Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0157

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 157/2013 van de Raad van 18 februari 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

    PB L 49 van 22.2.2013, p. 10–28 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 15/05/2019

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2013/157/oj

    22.2.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 49/10


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 157/2013 VAN DE RAAD

    van 18 februari 2013

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Inleiding van de procedure

    (1)

    Op 25 november 2011 heeft de Europese Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure („de AD-procedure” of „de procedure”) betreffende de invoer in de Unie van bio-ethanol van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („de VS” of „het betrokken land”) aangekondigd.

    (2)

    Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van bio-ethanol van oorsprong uit de VS aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek geopend („de AS-procedure”). Deze procedure zal op 21 december 2012 worden beëindigd zonder instelling van compenserende maatregelen.

    (3)

    De AD-procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 12 oktober 2011 was ingediend door ePURE, de Europese vereniging van producenten van hernieuwbaar ethanol („de klager”), namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van bio-ethanol in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het genoemde product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

    1.2.   Bij de procedure betrokken partijen

    (4)

    De Commissie heeft de klager, andere bekende producenten in de Unie, de exporteurs/producenten in de VS, importeurs en andere betrokken partijen en de autoriteiten van de VS officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (5)

    Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

    1.2.1.   Steekproef van exporteurs/producenten in de VS

    (6)

    Gezien het potentieel grote aantal exporteurs/producenten in de VS is in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef.

    (7)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, werd aan exporteurs/producenten in de VS gevraagd zich binnen 15 dagen na de datum van opening van het onderzoek kenbaar te maken en een steekproefformulier in te vullen teneinde, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisgegevens te verstrekken over hun activiteiten in verband met de productie en verkoop van bio-ethanol in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 (het „onderzoektijdvak” of „OT”).

    (8)

    Ook de bevoegde autoriteiten van de VS werden geraadpleegd over de samenstelling van een representatieve steekproef.

    (9)

    Meer dan zestig exporteurs/producenten hebben zich binnen de termijn van 15 dagen kenbaar gemaakt en de verlangde informatie verstrekt.

    (10)

    Overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve hoeveelheid uitvoer van bio-ethanol naar de Unie die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De steekproef bestond uit zes bio-ethanolproducenten in de VS („de VS-steekproef”).

    (11)

    Tijdens het onderzoek bleek dat de productie van een van de producenten in de VS-steekproef niet naar de Unie was uitgevoerd in het OT. Deze onderneming is daarom uit de steekproef verwijderd.

    (12)

    Ondanks het feit dat de andere in de steekproef opgenomen producenten in hun steekproefformulier uitvoer van bio-ethanol naar de Unie vermeldden, bleek uit het onderzoek dat in feite geen van hen bio-ethanol naar de markt van de Unie exporteerde. In feite verkochten zij op de binnenlandse markt aan niet-verbonden handelaren/mengers, die vervolgens de bio-ethanol met benzine vermengden en dat product weer verkochten op de binnenlandse markt en ook voor uitvoer, met name naar de Unie. Tijdens het onderzoek ter plaatse bleek dat, in tegenstelling tot de indruk die werd gewekt door de informatie die de in de steekproef opgenomen producenten in de VS in hun steekproefformulieren hadden verstrekt, die producenten niet in alle gevallen wisten of hun producten bestemd waren voor de markt van de Unie of voor een andere bestemming, met inbegrip van de Amerikaanse markt, en ook niet op de hoogte waren van de verkoopprijzen van de handelaren/mengers. Dit betekent dat de producenten van bio-ethanol in de VS niet beschouwd kunnen worden als de exporteurs van het betrokken product naar de Unie. De exporteurs zijn in feite de handelaren/mengers. De in dit voorlopige stadium verzamelde en gecontroleerde gegevens op het niveau van de VS-steekproef maakten het derhalve niet mogelijk om vast te stellen of bio-ethanol van oorsprong uit de VS in het OT tegen dumpingprijzen werd geëxporteerd naar de Unie.

    (13)

    Op dat moment konden daarom geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld.

    (14)

    Om de uitvoer van bio-ethanol naar de Unie te kunnen vaststellen, werd bij de VS-steekproef voornamelijk uitgegaan van gegevens verstrekt door de onafhankelijke mengbedrijven/handelaren die in de voorlopige fase niet werden onderzocht. Hoewel in de voorlopige fase één dergelijke handelaar aan het onderzoek meewerkte en aanvullende gegevens verstrekte, waren die gegevens ontoereikend om de nodige gegevens voor de berekening van de dumpingmarges nauwkeurig en betrouwbaar vast te stellen.

    (15)

    Ter voltooiing van het dumpingonderzoek werd het daarom nodig geacht de conclusies veeleer te baseren op de gegevens van handelaren en mengbedrijven die het betrokken product daadwerkelijk naar de Unie uitvoerden.

    (16)

    Derhalve werden dumpingvragenlijsten gestuurd aan de acht grootste handelaren/mengers in de VS die tijdens het onderzoek van de VS-steekproef geïdentificeerd waren. Deze handelaren/mengers vertegenwoordigen meer dan 90 % van de totale uitvoer van bio-ethanol naar de Unie. Twee daarvan verleenden medewerking aan het onderzoek en hun uitvoer vertegenwoordigt ongeveer 51 % van de totale uitvoer van bio-ethanol naar de Unie in het OT.

    1.2.2.   Steekproef van producenten in de Unie

    (17)

    Gezien het potentieel grote aantal producenten in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef.

    (18)

    In het bericht van inleiding deelde de Commissie mede dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie („de EU-steekproef”) had samengesteld. Deze steekproef bestond uit vijf ondernemingen en groepen, gekozen uit de 19 producenten in de Unie die haar vóór de opening van het onderzoek bekend waren. De steekproef werd samengesteld op basis van de productiehoeveelheid bio-ethanol tijdens het onderzoektijdvak en de vestigingsplaats van de bekende producenten. Deze steekproef vertegenwoordigde 48 % van de totale geraamde productie in de Unie in het OT.

    (19)

    Het onderzoek bracht echter aan het licht dat de in de EU-steekproef opgenomen groepen uit een groot aantal ondernemingen of aparte entiteiten bestonden die het soortgelijke product produceerden en verkochten. In dit geval zou dat betekend hebben dat dertien bedrijven onderzocht hadden moeten worden, wat gezien de voor het onderzoek beschikbare tijd niet mogelijk was. Er is dus besloten de beschikbare gegevens opnieuw te bestuderen met het oog op de samenstelling van een representatieve steekproef. Daarbij werd ervan uitgegaan dat de steekproef gebaseerd diende te zijn op de grootste afzonderlijke producerende entiteiten in de Unie en binnen de groepen, terwijl ook rekening werd gehouden met een zekere geografische spreiding van de producenten in de Unie.

    (20)

    Uiteindelijk is een definitieve EU-steekproef van zes afzonderlijke producenten samengesteld op basis van de representativiteit van de geproduceerde en verkochte hoeveelheid bio-ethanol in het OT en van de geografische locatie van de producent. Deze producenten in België, Nederland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Duitsland vertegenwoordigen 36 % van de totale geschatte productie in de Unie en 44 % van de totale aangegeven productie van de ondernemingen die gegevens voor de samenstelling van een steekproef indienden. Deze steekproef werd representatief geacht voor het onderzoek naar mogelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    (21)

    Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om over de juistheid van de keuze van de steekproef opmerkingen te maken.

    (22)

    Een aantal partijen argumenteerde dat de EU-steekproef minder representatief was dan de oorspronkelijk samengestelde steekproef die complete groepen ondernemingen omvatte. Volgens hen zou een objectieve analyse van de situatie van de bedrijfstak van de Unie alleen mogelijk zijn door alle ondernemingen die deel uitmaken van groepen in de steekproef op te nemen. Zij voerden in het bijzonder aan dat bepaalde kosten en inkomsten zouden kunnen worden toegeschreven aan bepaalde niet bezochte ondernemingen in een groep en daardoor misschien niet in de schadeanalyse zouden worden weerspiegeld.

    (23)

    In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie de gegevens die werden verstrekt door alle (al dan niet in de steekproef opgenomen) ondernemingen, in het bijzonder de ondernemingen die tot groepen behoren, naar behoren in aanmerking heeft genomen en heeft bestudeerd om zich ervan te vergewissen dat alle kosten en inkomsten in verband met productie en verkoop door de voor de steekproef geselecteerde ondernemingen volledig en juist werden weerspiegeld in de schadeanalyse.

    (24)

    Sommige partijen verzetten zich tegen de opname in de EU-steekproef van producenten in de Unie die zich in een opstartfase bevonden. Ook argumenteerden zij dat één bepaalde onderneming met belangrijke niet benutte capaciteit in 2011, gevestigd in een lidstaat die de richtlijn hernieuwbare energie (4) niet ten uitvoer had gelegd, niet in de steekproef had mogen worden opgenomen. Ook werd aangevoerd dat de Commissie, indien deze ondernemingen in de definitieve steekproef zouden worden opgenomen, hun gegevens zou moeten aanpassen om deze bijzondere omstandigheden in aanmerking te nemen.

    (25)

    Het feit dat ondernemingen hun activiteiten kort geleden hebben gestart of hervat, wordt niet beschouwd als belemmering om hen deel te laten uitmaken van de steekproef. De opname van deze ondernemingen is niet in tegenspraak met de criteria voor de samenstelling van een steekproef zoals vastgesteld in artikel 17 van de basisverordening. Ten aanzien van de aanpassing van hun gegevens voerden partijen geen specifieke punten of onderbouwd bewijsmateriaal aan om hun argument te staven, noch een berekeningsmethode waarop de bepleite aanpassing zou kunnen worden gebaseerd.

    (26)

    Bovendien bracht het onderzoek geen kosten, zoals bijvoorbeeld versnelde afschrijvingen, aan het licht die zouden moeten worden aangepast om een verstoring als gevolg van het opstarten van activiteiten te corrigeren. Dit argument wordt daarom verworpen.

    (27)

    Enkele partijen maakten er bezwaar tegen dat een onderneming die voorlopig voor de EU-steekproef was geselecteerd, en die gevestigd was in een lidstaat met een hoge consumptie en productie van bio-ethanol, niet langer deel uitmaakte van de EU-steekproef. Zij beweerden dat de economische situatie van deze onderneming goed was en suggereerden dat dit de reden was voor de uitsluiting uit de steekproef. Zij argumenteerden voorts dat de samenstelling van de steekproef was vertekend met het doel schade te kunnen constateren. Volgens deze partijen had de Commissie de zogenaamde minivragenlijsten aan alle producenten moeten zenden om alle gegevens te verzamelen die relevant waren voor de samenstelling van een steekproef.

    (28)

    Ten aanzien van de verzending van minivragenlijsten moet worden opgemerkt dat de Commissie voorafgaand aan de samenstelling van de steekproef aan alle bekende betrokken producenten in de Unie inlichtingen heeft gevraagd teneinde relevante gegevens te verzamelen met het oog op de samenstelling van een steekproef. Deze informatie was, zoals vermeld in punt 5.2.1 van het bericht van inleiding, vanaf de datum van opening van het onderzoek beschikbaar in het dossier dat de belanghebbenden konden raadplegen, en was niet van dien aard dat de economische situatie van de respondenten eruit afgeleid kon worden. De Commissie beschikte dus over voldoende gegevens om een representatieve steekproef te selecteren met inachtneming van artikel 17 van de basisverordening, maar niet om bedrijven te selecteren op basis van hun resultaten. De bovengenoemde argumenten werden derhalve afgewezen.

    (29)

    Ten slotte werd betoogd dat de steekproef ondernemingen had moeten omvatten die bio-ethanol produceren uit suikerbieten, omdat de productie uit deze grondstof veel winstgevender kan zijn dan bijvoorbeeld uit tarwe. Hoewel dit argument niet werd onderbouwd, blijkt uit de beschikbare informatie dat uit suikerbieten geproduceerd bio-ethanol slechts een gering deel van de totale productie in de Unie uitmaakt, in 2011 circa 12 %, en dat twee van de in de steekproef opgenomen ondernemingen deels gebruikmaken van suikerbieten als grondstof voor de productie van bio-ethanol. Daarom wordt het argument verworpen.

    (30)

    Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de steekproef die zoals hierboven uiteengezet geselecteerd is met het oog op de analyse van de schade representatief is voor de bedrijfstak van de Unie.

    1.2.3.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

    (31)

    Gezien het potentieel grote aantal bij de procedure betrokken importeurs werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de importeurs van een steekproef gebruik te maken.

    (32)

    Binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hebben slechts drie importeurs de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het beperkte aantal medewerkende importeurs werd het gebruik van een steekproef niet noodzakelijk geacht.

    1.2.4.   Antwoorden op de vragenlijst en controles

    (33)

    De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen. Zo is een vragenlijst gestuurd naar de in de steekproef opgenomen exporteurs/producenten in de VS, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de drie medewerkende importeurs in de Unie, en alle gebruikers waarvan bekend was dat zij bij het onderzoek betrokken waren.

    (34)

    Er werden antwoorden ontvangen van de in de steekproef opgenomen producenten/ exporteurs uit de VS, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, twee niet-verbonden importeurs en vier gebruikers.

    (35)

    De Commissie heeft alle gegevens van de belanghebbenden die zij voor de definitieve vaststelling van dumping, de schade als gevolg daarvan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd.

    (36)

    Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

     

    Producenten/exporteurs in de VS:

    Marquis Energy LLC, Hennepin, Illinois

    Patriot Renewable Fuels LLC, Annawan, Illinois

    Platinum Ethanol LLC, Arthur, Iowa

    Plymouth Energy Company LLC, Merrill, Iowa

    POET LLC, Wichita, Kansas en Sioux Falls, South Dakota

     

    Niet-verbonden handelaar in de VS:

    Bio Urja Trading LLC, Houston, Texas

     

    Verbonden handelaar in Zwitserland

    Cargill International SA, Genève

     

    Producenten in de Unie:

    Abengoa Energy Netherlands bv, Rotterdam, Nederland

    BioWanze SA, Wanze, België

    Crop Energies Bioethanol GmbH, Mannheim, Duitsland

    Ensus, Yarm, Verenigd Koninkrijk

    Lantmännen Energi/Agroetanol, Norrköping, Zweden

    Tereos BENP, Lillebonne, Frankrijk

     

    Niet-verbonden importeurs in de Unie:

    Shell Trading Rotterdam bv, Rotterdam, Nederland

    Greenergy Fuels Limited, Londen, Verenigd Koninkrijk

     

    Gebruikers in de Unie:

    Shell Nederland Verkoopmaatschappij bv, Rotterdam, Nederland

    1.3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

    (37)

    Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011. Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant waren voor de beoordeling van het optreden van schade had betrekking op de periode van januari 2008 tot het einde van het OT („de beoordelingsperiode”).

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   Betrokken product

    (38)

    Het betrokken product is bio-ethanol, soms „brandstofethanol” genaamd, d.w.z. ethylalcohol die is vervaardigd uit landbouwproducten (zoals vermeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), al dan niet gedenatureerd, met uitzondering van producten die meer dan 0,3 % (m/m) water bevatten, gemeten overeenkomstig norm EN 15376, maar inclusief ethylalcohol die is vervaardigd uit landbouwproducten (zoals vermeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) en is vervat in mengsels van benzine die meer dan 10 % (v/v) ethylalcohol bevatten, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, dat momenteel valt onder de GN-codes ex 2207 10 00, ex 2207 20 00, ex 2208 90 99, ex 2710 12 21, ex 2710 12 25, ex 2710 12 31, ex 2710 12 41, ex 2710 12 45, ex 2710 12 49, ex 2710 12 51, ex 2710 12 59, ex 2710 12 70, ex 2710 12 90, ex 3814 00 10, ex 3814 00 90, ex 3820 00 00 en ex 3824 90 97.

    (39)

    Bio-ethanol kan worden geproduceerd uit verschillende landbouwgrondstoffen, zoals suikerriet, suikerbieten, aardappelen, maniok, en maïs. In de VS wordt een onderscheid gemaakt op basis van de verschillende grondstoffen, zoals hieronder beschreven:

    a)

    Conventionele biobrandstof (hoofdzakelijk geproduceerd uit maïs en gewoonlijk maïsethanol genoemd), gedefinieerd als hernieuwbare brandstof afgeleid van maïszetmeel en geproduceerd in installaties waarvan de bouw is begonnen na de datum van vaststelling van de Energy Independence and Security Act in december 2007 (5), waarmee in de toekomst een reductie van 20 % in de emissie van broeikasgassen in vergelijking met een nulmeting van broeikasgasemissies van benzine en diesel moet worden bereikt.

    b)

    Geavanceerde biobrandstof, gedefinieerd als hernieuwbare brandstof anders dan ethanol afgeleid van maïszetmeel, die wordt afgeleid van hernieuwbare biomassa en broeikasgasemissies veroorzaakt, zoals bepaald door de Energy Policy Act („EPA”) Administrator, die ten minste 50 % lager zijn dan de emissies bij de nulmeting. Deze term omvat ook „cellulosebiobrandstoffen” zoals bio-ethanol en „diesel op biomassabasis”. Het schema voor geavanceerde biobrandstoffen omvat het schema voor cellulosebiobrandstoffen, diesel op biomassabasis en ongedifferentieerde geavanceerde biobrandstoffen.

    (40)

    Meer specifiek wordt cellulosebiobrandstof (6) gedefinieerd als een hernieuwbare brandstof afgeleid van enige vorm van cellulose, hemicellulose of lignine die is afgeleid van hernieuwbare biomassa en die broeikasgasemissies veroorzaakt, zoals bepaald door de EPA Administrator, die ten minste 60 % lager zijn dan de emissies bij de nulmeting. Cellulose-biobrandstoffen omvatten cellulosehoudende bio-ethanol. Er zijn grotendeels door de federale overheid van de VS ondersteunde onderzoeks- en proefprojecten voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen, in het bijzonder cellulosebio-ethanol, met name geproduceerd uit land- en bosbouwafval. Volgens functionarissen van de VS en openbare gegevens (7) zal de productie van dit type bio-ethanol een omvang van circa 4 miljard liter in 2014 en van meer dan 50 miljard liter in 2021 bereiken. De productie van cellulosebio-ethanol was in het OT verwaarloosbaar.

    (41)

    In het OT en tot op heden is maïs de voornaamste gebruikte grondstof in de VS, terwijl de voornaamste gebruikte grondstof in de Unie tarwe is.

    (42)

    Uit het onderzoek bleek dat bio-ethanol in het algemeen in zuivere vorm wordt verkocht aan mengers/handelaren die het vermengen (8) met vooral benzine om mengsels van hoog niveau te produceren die worden geëxporteerd of op de binnenlandse markt worden verkocht voor verdere vermenging en gebruik als brandstof. Vermenging is geen erg complexe bewerking en kan worden bewerkstelligd door de producten samen te voegen in speciale tanks onder toevoeging van de gewenste percentages bio-ethanol en benzine.

    (43)

    Om de verschillende soorten bio-ethanol, bio-ethanolmengsels en andere mengsels die wereldwijd worden gebruikt, te kunnen identificeren, hebben gemengde ethanolbrandstoffen E-nummers die het volumepercentage ethanolbrandstof in het mengsel aanduiden. Zo bestaat E85 voor 85 % uit watervrij ethanol en voor 15 % uit benzine. Lage ethanolmengsels, van E5 tot E25, staan ook wel bekend als gasohol, hoewel internationaal de term gasohol meestal verwijst naar het mengsel E10. Mengsels van E10 of lager werden in 2011 gebruikt in meer dan twintig landen over de hele wereld, met als grootste gebruiker de VS, waar bijna alle in de detailhandel verkochte benzine in 2010 was vermengd met 10 % bio-ethanol.

    (44)

    Uit het onderzoek bleek dat alle soorten bio-ethanol als biobrandstoffen worden beschouwd op grond van het huidige programma voor een National Renewable Fuel Standard (RFS1), dat is opgezet uit hoofde van de Energy Policy Act van 2005, die als wijziging van de Clean Air Act voor het eerst een nationale norm voor hernieuwbare brandstof definieert. Het Congres van de VS belastte het federale Environmental Protection Agency (EPA) met de verantwoordelijkheid voor de coördinatie met het Ministerie van Energie, het Ministerie van Landbouw en de belanghebbenden teneinde dit programma te ontwerpen en uit te voeren.

    (45)

    Als gevolg van dit energiebeleid is de VS sinds 2005 de grootste producent van bio-ethanol, met 57,5 % van de mondiale productie. In 2009 leidden de voorschriften van de EPA tot productie van minstens 11 miljard Amerikaanse gallons hernieuwbare brandstoffen, met name om doelstellingen van de Energy Independence and Security Act van 2007 te halen. Deze grootschalige productie stelde producenten in de VS ook in staat om bio-ethanol naar andere markten te exporteren, met inbegrip van die van de Unie.

    (46)

    Afgaande op officiële bronnen, markt- en algemeen beschikbare informatie (9), worden alle soorten bio-ethanol en bio-ethanol in mengsels, namelijk mengsels van bio-ethanol met minerale benzine zoals uiteengezet in overweging 43, die in de VS worden vervaardigd en in de VS verkocht of uitgevoerd worden, beschouwd als bio-ethanolbrandstoffen en vallen onder een wetgevingspakket inzake energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en alternatieve brandstoffen in de VS.

    (47)

    Vastgesteld is dat alle soorten bio-ethanol en het bio-ethanol in de mengsels waarop dit onderzoek betrekking heeft, ondanks mogelijke verschillen wat de gebruikte grondstoffen en het productieproces betreft, dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doelen worden gebruikt. De mogelijke kleine variaties in het betrokken product veranderen niets aan zijn basisdefinitie en eigenschappen of aan de perceptie die de verschillende partijen ervan hebben.

    (48)

    Enkele partijen voerden aan dat de definitie van het betrokken product niet duidelijk was, in het bijzonder omdat die geen duidelijk onderscheid maakte tussen bio-ethanol voor brandstoftoepassingen en bio-ethanol voor andere toepassingen. Zij betoogden dat het onderzoek daarom betrekking moest hebben op ethanol voor alle soorten gebruik en uit alle bronnen, met inbegrip van synthetisch ethanol, dat voor industrieel gebruik een concurrent van bio-ethanol is.

    (49)

    Een andere partij betoogde het tegendeel, namelijk dat het onderzoek alleen betrekking diende te hebben op bio-ethanol voor brandstoftoepassingen, dus met uitsluiting van bio-ethanol voor industrieel gebruik.

    (50)

    In dit verband zij opgemerkt dat het betrokken product voornamelijk op basis van de fysische, chemische en technische basiseigenschappen moet worden gedefinieerd, niet op basis van zijn gebruik of toepassing. Een product met verschillende toepassingen kan immers ongeacht zijn verdere gebruik dezelfde of soortgelijke basiseigenschappen hebben en in bepaalde omstandigheden kan het noodzakelijk zijn de analyse van de productdefinitie en de productomschrijving te verdiepen in het licht van de specifieke kenmerken van de sector en de markt.

    (51)

    In het onderhavige geval was het duidelijk dat het bericht van inleiding niet de bedoeling had om synthetisch ethanol in de productdefinitie op te nemen. Synthetisch ethanol heeft andere eigenschappen dan bio-ethanol en voldoet niet aan de voornoemde criteria in verband met de definitie van het betrokken product. Er heeft geen producent die zich richt op de productie van dat product deelgenomen aan dit onderzoek. Derhalve kan synthetisch ethanol niet worden opgenomen in de definitie van het betrokken product en valt het buiten de reikwijdte van het onderzoek. Deze verduidelijking betekent, in tegenstelling tot wat enkele partijen suggereerden, geen verandering van de reikwijdte van het onderzoek en heeft ook geen gevolgen voor de kwaliteit van de gebruikte gegevens.

    (52)

    Bio-ethanol voor brandstof en bio-ethanol bestemd voor andere toepassingen kunnen vergelijkbare kenmerken hebben. In de loop van het onderzoek werd de dumping echter onderzocht op het niveau van de VS-exploitanten die bio-ethanol voor brandstoftoepassingen produceerden of vermengden, met name bio-ethanol voor verwerking in een brandstofmengsel. Ook het onderzoek van de producenten in de Unie was gericht op bio-ethanol bestemd voor brandstoftoepassingen en niet voor andere doeleinden. Bio-ethanol bestemd voor andere toepassingen dan brandstof valt dus niet onder dit onderzoek.

    (53)

    Importeurs die het ingevoerde VS bio-ethanol niet voor brandstof (zullen) gebruiken, hebben de mogelijkheid om een verklaring af te leggen uit hoofde van de bepalingen inzake eindgebruik als vastgelegd in de uitvoeringsbepalingen in de artikelen 291 tot en met 300 van het communautair douanewetboek (10).

    2.2.   Soortgelijk product

    (54)

    Er werd vastgesteld dat het door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en op de markt van de Unie verkochte bio-ethanol dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen heeft als het bio-ethanol dat uit de VS naar de Unie wordt uitgevoerd.

    (55)

    Zoals in overweging 39 wordt beschreven, kan bio-ethanol worden geproduceerd uit verschillende grondstoffen. Uit het onderzoek is echter niet gebleken dat de gebruikte grondstof leidt tot verschillen in de kenmerken van het eindproduct. Vastgesteld werd dat het in de VS geproduceerde en naar de Unie uitgevoerde betrokken product, hoofdzakelijk op basis van maïs, uitwisselbaar is met het door producenten in de Unie geproduceerde betrokken product, waarvoor hoofdzakelijk tarwe als grondstof wordt gebruikt. Bovendien waren er geen significante verschillen in het gebruik en in de perceptie die producenten en gebruikers op de markt van het product bio-ethanol hebben.

    (56)

    Derhalve wordt bevestigd dat in de Unie geproduceerd en verkocht bio-ethanol en het vanuit de VS geëxporteerde betrokken product moeten worden beschouwd als soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 4), van de basisverordening.

    (57)

    Sommige van de in de steekproef opgenomen Amerikaanse producenten voerden aan dat het bio-ethanol dat wordt geproduceerd en verkocht op de markt van de VS en het betrokken product niet soortgelijk zijn, aangezien het eerstgenoemde product niet strikt overeenstemt met de beschrijving van het product in het bericht van inleiding. De soorten bio-ethanol die op de markt van de VS worden verkocht, hebben inderdaad een vochtgehalte boven de drempel van 0,3 % en komen overeen met de VS-norm (ASTM) in plaats van met EN 15376.

    (58)

    Uit het onderzoek bleek echter dat bio-ethanol geproduceerd voor verkoop op de markt van de VS grotendeels dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen heeft als het betrokken product. Artikel 1, lid 4, van de basisverordening bepaalt dat een „soortgelijk” product niet noodzakelijkerwijs in elk opzicht gelijk aan het betrokken product hoeft te zijn; het kan ook een product zijn dat, hoewel niet in alle opzichten gelijk, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product. Dit is het geval voor het bio-ethanol dat op de Amerikaanse markt verkocht wordt en het bio-ethanol dat naar de Unie wordt uitgevoerd. Er zijn precedenten waar producten als soortgelijk aan het betrokken product beschouwd werden in weerwil van bepaalde verschillen (11).

    (59)

    Daarom werd besloten de voorlopige bevinding in te trekken en er van uit te gaan dat het ASTM-bio-ethanol die op de markt van de VS verkocht wordt een product is dat soortgelijk is aan het betrokken product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    3.   DUMPING

    3.1.   Inleiding

    (60)

    Zoals uiteengezet in de overwegingen 6 tot en met 16 had het onderzoek, om na te gaan of er sprake was van dumping, betrekking op producenten van bio-ethanol, enerzijds, en op handelaren/mengbedrijven, die het betrokken product naar de markt van de Unie uitvoerden, anderzijds.

    (61)

    Overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening wordt in de verordening waarbij het recht wordt ingesteld, gespecificeerd welk recht voor elke leverancier geldt, of, indien dit om praktische redenen niet mogelijk is, welk recht voor het betrokken land van levering geldt.

    (62)

    Enkele producenten beweerden dat het mogelijk was hun producten te identificeren en te traceren wanneer die aan VS-handelaren werden verkocht voor uitvoer, met name naar de Unie. Zij verwezen naar het in de RED voorziene certificeringsproces, maar waren niet in staat om met name een duidelijke link aan te geven tussen hun verkoop in de VS en de uitvoer van andere handelaren naar de EU. Zoals aangegeven in de overwegingen 12 en 63 waren deze producenten ook niet op de hoogte van het peil van de uitvoerprijzen naar de Unie.

    (63)

    In het onderhavige geval bleek dat de structuur van de bio-ethanolindustrie en de wijze waarop het betrokken product werd vervaardigd, op de markt van de VS werd verkocht en naar de Unie werd uitgevoerd, het praktisch niet mogelijk maakte om individuele dumpingmarges voor producenten in de VS vast te stellen. Meer in het bijzonder voerden de producenten van de VS-steekproef het betrokken product niet uit naar de Unie en de onderzochte handelaren/mengers kochten bio-ethanol van verschillende producenten, mengden het en verkochten het vervolgens, met name voor uitvoer naar de Unie; het was dan ook in tegenstelling tot wat bovenbedoelde partijen beweerden niet mogelijk om alle afzonderlijke aankopen na te gaan en normale waarden met de relevante uitvoerprijzen te vergelijken, en het is evenmin mogelijk om op het moment van de uitvoer naar de Unie vast te stellen wie de producent was. Met andere woorden, iedere zending naar de EU bevat bio-ethanol dat door verschillende producenten in de VS is geproduceerd, niet alleen door de producenten van de steekproef. Uit het onderzoek bleek bovendien dat de prijzen die de ondernemingen van de steekproef aan hun afnemers in de VS berekenden niet overeenstemden met de feitelijk betaalde en te betalen prijzen voor het betrokken product wanneer dat naar de Unie werd uitgevoerd.

    (64)

    Daarom meent de Commissie dat er een voor het gehele land geldende dumpingmarge moet worden vastgesteld.

    3.2.   Normale waarde

    (65)

    Voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst vastgesteld of de binnenlandse verkoop van het betrokken product door de twee medewerkende handelaren/mengers aan onafhankelijke afnemers in representatieve hoeveelheden plaatsvond, d.w.z. of de totale omvang van die verkoop in het OT ten minste 5 % van de totale omvang van de uitvoer naar de Unie bedroeg.

    (66)

    Aangezien de verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt plaatsvond in voldoende hoeveelheden werd de normale waarde vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs bij de twee bovengenoemde handelaren/mengers, in het kader van normale handelstransacties, door onafhankelijke afnemers in de VS.

    3.3.   Uitvoerprijs

    (67)

    De medewerkende handelaren/mengers verstrekten gegevens die het mogelijk maakten een uitvoerprijs te bepalen op basis van hun werkelijk betaalde of te betalen prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. Voor die transacties waarbij de invoer in de Unie via een verbonden handelsonderneming plaatsvond, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend op basis van de eerste wederverkoopprijs van de verbonden handelaar aan onafhankelijke afnemers in de Unie.

    (68)

    Wat de verkopen via de verbonden handelsmaatschappij in Zwitserland betreft, werden verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en winst niet afgetrokken van de uitvoerprijs, aangezien die kosten niet beschouwd werden als kosten tussen invoer en wederverkoop in de Unie. Uit het onderzoek bleek dat de voornaamste activiteit van de verbonden handelaar bestond uit het beheer van de kasstroom voor de bedrijfseenheid „suiker”, waaronder ook biobrandstoffen vallen, en de afdekking van de risico’s die inherent zijn aan de landbouwsector door het sluiten van derivatencontracten, op zowel „over the counter”- als georganiseerde financiële markten.

    (69)

    Enkele producenten in de VS voerden aan dat het vaste praktijk van de instellingen is de prijs van de verkoop door de exporteur aan de eerste onafhankelijke afnemer als de uitvoerprijs te beschouwen voor de berekening van dumping. In dit geval zou dat de prijs zijn die de producenten in de VS berekenen aan niet-verbonden handelaren/mengers in de VS. Zoals vermeld in de overwegingen 62 en 63 voerde geen van de bio-ethanolproducenten in de VS zelf het betrokken product uit naar de Unie en waren zij niet op de hoogte van het peil van de uitvoerprijzen naar de EU. De binnenlandse prijs kan dus niet worden gebruikt aangezien het geen betaalde of te betalen uitvoerprijs voor het betrokken product in de Unie is. Dit argument kan daarom niet worden aanvaard.

    3.4.   Vergelijking

    (70)

    De vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per producttype voor de medewerkende handelaren/mengers werd vastgesteld op basis van de prijs af fabriek, rekening houdende, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, met verschillen in factoren waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Eén handelaar/menger beweerde dat de gegevens over binnenlandse verkoop niet representatief waren. Aangezien de handelaren/mengers geen gegevens over alle binnenlandse verkooptransacties verstrekten, is de berekening gebaseerd op de gegevens in de antwoorden op de vragenlijst en de bij het bezoek ter plaatse verstrekte gegevens.

    (71)

    Eén handelaar/menger voert aan dat de berekening van de binnenlandse verkoopprijs gebaseerd zou moeten zijn op NYMEX-gegevens betreffende de contantmarkt. De Commissie is van mening dat gecontroleerde gegevens van de twee handelaren/mengers betrouwbaarder zijn.

    (72)

    Daartoe werd, in de vorm van correcties, rekening gehouden met verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, waar van toepassing en gerechtvaardigd.

    (73)

    Het betrokken product en het soortgelijke product vertonen de bijzonderheid dat handelaren/mengers tijdens het OT een subsidie op hun verkoop van bio-ethanolmengsels hebben ontvangen, hoofdzakelijk in de vorm van belastingkredieten. De methode die is gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde en de uitvoerprijs is een methode waarbij de feitelijke verkoopprijzen, op de interne markt en bij uitvoer, van deze handelaren/mengers ten volle in aanmerking worden genomen. Bij een vergelijking van de verkopen van handelaren/mengers op de markt van de VS en de uitvoerprijzen van de handelaren/mengers naar de EU met het oog op de berekening van de dumpingmarge voor het betrokken product wordt dan ook ieder mogelijk effect van de subsidie op de prijzen geëlimineerd, aangezien de subsidie van invloed was op zowel de binnenlandse verkoop als de uitvoer tijdens het OT. Eén handelaar/menger beweerde geen subsidies te hebben ontvangen voor binnenlandse verkoop. Deze bewering werd echter niet met bewijzen gestaafd, en is ook moeilijk verenigbaar met door de autoriteiten van de VS verstrekte informatie over het gebruik van de subsidie.

    3.5.   Dumping

    (74)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Op basis van deze vergelijking bleken de medewerkende niet-verbonden handelaren/mengers dumpingpraktijken te hebben bedreven.

    (75)

    De gewogen gemiddelde dumpingmarge van 9,5 % werd vastgesteld op basis van de geaggregeerde gegevens van de medewerkende handelaren/mengers en vormt de dumpingmarge voor het hele land voor de VS.

    (76)

    Enkele in de steekproef opgenomen producenten in de VS lieten weten dat zij in het geval van instelling van definitieve antidumpingmaatregelen een individueel antidumpingrecht verwachtten. In het licht van de inhoud van overwegingen 6 tot en met 16 en de redenering in de overwegingen 60 tot en met 64 kan hieraan geen gevolg worden gegeven, aangezien het onderzoek bevestigde dat het voor deze marktdeelnemers, met name omdat zij zelf niet naar de EU exporteerden gedurende het OT, niet mogelijk was hun naar de EU uitgevoerde producten te traceren, en dat zij over het algemeen geen idee hadden van de tijdstippen van de uitvoer en van de door de importeurs van de Unie betaalde of te betalen prijzen, zodat het niet mogelijk was om voor deze producenten op betrouwbare basis een uitvoerprijs en dumpingmarge vast te stellen.

    (77)

    Bepaalde producenten verzochten om meer informatie over de dumpingberekeningen betreffende de twee medewerkende handelaren/mengers. Het is echter enerzijds zo dat de verzochte informatie vertrouwelijke bedrijfsinformatie omvat en daarom niet aan andere partijen doorgegeven kan worden. Anderzijds is het de vaste praktijk van de instellingen om uitsluitsel te geven over de algemene methode voor de vaststelling van dumping aan alle partijen waarvoor geen individuele gegevens zijn gebruikt bij de berekeningen. Deze methode wordt beschreven in het algemene informatiedocument dat aan alle partijen is toegezonden.

    4.   SCHADE

    4.1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

    (78)

    De productie in de Unie werd vastgesteld op basis van een marktverslag dat de klager tijdens het onderzoek indiende. De totale productie in de Unie van het soortgelijke product vermeld in dit verslag werd vergeleken met de gegevens van de 17 medewerkende producenten in de Unie. Er werd een klein verschil van circa 5 % vastgesteld tussen de twee reeksen gegevens. Dit wordt verklaard door het feit dat sommige relatief kleine niet-medewerkende producenten in de Unie geen productiegegevens hebben verstrekt. Op basis daarvan werd de totale productie in de Unie gedurende het OT op 3,42 miljoen ton geschat. De producenten van de Unie die de totale productie van de Unie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden daarom aangeduid als „de bedrijfstak van de Unie”.

    4.2.   Verbruik in de Unie

    (79)

    Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de totale productie in de Unie van de bedrijfstak van de Unie, waarbij de omvang van de invoer uit derde landen (vastgesteld op basis van de beste beschikbare statistieken) werd opgeteld, waarna de voorraadmutatie en de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie, zoals aangegeven door de bedrijfstak zelf, werden afgetrokken. Enkele partijen voerden aan dat de voor de vaststelling van het verbruik gebruikte statistieken niet volledig waren, aangezien een aanzienlijke invoer van bio-ethanol uit andere derde landen, met name in het OT, niet in aanmerking werd genomen. Zij waren ook van mening dat de omvang van de invoer uit de VS door de Commissie werd overschat en dat de cijfers voor verbruik en marktaandeel derhalve onbetrouwbaar waren.

    (80)

    Deze beweringen werden onderzocht en getoetst aan de beschikbare informatie. Wat de invoer uit andere landen betreft, verstrekten de partijen geen bewijzen met betrekking tot de omvang van de invoer van het betrokken product. Niettemin is bij de schatting van de invoer rekening gehouden met invoer uit andere landen. Wat de omvang van de invoer uit de VS betreft, werd een rekenfout gevonden in de schatting van die invoer gedurende het OT. Daarom is de omvang van de invoer opnieuw beoordeeld en is de schatting waar nodig aangepast. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor de conclusies van de beoordelingen van schade en oorzakelijk verband.

    (81)

    Wat de invoer van het betrokken product betreft, moet worden benadrukt dat er geen specifieke codes van de gecombineerde nomenclatuur voor het betrokken product bestaan. Bovendien omvatten de codes van de gecombineerde nomenclatuur waaronder het betrokken product bij de douane kan worden aangegeven ook andere producten dan het betrokken product.

    (82)

    Wat de invoer van bio-ethanolmengsels betreft, bleek uit de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de niet-verbonden importeurs dat het merendeel van de invoer bij de douane werd gedeclareerd onder Taric-code 3824909799. De omvang van de invoer kan echter niet rechtstreeks uit de gegevens van Eurostat worden afgeleid, aangezien deze Taric-code naast het betrokken product ook verschillende andere chemische producten omvat.

    (83)

    Wat de invoer aangegeven onder de GN-codes 2207 10 00 en ex 2207 20 00 betreft, was het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen het betrokken product en andere producten die niet onder het onderzoek vallen, gezien het ontbreken van voldoende informatie over het ingevoerde product.

    (84)

    Daarom werd, bij gebrek aan volledige Eurostat-gegevens over de invoer, besloten gebruik te maken van andere bronnen van informatie voor het vaststellen van de invoer van het betrokken product in de markt van de Unie.

    (85)

    Met het oog op een zo juist mogelijke schatting van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VS werden de statistieken van de US International Trade Commission (ITC) als de meest betrouwbare basis beschouwd. De omvang van de gerapporteerde uitvoer betreft de VS-douanecodes 2207 10 60 en 2207 20 00.

    (86)

    Voor de raming van deze invoer werd een redelijke aanpak gevolgd, en alle door de ITC gerapporteerde hoeveelheden werden in aanmerking genomen voor het bepalen van de invoer uit de VS in de markt van de Unie.

    (87)

    De raming betreffende de invoer in de Unie van oorsprong uit Brazilië was gebaseerd op de volgende informatiebronnen: verslagen van het Britse Renewable Fuels Agency voor de invoer in het Verenigd Koninkrijk; extracten van douanedatabases over invoer verstrekt door Nederland, Zweden en Finland en door Eurostat. Voor Nederland, Finland en Zweden werd de omvang van de invoer geraamd op basis van de namen van de importeurs en de exporteurs en de productbeschrijving, voor zover beschikbaar. Voor de raming van deze invoer is gekozen voor een behoudende aanpak. Alle opgegeven hoeveelheden werden in aanmerking genomen voor de berekening van de invoer.

    (88)

    Ten slotte werd ook gebruikgemaakt van gegevens van Eurostat voor de raming van de resterende invoer in de Unie voor de andere lidstaten dan de in overweging 87 genoemde. Een aanpassing van de omvang van de invoer werd toegepast op basis van het percentage bio-ethanol dat in de Unie als brandstof gebruikt wordt. De reden van deze aanpassing is te vinden in de klacht. Dit percentage is afgeleid uit de jaarlijkse voorzieningsbalans inzake ethylalcohol zoals gepubliceerd door de Europese Commissie (12). Het percentage in de Unie voor brandstof gebruikte bio-ethanol bedroeg 54 % in 2008, 66 % in 2009, en 68 % in 2010. Voor het onderzoektijdvak is het percentage van 2010 gebruikt voor het schatten van de desbetreffende invoer tijdens het OT.

    (89)

    Voor de schatting van de invoer uit andere bronnen waren de gebruikte informatiebronnen Eurostat en de door Nederland, Zweden en Finland verstrekte extracten van de gedetailleerde douanedatabases over invoer. Dezelfde methode als die voor het vaststellen van invoer uit Brazilië werd gebruikt.

    (90)

    Wat betreft de berekening van de gemiddelde cif-prijs per eenheid voor de invoer uit de Verenigde Staten en Brazilië is de informatiebron de door Nederland, Zweden en Finland verstrekte extracten van de gedetailleerde douanedatabases over invoer. Voor de VS werden ook gegevens uit de gecontroleerde vragenlijst voor niet-verbonden importeurs gebruikt. Voor de VS zijn de gemiddelde cif-prijzen voor 2008 en 2009 geraamd op basis van de gemiddelde prijs die door de Amerikaanse International Trade Commission (ITC) is gerapporteerd voor deze jaren, uitgedrukt in verhouding tot de gemiddelde cif-prijs per eenheid voor 2010.

    (91)

    De voorraadmutatie werd vastgesteld aan de hand van door de klager verstrekte informatie over de bedrijfstak van de Unie.

    (92)

    Daarbij werd vastgesteld dat het verbruik in de Unie zich als volgt ontwikkelde:

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Totale productie in de Unie (ton) (A)

    2 153 118

    2 797 948

    3 274 665

    3 389 503

    Totale invoer uit derde landen met inbegrip van het betrokken land (ton) (B)

    1 252 705

    1 130 703

    859 605

    1 031 226

    De totale uitvoer van de bedrijfstak van de Unie naar landen buiten de EU (ton) (C)

    26 263

    41 023

    53 085

    59 633

    Voorraadmutatie (13) (ton) (C)

    0

    4 730

    –8 415

    –5 458

    Verbruik in de Unie (ton)

    3 379 559

    3 882 897

    4 089 600

    4 366 554

    Index: 2008 = 100

    100

    115

    121

    129

    Bron:

    a) Marktverslag, b) Eurostat, de internationale handelscommissie van de VS (ITC), het Britse Renewable Fuels Agency en de gegevens uit douanedatabases over invoer verstrekt door Nederland, Zweden en Finland, c) Klacht, antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, door de bedrijfstak van de Unie in de klacht verstrekte informatie.

    (93)

    Tijdens de beoordelingsperiode is het verbruik in de Unie aanzienlijk gestegen, namelijk met 29 %. Deze stijging werd gestimuleerd door de tenuitvoerlegging in de lidstaten van de richtlijn hernieuwbare energie (Renewable Energies Directive, RED), die groeistreefcijfers voor het verbruik van hernieuwbare energie aangeeft.

    4.3.   Invoer in de Unie uit het betrokken land

    4.3.1.   Hoeveelheid, marktaandeel en prijs van de invoer uit het betrokken land

    (94)

    In termen van volume, marktaandeel en prijs ontwikkelde de invoer in de Unie uit de VS zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Omvang van de invoer uit de VS (ton) (A)

    63 406

    53 332

    348 868

    686 185

    Index: 2008 = 100

    100

    84

    550

    1 082

    Marktaandeel (%)

    1,9

    1,4

    8,5

    15,7

    Index: 2008 = 100

    100

    73

    454

    837

    Gemiddelde prijs in EUR/ton (B)

    590,6

    552,5

    542,5

    626,7

    Index: 2008 = 100

    100

    94

    92

    106

    Bron:

    (A) Uitvoervolume aangegeven door de internationale handelscommissie (ITC) van de VS, (B) douanedatabase over invoer verstrekt door Nederland, Finland en Zweden, en geverifieerde antwoorden op de vragenlijst voor niet-verbonden importeurs.

    (95)

    In termen van volume nam de invoer uit de VS aanzienlijk toe in de beoordelingsperiode, van 63 406 ton tot 686 185 ton. Ook het marktaandeel van de Amerikaanse exporteurs in de Unie steeg aanzienlijk in deze periode, van 1,9 % tot 15,7 %.

    (96)

    Hoewel de gemiddelde prijzen van de invoer uit de VS in de beoordelingsperiode met 6 % toenamen, bleven de prijzen die de exporteurs van de VS berekenden constant lager dan de gemiddelde prijzen van de producenten in de Unie, zoals uiteengezet in overweging 117. Deze systematische prijsonderbieding door de Amerikaanse exporteurs verklaart de belangrijke toename van hun marktaandeel die zij tijdens de beoordelingsperiode konden verwezenlijken.

    4.3.2.   Prijsonderbieding van de invoer uit het betrokken land

    (97)

    Met het oog op de beoordeling van de prijsonderbieding in het onderzoektijdvak werd de gewogen gemiddelde verkoopprijs per producttype van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd naar het prijspeil af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen per productsoort die de Amerikaanse exporteurs berekenden aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, vastgesteld op cif-basis. Met het oog op een billijke prijsvergelijking werden de nodige aanpassingen voor de bestaande douanerechten en kosten na invoer toegepast op de VS-prijs.

    (98)

    De resultaten van deze vergelijking, uitgedrukt als percentage van de verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het onderzoektijdvak, lieten consistente prijsonderbieding van gemiddeld 5,6 % zien. Deze prijsonderbieding geeft aan welke prijsdruk werd uitgeoefend door de invoer uit het betrokken land op de markt van de Unie, met name tijdens het OT.

    4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    4.4.1.   Inleidende opmerkingen

    (99)

    Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle relevante economische indicatoren voor een beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode.

    (100)

    De schadeanalyse met betrekking tot de macro-economische gegevens zoals productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit en omvang van de dumpingmarge is gebaseerd op de gegevens van ePURE betreffende de bedrijfstak van de Unie als geheel.

    (101)

    De schadeanalyse met betrekking tot micro-economische gegevens zoals prijzen, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, lonen en voorraden is gebaseerd op gegevens die door de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie zijn verstrekt in de (gecontroleerde) antwoorden op de vragenlijst.

    (102)

    De bio-ethanolindustrie in de Unie bevindt zich nog in de beginfase. Ondernemingen hebben recentelijk geïnvesteerd in nieuwe productiefaciliteiten of hebben bestaande capaciteiten uitgebreid om te voldoen aan de groeiende vraag in de Unie. Het feit dat nieuwe producenten tijdens de beoordelingsperiode met de productie gestart zijn, heeft geleid tot positieve ontwikkelingen voor indicatoren zoals productie, productiecapaciteit, omvang van de verkoop en de werkgelegenheid.

    (103)

    Uit het onderzoek bleek ook dat ondernemingen in deze bedrijfstak een bepaalde aanlooptijd, van twee tot drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de start van de productie, nodig hebben om normale productieniveaus te bereiken.

    4.4.2.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Productievolume (ton)

    2 153 118

    2 797 948

    3 274 665

    3 389 503

    Index: 2008 = 100

    100

    130

    152

    157

    Productiecapaciteit (ton)

    3 443 766

    3 992 640

    4 670 076

    4 734 915

    Index: 2008 = 100

    100

    116

    136

    137

    Bezettingsgraad (%)

    63

    70

    70

    72

    Index: 2008 = 100

    100

    112

    112

    114

    Bron:

    gebaseerd op gegevens over de bedrijfstak van de Unie die door de klager zijn verstrekt.

    (104)

    Als gevolg van de RED is de productie in de Unie in de beoordelingsperiode aanzienlijk toegenomen, namelijk met ongeveer 57 %. Van 2008 tot 2010 nam de productie in de Unie toe met 36 %, maar het tempo van de groei nam daarna sterk af en bedroeg slechts 3,5 % in het onderzoektijdvak, vergeleken met 2010.

    (105)

    De productiecapaciteit nam in de beoordelingsperiode toe met 37 % en volgde een vergelijkbaar patroon als de productie.

    (106)

    De bezettingsgraad nam in de beoordelingsperiode toe met 14 %, en deze stijging werd verwezenlijkt in het begin van die periode. Aangezien bepaalde producenten in de Unie zich in 2009 nog in de aanloopfase bevonden, werd verwacht dat de bezettingsgraad nog verder zou toenemen, overwegende dat producenten normaal gesproken twee à drie jaar nodig hebben, te rekenen vanaf de start, om normale productieniveaus te bereiken, zoals uiteengezet in overweging 103. Dit was echter niet het geval.

    (107)

    Het onderzoek bevestigde dus dat verschillende ondernemingen in de EU aan het begin van of tijdens de beoordelingsperiode met hun activiteiten begonnen, in afwachting van publicatie van de RED. Dit leidde tot positieve ontwikkelingen, met name wat bovengenoemde schadefactoren betreft, vooral in de periode vóór 2010. Maar de situatie op de markt van de Unie veranderde met de sterke stijging van de invoer met dumping uit de VS in 2010, en de verwachte toename van de activiteit tijdens het onderzoektijdvak werd niet gerealiseerd.

    4.4.3.   Verkoopvolume en marktaandeel

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Verkoopvolume (ton)

    2 035 367

    2 650 526

    3 117 410

    3 229 326

    Index: 2008 = 100

    100

    130

    152

    159

    Marktaandeel (%)

    60,2

    68,3

    76,2

    74,0

    Index: 2008 = 100

    100

    113

    126

    122

    Bron:

    gebaseerd op gegevens over de bedrijfstak van de Unie die door de klager zijn verstrekt.

    (108)

    Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie is met 59 % gestegen en het marktaandeel nam tijdens de beoordelingsperiode toe met 13,8 procentpunten. De omvang van de verkoop nam gestaag toe tussen 2008 en 2010, maar tussen 2010 en het onderzoektijdvak minder dan de consumptie, die in die periode een stijging met 6,8 % vertoonde.

    (109)

    Ook het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie nam toe tot 2010 maar daalde weer tijdens het OT. In de periode tussen 2010 en het OT, toen het marktaandeel van de invoer uit de VS bijna verdubbelde en toenam met 7,2 procentpunten, verloor de bedrijfstak van de Unie 2,2 procentpunten.

    4.4.4.   Groei

    (110)

    Het verbruik in de Unie is in de beoordelingsperiode aanzienlijk toegenomen, met 29,2 %. Hoewel het verkoopvolume en het marktaandeel in deze periode eveneens zijn toegenomen, kon de bedrijfstak van de Unie niet volledig profiteren van deze groei van het verbruik, met name vanaf 2010. Vanaf 2010 tot het OT vertraagde de groei van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie en daalde het marktaandeel in vergelijking met de voorafgaande jaren.

    (111)

    Enkele partijen voerden aan dat het groeipatroon zoals dat blijkt uit een aantal indicatoren tijdens de beoordelingsperiode niet het beeld oplevert van een bedrijfstak die schade lijdt. Zoals hierboven uiteengezet, bleek echter uit het onderzoek dat de vertraging van de groei van de bedrijfstak van de Unie in 2010 en in het onderzoektijdvak samenviel met de sterke stijging van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VS.

    4.4.5.   Werkgelegenheid en productiviteit

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Aantal werknemers

    2 331

    2 419

    2 523

    2 552

    Index: 2008 = 100

    100

    104

    108

    109

    Productiviteit

    (eenheden per werknemer)

    924

    1 157

    1 298

    1 328

    Index: 2008 = 100

    100

    125

    141

    144

    Bron:

    gebaseerd op gegevens over de bedrijfstak van de Unie die door de klager zijn verstrekt.

    (112)

    De werkgelegenheid steeg met 9 % tijdens de beoordelingsperiode. Om precies te zijn, de groei bedroeg 8 % in de periode 2008-2010 maar slechts 1 % gedurende het OT. Deze trend weerspiegelt die van capaciteit en productie in de Unie.

    (113)

    De productiviteit van de bedrijfstak van de Unie werd gemeten als de output per werknemer per jaar. Die steeg aanzienlijk in de beoordelingsperiode, namelijk met 44 %, wat wijst op een leereffect en toenemende efficiëntie tijdens en na de aanloopfase.

    4.4.6.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

    (114)

    Gelet op de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit het betrokken land kan het effect van de tijdens het OT vastgestelde dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

    4.4.7.   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

    (115)

    Dit aspect is in het onderhavige geval niet relevant aangezien er geen gevolgen van dumping in het verleden zijn.

    4.4.8.   Gemiddelde prijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Prijzen per eenheid (EUR)

    702,59

    634,88

    657,41

    768,59

    Index: 2008 = 100

    100

    90

    94

    109

    Bron:

    de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (116)

    De prijzen van de bedrijfstak van de Unie namen tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 9 % toe. In 2009 stegen de prijzen, vergeleken met 2008, maar daarna daalden ze weer gestaag tot het einde van het OT. Uit het onderzoek bleek echter dat deze prijsstijgingen onvoldoende waren om de bedrijfstak van de Unie in staat te stellen zijn kosten te dekken. De kloof tussen de verkoopprijzen en de kosten werd met name in het OT nog breder. Deze ontwikkeling viel samen met de toenemende aanwezigheid van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VS op de markt van de Unie.

    (117)

    Uit het onderzoek bleek dat in de beoordelingsperiode de prijzen van de bedrijfstak van de Unie hoger bleven (tot 23 %) dan die van de invoer met dumping uit de VS.

    4.4.9.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Netto winst vóór belasting (EUR)

    –33 305 225

    1 343 823

    –33 932 738

    –82 070 168

    Index: 2008 = – 100

    – 100

    4

    – 102

    – 246

    Winstgevendheid verkoop bedrijfstak van de Unie (% van nettoverkoop)

    –11,65

    0,33

    –5,72

    –9,74

    Index: 2008 = – 100

    - 100

    3

    –49

    –84

    Kasstroom (EUR)

    –2 528 061

    34 783 260

    48 733 697

    36 832 646

    Index: 2008 = – 100

    – 100

    1 376

    1 928

    1 457

    Kasstroom in % van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden partijen

    –0,9

    8,7

    8,2

    4,4

    Index: 2008 = – 100

    – 100

    980

    930

    494

    Investeringen (EUR)

    330 441 830

    86 279 988

    38 710 739

    23 018 175

    Index: 2008 = 100

    100

    26

    12

    7

    Rendement van investeringen (%)

    –10

    2

    –88

    – 357

    Index: 2008 = – 100

    – 100

    15

    – 870

    –3 538

    Bron:

    antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (118)

    De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie is in absolute bedragen (nettowinst vóór belastingen) vastgesteld en ook door de nettowinst (of verlies) vóór belastingen uit te drukken als een percentage van de omzet van het soortgelijke product. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie was tijdens de beoordelingsperiode negatief, met uitzondering van 2009, toen de in de steekproef opgenomen ondernemingen verliezen konden vermijden.

    (119)

    Het rendement van investeringen volgde een vergelijkbaar patroon en bleef duidelijk onder het rendement dat vereist zou zijn om de bedrijfstak van de Unie in staat te stellen om te overleven.

    (120)

    De kasstroom was in 2008 negatief en verbeterde in 2009 en 2010. Tijdens het OT begon de kasstroom evenwel opnieuw te slinken als gevolg van het afnemende vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren.

    (121)

    De ontwikkeling van de winstgevendheid, de kasstroom en het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode beperkte het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om te investeren in zijn activiteiten en ondermijnde de ontwikkeling van de bedrijfstak, zoals duidelijk blijkt uit de daling van de investeringen met 93 % gedurende deze periode.

    4.4.10.   Lonen

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Lonen (EUR)

    45 066 253

    57 253 228

    68 711 959

    76 030 008

    Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (in EUR)

    75 691

    81 233

    88 638

    99 646

    Index: 2008 = 100

    100

    107

    117

    132

    Bron:

    antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (122)

    De lonen stegen met 32 % in de loop van de beoordelingsperiode, en hielden daarmee gelijke trend met de toenemende productiviteit van de werknemers.

    4.4.11.   Voorraden

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Eindvoorraden van de SP (ton)

    34 585

    24 022

    38 649

    31 408

    Index: 2008 = 100

    100

    69

    112

    91

    Voorraad in verhouding tot productie (%)

    8,3

    3,5

    3,8

    2,5

    Bron:

    antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (123)

    De voorraden daalden licht in de loop van de beoordelingsperiode.

    4.5.   Conclusie betreffende schade

    (124)

    Uit het onderzoek is gebleken dat er een sterke toename van de laaggeprijsde invoer met dumping plaatsvond in 2010, en met name gedurende het OT. Weliswaar verbeterden bepaalde schade-indicatoren betreffende de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie in die periode, maar de groei hield geen gelijke tred met de toename van de consumptie in de beoordelingsperiode en de verbeteringen waren onvoldoende om de bedrijfstak van de Unie in staat te stellen zijn activiteiten te ontwikkelen.

    (125)

    Zoals te verwachten is bij een nieuwe en snelgroeiende activiteit vertoonden bepaalde indicatoren, zoals verkoop, productie en bezettingsgraad, een positieve trend in de beoordelingsperiode. Dit is te verklaren door het feit dat er nieuwe producenten van de Unie op de markt kwamen in die periode. Het onderzoek heeft niettemin uitgewezen dat de situatie op de markt van de Unie vanaf 2010, toen de omvang van de laaggeprijsde invoer sterk toenam, zodanig was dat de producenten in de Unie niet in staat waren een voldoende mate van activiteit en prijsniveau te bereiken om zich verder te kunnen ontwikkelen en de belangrijke investeringen in de beoordelingsperiode op peil te kunnen houden.

    (126)

    Vastgesteld werd dat de laaggeprijsde invoer voortdurend de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood. Het niveau van de prijzen maakte het de bedrijfstak onmogelijk de kosten te dekken en de voor ontwikkeling van de activiteiten noodzakelijke kasstroom en winst te verwezenlijken.

    (127)

    De schade-indicatoren in verband met de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals winstgevendheid, kasstroom en rendement van de investeringen, verslechterden of bleven ruim onder het normale niveau. Dit had zeer nadelige gevolgen voor het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken en te investeren in zijn activiteiten.

    (128)

    In het licht van het voorgaande werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

    5.   OORZAKELIJK VERBAND

    5.1.   Inleiding

    (129)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, en artikel 3, lid 6, van de basisantidumpingverordening werd onderzocht of de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land de bedrijfstak van de Unie schade berokkende. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om uit te sluiten dat mogelijke schade als gevolg van deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (130)

    Zoals hierboven vermeld, is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode sterk gestegen, namelijk met 29,2 %. De omvang van de invoer met dumping uit het betrokken land nam echter aanzienlijk toe, namelijk van een aandeel van 1,9 % van de markt van de Unie aan het begin van de beoordelingsperiode tot 15,7 % in het OT. Daardoor werd duidelijk druk uitgeoefend op de bedrijfstak van de Unie, met name van 2010 tot het einde van het OT, toen deze invoer meer dan verdubbelde. Met ingang van 2010, en in het bijzonder in het OT, was de laaggeprijsde invoer uit de VS in grote hoeveelheden aanwezig op de markt van de Unie en onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Door deze situatie kon de bedrijfstak zich tijdens het OT niet ontwikkelen zoals verwacht.

    (131)

    Enkele partijen hebben aangevoerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie juist verbeterde van 2010 tot het OT, gelijktijdig met de verdubbeling van de invoer uit de VS. Zoals uiteengezet in de overwegingen 102 en 107 leidde het feit dat in de beoordelingsperiode veel nieuwe producenten in de Unie de markt betraden tot positieve trends van bepaalde schade-indicatoren, zoals de productie en de omvang van de verkoop. De bedrijfstak van de Unie verloor echter marktaandeel in het OT, ten opzichte van 2010, en tegelijkertijd ondervond de markt van de Unie de grootste toename van invoer met dumping uit de VS. Prijsonderbieding en prijsdruk leidden tot verslechtering van de algemene financiële situatie, met name de winstgevendheid, van de bedrijfstak van de Unie.

    (132)

    Aldus heeft de laaggeprijsde invoer een belangrijke rol gespeeld bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT heeft geleden.

    5.3.   Gevolgen van andere factoren

    (133)

    Afgezien van de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade zou kunnen hebben geleden, werden ook de volgende bekende factoren onderzocht om uit te sluiten dat schade veroorzaakt door deze andere factoren aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven: de invoer uit andere landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, het effect van de economische crisis, en andere factoren zoals de schommelingen van grondstofprijzen, de ontwikkeling van de vraag, en beweerde interne problemen van ondernemingen in de bedrijfstak van de Unie.

    5.3.1.   Invoer uit andere landen (Brazilië)

    (134)

    Volgens de beschikbare informatie was er afgezien van Brazilië geen ander land dat in de beoordelingsperiode het betrokken product in aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie exporteerde. Wat de prijzen betreft, bleven de Braziliaanse invoerprijzen aanzienlijk lager dan die van de producenten in de Unie. De invoer uit Brazilië vertoonde tijdens de beoordelingsperiode echter duidelijk een dalende trend qua omvang (– 81 %) en marktaandeel (– 25,8 %). Aangezien de omvang van de invoer in het OT tot een dergelijk laag niveau terugviel, kan die invoer niet worden geacht het oorzakelijk verband verbroken te hebben tussen de goedkope invoer uit de VS en de schade voor de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT.

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Omvang van de invoer van oorsprong uit Brazilië (ton)

    1 022 980

    884 020

    396 249

    195 342

    Index: 2008 = 100

    100

    86

    39

    19

    Marktaandeel van de invoer uit Brazilië (%)

    30,3

    22,8

    9,7

    4,5

    gemiddelde cif-prijs per eenheid

    (EUR/ton invoer)

    560,8

    496,2

    580,8

    622,4

    Index: 2008 = 100

    100

    88

    104

    111

    Bron:

    Eurostat, het Britse Renewable Fuels Agency, douanedatabase over invoer van Nederland, Finland en Zweden, en de klacht.

    (135)

    Enkele partijen argumenteerden dat de invoer uit Brazilië boven de de-minimisdrempel bleef in de beoordelingsperiode en dat die invoer plaatsvond tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie. Zij voerden verder aan dat de invoer uit de VS alleen het marktaandeel van de invoer uit Brazilië had overgenomen. De invoer uit de VS zou daarom niet kunnen worden beschouwd als de oorzaak van de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    (136)

    Zoals hierboven uiteengezet, is de invoer uit Brazilië in de beoordelingsperiode aanzienlijk afgenomen. Het marktaandeel daalde van 30,3 % tot 4,5 % in een periode waarin het verbruik aanzienlijk steeg. Gezien het prijsniveau dat de Braziliaanse exporteurs op de markt van de Unie hanteerden, kan niet worden uitgesloten dat de aanwezigheid van Braziliaanse bio-ethanol in zekere mate heeft bijgedragen tot de schade voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie meent echter dat deze invoer tijdens het OT daalde tot een zodanig niveau dat die niet kan worden beschouwd als een belangrijke oorzaak van die schade. In de periode tussen 2010 en het onderzoektijdvak daalde de invoer uit Brazilië met ongeveer 200 000 ton, terwijl de invoer met dumping uit de VS toenam met meer dan 330 000 ton. Derhalve wordt geoordeeld dat de aanwezigheid van de Braziliaanse bio-ethanol op de markt van de Unie, met name tijdens het OT, niet het oorzakelijke verband heeft verbroken tussen de invoer met dumping uit de VS en de schade voor de bedrijfstak van de Unie in die periode.

    5.3.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

     

    2008

    2009

    2010

    OT

    Omvang van de verkoop voor uitvoer (ton)

    26 263

    41 023

    53 085

    59 633

    Bron:

    klacht en antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (137)

    Uit het onderzoek is gebleken dat tijdens het onderzoektijdvak geringe hoeveelheden bio-ethanol werden uitgevoerd door de bedrijfstak van de Unie, tegen prijzen die ruim boven de prijzen op de markt van de Unie lagen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de exportprestatie geen factor is die het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit het betrokken land kon verbreken.

    5.3.3.   Gevolgen van de economische crisis

    (138)

    Het is niet gebleken dat de economische crisis een negatief effect op de bedrijfstak van de Unie had. Het verbruik van bio-ethanol in de Unie nam sterker toe dan ooit in 2009, het jaar dat algemeen als het dieptepunt van de economische crisis wordt beschouwd. In dezelfde periode zijn de productie en de verkoop door de producenten in de Unie ook toegenomen.

    (139)

    Op basis van het bovenstaande wordt ervan uitgegaan dat de economische crisis niet het oorzakelijke verband heeft verbroken tussen de laaggeprijsde invoer uit het betrokken land en de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    5.3.4.   Andere factoren

    (140)

    Partijen hebben ook andere factoren vermeld die het oorzakelijk verband verbroken zouden kunnen hebben, zoals de schommelingen van de grondstofprijzen, de ontwikkeling van de vraag die lager was dan verwacht, een regelgevingskader in de Unie dat naar beweerd wordt in het nadeel van de producenten in de Unie werkt, en bepaalde beweerde interne problemen van producenten in de Unie.

    (141)

    Wat de schommelingen van de grondstofprijzen betreft, bleek dat tijdens de beoordelingsperiode de prijzen van maïs en tarwe beide aan dergelijke schommelingen onderhevig waren. Het onderzoek wees echter uit dat de meeste producenten zich tegen dit risico dekken door een specifiek prijsbepalingsmechanisme met hun leveranciers, dan wel via de financiële markten. Het is waar dat de prijzen van grondstoffen fluctueerden, met name van 2008 tot 2010, toen de prijs van maïs lager was dan die van tarwe, maar in de tweede helft van het OT waren de prijzen min of meer gelijk. Dit wijst erop dat de prijsverschillen minimaal en niet van blijvende aard waren.

    (142)

    Enkele partijen voerden aan dat de tenuitvoerlegging van de RED in de lidstaten te traag verliep en dat het verbruik achterbleef bij de in die richtlijn bepaalde streefcijfers. Maar ook al werden de aanvankelijke doelen niet ten volle gehaald in de beoordelingsperiode, het feit dat het verbruik in die periode sterk groeide, namelijk met 29,2 %, is een positieve factor die niet kan worden genegeerd in het kader van deze analyse. Hoe dan ook, de vermeende trage tenuitvoerlegging van de RED kan geen rechtvaardiging zijn voor de aanwezigheid van laaggeprijsde invoer met dumping in grote hoeveelheden op de markt van de Unie, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood en die bedrijfstak schade berokkende. Dit argument wordt daarom verworpen.

    (143)

    Partijen hebben ook aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie alleen niet kon voldoen aan de vraag in de Unie, als gevolg van de onzekerheid met betrekking tot de regelgeving, en dat het systeem van certificering uiterst langzaam is en daardoor de voordelen voor de gecertificeerde producenten in de Unie grotendeels teniet doet. Ten slotte argumenteerden enkele partijen dat het feit dat veel producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met interne problemen te maken hadden een verklaring was voor de eventuele schade die zij hebben geleden. Deze beweringen werden echter niet met bewijzen gestaafd en ook niet door het onderzoek bevestigd. Er zij echter op gewezen dat uit het onderzoek bleek dat het beweerde lage niveau van de productie in de Unie hoofdzakelijk toe te schrijven was aan het lage niveau van de verkoopprijzen op de markt van de Unie, dat weer grotendeels te wijten was aan de sterke toename van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VS waardoor de prijzen van de producenten van de Unie werden onderboden, met name gedurende het OT. Het bleek dat de producenten in de EU gedwongen waren de productie te staken, aangezien de marktprijzen niet eens de kosten van de grondstoffen dekten, met name gedurende het OT. De bovengenoemde beweringen zijn dus onbewezen en verbreken niet het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade voor de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT.

    (144)

    Bijgevolg wordt geconcludeerd dat alle bovenvermelde factoren niet geleid hebben tot verbreking van het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VS.

    (145)

    Ten slotte maakten partijen melding van het feit dat gedurende het OT een aanzienlijk aantal ingevoerde zendingen gedeclareerd werd onder GN-rubriek 3824, waarvoor een lager douanetarief geldt. Na het einde van het OT werd dit douanerecht verhoogd. Zij zijn van mening dat de schade veroorzaakt werd door het lage douanerecht en niet door dumping. In dit verband volstaat het erop te wijzen dat douanerechten op ieder moment aangepast kunnen worden, en dat dit argument daarom niets afdoet aan het feit dat er schade was tijdens het onderzoektijdvak.

    5.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

    (146)

    Uit bovenstaande analyse is gebleken dat de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer van oorsprong uit het betrokken land in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen. Bovendien werd vastgesteld dat de prijzen van deze invoer lager waren dan de prijzen die de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie berekent.

    (147)

    Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer uit het betrokken land viel samen met een algemene en voortdurende stijging van het verbruik in de Unie en ook met de negatieve resultaten van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode. De exporteurs uit het betrokken land slaagden erin hun marktaandeel te verhogen door systematisch de prijzen van de bedrijfstak van de Unie te onderbieden. Tegelijkertijd was de bedrijfstak van de Unie niet in staat een niveau van duurzame winstgevendheid te bereiken, ondanks de toename van de activiteit.

    (148)

    Uit het onderzoek van de andere bekende factoren die schade voor de bedrijfstak van de Unie hadden kunnen veroorzaken, is gebleken dat zij niet van dien aard zijn dat zij het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit het betrokken land en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade kunnen verbreken.

    (149)

    Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VS aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

    6.   BELANG VAN DE UNIE

    6.1.   Opmerking vooraf

    (150)

    Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie in verband met de schade geleden door de invoer met dumping uit het betrokken land dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was om in dit bijzondere geval antidumpingmaatregelen in te stellen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, waaronder de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

    6.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (151)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de VS. Als er geen maatregelen worden genomen om de handelsverstorende gevolgen van deze invoer te corrigeren, is een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

    (152)

    Verwacht wordt dat de instelling van antidumpingmaatregelen zal leiden tot een herstel van de effectieve handelsvoorwaarden op de markt van de Unie, zodat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aangepast kunnen worden aan de productiekosten. Het valt te verwachten dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Unie ook in staat zal stellen om grotere hoeveelheden te verkopen en daardoor het vanwege de invoer met dumping verloren marktaandeel terug te winnen. Dit zal een aanvullend positief effect hebben op de financiële situatie en de winstgevendheid van de bedrijfstak.

    (153)

    De conclusie luidt derhalve dat de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VS niet indruist tegen het belang van de bedrijfstak van de Unie.

    6.3.   Belang van de importeurs

    (154)

    Twee ondernemingen hebben antwoorden ingediend op de vragenlijst die bedoeld was voor niet-verbonden importeurs in de Unie. Bij deze medewerkende importeurs zijn controlebezoeken verricht. Voor beide bezochte ondernemingen vormt de handel in bio-ethanol slechts een klein deel van hun totale omzet (minder dan 5 %). Bovendien hebben beide ondernemingen aangegeven dat zij in staat zouden zijn om prijsstijgingen door te berekenen aan hun afnemers, de gebruikers.

    (155)

    Op basis van de beschikbare informatie werd geconcludeerd dat de instelling van maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor de importeurs.

    6.4.   Belang van de gebruikers

    (156)

    Vier ondernemingen verzonden antwoorden op de vragenlijst voor gebruikers in de Unie. Bij een daarvan vond een controlebezoek plaats.

    (157)

    Voor de bezochte onderneming vormt de handel in bio-ethanol slechts een klein deel van de omzet, minder dan 5 %. De onderneming verrichte een effectbeoordeling met betrekking tot een E5-mengsel en berekende dat een recht van 100 EUR/m3 zou leiden tot een prijsverhoging van 0,005 EUR per liter aan de pomp.

    (158)

    Wat de andere drie gebruikers betreft, is het op basis van gegevens in hun antwoorden op de vragenlijst duidelijk dat de gevolgen beperkt zouden zijn. Voor één onderneming zijn de aangekochte hoeveelheden uit het betrokken land zeer beperkt, en de instelling van een antidumpingrecht zou slechts een minimaal effect op de winstgevendheid hebben.

    (159)

    De twee andere meewerkende gebruikers zijn verbonden en hebben verklaard dat eventuele antidumpingrechten kunnen worden doorberekend aan hun afnemers. Voorts maakten zij duidelijk dat zij voldoende keuze hebben wat hun leveringsbronnen betreft en dat zij niet afhankelijk zijn van invoer uit de VS.

    (160)

    Partijen voerden aan dat er in de EU niet voldoende capaciteit is om aan de totale vraag te beantwoorden, en dat de Unie invoer nodig heeft om aan de behoefte aan bio-ethanol te voldoen. De gecontroleerde cijfers tonen aan dat er onbenutte capaciteit was in de Unie, gezien met name het lage niveau van de verkoopprijzen. De producenten in de Unie zouden in staat zijn hun productie te verhogen om te voldoen aan de toenemende vraag, vooral wanneer de handelsverstoringen van de markt verdwijnen. Voorts wordt verwacht dat er in de nabije toekomst nieuwe fabrieken zullen worden gebouwd en met de productie zullen beginnen, waardoor het vermeende risico van tekorten in de Unie verder beperkt zal worden.

    (161)

    Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat het effect van de antidumpingmaatregelen tegen de invoer van het bio-ethanol uit de VS geen aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor de gebruikers in de Unie.

    6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (162)

    Gezien deze overwegingen luidde de conclusie dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bio-ethanol van oorsprong uit de VS pleiten.

    7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    7.1.   Schademarge

    (163)

    Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

    (164)

    Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen, zonder de vastgestelde dumpingmarges te overschrijden.

    (165)

    Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak in de sector kan worden behaald.

    (166)

    In dit geval meent de Commissie, gelet op de opmerkingen in met name de overwegingen 102 en 103, dat de streefwinst voor de bedrijfstak van de Unie gebaseerd zou moeten zijn op de winst die geboekt werd toen de invoer uit de VS te verwaarlozen was, d.w.z. de gemiddelde winstmarge, vóór belastingen, van een van de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie in 2008 en 2009, een producent die zich toen niet meer in de start-upfase bevond. Daarom wordt een marge van 6,8 % op de omzet beschouwd als redelijk en als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie onder normale handelsvoorwaarden en in afwezigheid van schade veroorzakende dumping had kunnen verwachten in het OT.

    (167)

    Op basis hiervan is voor het soortgelijk product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het OT en bovengenoemde winstmarge daarbij op te tellen.

    (168)

    De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende exporteurs/producenten in de VS, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, met de geen schade veroorzakende prijs van de producten die de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT op de markt van de Unie heeft verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde totale cif-waarde bij invoer.

    7.2.   Vorm en hoogte van de rechten

    (169)

    Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, ten aanzien van de invoer van het betrokken product definitieve antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld die volgens de regel van het laagste recht gelijk zijn aan de dumpingmarge of de schademarge indien deze lager is. Dienovereenkomstig moeten alle rechten worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges.

    (170)

    De voorgestelde definitieve antidumpingrechten zijn als volgt:

     

    Dumpingmarge

    Schademarge

    Definitief recht

    Dumpingmarge voor het hele land (%)

    9,5

    31,1

    9,5

    (171)

    Gezien het feit dat het antidumpingrecht ook van toepassing is op mengsels die meer dan 10 % (v/v) bio-ethanol bevatten, in verhouding tot hun bio-ethanolgehalte, wordt het voor een doeltreffende toepassing van de maatregel door de douaneautoriteiten van de lidstaten zinvol geacht om het recht te bepalen als een vast bedrag op basis van het gehalte pure bio-ethanol.

    (172)

    Het bij deze verordening vastgestelde antidumpingrecht is gebaseerd op de bevindingen van het huidige onderzoek. Het is dus in overeenstemming met de situatie zoals die in het kader van dat onderzoek werd vastgesteld. Dit voor het gehele land geldende recht, dat van toepassing is op alle ondernemingen, is van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VS.

    (173)

    Het was oorspronkelijk de bedoeling de duur van de maatregelen tot drie jaar te beperken, gezien de verwachte dynamische ontwikkeling van de markt voor het betrokken product, maar dit punt is opnieuw overwogen naar aanleiding van de opmerkingen van de belanghebbenden. Met name de klagers voerden aan dat het in dit stadium nog te vroeg is om aan te nemen dat er grote veranderingen van de marktpatronen zullen optreden, aangezien de overstap naar bio-ethanol van de nieuwe generatie hoogstwaarschijnlijk veel tijd zal vergen, en dat het onderhavige voorstel daarom geen rekening met die overstap zou moeten houden. Het is eveneens nog te vroeg om te kunnen voorspellen wat het resultaat van bepaalde voorgestelde regelgeving en het effect ervan op de verschillende marktdeelnemers zou zijn. Na bestudering van deze argumenten werd besloten dat er geen reden was om af te wijken van de normale geldigheidsduur van maatregelen zoals bepaald in artikel 11, lid 2, van de basisverordening. Dit sluit echter niet uit dat belanghebbenden, als de omstandigheden dat rechtvaardigen, overeenkomstig artikel 11, lid 3, om herziening kunnen verzoeken.

    8.   REGISTRATIE

    (174)

    De Commissie heeft diverse verzoeken van de klager ontvangen betreffende registratie van de invoer van bio-ethanol van oorsprong uit de VS. Volgens artikel 14, lid 6, van de basisverordening kan de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens rechten kunnen worden geheven op de betrokken producten met ingang van de datum van registratie. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De klager betoogde dat, aangezien de registratie is ingesteld in het kader van de parallelle antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bio-ethanol van oorsprong uit de VS (14), automatisch aan deze voorwaarden is voldaan.

    (175)

    De registratie in het kader van de parallelle antisubsidieprocedure werd echter onder volledig andere omstandigheden ingesteld. Zoals vermeld in overweging 10 van Verordening (EU) nr. 771/2012 besloot de Commissie, ondanks de positieve bevindingen van compenserende subsidiëring en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak, geen voorlopige compenserende rechten in te stellen, omdat voorlopig werd vastgesteld dat de voornaamste subsidieregeling die van kracht was tijdens het onderzoektijdvak was stopgezet, in die zin dat die regeling niet langer een voordeel zou opleveren op het ogenblik dat voorlopige maatregelen zouden zijn ingesteld. Er waren evenwel aanwijzingen dat de VS de voornaamste subsidieregeling waarvan was vastgesteld dat die aanleiding zou moeten geven tot compenserende maatregelen, in de komende maanden wellicht met terugwerkende kracht opnieuw zou invoeren. De Commissie was van mening dat zij in dat geval gerechtigd zou zijn in het huidige onderzoek voorlopige compenserende rechten vast te stellen (en uiteindelijk te innen). Derhalve heeft de Commissie, teneinde de rechten van de Europese Unie in het kader van deze bijzondere omstandigheden te waarborgen, besloten om de douaneautoriteiten opdracht te geven om de invoer te registreren. Deze specifieke omstandigheden zijn niet van toepassing in de huidige AD-procedure,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bio-ethanol, soms „brandstofethanol” genoemd, d.w.z. ethylalcohol die is vervaardigd uit landbouwproducten (zoals vermeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), al dan niet gedenatureerd, met uitzondering van producten die meer dan 0,3 % (m/m) water bevatten, gemeten overeenkomstig norm EN 15376, maar inclusief ethylalcohol die is vervaardigd uit landbouwproducten (zoals vermeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) en die is vervat in mengsels van benzine die meer dan 10 % (v/v) ethylalcohol bevatten, bestemd voor gebruik als brandstof en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2207 10 00, ex 2207 20 00, ex 2208 90 99, ex 2710 12 21, ex 2710 12 25, ex 2710 12 31, ex 2710 12 41, ex 2710 12 45, ex 2710 12 49, ex 2710 12 51, ex 2710 12 59, ex 2710 12 70, ex 2710 12 90, ex 3814 00 10, ex 3814 00 90, ex 3820 00 00 en ex 3824 90 97 (Taric-codes 2207100012, 2207200012, 2208909912, 2710122111, 2710122592, 2710123111, 2710124111, 2710124511, 2710124911, 2710125111, 2710125911, 2710127011, 2710129011, 3814001011, 3814009071, 3820000011 en 3824909767), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven product bedraagt 62,3 EUR per ton nettogewicht. Het antidumpingrecht is van toepassing naar gelang van het aandeel in het product, in gewichtspercenten, van het totale gehalte aan zuivere ethylalcohol verkregen uit landbouwproducten (zoals vermeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) („bio-ethanolgehalte”).

    3.   In lid 1 beschreven producten zijn vrijgesteld van het definitieve antidumpingrecht indien zij voor andere doeleinden dan als brandstof bestemd zijn. De vrijstelling is onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld bij de op dit gebied geldende voorschriften van de Europese Unie met het oog op het douanetoezicht op de bestemming van deze producten (zie de artikelen 291 tot en met 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie).

    4.   Indien goederen zijn beschadigd voor zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs dientengevolge overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 voor het bepalen van de douanewaarde verhoudingsgewijze wordt verlaagd, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op basis van de voorgenoemde bedragen, verlaagd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 18 februari 2013.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    S. SHERLOCK


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  PB C 345 van 25.11.2011, blz. 7.

    (3)  PB C 345 van 25.11.2011, blz. 13.

    (4)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

    (5)  Zie www.ethanol.org — RFS (Renewable Fuels Standard) overeenkomstig de Energy Independence and Security Act van 2007.

    (6)  Zie US Internal Revenue Code (IRC) — Sec. 40(b)(4), point E.

    (7)  Zie www.ethanol.org — RFS (Renewable Fuels Standard) overeenkomstig de Energy Independence and Security Act van 2007.

    (8)  Uit het onderzoek bleek dat om in aanmerking te komen voor de „alcohol mixture credit”, zoals bepaald in Sec. 40(b)(3) van de IRC het al voldoende is om pure bio-ethanol met 0,1 % benzine te mengen.

    (9)  Bijvoorbeeld a) de informatie die op internet is gepubliceerd door de American Coalition for Ethanol (ACE), b) de Energy Policy Act (EPA) van 2005, met name P.L. 109-58, c) de Energy Independence and Security Act van 2007 (P.L. 110-140, H.R.6) waardoor de Renewable Fuels Standard (RFS) gewijzigd en verhoogd werd, zodat in 2008 9 miljard gallons (34 miljard liter) hernieuwbare brandstof verbruikt moest worden, en 13,9 miljard gallons (52,6 miljard liter) in 2011, d) informatiemateriaal van het US Department of Energy in het kader van de acties voor schone steden enz.

    (10)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

    (11)  Bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 2961/95 van de Raad betreffende persulfaten waarin gesteld werd dat het Chinese product „soortgelijk” was aan het EU-product ondanks kwaliteitsverschillen in zuiverheid en ijzergehalte (PB L 308 van 21.12.1995, blz. 61, overweging 10). Zie ook het arrest van het Gerecht in T-2/95 Industrie des poudres sphériques, waarin het Hof verklaarde dat „de instellingen rechtmatig tot de conclusie konden komen dat Chinees en Russisch metallisch calcium „soortgelijk” waren aan metallisch calcium uit de EU, ondanks verschillen in zuurstofgehalte die het EU-product ongeschikt maakten voor een specifieke toepassing, die meer dan 11 % van het verbruik in de EU vertegenwoordigde (T-2/95 punten 202-221)”. Dit punt werd niet aangevochten bij beroep (C-458/98 P).

    (12)  PB C 225 van 18.9.2009, blz. 13, PB C 176 van 2.7.2010, blz. 6, PB C 236 van 12.8.2011, blz. 16.

    (13)  Aangenomen wordt dat er in 2008 geen voorraadmutatie was.

    (14)  Verordening (EU) nr. 771/2012 van de Commissie (PB L 229 van 24.8.2012, blz. 20).


    Top