarheid van het handelsstadium en op hoe de door de Commissie ter vergelijking van de invoer- en EU-prijzen gekozen methode gerechtvaardigd was in het licht van de betreffende marktomgeving, d.w.z. of de door producenten in de EU geproduceerde producten en de ingevoerde producten daadwerkelijk met elkaar concurreren „in het magazijn van de importeurs te Hamburg”. De betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de ter tijde van de heropening verstrekte informatie over de bepaling van het handelsstadium nog altijd veel te algemeen was, zodat de partijen niet konden begrijpen waarom de invoerprijs en de prijs van de bedrijfstak in de EU met elkaar werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, en lang niet voldoende uitleg bevatte over de factoren die voortkwamen uit het onderzoek waarop die berekening gebaseerd was. In die informatie werd niet ingegaan op de kwestie waarom de betreffende verhoging van 2 %, waarin noch de bedrijfsvoerings- en administratiekosten (VAA) noch een winstmarge voor de importeurs was inbegrepen, geschikt zou zijn om de verkoopprijzen van de producenten in de EU vergelijkbaar te maken met de invoerprijzen van de Chinese producenten-exporteurs.

    (74)

    Dezelfde partijen droegen aan dat in het geheel geen bevindingen werden aangedragen inzake de aanname dat de producenten in de EU de producten uitsluitend via importeurs verkochten. Ook werd gesteld dat de achterliggende reden voor het gekozen handelsstadium, namelijk dat de producenten in de EU uitsluitend aan importeurs verkochten, weerlegd was aangezien volgens de meegedeelde informatie slechts 62 % van de verkoop van producenten in de EU naar onafhankelijke importeurs ging. De partijen stelden dat de Commissie het feit leek te negeren dat 38 % van de productie in de EU niet via importeurs was verkocht, hetgeen betekent dat de ingevoerde producten wat betreft dat gedeelte van de verkoop in een ander handelsstadium concurreerden. Voor dat gedeelte van de verkoop, zo werd gesteld, was de door de Commissie voor het vaststellen van de schademarge gebruikte methode ongeschikt aangezien de prijzen van de importeurs gecorrigeerd hadden moeten worden door bijtelling van de kosten na invoer, de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten en een passende winstmarge voor de onafhankelijke importeur. Gezien deze correcties zou de schademarge zijn verlaagd voor 38 % van de producten uit de EU, hetgeen zou hebben geleid tot een verlaging van de totale schademarge en een daaruit voortvloeiende substantiële verlaging van de antidumpingrechten.

    (75)

    Volgens de partijen moet hieruit worden afgeleid dat de Commissie geen passende methode heeft gebruikt voor het bepalen van de schademarge voor alle ingevoerde producten, rekening houdend met de werkelijke marktomstandigheden. Er werd gesteld dat ter bepaling van de schademarge een gedifferentieerde evaluatie van de verkoop van de producten van de producenten in de EU nodig was gezien de verschillende distributiekanalen van de producenten in de EU.

    (76)

    De partijen vroegen de Commissie om ter ondersteuning van haar bevindingen een gedetailleerde omschrijving en analyse van het bewijsmateriaal voor te leggen, geverifieerd wat betreft de handelsstromen en daaraan gerelateerde volumes, en om die relevante informatie, die niet vertrouwelijk was, openbaar te maken.

    (77)

    Voorts verzette een groep importeurs zich tegen de „stereotiepe aanmerking” van de gegevens als vertrouwelijk, waardoor de producenten-exporteurs en de importeurs in de EU geen toegang hadden tot relevante informatiebronnen die zij nodig hadden om te kunnen bepalen of, gezien de structuur van de markt, de onderhavige correctie passend was in die zin dat deze het mogelijk maakte om de uitvoerprijs en de prijs van de bedrijfstak in de EU met elkaar te vergelijken in hetzelfde handelsstadium. De betrokken importeurs stelden dat dit standpunt door het Gerecht werd onderschreven in punt 86 van het Xinshiji-arrest.

    6.1.4.   Vervoerskosten

    (78)

    De betrokken exporteurs verzetten zich tegen het verhogen van de verkoopprijs af-fabriek van de bedrijfstak in de EU met de kosten voor bezorging bij het magazijn van de importeur omdat dit strijdig is met het beginsel van de interne markt en omdat de handelsbeschermingsmaatregelen niet bedoeld zijn ter correctie van kostennadelen van de bedrijfstak in de EU ten gevolge van de locatie van zijn productiefaciliteiten.

    (79)

    De betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de Commissie rekening had moeten houden met de hogere verladingskosten omdat de Chinese producten werden geleverd in containers, terwijl de door producenten in de EU geproduceerde producten op pallets werden geplaatst voor vervoer per vrachtwagen en onmiddellijk bij afnemers konden worden bezorgd zonder verdere bewerkingen, waardoor de verwerkingskosten 50 % of 7 EUR/t lager waren.

    (80)

    Een groep importeurs stelde dat de Commissie het feit negeerde, voor een percentage van de producten van de bedrijfstak in de EU die in feite via een importeur werden gedistribueerd, dat de kosten voor vervoer van producten van de bedrijfstak in de EU naar het magazijn van de importeurs zich alleen voordeden als de verduurzaamde mandarijnen „fysiek” werden bezorgd bij het magazijn van de betrokken importeur. In werkelijkheid werd het merendeel van de door producenten in de EU via importeurs verkochte producten echter door de producenten in de EU rechtstreeks bij de afnemers van de importeurs bezorgd. Dit zou een aanzienlijk kostenvoordeel opleveren voor de producenten in de EU vergeleken met ingevoerde producten en zou, als hier rekening mee was gehouden, een kleinere schademarge hebben opgeleverd dan de marge vastgesteld op basis van de rekenmethode van de Commissie.

    (81)

    De vereniging van importeurs en enkele individuele importeurs verzetten zich tegen het bedrag (90 EUR) gebruikt als basis voor de berekening van vervoerskosten. De partijen stelden dat de gehanteerde vervoerskosten te hoog waren en waarschijnlijk betrekking hadden op vervoer per vrachtwagen. Volgens de informatie van de partijen werd het merendeel van de producten echter per schip vervoerd, een veel goedkopere vervoersmethode.

    (82)

    De partijen vroegen om een toelichting op het feit dat terminal handling charges en de kosten voor vrachtwagenvervoer naar de vestiging van de importeur zijn meegeteld in de kosten na invoer.

    6.2.   Analyse van opmerkingen

    (83)

    In reactie op het argument dat het onderzoek niet heropend had mogen worden terwijl de geldigheid van de oorspronkelijke verordening werd bestreden in de zaak C-338/10 (overweging 64) legde de Commissie uit dat het vermoeden van wettigheid ten grondslag had gelegen aan haar handelen.

    (84)

    Wat betreft standpunten dat de heropening voorbarig was vanwege de aanhangige beroepszaak C-195/11P (overweging 65) is de Commissie van mening dat dit argument zonder voorwerp is, aangezien de heropening gebaseerd was op de bevindingen van het Gerecht. Bovendien is het beroep inmiddels ingetrokken.

    (85)

    Wat betreft het verzoek om een nieuw onderzoek moet worden benadrukt dat de gedeeltelijke heropening uitsluitend beoogt de door het Gerecht vastgestelde schending van de rechten van de verdediging te verhelpen, niet de gehele procedure te heropenen. Wel wil de Commissie de betrokken partijen wijzen op de mogelijkheid om een verzoek te doen tot inleiding van een tussentijds onderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 11, lid 3, van de basisverordening, als zij de instellingen van de EU hun aanspraak willen laten beoordelen dat er op basis van recentere gegevens geen sprake van schade meer is.

    (86)

    Wat betreft het standpunt dat de analyse van schade gebaseerd moet worden op recentere gegevens (overweging 66) wordt geconstateerd dat alle recentere gegevens beïnvloed worden door het feit dat een antidumpingrecht wordt geheven. Daarom is het geëigende instrument voor een analyse van recentere gegevens een tussentijds onderzoek zoals voorgeschreven in artikel 11, lid 3, van de basisverordening, en niet een nieuw onderzoek (zie tevens overweging 43).

    (87)

    Aangaande de twijfel over de onpartijdigheid en billijkheid van de procedure (overweging 67) moet worden gesteld dat die gebaseerd is op het misverstand dat de Commissie een verzoek om een tussentijds onderzoek zou hebben afgewezen. De diensten van de Commissie hebben de betreffende partijen bij brief van 6 september 2011 op de hoogte gesteld dat op basis van de tot dat tijdstip verstrekte informatie geen beslissing kon worden genomen of al dan niet een tussentijds onderzoek kon worden ingeleid. Er werd een overzicht verstrekt van de punten die nadere toelichting of ondersteunend bewijs vereisten. De partijen werden hiervan op de hoorzitting van 29 februari 2012 op de hoogte gesteld en werden verzocht om het overleg hierover met de relevante dienst van de Commissie voort te zetten. De diensten van de Commissie zullen de partijen informeren dat hun verzoek verder kan worden behandeld met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De termijn van één jaar voorzien in artikel 11, lid 3, van de basisverordening is niet van toepassing in de onderhavige kwestie, aangezien dit strijdig zou zijn met de doelstelling van het artikel, namelijk dat er een minimale hoeveelheid tijd moet verstrijken tussen het oorspronkelijke onderzoektijdvak en een tussentijds onderzoek. In de onderhavige zaak is deze minimale hoeveelheid tijd reeds verstreken.

    (88)

    Inzake het argument betreffende het met terugwerkende kracht verhelpen van de schending van de rechten van de verdediging (overweging 68) is de Commissie van mening dat als gevolg van het arrest van het Gerecht het onderzoek is heropend op het tijdstip waarop de onwettigheid zich voordeed. De partijen hebben nu de mogelijkheid om hun rechten uit te oefenen in zoverre als dat hen eerder werd verhinderd, zoals vastgesteld door het Gerecht. Bovendien worden de rechten uitsluitend ingesteld voor de toekomst. Gezien deze feiten is de Commissie van mening dat er geen sprake kan zijn van terugwerkende kracht zoals aangevoerd door de partijen en dat dit argument van de partijen daarom moet worden afgewezen.

    (89)

    Wat betreft het argument inzake de ontoereikende motivering (overweging 69) is de Commissie van mening dat het doel van de heropening juist is om deze ontoereikende motivering te verhelpen en om de nieuwe wetgeving te baseren op een complete motivering. De Commissie is daarom van mening dat aan dit argument van de partijen reeds gevolg wordt gegeven.

    (90)

    Wat betreft de strekking van het arrest (overweging 72) is de Commissie van mening dat het doel van de heropening gelegen is in het vaststellen van het juiste handelsstadium, en met name om te verhelderen waarom de correctie van de cif-uitvoerprijs voor de kosten na invoer nodig was om te zorgen dat de uitvoerprijs en de prijs van de bedrijfstak in de EU met elkaar worden vergeleken in hetzelfde handelsstadium. Derhalve moet het argument van de partijen worden afgewezen.

    (91)

    Wat betreft de beweringen inzake de ontoereikendheid van het informatiedocument van 5 december 2011 op het gebied van de uitleg van het in deze zaak gehanteerde handelsstadium (met name overwegingen 73 tot en met 76) wordt geconstateerd dat de partijen bij diverse gelegenheden aanvullende inlichtingen zijn verstrekt, namelijk in punt 4 en 5 van het informatiedocument van 5 december 2011 en ook tijdens de hoorzittingen van 29 februari 2012.

    (92)

    Omwille van volledige duidelijkheid op dit punt volgt hier een samenvatting van de bevindingen inzake het handelsstadium: i) Uit het onderzoek bleek dat de ingeblikte mandarijnen slechts in één Spaanse regio (Valencia) worden geproduceerd, en hoofdzakelijk worden verkocht in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Vastgesteld werd dat de verkoop in de EU aan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk 62 % van de totale verkoop in de EU uitmaakte. ii) Op basis van de gecontroleerde gegevens werd vastgesteld dat de producenten in de EU en de Chinese exporteurs hun producten tijdens het OT hoofdzakelijk aan dezelfde afnemers verkochten, namelijk aan handelaars of distributeurs. iii) Om deze redenen werd voor de vergelijking tussen de invoer van de producenten-exporteurs en de verkoop van de producenten in de EU gebruikgemaakt van de gegevens van producenten-exporteurs franco grens (cif) en voor de producenten in de EU af-fabriek met correctie voor levering aan het magazijn van de importeurs. iv) Voor deze rekenmethode waren de volgende correcties vereist: enerzijds een correctie voor kosten na invoer van de Chinese cif-uitvoerprijzen in het licht van het vervoer van de producten van de haven naar de magazijnen van de importeurs; deze correctie, vastgesteld op 2 %, was gebaseerd op de verzamelde en gecontroleerde facturen en de betreffende berekening werd aan de belanghebbende partijen bekendgemaakt in de bijlage bij het informatiedocument van 5 december 2011. Anderzijds werden de prijzen af-fabriek in de EU verhoogd op basis van de vervoerskosten om de producten van de producenten (Valencia) naar de vestigingen van de importeurs (in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) te brengen. Deze correctie voor vervoerskosten werd berekend op basis van de vastgestelde kosten voor vervoer van Valencia naar Hamburg. Gezien het feit dat niet de gehele productie van producenten in de EU aan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk werd geleverd, werd dit gemiddelde verlaagd evenredig met het aandeel van de verkoop aan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (62 %) en evenredig aan de directe verkoop.

    (93)

    Het percentage directe verkoop door producenten in de EU liep in het OT uiteen tussen 2 % en 12 %. Het exacte percentage kan niet worden bekendgemaakt omwille van vertrouwelijkheid.

    (94)

    Voorts werd aangevoerd dat een gedifferentieerde methode voor de bepaling van het juiste handelsstadium ontwikkeld had moeten worden voor wat betreft de directe verkoop door de producenten in de EU (overweging 72). Hierover moet worden opgemerkt dat uit de gecontroleerde bevindingen blijkt dat er gedurende het OT geheel geen directe verkoop van Chinese invoerproducten heeft plaatsgevonden. Aangezien er geen overeenkomstige directe verkoop van Chinese invoerproducten plaatsvond, was het niet mogelijk om een gedifferentieerde methode te ontwikkelen voor het vaststellen van een handelsstadium voor het percentage directe verkoop door producenten in de EU. In plaats hiervan werd bij de berekening van de schademarge de directe verkoop door producenten in de EU gecorrigeerd naar het stadium af-fabriek en onderworpen aan de in punt iv) van overweging 92 beschreven vervoerscorrectie. Gezien deze feiten moet het onderhavige argument van de partijen worden afgewezen.

    (95)

    Wat betreft het standpunt van de partijen dat bij de correctie van de cif-uitvoerprijs de VAA en een redelijke winstmarge meegerekend hadden moeten worden (overweging 73) wordt geconstateerd dat als de Commissie de cif-uitvoerprijs had gecorrigeerd door VAA en winst mee te tellen, de verkoop van ingevoerde producten in het detailhandelsstadium zou zijn gebracht. In dat geval zouden de Chinese exportprijzen en de verkoopprijzen in de EU in een verschillend handelsstadium met elkaar zijn vergeleken. Derhalve moet het argument van de partijen worden afgewezen.

    (96)

    Inzake het argument van de partijen dat uit het informatiedocument van 5 december 2011 zou blijken dat 38 % van de verkoop door producenten in de EU in het OT directe verkoop betrof (overweging 74), is de partijen op de hoorzittingen van 29 februari 2012 uitgelegd dat deze conclusie onjuist is. Het cijfer dat 62 % van de verkoop door de bedrijfstak in de EU zich voordeed in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk heeft betrekking op de geografische verdeling van de verkoop en zegt niets over de betreffende soort afnemer, en daarmee over de identificatie van directe verkoop. Uit dit feit mag uitsluitend worden afgeleid, en dit is bevestigd, dat de overige 38 % van de verkoop door producenten in de EU plaatsvond buiten Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Aangezien de aanname van de partijen over het handelsstadium van 38 % van de verkoop door producenten in de EU onjuist is, moet het uit deze aanname voortvloeiende argument dat de schademarge opnieuw berekend zou moeten worden eveneens worden afgewezen.

    (97)

    Wat betreft het argument inzake gedetailleerde informatie over handelsstromen en gerelateerde volumes (overweging 76) wordt in herinnering gebracht dat de feiten en cijfers die ten grondslag liggen aan de keuze voor een methode ter bepaling van het handelsstadium in deze zaak zijn besproken in punt 3 tot en met 7 van het informatiedocument van 5 december 2011. De partijen worden verwezen naar deze informatie alsmede naar de op de hoorzittingen van 29 februari 2012 verstrekte uitleg. Omwille van de helderheid worden de achterliggende handelsstromen in overweging 92 toegelicht.

    (98)

    Wat betreft het argument inzake een „stereotiep als vertrouwelijk aanmerken” (overweging 77) constateert de Commissie dat de informatie die geheim is gehouden betrekking had op i) het percentage van de directe verkoop en ii) de informatie gebruikt ter berekening van de verhoging van 2 % op basis van tijdens het controlebezoek verzamelde facturen en gegevens. Hierover wordt opgemerkt dat de informatie in facturen ontegenzeglijk vertrouwelijk van aard is. Een niet-vertrouwelijke samenvatting hiervan is opgenomen in de bijlage bij het informatiedocument van 5 december 2011. Inzake de directe verkoop heeft de raadadviseur-auditeur ter gemeenschappelijke zitting van 29 februari 2012 bevestigd dat concrete cijfers over directe verkoop vertrouwelijke informatie vormen en aangeboden om op verzoek van de belanghebbende partijen te onderzoeken hoe de concrete gegevens in het vertrouwelijk dossier door de met het onderzoek belaste diensten van de Commissie zijn gebruikt en de partijen mede te delen of de gegevens naar zijn mening correct zijn weergegeven in de bevindingen. De partijen hebben hiertoe geen verzoek ingediend. Derhalve constateert de Commissie dat aan de eis tot bekendmaking van alle gegevens met uitzondering van vertrouwelijke is voldaan. Bovendien constateert de Commissie dat ze, aangezien de onderhavige gegevens meer dan 5 jaar oud zijn, inmiddels kan bekendmaken dat het percentage directe verkoop tussen 2 % en 12 % lag.

    (99)

    Wat betreft het bezwaar van de partijen tegen de vervoerscorrectie van de verkoopprijs af-fabriek in de EU (overweging 78) is de Commissie van mening dat de onderhavige correctie werd toegepast om de producten naar het magazijn van de importeurs te brengen, ofwel tot in hetzelfde handelsstadium als dat van de Chinese uitvoerproducten. Deze correctie was gebaseerd op de specifieke omstandigheden van de betreffende markt, namelijk de ingeblikte mandarijnen slechts in één Spaanse regio (Valencia) worden geproduceerd, en hoofdzakelijk worden verkocht in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. De correctie diende om een eerlijke vergelijking te realiseren tussen de uitvoerprijs en de prijs in de EU in hetzelfde handelsstadium, niet als compensatie voor het vermeende kostennadeel van de producenten in de EU als gevolg van de locatie van hun productiefaciliteiten. Derhalve wordt het argument van de partijen afgewezen.

    (100)

    Over het argument dat de Commissie rekening had moeten houden met de hogere kosten voor importeurs omdat de Chinese producten in containers werden geleverd terwijl de producten van de bedrijfstak in de EU op pallets werden geleverd, met als gevolg een verlaging van de kosten van verwerking door de producenten in de EU (overweging 79) wordt opgemerkt dat de toegepaste correcties uitsluitend betrekking hadden op het overbrengen van de producten naar het magazijn van de importeurs. De hierop volgende kosten in verband met het vervoer van de producten naar de detaillisten doen zich voor na het omschreven handelsstadium en kunnen daarom niet worden meegerekend. Derhalve wordt het argument van de partijen afgewezen.

    (101)

    Inzake het argument dat de vervoerskosten van de producenten in de EU verlaagd hadden moeten worden met het oog op gevallen waarin de producten rechtstreeks aan de afnemers van importeurs worden geleverd, zoals door die laatsten gesteld (overweging 80), wordt in herinnering gebracht dat de vervoerscorrectie van de verkoopprijs af-fabriek in de EU gebaseerd was op de op basis van verzamelde facturen vastgestelde kosten van fysieke bezorging bij het magazijn te Hamburg (90 EUR), aangezien het magazijn te Hamburg het geëigende handelsstadium vormt voor het vergelijken van de uitvoerprijs met de prijs van het product in de EU. De motivering voor de vervoerscorrectie luidt niet dat deze de totale vervoerskosten tussen de producent in de EU en de detaillist omvat (deze zouden hoger zijn dan de kosten voor bezorging bij het magazijn), maar dat in het licht van de specifieke kenmerken van de markt voor het betrokken product het magazijn in Hamburg het juiste handelsstadium vormt. Gezien deze feiten lijkt het door de partijen aangevoerde argument niet ter zake te doen.

    (102)

    De partijen stelden dat de toegepaste vervoerscorrectie te hoog was omdat deze gebaseerd was op kosten voor vervoer per vrachtwagen (overweging 81). In dit verband wordt in herinnering gebracht dat de vervoerscorrectie gebaseerd was op de vastgestelde kosten van fysieke bezorging in Hamburg, zowel met vrachtwagens als per schip. Derhalve is de door de partijen verzochte correctie reeds inbegrepen in de berekening van de kosten voor vervoer naar Hamburg. Het was daarom niet nodig om de door de partijen ter zitting ingediende gegevens te controleren, aangezien de kosten voor bezorging in Hamburg bij het oorspronkelijke onderzoek waren berekend op basis van de gecontroleerde gegevens van de producenten in de Europese Unie.

    (103)

    Inzake de opmerking van de indiener van het verzoek over de berekening van de kosten na invoer (overweging 82) wordt vermeld dat, zoals uitgelegd in punt 9 van het op 5 december 2011 verzonden informatiedocument, zowel de terminal handling charges als de kosten voor vervoer per vrachtwagen naar de vestiging van de importeur in de berekening zijn meegenomen. In de terminal handling charges werden geen kosten voor zeevervoer of vrachtverzekering meegerekend aangezien deze kosten reeds waren inbegrepen in de cif-prijs die werd verzameld en bij controle ter plaatse bij de exporteur bevestigd. Als de Commissie deze kosten dus had meegenomen in de berekening van de kosten na invoer, zou dat hebben geleid tot dubbeltelling.

    6.3.   De procedure

    (104)

    Op 5 december 2011 diende de Commissie een informatiedocument in met feiten en cijfers in verband met de motivering van het Gerecht om de maatregelen nietig te verklaren. Alle belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.

    (105)

    Op 29 februari 2012 hield de Commissie hoorzittingen met alle partijen die hiertoe een verzoek hadden ingediend, waaronder een gemeenschappelijke zitting met de raadadviseur-auditeur, de betrokken exporteurs en een groep importeurs.

    (106)

    Op 26 maart 2012 stelde een van de belanghebbende partijen de Commissie op de hoogte dat zij de gedeeltelijke heropening met betrekking tot de kosten van invoer in het licht van het arrest in de zaak C-338/10 zonder voorwerp acht.

    (107)

    Op 17 juli 2012 antwoordde de Commissie in het licht van de heropening van 19 juni 2012 van mening te zijn dat beide gedeeltelijke heropeningen nog aanhangig zijn en dat geen van deze onderzoeken zonder voorwerp was geraakt.

    6.4.   Conclusie

    (108)

    Het Xinshiji-arrest van het Gerecht is ten uitvoer gelegd door het verstrekken van nadere motivering, informatie en toelichting aan de partijen inzake het heropende punt van het oorspronkelijke onderzoek. De partijen werden in gelegenheid gesteld om opmerkingen maken en gehoord te worden. Alle aangevoerde argumenten zijn behandeld en naar behoren in overweging genomen.

    (109)

    Na overweging van de opmerkingen van de partijen en de analyse daarvan werd geconcludeerd dat uit de door de belanghebbende partijen opgeworpen argumenten en feiten niet de noodzaak bleek om de bestreden schademargeberekening aan te passen.

    (110)

    Derhalve wordt de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge hierbij bevestigd.

    (111)

    Op basis van het bovenstaande werd geconcludeerd dat het Xinshiji-arrest zijn beslag moet krijgen in het opnieuw instellen van het definitieve antidumpingrecht voor de indieners van het verzoek in de onderhavige zaak.

    7.   SCHADE

    7.1.   Productie in de EU en bedrijfstak in de EU

    (112)

    Gezien het ontbreken van onderbouwde opmerkingen worden de bevindingen in overweging 52 tot en met 54 van de voorlopige verordening bevestigd.

    7.2.   Verbruik in de EU

    (113)

    Een van de exporterende partijen voerde aan dat er een discrepantie bestaat tussen het in de vrijwaringsverordening vastgelegde verbruik en het in de voorlopige verordening bepaalde niveau. Benadrukt wordt dat het verschil in verbruik in essentie te wijten was aan de afwijkende productomschrijving in het huidige onderzoek en aan het verschillende aantal lidstaten in de twee onderzoeken. In deze werd geen nadere en onderbouwde informatie ontvangen. Derhalve worden de bevindingen in overweging 55 tot en met 57 van de voorlopige verordening bevestigd. Hieruit vloeit voort dat de erop volgende onderdelen van de analyse die gebaseerd zijn op verbruik in dit opzicht ook worden bevestigd.

    7.3.   Invoer uit het betrokken land

    7.3.1.   Volume en marktaandeel van het betrokken ingevoerde product

    (114)

    Wat betreft het marktaandeel verzetten enkele belanghebbende partijen zich tegen de verklaring van de Commissie in overweging 58 van de voorlopige verordening waarin werd gewezen op een stijging van het marktaandeel van de invoer met dumping. Zij voerden aan dat in tegenstelling tot de bevindingen van de Commissie, het marktaandeel van de uit de VRC ingevoerde producten is gedaald. De evaluatie van het volume en marktaandeel van uit de VRC ingevoerde producten is gecontroleerd. Zoals vermeld in de betreffende overweging heeft zich slechts in één jaar een daling van het marktaandeel van de uit de VRC ingevoerde producten voorgedaan. Gedurende de rest van het onderzochte tijdvak was het marktaandeel van uit China ingevoerde producten voortdurend hoog. Derhalve worden de in het voorlopige stadium gepresenteerde bevindingen bevestigd.

    (115)

    Sommige partijen voerden aan dat de volumes na het OT ook moeten worden onderzocht teneinde te bepalen of de invoer uit China toeneemt. Het zij opgemerkt dat de trends betreffende de invoer uit China voor het tijdvak 2002-2003 tot en met 2006-2007 zijn geëvalueerd en dat een duidelijke toename is geconstateerd. Overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening wordt geen rekening gehouden met gebeurtenissen na het OT, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. In elk geval werd zoals hieronder in overweging 136 vermeld het niveau van de invoer na het OT onderzocht en significant bevonden.

    7.3.2.   Prijsonderbieding

    (116)

    Drie medewerkende producenten-exporteurs bestreden de bevindingen van de Commissie inzake prijsonderbieding. Een van hen bestreed de methode gebruikt ter berekening van de prijsonderbieding en vroeg om een correctie zodat de door handelaars bij hun indirecte verkoop opgelopen kosten zouden worden meegerekend. Waar dit terecht was, zijn de berekeningen aangepast. Uit de herziene vergelijking bleek dat gedurende het OT de betrokken ingevoerde producten in de EU werden verkocht tegen een prijs waarmee de prijzen van de bedrijfstak in de EU werden onderboden met een percentage uiteenlopend van 18,4 % tot 35,2 % op basis van de gegevens ingediend door de medewerkende producenten-exporteurs.

    7.4.   Situatie van de bedrijfstak in de EU

    (117)

    Twee importeurs en de importeursvereniging betwistten de in overweging 79 van de voorlopige verordening genoemde duur van het verwerkingsseizoen. Zij voerden aan dat het verwerkingsseizoen in Spanje slechts drie maanden duurt in plaats van vier of vijf zoals de voorlopige verordening stelt. Deze bewering hangt echter samen met de (van nature wisselende) oogstopbrengsten en met de geproduceerde hoeveelheid, en is in elk geval niet van invloed op de door de diensten van de Commissie geanalyseerde schadefactoren.

    (118)

    Aangezien geen andere onderbouwde informatie of opmerkingen over de situatie van de bedrijfstak in de EU werden ontvangen, worden overweging 63 tot en met 86 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    7.5.   Conclusie inzake schade

    (119)

    Na de bekendmaking van de voorlopige verordening stelden sommige importeurs en sommige producenten-exporteurs onder verwijzing naar overweging 83 tot en met 86 van de voorlopige verordening dat de door de Commissie voor het vaststellen van de hoogte van de schade gebruikte gegevens onjuist waren en niet objectief waren geëvalueerd. Zij voerden aan dat vrijwel alle schade-indicatoren een positieve trend vertoonden en dat daarom geen bewijs van schade geconstateerd kan worden.

    (120)

    In dit verband wordt opgemerkt dat, ook al vertonen sommige indicatoren geringe verbetering, de situatie van de bedrijfstak in de EU in haar geheel moet worden beoordeeld, rekening houdend met het feit dat de vrijwaringsmaatregelen tot het einde van het onderzoektijdvak van kracht waren. Op deze kwestie werd uitvoerig ingegaan in overweging 51 tot en met 86 van de voorlopige verordening. De grondige herstructurering die door deze maatregelen mogelijk werd gemaakt en die heeft geresulteerd in een grote verlaging van de productie en capaciteit, zou onder normale omstandigheden hebben geleid tot een beduidende verbetering van de algemene situatie van de producenten in de EU ten aanzien van de productie, de bezetting, de omzet en het verschil prijs-kosten. De volume-indicatoren zijn echter zwak gebleven, de voorraden zijn aanzienlijk gegroeid en de financiële indicatoren duiden nog steeds op verliezen, soms zelfs in toenemende mate.

    (121)

    Gezien deze feiten is de Commissie van mening dat de conclusies in de voorlopige verordening inzake de door de bedrijfstak in de EU geleden schade nog altijd geldig zijn. Gezien het ontbreken van andere onderbouwde informatie of argumenten worden deze conclusies derhalve definitief bevestigd.

    8.   OORZAKELIJK VERBAND

    8.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (122)

    Sommige partijen voerden aan dat het volume van de invoer uit China al sinds 1982 stabiel is en daarom geen schade kan hebben veroorzaakt zoals uitgelegd in de voorlopige Verordening (zie overweging 58). Zoals hierboven in overweging 114 wordt uitgelegd, is de invoer uit China gedurende het onderzochte tijdvak daarentegen beduidend toegenomen, ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak in de Europese Unie. Bovendien heeft het argument betrekking op een trend in de invoer die zich uitstrekt over een veel langere periode dan het onderhavige tijdvak. Derhalve wordt het argument afgewezen.

    (123)

    Zoals vermeld in overweging 116 hierboven wordt definitief geconcludeerd dat tijdens het OT de prijs van door de Chinese producenten-exporteurs in de steekproef ingevoerde producten de gemiddelde prijs van de bedrijfstak in de EU onderboden met een percentage uiteenlopend van 18,4 % tot 35,2 %. De herziening van de prijsonderbiedingsmarge laat de conclusies inzake het effect van de invoer met dumping in de overwegingen 100 en 101 van de voorlopige verordening onverlet.

    8.2.   Koersschommelingen

    (124)

    Na de instelling van de voorlopige rechten wezen sommige importeurs voorts op de negatieve uitwerking van de wisselkoers op het prijsniveau. Zij stelden dat de wisselkoers de hoofdfactor vormt in de oorzaken van de schade. De evaluatie van de Commissie heeft echter uitsluitend betrekking op het verschil tussen de prijsniveaus, waarbij de factoren die deze prijsniveaus veroorzaken buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Dientengevolge is een duidelijk oorzakelijk verband vastgesteld tussen de hoge dumpingmarge en de door de bedrijfstak in de EU geleden schade, zodat overweging 95 van de voorlopige verordening kan worden bevestigd.

    8.3.   Aanbod en prijs van grondstoffen

    (125)

    Sommige belanghebbende partijen voerden aan dat de schade niet wordt veroorzaakt door invoer met dumping, maar door een schaars aanbod van vers fruit, ofwel de grondstof voor ingeblikte mandarijnen.

    (126)

    Uit officiële gegevens van het Spaanse Ministerie van Landbouw blijkt echter dat de voor de conservenindustrie beschikbare hoeveelheid meer dan toereikend is om de volledige productiecapaciteit van de Spaanse producenten te kunnen benutten.

    (127)

    Tot op zekere hoogte vormt de consumentenmarkt voor verse landbouwproducten voor de producenten een concurrent op het gebied van vers fruit. Deze concurrentie doet het oorzakelijke verband echter niet teniet. Een duidelijke, significante reden voor de relatief beperkte productie, omzet en marktaandeel van de bedrijfstak in de EU is gelegen in de druk van grootschalige invoer uit China tegen zeer lage prijzen. In deze situatie, en gezien het feit dat de marktprijs wordt bepaald door de invoer, die meer dan 70 % van de markt vormt en waardoor prijzen worden onderboden, gedrukt en laag gehouden, zou het oneconomisch zijn meer te produceren zonder de redelijke verwachting het product te kunnen verkopen tegen prijzen die een normale winst mogelijk maken. Derhalve zou de Spaanse bedrijfstak redelijkerwijs aanzienlijk meer kunnen produceren mits hun bedrijfsresultaten niet zouden lijden onder de marktprijs.

    (128)

    Deze analyse wordt ook bevestigd door de aanhoudend grote voorraden van de producenten in de EU, hetgeen erop duidt dat de voor de bedrijfstak in de EU schadelijke situatie niet het gevolg is van een ontoereikende productie, maar van een productie die door de druk van de invoer uit China onverkoopbaar is.

    (129)

    Omdat de grondstof een landbouwproduct is, is de prijs ervan onderhevig aan seizoenschommelingen. Niettemin constateert de Commissie dat gedurende het geanalyseerde tijdvak van vijf jaar, die oogsten met lagere en hogere prijzen omvatte, de schade (bv. in de vorm van financiële verliezen) onafhankelijk van deze schommelingen optrad en dat er dus geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bedrijfsresultaten van de bedrijfstak in de EU en deze seizoenschommelingen.

    8.4.   Kwaliteitsverschillen

    (130)

    Sommige partijen stelden dat het product uit China van hogere kwaliteit was dan de producten uit de EU. Eventueel hieruit voortvloeiende prijsverschillen werden echter niet voldoende gestaafd en er is geen bewijs dat de vermeende voorkeur van consumenten voor producten uit China zo groot zou zijn dat dit de oorzaak zou zijn van de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak in de EU. Overigens zou een dergelijk vermeend prijsverschil ten gunste komen van het product uit China, zodat de mate van prijsonderbieding/prijsbederf er door versterkt zou worden. Gezien het ontbreken van verdere nieuwe en onderbouwde informatie of argumenten wordt overweging 99 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    8.5.   Kostenstijgingen

    (131)

    Sommige partijen stelden dat buitengewone kostenverhogingen voor sommige producenten de achterliggende oorzaak voor de schade vormden. Deze beweringen werden niet voldoende gestaafd. In de analyse van de Commissie werden geen dergelijke gebeurtenissen geconstateerd waardoor een ander oorzakelijk verband zou moeten worden aangewezen of die gevolgen zouden hebben voor de berekening van de schademarge.

    (132)

    Sommige partijen dienden opmerkingen in over de gestegen productiekosten en het onvermogen van de bedrijfstak in de EU om deze terug te dringen. Bepaalde kostenposten (zoals energie) zijn gestegen, maar de invloed daarvan is niet zodanig dat het oorzakelijke verband wordt verbroken in een situatie waar de omzet en productie worden gedrukt (met een stijging van de kosten per eenheid voor de bedrijfstak in de EU tot gevolg) en de prijzen van de bedrijfstak in de EU worden gedrukt en laag gehouden door een zeer beduidende hoeveelheid invoer met dumping uit China.

    8.6.   Steunregelingen

    (133)

    Er werd aangevoerd dat EG-steunregelingen een kunstmatige groei van de verwerkingscapaciteit in de EG had veroorzaakt en vervolgens een lager aanbod van grondstoffen hadden gestimuleerd voor het betrokken product. Deze bewering was algemeen van aard en werd niet voldoende gestaafd. In elk geval werden de betreffende regelingen in 1996 aangepast, waarna de steun naar de landbouwers in plaats van de verwerkers van het betrokken product ging. In de analyse van de Commissie werden tijdens het onderzoektijdvak geen resteffecten geconstateerd waardoor het oorzakelijke verband verbroken zou kunnen worden. Wat betreft het aanbod wordt verwezen naar de overwegingen 128 en 129.

    8.7.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

    (134)

    Gezien het ontbreken van verdere nieuwe en onderbouwde informatie of argumenten worden overweging 87 tot en met 101 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    (135)

    Gezien het bovenstaande wordt de voorlopige bevinding bevestigd dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de door de bedrijfstak in de EU geleden aanmerkelijke schade en de invoer met dumping uit China.

    9.   BELANG VAN DE EU

    9.1.   Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak

    (136)

    Met ingang van 9 november 2007 werd de invoer uit de VRC geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1295/2007. Dit gebeurde met het oog op het mogelijk met terugwerkende kracht instellen van antidumpingrechten. Als gevolg hiervan en bij wijze van uitzondering zijn ook de ontwikkelingen na het OT geanalyseerd. Uit gegevens van Eurostat blijkt dat de invoer uit China nog altijd van beduidende omvang is, een constatering die door bepaalde importeurs wordt bevestigd. Het volume voor de laatste tien maanden na het OT behaalde een omvang van 74 000 ton tegen stabiele lage prijzen.

    9.2.   Vermogen van de producenten in de EU om in de vraag in de EU te voorzien

    (137)

    Een aantal partijen wees op de lage productie in Spanje, die volgens hen ontoereikend is om volledig in de vraag in de EU te voorzien. Hoewel inderdaad moet worden vastgesteld dat de bedrijfstak in de EU momenteel niet in staat is om in de gehele vraag van de markt in de EU te voorzien, wordt erop gewezen dat dit feit samenhangt met het effect van schadelijke invoer, zoals hierboven uiteengezet. Overigens is het beoogde effect van de maatregelen niet om invoer uit China de toegang tot de markt in de EU te ontzeggen, maar om de effecten van schadelijke dumping tegen te gaan. Gezien onder meer het feit dat er slechts twee leveranciers van deze producten zijn, wordt vastgesteld dat ook als definitieve maatregelen worden getroffen, de vraag in de EU naar producten uit China aanzienlijk zal blijven.

    9.3.   Belang van de bedrijfstak en leveranciers in de EU

    (138)

    Eén vereniging van importeurs stelde dat antidumpingmaatregelen zonder een beperking van de hoeveelheden niet zou bijdragen aan de bescherming van de Spaanse bedrijfstak, maar automatisch zou leiden tot onrechtmatige handelsactiviteiten. Dit argument moet worden gezien als een aansporing tot goed toezicht op de afdwinging van maatregelen door de instellingen, niet als een argument tegen de voordelen die maatregelen zouden kunnen hebben voor producenten in de EU.

    (139)

    Een andere importeur voerde aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen niet zou leiden tot verbetering van de situatie van de Spaanse producenten, vanwege de door de importeurs in de EU opgebouwde omvangrijke voorraden, waarmee in de nabije toekomst in de vraag van de markt zou kunnen worden voorzien. Ook een andere importeur wees op de omvang van de voorraden en het preventief aanleggen daarvan. Deze opmerkingen staven de analyse van de Commissie in de voorlopige verordening en elders in de onderhavige verordening. Er wordt echter op gewezen dat met de maatregelen beoogd wordt compensatie te bieden voor schadelijke dumping over een tijdvak van vijf jaar, niet van slechts één jaar.

    (140)

    Aangezien geen andere nieuwe en onderbouwde informatie of argumenten over dit onderwerp werden ontvangen, wordt de conclusie getrokken in overweging 103 tot en met 106 en overweging 115 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    9.4.   Belang van niet-verbonden importeurs/handelaars in de EU

    (141)

    Medewerkende importeurs stelden dat het in het algemeen belang was dat er twee leveranciers van het betrokken product zouden blijven bestaan, namelijk Spanje en China, teneinde een betrouwbaar aanbod tegen concurrerende prijzen te verzekeren.

    (142)

    Niettemin spreekt de meerderheid van de importeurs de voorkeur uit dat, als definitieve maatregelen zouden worden ingesteld, deze ook kwantitatieve elementen zouden bevatten. Dit wordt niet geschikt geacht, hetgeen in overweging 156 wordt toegelicht.

    (143)

    Uit de gecontroleerde gegevens van de medewerkende importeurs in de steekproef bleek dat ingeblikte mandarijnen minder dan 6 % van hun totale omzet vormden en dat zij zowel tijdens het onderzoektijdvak als in het tijdvak 2004-2008 gemiddeld een winstmarge groter dan 10 % behaalden.

    (144)

    Uit het bovenstaande blijkt dat alles tezamen de potentiële gevolgen van de maatregelen voor importeurs/handelaars niet onevenredig zouden zijn met de eruit voortvloeiende positieve effecten.

    9.5.   Belang van gebruikers/detaillisten

    (145)

    Eén gebruiker, verantwoordelijk voor minder dan 1 % van het totale verbruik, diende algemene opmerkingen in over de kleinere beschikbaarheid van mandarijnen in de EU en over de superieure kwaliteit van de producten uit China. Hem werd verzocht om nadere medewerking in de vorm van het verstrekken van individuele gegevens, maar weigerde en onderbouwde zijn verklaringen niet. Een andere detaillist, lid van de grootste importeursvereniging, verzette zich in algemene zin tegen een prijsverhoging. In de loop van het onderzoek werden verder geen opmerkingen over het belang van gebruikers/detaillisten ontvangen. Gezien deze situatie en het ontbreken van onderbouwde opmerkingen van gebruikers/detaillisten worden de conclusies getrokken in overweging 109 tot en met 112 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

    9.6.   Belang van consumenten

    (146)

    In tegenstelling tot wat door één importeur werd gesteld, werd in de voorlopige fase tevens het belang van de consumenten afgewogen. De bevindingen van de Commissie zijn opgenomen in overweging 113 en 114 van de voorlopige verordening. Andere partijen voerden aan dat er significante gevolgen voor consumenten zouden zijn. Er werd echter geen informatie verstrekt waardoor de bevindingen van de bovengenoemde overwegingen in twijfel zouden worden getrokken. Al zouden rechten mogelijk tot een verhoging van de prijzen voor consumenten tot gevolg hebben, niet één partij heeft het feit betwist dat dit product slechts een zeer gering aandeel uitmaakt van de huishoudelijke uitgaven voor levensmiddelen. Gezien het ontbreken van opmerkingen van consumenten en nadere nieuwe en onderbouwde informatie worden deze overwegingen derhalve bevestigd.

    9.7.   Conclusie inzake het belang van de EU

    (147)

    De bovenstaande aanvullende analyse van de belangen in deze heeft niet geleid tot wijziging van de voorlopige conclusies op dit gebied. Uit de gecontroleerde gegevens van de medewerkende importeurs in de steekproef bleek dat ingeblikte mandarijnen minder dan 6 % van hun totale omzet vormden en dat zij zowel tijdens het onderzoektijdvak als in het tijdvak 2004-2008 gemiddeld een goed bedrijfsresultaat behaalden, zodat de gevolgen van de maatregelen voor importeurs minimaal zullen zijn. Ook is vastgesteld dat de financiële gevolgen voor de eindconsument verwaarloosbaar zouden zijn, gezien het feit dat in de consumerende landen marginale hoeveelheden per hoofd van de bevolking worden aangeschaft. Vastgesteld wordt dat de conclusies inzake het belang van de EU in de voorlopige verordening ongewijzigd blijven. Gezien het ontbreken van andere opmerkingen worden deze conclusies uit de voorlopige verordening hierbij definitief bevestigd.

    10.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

    10.1.   Schademarge

    (148)

    Eén importeur beweerde dat de in het voorlopige stadium als referentie gebruikte winstmarge van 6,8 % een te hoge schatting is. Wat dit betreft moet worden opgemerkt dat ditzelfde percentage in het kader van vrijwaringsmaatregelen in het tijdvak 1998-1999 tot en met 2001-2002 werd gehanteerd en aanvaard als de feitelijk door de bedrijfstak van de Unie gemaakte winst. Het heeft betrekking op de winst van producenten in de EU in een normale handelssituatie vóór de toename van de invoer die tot schade aan de bedrijfstak heeft geleid. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    (149)

    Producenten in de EU stelden dat bij de voorlopige rechten geen rekening werd gehouden met de bijzondere situatie op de markt voor ingeblikte mandarijnen, waarbij de productie geconcentreerd is in één land en het overgrote merendeel van de verkoop en invoer zich voordoet in een ander land in Europa. Om die reden werd verzocht om bij de definitieve berekeningen rekening te houden met de kosten voor vervoer van het producerende land naar het consumerende land. Het argument werd gegrond geacht en de berekeningen werden dienovereenkomstig gecorrigeerd voor de concentratie van de verkoop in de betreffende gebieden van de EU.

    (150)

    Eén partij maakte opmerkingen over de berekening van prijsonderbieding en prijsbederf. Waar dit gegrond werd geacht, werden in het definitieve stadium correcties toegepast.

    (151)

    De resulterende schademarges, rekening houdend met gegronde verzoeken van belanghebbende partijen, uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerwaarde van elke Chinese exporteur in de steekproef, onder de vastgestelde dumpingmarges, bedroegen:

    Yichang Rosen Foods Co., Ltd, Yichang, Zhejiang: 100,1 %,

    Huangyan No. 1 Canned Food Factory, Huangyan, Zhejiang: 48,4 %,

    Zhejiang Xinshiji Food Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang en verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd, Dangyang City, Hubei Province: 92,0 %,

    niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs: 90,6 %.

    Alle overige ondernemingen: 100,1 %.

    10.2.   Terugwerkende kracht

    (152)

    Zoals vermeld in overweging 4 onderwierp de Commissie op 9 november 2007 invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC aan registratie op basis van een verzoek van de bedrijfstak in de EU. Dit verzoek is ingetrokken en derhalve is de kwestie niet nader onderzocht.

    10.3.   Definitieve maatregelen

    (153)

    Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de EU en in overeenstemming met artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet een definitief antidumpingrecht worden ingesteld, volgens de regel van het laagste recht gelijk aan de geconstateerde dumpingmarge of, indien deze lager is, de geconstateerde schademarge. In het onderhavige geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarge.

    (154)

    Op basis van het bovenstaande en in overeenstemming met de in het Publicatieblad L 258 (14) gepubliceerde rectificatie moet het definitieve recht als volgt bedragen:

    Yichang Rosen Foods Co., Ltd, Yichang, Zhejiang: 531,2 EUR/t,

    Huangyan No.1 Canned Food Factory Huangyan, Zhejiang: 361,4 EUR/t,

    Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang en de eraan verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd, Dangyang City, Hubei Province: 490,7 EUR/t,

    niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs: 499,6 EUR/t.

    Alle overige ondernemingen: 531,2 EUR/t.

    10.4.   Vorm van de maatregelen

    (155)

    Een aantal partijen verzocht om maatregelen bestaande uit een combinatie van kwantitatieve en prijselementen, waarbij voor een basisinvoervolume geen of verlaagde rechten zouden worden betaald. Soms werd dit gekoppeld aan een vergunningenstelsel.

    (156)

    Deze mogelijkheid werd overwegen maar werd met name om de volgende redenen verworpen. Antidumpingrechten worden ingesteld omdat de uitvoerprijs lager is dan de normale waarde. De naar de EU uitgevoerd hoeveelheden zijn relevant voor de analyse of de invoer met dumping schade veroorzaakt. Deze hoeveelheden zijn gewoonlijk echter niet relevant voor de omvang van de te heffen rechten. In andere woorden: als wordt geconstateerd dat invoer met dumping schade veroorzaakt, kan voor de dumping worden gecompenseerd met een recht dat geldt vanaf de eerste ingevoerde zending na de inwerkingtreding van het recht. Voorts geldt dat mocht worden geconstateerd dat het in het belang van de EU is om producten gedurende een bepaald tijdvak te laten invoeren zonder instelling van antidumpingrechten, artikel 14, lid 4, van de basisverordening voorziet in schorsing onder bepaalde omstandigheden.

    (157)

    Sommige partijen hebben aangevoerd dat elke maatregel zonder een kwantitatieve beperking zal leiden tot ontduiking van de heffing. De partijen verwezen wederom naar het aanleggen van voorraden dat zich voordeed direct na de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004. Uit de analyse van de diensten van de Commissie blijkt dat het hierbij ging om een duidelijke poging om de heffing te ontduiken. Gelet op deze verklaringen en de feiten omschreven in overweging 123 en 125 van de voorlopige verordening houdt de Commissie toezicht op de ontwikkelingen teneinde de nodige stappen te zetten om een effectieve afdwinging van de maatregelen te waarborgen.

    (158)

    Andere partijen hebben aangevoerd dat de maatregelen niet van toepassing zouden moeten zijn op volumes die het onderwerp zijn van reeds bestaande verkoopcontracten. Dit zou in de praktijk neerkomen op een vrijstelling van rechten waardoor het compenserende effect van de maatregelen zou worden ondergraven, en wordt derhalve afgewezen. In deze wordt tevens verwezen naar de overwegingen 138 en 139.

    (159)

    Bij de voorlopige verordening werd een antidumpingrecht ingesteld in de vorm van een specifiek recht voor elke onderneming, voortvloeiend uit de toepassing op de schademarge op de uitvoerprijzen gebruikt in de berekening van de dumping tijdens het OT. Deze methode wordt bevestigd voor de definitieve maatregelen.

    10.5.   Verbintenissen

    (160)

    In een laat stadium van het onderzoek boden verscheidene producenten-exporteurs in de VRC aan om prijsverbintenissen aan te gaan. Deze werden onaanvaardbaar geacht gezien de aanzienlijke instabiliteit van de prijs van dit product, het risico van ontduiking en ontwijking van de rechten voor dit product (zie overweging 124 en 125 van de voorlopige verordening) en het feit dat de aanbiedingen van ondernemingen waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend, geen garanties van de Chinese autoriteiten inzake een toereikend toezicht bevatten.

    11.   REGISTRATIE

    (161)

    Bij Verordening (EU) nr. 572/2012 van de Commissie (15) is registratie van de invoer van het betrokken product ingesteld. Deze registratie moet worden beëindigd. Over de mogelijkheid van het met terugwerkende kracht innen van rechten wordt besloten in een later stadium, wanneer volledige statistische gegevens beschikbaar zijn.

    12.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

    (162)

    Alle partijen werden op de hoogte gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op het betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China. De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De partijen die hierom verzochten, werden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. Twee groepen importeurs werden op hun verzoek gehoord in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur van het directoraat-generaal Handel (DG TRADE).

    (163)

    Wat het Xinshiji-arrest betreft, waren de aangevoerde argumenten al geanalyseerd en beantwoord in het algemene informatiedocument. Geen van deze argumenten was derhalve aanleiding tot herziening van de centrale feiten en overwegingen op basis waarvan besloten werd de naar aanleiding van het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge te bevestigen. Wat het referentielandarrest betreft, herhaalde een groep importeurs al tijdens het onderzoek gemaakte opmerkingen met betrekking tot de reikwijdte van de gedeeltelijke heropening, het gebruik van OT-gegevens en de vaststelling van de normale waarde. Deze opmerkingen kwamen al aan de orde in de overwegingen 43, 46 en 54. Dezelfde groep importeurs gaf te kennen dat zij voorstander waren van een systeem van vrijwaringsmaatregelen met quota’s in plaats van antidumpingrechten. In overweging 156 is uitgelegd waarom niet voor een quotasysteem is gekozen. Er zij verder op gewezen dat vrijwaringsmaatregelen alleen ingesteld kunnen worden in bepaalde situaties en onder specifieke voorwaarden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 (16). Antidumpingrechten worden beschouwd als de meest effectieve manier om schade veroorzakende dumping tegen te gaan. Deze groep importeurs wees er ook op, in verband met de in de overwegingen 44 en 85 bespoken kwesties, dat de Commissie geen tussentijds nieuw onderzoek had geopend toen daarom verzocht werd. De Commissie herhaalt dat het vanaf het referentielandarrest niet meer mogelijk was om een dergelijk onderzoek te verrichten, aangezien er toen geen recht meer van toepassing was. De Commissie zal het verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek opnieuw overwegen zodra deze verordening in werking treedt. Als uit analyse van het verzoek blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 11, lid 3, van de basisverordening zal zo snel mogelijk een tussentijds nieuw onderzoek geopend worden.

    (164)

    Kort samengevat werd geconcludeerd, na bestudering van alle opmerkingen na mededeling van de bevindingen van het onderzoek aan de belanghebbenden, dat geen van die opmerkingen aanleiding was om de uit het onderzoek getrokken conclusies te herzien.

    13.   DUUR VAN DE MAATREGELEN

    (165)

    Bij deze verordening worden de uitspraken van het Hof inzake de oorspronkelijke verordening uitgevoerd. Daardoor verstrijkt deze verordening 5 jaar na de inwerkingtreding van de oorspronkelijke verordening,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Hierbij wordt opnieuw een definitief antidumpingrecht ingesteld voor bereide of verduurzaamde mandarijnen, tangerines en satsuma’s daaronder begrepen, en clementines, wilkings en andere dergelijke kruisingen van citrusvruchten, zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals omschreven onder GN-post 2008 en momenteel vallende onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90 (Taric-codes 2008309061, 2008309063, 2008309065, 2008309067 en 2008309069), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen geproduceerde producten, zijn als volgt:

    Onderneming

    EUR/t nettogewicht product

    Aanvullende Taric-code

    Yichang Rosen Foods Co., Ltd, Yichang, Zhejiang

    531,2

    A886

    Huangyan No.1 Canned Food Factory, Huangyan, Zhejiang

    361,4

    A887

    Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang en de aan haar verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd, Dangyang City, Hubei Province

    490,7

    A888

    Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, zoals vermeld in de bijlage

    499,6

    A889

    Alle overige ondernemingen

    531,2

    A999

    Artikel 2

    1.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs met het oog op de vaststelling van de douanewaarde derhalve overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van de communautaire douanewet (17) van de Commissie verhoudingsgewijs is verminderd, wordt het op basis van artikel 1 berekende antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    2.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 3

    De douaneautoriteiten wordt opgedragen de registratie van de invoer uit hoofde van artikel 1 van Verordening (EU) nr. 572/2012 te beëindigen.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 5

    Deze verordening verstrijkt op 31 december 2013.

    Artikel 6

    Verzoeken om een tussentijds nieuw onderzoek zijn ontvankelijk met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 18 februari 2013.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    S. SHERLOCK


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  PB C 246 van 20.10.2007, blz. 15.

    (3)  PB L 178 van 5.7.2008, blz. 19.

    (4)  PB L 288 van 6.11.2007, blz. 22.

    (5)  PB L 290 van 8.11.2003, blz. 3.

    (6)  PB L 104 van 8.4.2004, blz. 67.

    (7)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 35.

    (8)  PB C 103 van 2.4.2011, blz. 21.

    (9)  PB C 353 van 3.12.2011, blz. 15.

    (10)  Arrest van het Hof (derde kamer) van 22 maart 2012 in zaak C-338/10, GLS tegen Hauptzollamt Hamburg-Stadt.

    (11)  PB C 175 van 19.6.2012, blz. 19.

    (12)  Zaak T-2/95, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 1998, blz. II-3939 en zaak C-458/98 P, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 2000, blz. I-8147.

    (13)  Zaak T-2/95, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 1998, blz. II-3941.

    (14)  PB L 258 van 26.9.2008, blz. 74.

    (15)  Verordening (EU) nr. 572/2012 van de Commissie van 28 juni 2012 tot onderwerping van de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 169 van 29.6.2012, blz. 50).

    (16)  PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1.

    (17)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


    BIJLAGE

    NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE PRODUCENTEN-EXPORTEURS

    (Aanvullende Taric-code A889)

    Hunan Pointer Foods Co., Ltd, Yongzhou, Hunan

    Ningbo Pointer Canned Foods Co., Ltd, Xiangshan, Ningbo

    Yichang Jiayuan Foodstuffs Co., Ltd, Yichang, Hubei

    Ninghai Dongda Foodstuff Co., Ltd, Ningbo, Zhejiang

    Huangyan No.2 Canned Food Factory, Huangyan, Zhejiang

    Zhejiang Xinchang Best Foods Co., Ltd, Xinchang, Zhejiang

    Toyoshima Share Yidu Foods Co., Ltd, Yidu, Hubei

    Guangxi Guiguo Food Co., Ltd, Guilin, Guangxi

    Zhejiang Juda Industry Co., Ltd, Quzhou, Zhejiang

    Zhejiang Iceman Group Co., Ltd, Jinhua, Zhejiang

    Ningbo Guosheng Foods Co., Ltd, Ninghai

    Yi Chang Yin He Food Co., Ltd, Yidu, Hubei

    Yongzhou Quanhui Canned Food Co., Ltd, Yongzhou, Hunan

    Ningbo Orient Jiuzhou Food Trade & Industry Co., Ltd, Yinzhou, Ningbo

    Guangxi Guilin Huangguan Food Co., Ltd, Guilin, Guangxi

    Ningbo Wuzhouxing Group Co., Ltd, Mingzhou, Ningbo


    Top