EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32012D0540

2012/540/EU: Besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende steunmaatregel C 25/08 (ex NN 23/08) hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de overheidsambtenaren ten laste van France Télécom, door de Franse Republiek ten uitvoer gelegd ten gunste van France Télécom (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 9403) Voor de EER relevante tekst

PB L 279 van 12.10.2012, p. 1–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2012/540/oj

12.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 279/1


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2011

betreffende steunmaatregel C 25/08 (ex NN 23/08) hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de overheidsambtenaren ten laste van France Télécom, door de Franse Republiek ten uitvoer gelegd ten gunste van France Télécom

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 9403)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/540/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a) (2),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken (3), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Met een klacht van 4 oktober 2002 (die op 16 januari 2003 werd aangevuld) ontving de Commissie verklaringen als zou de Franse Republiek een steunmaatregel ten uitvoer hebben gelegd ten gunste van France Télécom waardoor deze gedeeltelijk zou zijn bevrijd van haar financiële lasten, met name die welke verband houden met de financiering van de pensioenen. Bij schrijven van 17 maart 2004 heeft de Franse Republiek bij de Commissie de informatie ingediend die deze had gevraagd met betrekking tot deze klacht.

(2)

Bij schrijven van 2 april 2004 en 24 februari 2006 hebben de klagers aanvullende informatie over de klacht verstrekt.

(3)

Bij schrijven van 20 mei 2008 heeft de Commissie de Franse Republiek in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd) ten aanzien van deze steunmaatregel.

(4)

De Franse Republiek heeft op 18 juli 2008 haar opmerkingen kenbaar gemaakt.

(5)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd om hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel kenbaar te maken.

(6)

Op 22 september 2008 heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van France Télécom en, na verlenging van de termijn, heeft zij op, respectievelijk, 1 en 16 oktober 2008 opmerkingen ontvangen van de klagers en van een telecomexploitant. De Commissie heeft deze vervolgens doorgeleid naar de Franse Republiek om haar de mogelijkheid te geven daarbij opmerkingen te maken; zij heeft de opmerkingen van de Franse Republiek ontvangen bij schrijven van 13 februari 2009.

(7)

Op 16 februari 2009 heeft France Télécom opmerkingen ingediend waarin de aandacht van de Commissie wordt gevestigd op een arrest van het Gerecht van 28 november 2008 (5) dat, volgens haar, haar argumenten bevestigt. Op 14 mei 2009 heeft de in overweging 6 vermelde telecomexploitant verdere informatie verstrekt met betrekking tot zijn opmerkingen in deze procedure door te verwijzen naar een beschikking van de Commissie van 11 februari 2009 (6) die, volgens hem, zijn opmerkingen bevestigt.

(8)

Bijeenkomsten van vertegenwoordigers van de Commissie en van France Télécom vonden, op vraag van deze laatste, plaats op 17 december 2009, 23 september 2010 en 12 oktober 2010. France Télécom heeft op 18 oktober 2010 aanvullende opmerkingen ingediend.

(9)

Op 18 maart 2010 heeft de Franse Republiek, op vraag van de Commissie, nadere toelichting verstrekt en een actualisering van bepaalde gegevens uit haar oorspronkelijke opmerkingen; ook heeft zij de inhoud van die opmerkingen nogmaals onder de aandacht gebracht.

(10)

Op 22 september 2010 hebben de Franse autoriteiten de Commissie nieuwe opmerkingen doen toekomen en een bijeenkomst gevraagd, die heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010. Bij schrijven van 28 oktober 2010 heeft de Commissie hun feitelijke toelichtingen verschaft die ter sprake waren gebracht tijdens deze bijeenkomst samen met de aanvullende opmerkingen van France Télécom; tegelijk nodigde zij de Franse Republiek uit haar eventuele opmerkingen te formuleren. Op 17 november 2010 heeft de Commissie nadere toelichting verschaft die de Franse autoriteiten op 10 november 2010 hadden gevraagd met het oog op de voorbereiding van hun opmerkingen.

(11)

Bij schrijven van 9 december 2010, aangevuld op 24 juni 2011, heeft de Franse Republiek haar aanvullende opmerkingen ingediend, samen met een actualisering van bepaalde gegevens uit haar oorspronkelijke opmerkingen. Op 28 juni 2011 en 4 juli 2011 vonden bijeenkomsten plaats met de Franse autoriteiten. Nieuwe opmerkingen zijn op 7 oktober 2011 ingediend.

2.   NADERE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(12)

De maatregelen waarop onderhavige procedure ziet, hebben betrekking op de wijzigingen die in 1996 zijn doorgevoerd aan de regeling van de lasten die worden gedragen door France Télécom in het kader van de betaling van de pensioenen van haar personeel met ambtenarenstatuut. Voornoemde regeling is ingevoerd bij de oprichting in 1990 van France Télécom als een van de Staat onafhankelijke onderneming. In feite nam de wet van 1990 de vorige praktijk inzake de sociale premies van France Télécom over. In 1996 is een nieuwe regeling ingevoerd naar aanleiding van, enerzijds, de omvorming van France Télécom tot naamloze vennootschap, de beursnotering en de openstelling van een toenemend deel van haar kapitaal en, anderzijds, de volledige openstelling voor concurrenten van de markten waarop zij in Frankrijk en in andere lidstaten van de Europese Unie actief is. De in 1996 ingevoerde regeling is op dit ogenblik in grote lijnen nog steeds van kracht.

2.1.   Het rechtskader van het statuut van France Télécom en haar personeelsleden tussen 1990 en 1996

2.1.1.   Statuut van France Télécom en situatie van haar personeelsleden tussen 1990 en 1996

(13)

Krachtens wet nr. 90-568 van 2 juli 1990 (hierna „de wet van 1990” genoemd) (7) werd France Télécom omgevormd tot een publiekrechtelijke exploitant met rechtspersoonlijkheid. Voorheen vormde zij een directoraat-generaal van het Ministerie van Post en Telecommunicatie. Krachtens dezelfde wet werd de volle eigendom van de roerende en onroerende goederen van de Staat die onder de relevante diensten van dit directoraat-generaal vallen, van rechtswege en kosteloos overgedragen aan France Télécom.

(14)

Artikel 3 van wet 1990 geeft met name de volgende opdracht aan France Télécom: i) het verzorgen van alle publieke telecommunicatiediensten in nationaal en internationaal verband; ii) de aanleg, uitbouw en exploitatie van de publieke netwerken die nodig zijn om deze diensten te verrichten en de aansluiting ervan op buitenlandse netwerken te verzekeren, en iii) het verstrekken van alle overige telecommunicatiediensten, -installaties en -netwerken, alsmede de aanleg van netwerken die via de kabel radio- of televisiediensten distribueren.

(15)

Krachtens artikel 29 van de wet van 1990 beschikken de personeelsleden van France Télécom over een bijzonder statuut, uitgewerkt op grond van de wet inzake de rechten en plichten van ambtenaren (Loi portant droits et obligations des fonctionnaires) en de wet inzake statutaire bepalingen met betrekking tot de overheidsdienst (Loi portant dispositions statutaires relatives à la fonction publique de l’État). De wet van 1990 maakte het mogelijk contractuele werknemers in dienst te nemen overeenkomstig de regeling voor collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) binnen het kader dat is vastgelegd door een tussen de Staat en de onderneming gesloten beheersovereenkomst (contrat plan). Deze bepaalde voor de indienstneming van dit soort personeelsleden een plafond van 3 %.

(16)

Door de bestaande begrotingspraktijk aan te houden, werden in artikel 30 van de wet van 1990 de verantwoordelijkheden inzake de financiering van de socialezekerheidsuitkeringen van het personeel als volgt toegewezen aan de Franse Staat en France Télécom:

„De actieve en gepensioneerde personeelsleden van het Ministerie van Post en Telecommunicatie en van de publieke exploitanten die vallen onder het algemene statuut van overheidsambtenaren, en hun rechthebbenden, ontvangen uitkeringen in natura van ziekte-, zwangerschaps- en invaliditeitsverzekeringen, via de Mutuelle Générale des PTT onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in boek III en in hoofdstuk II van titel I van boek VII van de Code de la sécurité sociale (wetboek sociale zekerheid). Het gedeelte van de bijdrage dat krachtens artikel L. 712-9 voor rekening komt van de Staat, valt ten laste van de publieke exploitanten wat betreft hun ambtenaren.

De betaling en het beheer van de pensioenen die op grond van het wetboek burgerlijke en militaire pensioenen (Code des pensions civiles et militaires de retraite) worden toegekend aan ambtenaren van La Poste en France Télécom, worden uitgevoerd door de Staat. In ruil daarvoor zijn de publieke exploitanten verplicht om aan de Schatkist de volgende betalingen te doen:

a)

het bedrag dat op het salaris van de ambtenaar wordt ingehouden en waarvan het percentage is vastgelegd in artikel L. 61 van het wetboek burgerlijke en militaire pensioenen;

b)

een aanvullende bijdrage die de integrale vergoeding mogelijk maakt van de kosten voor pensioenen die zijn of moeten worden uitgekeerd aan hun gepensioneerde ambtenaren.

De lasten die ontstaan door toepassing van de bepalingen van artikel L.134-1 van het wetboek sociale zekerheid op de ambtenaren van La Poste en France Télécom, vallen volledig ten laste van de publieke exploitanten.

Een decreet van de Conseil d’État legt, voor zover nodig, de voorwaarden vast voor toepassing van onderhavige bepalingen.”.

(17)

Tussen 1991 en 1996 werd, op grond van artikel 30 van de wet van 1990, de „werkgevers”-bijdrage (d.w.z. de „aanvullende bijdrage” bedoeld in artikel 30, onder b), van de wet van 1990 in zijn oorspronkelijke versie) die ten laste viel van France Télécom omdat zij deze ambtenaren in dienst had, bepaald als het verschil tussen het totaalbedrag van de door de Franse Staat uitgekeerde pensioenen en het op het salaris van ambtenaren in actieve dienst ingehouden gedeelte. France Télécom nam tevens deel aan de zogenaamde „compensatie”- en „overcompensatie”-regelingen die via transferbetalingen het evenwicht tussen de pensioenregelingen voor ambtenaren van andere overheidsinstanties moesten waarborgen. Het salarisgedeelte van de financiering van de pensioenverplichtingen van de ambtenaren werd krachtens artikel L. 61 van het wetboek burgerlijke en militaire pensioenen vastgelegd als een inhouding op het salaris van de ambtenaar, bepaald op 7,85 % van het geïndexeerde brutobasissalaris (traitement indiciare brut — TIB).

(18)

De bijdragen van France Télécom zijn tussen 1991 en 1996 gestegen van 920 miljoen EUR tot 1 151 miljoen EUR en kunnen als volgt worden uitgesplitst.

Tabel 1

Werknemers- en werkgeversbijdragen pensioenen France Télécom 1991-1996  (8)

(in miljoen EUR)

 

1991

1992

1993

1994

1995

1996

A — Totaal betaalde pensioenen

939

983

1 070

1 079

1 173

1 214

a 1 — werknemersbijdragen

195

201

217

213

229

238

a 2 — werkgeversbijdrage

743

782

853

866

944

976

B — Compensatie en overcompensatie

176

188

277

136

201

175

Totaal lasten (A + B)

1 115

1 171

1 348

1 215

1 375

1 389

Totaal aandeel France Télécom (a2 + B)

920

970

1 131

1 002

1 146

1 151

(19)

France Télécom boekte de aan de pensioenen verbonden uitgaven op basis van de betaalde bijdragen. Omdat vast stond dat deze uitgaven, gezien de te verwachten evolutie van de aan haar vroegere ambtenaren uit te keren pensioenen, zouden toenemen, nam France Télécom in haar boekhouding ook een jaarlijkse reserve op om het geraamde effect van de toekomstige toename van uitkeringen over een periode van dertig jaar te spreiden. Het totaalbedrag van de zo tot en met 1996 opgebouwde reserve bedroeg 23,4 miljard FRF (3,6 miljard EUR). Volgens de Franse autoriteiten heeft de Franse Staat, omdat deze zijn eigen verzekeraar is, zelf geen reserves opgebouwd voor deze pensioenen (9).

2.1.2.   Wijzigingen aan het statuut van France Télécom en de situatie van haar ambtenarenpersoneel vanaf 1996

(20)

Wet nr. 96-660 van 26 juli 1996 (10) (hierna „de wet van 1996” genoemd) heeft een aantal bepalingen van de wet van 1990 gewijzigd. Met ingang van 31 december 1996 heeft deze, enerzijds, aan France Télécom de rechtsvorm toegekend van entreprise nationale (nationale onderneming) onderworpen aan de wettelijke bepalingen voor naamloze vennootschappen, voor zover deze niet in strijd zijn met de wet en, anderzijds, het merendeel van de goederen, rechten en verplichtingen van de publiekrechtelijke rechtspersoon France Télécom overgedragen aan de entreprise nationale France Télécom.

(21)

Het kapitaal van France Télécom SA (hierna „France Télécom” genoemd) is bij besluit vastgelegd op 25 miljard FRF (3,8 miljard EUR), op basis van de in de balans van 31 december 1995 vermelde eigen middelen. De aandelen van France Télécom zijn in oktober 1997 toegelaten tot de primaire markt van de beurs van Parijs en tot de New York Stock Exchange (NYSE). Volgens het jaarverslag van 1998 was het kapitaal van France Télécom als volgt verdeeld: de Staat 63,6 %, privé-investeerders 31,2 %, het personeel van France Télécom 3,2 %, en Deutsche Telekom 2 %. Vanaf 7 september 2004 had de Franse Staat door de overdracht van 10,85 % van het kapitaal niet langer een meerderheidsbelang. Daarna bleef dit belang verder dalen, om op 31 december 2008 nog 26,65 % van het kapitaal te bedragen. Met 26,65 % van de stemrechten en zonder andere belangrijke aandeelhoudersgroepen, benoemt de Franse Staat niettemin de algemeen directeur (PDG), blijft hij de voornaamste aandeelhouder van France Télécom en kan hij in feite de afloop bepalen van de stemming van de aandeelhouders over kwesties waarvoor een eenvoudige meerderheid vereist is (11).

(22)

Aan de aanpassing van het statuut van France Télécom door de wet van 1996 waren ook diverse andere bepalingen voor haar personeel verbonden. Volgens deze wet wordt het ambtenarenbestand van France Télécom toegewezen aan de entreprise nationale France Télécom en wordt dit door haar beheerd. Het personeel met ambtenarenstatuut behield dit statuut en de eraan verbonden garanties. De arbeidsvoorwaarden van de bij France Télécom ondergebrachte ambtenaren zijn dezelfde als die voor overheidsambtenaren: zij genieten werkgarantie en kunnen alleen worden ontslagen om dringende reden in de door de wet vastgelegde gevallen. Wat de aanwerving van nieuwe personeelsleden betreft, bood de wet van 1996 France Télécom tot 1 januari 2002 de mogelijkheid om ambtenaren in dienst te nemen en stond deze tegelijkertijd de aanwerving van contractuele medewerkers in het kader van cao’s toe.

(23)

Op 31 december 1996 had France Télécom 165 200 medewerkers in dienst, van wie 94,1 % ambtenaren. In werkelijkheid heeft France Télécom niet gewacht tot de in de wet van 1996 vastgelegde uiterste datum van 1 januari 2002 en al vanaf 1997 een einde gemaakt aan de aanwerving van ambtenaren. Daardoor is het aantal ambtenaren in tien jaar tijd met 47 % gedaald, van 133 434 ambtenaren in 1997 naar 69 892 ambtenaren in 2007. Deze daling is duidelijk sterker dan die van het totale personeelsbestand van France Télécom (– 25 %), dat 124 166 werknemers telde op 31 december 2007.

(24)

Artikel 6 van de wet van 1996 wijzigde tevens artikel 30 van de wet van 1990 door twee alinea’s (c en d) aan de originele tekst toe te voegen. De wet verplicht France Télécom om, in ruil voor de betaling en het beheer door de Staat van de pensioenen die worden toegekend aan het ambtenarenpersoneel van France Télécom, de volgende betalingen aan de Schatkist te doen:

„c)

[…], een bevrijdende werkgeversbijdrage, verschuldigd vanaf 1 januari 1997, in verhouding tot de bedragen die zijn betaald in het kader van de pensioeninhouding op salarissen. Het percentage van de bevrijdende bijdrage wordt zo berekend dat het percentage van de loonheffingen op de salarissen bij France Télécom wordt gelijkgeschakeld met dat bij andere ondernemingen uit de telecommunicatiesector die onder de gemeenrechtelijke regeling voor socialezekerheidsuitkeringen vallen, waar het gaat om risico’s die werknemers in de gemeenrechtelijke regeling en overheidsambtenaren gemeen hebben. Dit percentage kan worden herzien in geval van wijziging van de genoemde lasten. De concrete voorwaarden voor de vaststelling en de betaling aan de Staat van de werkgeversbijdrage worden in de Conseil d’État bij decreet vastgelegd;

d)

[…], een buitengewone forfaitaire bijdrage, waarvan het bedrag en de betalingsvoorwaarden vóór 31 december 1996 worden vastgelegd in de begrotingswet”.

(25)

Door de wet van 1996 valt France Télécom ook niet onder het stelsel voor algemene en specifieke oudedagvoorzieningen uit de wet van 1990. Voor France Télécom resulteert dit in de betaling van de in tabel 1 vermelde compensaties en overcompensaties — bovenop de werkgeversbijdrage. Tussen 1991 en 1996 waren de in het kader hiervan betaalde bedragen goed voor 18 % van de aan het ambtenarenpersoneel betaalde pensioenen.

(26)

De door de wet van 1996 ingevoerde bevrijdende werkgeversbijdrage vervangt de aanvullende bijdrage uit artikel 30, onder b), van de wet van 1990. Deze bijdrage is gebaseerd op een taux d’équité concurrentielle (correctiefactor voor een eerlijke concurrentie) (hierna „TEC” genoemd) op basis van een gelijkschakeling van het niveau van de loonheffingen bij eenzelfde nettosalaris. Deze gelijkschakelingsmethode is gebaseerd op een reconstructie van wat het bedrag zou zijn van de kosten (inclusief pensioenen) die een concurrent welke werknemers in dienst heeft die onder de gemeenrechtelijke regeling voor sociale premies vallen, moet maken om hun een nettosalaris te waarborgen dat hetzelfde is als dat van ambtenaren van France Télécom met identieke arbeidsvoorwaarden.

(27)

Deze methode sluit de bijdragen uit die concurrenten voldoen, om de risico’s te verzekeren die gewone werknemers en ambtenaren niet gemeen hebben, met name werkloosheid en schuldvorderingen van de werknemers in geval van een surseance van betaling of een liquidatie (de zgn. Assurance Garantie des Salaires of AGS). Tijdens de stemming over de wet van 1996 is dit verschil tussen France Télécom en haar concurrenten niet onopgemerkt gebleven door de wetgever die het volgende vaststelde: „door de bepalingen van artikel 6 kan France Télécom worden bevrijd van de Unedic-bijdragen die haar potentiële concurrenten wel betalen” (12).

(28)

De jaarlijks opnieuw berekende werkgeversbijdrage van France Télécom wordt uitgedrukt als percentage van de geïndexeerde brutosalarissen van de ambtenaren in actieve dienst. Het percentage van deze werkgeversbijdrage bedroeg tussen 1997 en 2010 gemiddeld […] (13) %, zoals vermeld in tabel 2, volgens de opmerkingen van de Franse Republiek.

Tabel 2

Bevrijdende werkgeversbijdrage France Télécom tussen 1997 en 2010

Jaar

Percentage bijdrage

Miljoen EUR

1997

36,20 %

1 088,9

1998

35,40 %

1 069,6

1999

36,70 %

1 108,5

2000

36,40 %

1 085,0

2001

37,00 %

1 088,6

2002

37,70 %

1 100,1

2003

37,60 %

1 085,0

2004

[…] %

1 048,6

2005

[…] %

984,6

2006

[…] %

957,6

2007

[…] %

917,6

2008

[…] %

859,2

2009

[…] %

805,4

2010

[…] %

744,5

(29)

Doordat sinds 1997 geen ambtenaren meer in dienst worden genomen, is het aantal ambtenaren in actieve dienst bij France Télécom niet verder toegenomen. Ondanks het feit dat tussen 1991 en 2010 een toenemend deel van het ambtenarenbestand met pensioen is gegaan, toont de tabel aan dat de werkgeversbijdrage van 744 miljoen EUR die France Télécom in 2010 betaalde, 407 miljoen EUR lager lag dan de pensioenlasten die de onderneming vóór de inwerkingtreding van de hervorming in 1996 aan de Franse Staat voldeed, en gelijk was aan de zuivere werkgeversbijdrage die France Télécom twintig jaar eerder in 1991 voldeed (respectievelijk 1,151 miljoen EUR en 743 miljoen EUR; cf. tabel 1).

(30)

De door de wet van 1996 ingevoerde hervorming heeft dus als gevolg dat het bedrag van de bijdrage van France Télécom in absolute waarde daalt en niet langer verband houdt met het aantal met pensioen vertrokken ambtenaren. De door de wet van 1996 ingevoerde overdracht van lasten aan de Staat vond dus plaats terwijl de door de Senaat opgestelde ramingen gebaseerd waren op een aanzienlijke toename van de pensioenlast vanaf 2005, die zou oplopen tot 13 miljard FRF (1,98 miljard EUR) in 2007, tot 21,5 miljard FRF (3,3 miljard EUR) in 2017 en tot 34 miljard FRF (6,1 miljard EUR) in 2027 (14).

(31)

Tijdens de debatten over het wetsontwerp in de Assemblée Nationale en de Senaat was sprake van een bedrag van 250 miljard FRF pensioenlasten die naar de overheidsbegroting zouden worden overgedragen, bedrag dat niet kan worden gedekt door 100 miljard FRF aan jaarlijkse bijdragen en de buitengewone bijdrage van 40 miljard FRF, zelfs als hierbij de opbrengsten wordt geteld van de verkoop van een deel van de aandelen van de onderneming. In dezelfde debatten is voor de buitengewone bijdrage sprake van een geraamd bedrag van maximaal 40 miljard FRF, om de omvang van de nieuwe en zware last voor de Staat te verminderen. Dit bedrag is, op advies van bankiers, zo bepaald dat het verenigbaar is met een schuldratio op eigen vermogen van 150 % en beantwoordt aan de door de onderneming opgebouwde pensioenreserves en aan de meerkosten voor de Staat, over een periode van tien jaar — en slechts tien jaar — resulterend uit het verschil tussen de betaalde pensioenen en de voortaan ontvangen bevrijdende bijdrage (15).

(32)

Het doel van de compensatie voor de Staat wordt herhaald niet alleen in de tekst van artikel 30 van de door de wetgever goedgekeurde wet en tijdens de debatten over het wetsontwerp van 1996, maar ook in het jaarverslag van France Télécom voor 1997 waarin sprake is van „de betaling aan de Franse Staat van een buitengewone bijdrage van 37,5 miljard frank in verband met de toekomstige pensioenen van voormalige ambtenaren” (16). Dankzij de door France Télécom opgebouwde reserves kon de onderneming de te leveren financiële netto-inspanning verminderen, aangezien zij zich ertoe heeft beperkt om in één jaar de meerkosten te betalen die de hervorming voor de Staat over een periode van tien jaar zou meebrengen.

(33)

Het lijkt er dus op dat de reserve van in totaal 23,4 miljard FRF (3,6 miljard EUR) die France Télécom jaar na jaar had opgebouwd om het effect te spreiden van de toekomstige stijgingen, in 1996 mee in rekening is genomen bij het vastleggen van het bedrag van de buitengewone bijdrage (of soulte). Het gedeelte van deze bijdrage dat niet overeenstemt met de opgebouwde reserves zou deze meerkosten gedurende een periode van tien jaar dekken. Het bedrag hiervan is vastgelegd door rekening te houden met het reeds door de onderneming opgebouwde bedrag, zoals duidelijk blijkt uit de debatten toentertijd.

(34)

Door het bevrijdende karakter van de door de wet van 1996 ingevoerde jaarlijkse werkgeversbijdrage blijven de verplichtingen van France Télécom sindsdien inderdaad beperkt tot de storting van deze bijdrage, zonder verdere verplichtingen om de eventuele toekomstige tekorten te dekken, noch in het kader van de pensioenregeling van haar werknemers met ambtenarenstatuut, noch in het kader van andere regelingen voor overheidsdiensten. De boekhoudkundige reserve is dus door de wet van 1996 zonder voorwerp geraakt. De reserve is op 31 december 1996 als winst opgenomen in de resultatenrekening van France Télécom, ten belope van 17,5 miljard FRF (2,7 miljard EUR) in het nettoresultaat (17).

(35)

Daarnaast is het bedrag van de buitengewone forfaitaire bijdrage waarin door de wet van 1996 is voorzien in ruil voor de betaling en het beheer door de Staat van de pensioenen van het ambtenarenpersoneel van France Télécom, door de begrotingswet voor 1997 vastgelegd op 37,5 miljard FRF (of 5,71 miljard EUR). Deze bijdrage werd gefinancierd door een verhoging van de korte- en langetermijnschulden van de onderneming (18) en is tussen januari en oktober 1997 in meerdere tranches betaald. De opbrengsten uit deze buitengewone bijdrage hebben ervoor gezorgd dat het Franse begrotingstekort in 1997 werd teruggebracht tot 41,8 miljard EUR. Anders zou het tekort van dat jaar 3,7 % van het bbp hebben bedragen.

(36)

De opbrengsten van deze bijdrage zijn toegewezen aan het door de begrotingswet voor 1997 opgerichte Etablissement Public de Gestion de la Contribution Exceptionnelle de France Télécom (hierna „EPGCEFT” genoemd). De buitengewone bijdrage vormt, samen met eventuele financiële opbrengsten die deze genereert, de enige bron van inkomsten van deze instelling. Haar uitgaven nemen de vorm aan van een jaarlijkse doorstorting aan de begroting van de Staat die sinds 2006 als ontvangst wordt bestemd voor de speciale pensioenrekening voor civiele en militaire pensioenen van de Staat. Deze storting was vastgelegd op 1 miljard FRF (152,4 miljoen EUR) voor 1997, vervolgens jaarlijks stijgend met 10 %, behoudens specifieke anders luidende bepalingen in de begrotingswet. Deze overheidsinstelling houdt op te bestaan wanneer al haar inkomsten aan de Staat zijn doorgestort (19).

(37)

De toepassing van de bepalingen uit de begrotingswet voor 1997 waarmee de jaarlijkse stortingen worden vastgesteld, impliceerde dat de levensduur van deze overheidsinstelling in 1999 op 17 jaar werd geschat, opbrengsten uit haar kasstromen niet meegerekend (20). Maar doordat de jaarlijkse stortingen groter waren dan in de begrotingswet voor 1997 was voorzien, viel deze levensduur korter uit. Zoals aangegeven in tabel 3, bedroeg het gecumuleerde bedrag van de jaarlijkse stortingen van het EPGCEFT in 2010 reeds 5,47 miljard EUR. De verwachting was dat het EPGCEFT tegen 31 december 2011 zou verdwijnen wanneer het al zijn beschikbare middelen zou hebben doorgestort (21). Zo voorziet de begrotingswet van 2011 in een storting van 243 miljoen EUR op de speciale pensioenrekening voor dat jaar, waardoor de inkomsten van deze instelling zouden zijn uitgeput (22).

(38)

In ieder geval stemt het bedrag van de aan het EPGCEFT toegewezen buitengewone bijdrage van 37,5 miljard FRF in 1997 overeen met het bedrag van de bijdrage van minder dan 40 miljard FRF waarvan sprake tijdens de bespreking van het ontwerp van de wet van 1996. Hoewel het bedrag van deze bijdrage is gestort aan de overheidsbegroting in 1997 en deze jaarlijks voorziet van middelen voor de betaling van de civiele en militaire pensioenen, is dit bijdragebedrag vastgesteld ter compensatie van de door toepassing van de wet van 1996 voor de Staat ontstane meerkosten.

(39)

Het salarisgedeelte van de financiering van de pensioenverplichtingen van de ambtenaren zoals dat sinds de oprichting van overheidsbedrijf France Télécom in 1991 is vastgelegd op grond van artikel L 61 van het wetboek civiele en militaire pensioenen, is niet gewijzigd door de wet van 1996. Bovendien hebben de wetten van 1990 en 1996 geen wijziging doorgevoerd aan de pensioenregeling van de privaatrechtelijke werknemers van France Télécom; het gaat daarbij om de gemeenrechtelijke socialezekerheidsregeling voor de pensioenverzekering, aangevuld door de aanvullend-pensioenregeling van de AGIRC voor kaderpersoneel en die van de ARRCO voor niet-kaderpersoneel. In het kader van deze regeling gelden voor France Télécom en haar privaatrechtelijke werknemers dezelfde verplichtingen als voor concurrerende ondernemingen, met name wat betreft de betaling van bevrijdende bijdragen door de werkgever.

(40)

Naar aanleiding van de door de wet van 1996 ingevoerde hervorming heeft het actuariskantoor dat de Franse Staat adviseerde, een raming gemaakt dat de betaling en het beheer door de Staat van de pensioenen voor het actieve en gepensioneerde ambtenarenpersoneel van France Télécom zouden neerkomen op 242 miljard FRF (36,9 miljard EUR (23)) in de waarschijnlijke contante waarde op 1 januari 1997 (24). Dit cijfer ligt in de buurt van het afgeronde bedrag van 250 miljard FRF waarvan sprake in de Senaat. De bevrijdende werkgeversbijdrage die France Télécom als tegenprestatie zou betalen, is op basis van dezelfde actuariële hypothesen geraamd op 15,2 miljard EUR; hierbij moet de bijbetaling of buitengewone bijdrage van 5,7 miljard EUR worden geteld die tegen oktober 1997 volledig was betaald. De Franse autoriteiten ramen de waarde van de toekomstige werknemersbijdragen op het moment van inwerkingtreding van de hervorming op […] miljard EUR. De waarde van de nettolast die France Télécom aan de Franse Staat heeft overgedragen, bedroeg volgens de raming van 1996 dus […] miljard EUR.

(41)

Voor de periode van tien jaar (1997-2006) waarvan sprake tijdens de debatten over het ontwerp van de wet van 1996 raamde het actuariskantoor dat de Franse Staat adviseerde, het totale bedrag van de te betalen uitkeringen op […] miljard EUR. In deze periode was het totaalbedrag van de daadwerkelijk betaalde uitkeringen bijna identiek, […] miljard EUR, d.w.z. een afwijking van de prognose van minder dan 0,83 % (25). Dit bevestigt a posteriori de nauwkeurigheid van de prognoses die tijdens de debatten over de wet zijn gebruikt.

(42)

Op basis van deze cijfers kan worden vastgesteld dat de bedragen en de grondslagen ervan zoals die aan bod kwamen tijdens de debatten in de Assemblée Nationale en de Senaat over het voor de bijbetaling of buitengewone bijdrage van France Télécom vast te leggen bedrag, overeenstemmen met de grootteorde die achteraf kon worden vastgesteld tijdens de periode van tien jaar waarvan sprake in de debatten over het wetsontwerp. Het aangekondigde maximumbedrag van de buitengewone bijdrage (6 miljard EUR of 40 miljard FRF) stemt inderdaad overeen met de reserves die de onderneming tot en met 1996 had opgebouwd om het hoofd te bieden aan de toen verwachte toekomstige pensioenlasten, nl. 3,6 miljard EUR (23,4 miljard FRF) plus het verschil van 2,4 miljard EUR ten laste van de Staat tussen de in 1997 en 2006 ontvangen werkgevers- en werknemersbijdragen, enerzijds, en de in 1996 geraamde te storten uitkeringen voor dezelfde periode van tien jaar, anderzijds.

(43)

Daarnaast toont de door de Franse Republiek overgelegde en in tabel 3 opgenomen gegevens dat voor de periode van 1997 tot 2010 de als gevolg van de hervorming van 1996 door de Franse Staat te financieren gecumuleerde pensioenlast van het ambtenarenpersoneel van France Télécom […] miljard EUR bedraagt. De door de Staat te financieren last wordt bepaald als het saldo van de jaarlijkse bijdragen van France Télécom en haar ambtenaren in actieve dienst en de pensioenuitkeringen die jaar na jaar worden betaald aan het gepensioneerde ambtenarenpersoneel, na aftrek van de jaarlijkse stortingen van het EPGCEFT. Tussen 1997 en 2010 is deze last als volgt geëvolueerd.

Tabel 3

Door de hervorming van 1996 voor de Franse Staat ontstane lasten (1997-2010)

(in miljoen EUR)

 

Bijdragen

(werkgevers/werknemers)

Jaarlijkse stortingen door het EPGCEFT

Betaalde uitkeringen

Lasten voor de Staat

1997

[…]

152,4

[…]

[…]

1998

[…]

167,7

[…]

[…]

1999

[…]

184,5

[…]

[…]

2000

[…]

202,9

[…]

[…]

2001

[…]

223,2

[…]

[…]

2002

[…]

245,5

[…]

[…]

2003

[…]

270,0

[…]

[…]

2004

[…]

297,1

[…]

[…]

2005

[…]

326,9

[…]

[…]

2006

[…]

1 359,5

[…]

[…]

2007

[…]

395,4

[…]

[…]

2008

[…]

435,0

[…]

[…]

2009

[…]

578,0

[…]

[…]

2010

[…]

635,8

[…]

[…]

Totaal

[…]

5 473,9

[…]

[…]

(44)

Krachtens de betreffende bepalingen van de begrotingswet voor 1997 kwamen de in 1997 betaalde bedragen van de jaarlijkse betalingen van het EPGCEFT niet overeen met de bedragen van de geraamde of daadwerkelijk aan het gepensioneerde personeel van France Télécom betaalde uitkeringen noch met de bedragen van de lasten die nog door de Staat moeten worden gefinancierd en die niet zijn vastgelegd op basis van de genoemde bedragen. Het onderzoek van de daadwerkelijk doorgestorte bedragen bevestigt dit ontbreken van een verband. Ondanks de in 1997 door France Télécom betaalde buitengewone bijdrage laat tabel 3 zien dat de bedragen van de aan de gepensioneerde ambtenaren van France Télécom betaalde uitkeringen vanaf 2004 de jaarlijkse middelen overschreden, behalve voor het jaar 2006.

(45)

Zo zijn de betalingen van de jaarlijkse bijdragen van France Télécom en de jaarlijkse betalingen van het EPGCEFT niet afzonderlijk en ex ante bestemd voor de uitkeringen aan het gepensioneerde personeel van France Télécom in het kader van de speciale pensioenrekening. Indien de buitengewone bijdrage sinds 1997 alleen was toegewezen aan de financiering van de betrokken uitkeringen, zou dit, als deze was toegepast in plaats van het systeem van doorstorting van het bedrag, jaarlijks vermeerderd met 10 % zoals bepaald in de begrotingswet van 1997, hebben geleid tot het verdwijnen van deze overheidsinstelling eind 2008, in plaats van eind 2011 zoals voorzien — rekening houdende met het bedrag dat niet wordt gedekt door de jaarlijkse bijdragen, zoals vermeld in tabel 3. Hoe dan ook zou het bedrag van de buitengewone bijdrage in beide gevallen uitgeput zijn op 31 december 2011.

2.2.   De geleidelijke en vervolgens volledige openstelling van de telecommarkten

(46)

De hervorming van de financiering van de pensioenen van de ambtenaren van France Télécom viel samen met de volledige openstelling voor concurrentie van de markten waarop France Télécom diensten verricht. Sinds 1988 is de telecomsector geleidelijk geliberaliseerd door Richtlijn 88/301/EEG van de Commissie van 16 mei 1988 betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur (26) en door Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (27). Richtlijn 90/388/EEG voorzag in liberaliseringsmaatregelen die vóór 31 december 1990 moesten worden doorgevoerd op het gebied van datatransmissie en spraaktelefonie- en datadiensten voor bedrijfsnetwerken en gesloten gebruikersgroepen. Richtlijn 96/19/EG van de Commissie van 13 maart 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot de invoering van volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie (28) betrof de volledige liberalisering van de sector telecommunicatie vanaf 1 januari 1998.

(47)

De telecommunicatiewet van 1996 (loi no 96-659 du 26 juillet 1996 de réglementation des télécommunications) heeft immers de voorwaarden bepaald om deze sector volledig te liberaliseren door een eind te maken aan het monopolie van France Télécom op vaste telefonie en de datatransmissie en de tarieven en interconnectie met haar concurrenten te organiseren. France Télécom had zelfs in andere sectoren, waarvoor nochtans geen uitsluitende rechten golden en die dus sinds 1987 voor concurrentie openstonden (zoals de markten voor mobiele telefonie), een duidelijke leiderspositie, waarbij haar marktaandeel tussen 1997 en 2002 daalde van 53,3 % tot 49,8 % (29). Wet nr. 96-659 legt France Télécom ook taken van algemeen economisch belang op en voorziet in de oprichting van een fonds voor de financiering van de daaraan verbonden verplichtingen, met bijdragen van haar concurrenten.

(48)

Overeenkomstig de in overweging 46 en 47 vermelde bepalingen wordt France Télécom sinds 1988 geconfronteerd met de komst van concurrenten — sommigen deels in handen van internationale groepen — op de goederen- en dienstenmarkten waarop de onderneming actief was in Frankrijk; een aantal daarvan, zoals die voor mobiele telefonie of internationale communicatie, hebben een grensoverschrijdende component. Deze trend is sinds 1998 versterkt op de geliberaliseerde markten. Bovendien is France Télécom samenwerkingsverbanden aangegaan met buitenlandse operatoren, zoals Deutsche Telekom en Sprint in 1996 (Global One), en heeft zij sinds 1997 haar partnerships en deelnemingen uitgebreid, namelijk in Italië (Wind) en Nederland (Casema), of heeft zij mobiele licenties verkregen zoals in Denemarken en Portugal (30).

(49)

De hervorming van de financiering van de pensioenen van France Télécom viel dus samen met de liberalisering van de markt op het niveau van de Europese Unie. De gevolgen van deze hervorming zijn dus tot uiting gekomen op een volledig voor concurrentie opengestelde markt, waar France Télécom bovendien in andere lidstaten belangrijke samenwerkingsverbanden is aangegaan en deelnemingen heeft verworven. De wil om de groei van France Télécom op andere Europese markten dan Frankrijk te bevorderen klinkt door in de wet van 1996 en blijkt uit de openstelling van de onderneming voor particulier kapitaal, zoals kan worden afgeleid uit de verklaringen bij de bespreking van de ontwerpwet, waarin sprake is van de ambities die de Franse overheid koestert voor haar nationale kampioen, France Télécom (31).

(50)

Momenteel is France Télécom, naar eigen zeggen, de voornaamste provider van breedbandinternettoegang en de derde mobiele operator van Europa en behoort zij tot de wereldleiders op het gebied van telecommunicatiediensten voor multinationale ondernemingen. Buiten Frankrijk is France Télécom opvallend actief via dochterondernemingen met een belangrijke marktpositie in Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Polen, Slowakije, België en Oostenrijk (32).

3.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE PROCEDURE

(51)

In haar besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure heeft de Commissie haar voorlopige beoordeling uiteengezet van de door de wet van 1996 ingevoerde maatregelen door deze te vergelijken met het referentiekader voor de loonheffingen van France Télécom zoals die waren bepaald in de wet van 1990. De Commissie was van oordeel dat deze maatregelen France Télécom een met staatsmiddelen bekostigd selectief voordeel leken te geven waardoor de mededinging kon worden vervalst en het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kon worden beïnvloed, en dat dit voordeel staatssteun kon vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(52)

De Commissie merkte voorts op dat, voor zover deze maatregelen staatssteun vormen, deze niet vóór de tenuitvoerlegging ervan aan de Commissie was gemeld en dus volgens de rechtspraak moest worden beschouwd als nieuwe steun. Frankrijk zou dus haar aanmeldingsverplichting uit hoofde van het Verdrag niet zijn nagekomen en zou de maatregel dus als onrechtmatig moeten worden beschouwd.

(53)

De Commissie kwam tot de conclusie dat zij de verenigbaarheid van de steun met de interne markt kon onderzoeken op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. Ook merkte de Commissie op dat zij uit hoofde van diezelfde bepaling kon besluiten dat de steun die aan La Poste was toegekend bij de hervorming van de financieringwijze van de pensioenen van haar ambtenaren, verenigbaar was met de interne markt (33) en dat het, rekening houdende met de overeenkomsten tussen de beide zaken, in het onderhavige geval gepast leek een gelijksoortige analyse uit te voeren.

(54)

In haar vooronderzoek naar de verenigbaarheid van de steun met de interne markt en ongeacht de overeenkomst met de hervorming van de financieringwijze van de pensioenen van La Poste, heeft de Commissie de Franse Republiek meegedeeld dat zij op de volgende punten twijfel had:

a)

ten eerste merkte de Commissie op dat zij, ook al beschikte zij niet over gedetailleerde informatie waaruit bleek dat de door France Télécom betaalde premies gelijk zijn aan de premies die werden betaald door particuliere ondernemingen naar gemeen recht die actief zijn in de Franse telecomsector, op basis van het percentage van de bevrijdende bijdrage die sinds 1997 op France Télécom van toepassing is, geen gelijke mededingingsvoorwaarden („level playing field”) met concurrenten van de onderneming kan worden gewaarborgd. Dit blijkt uit het feit dat het bijdragepercentage dat van toepassing is op France Télécom, alleen bestaat uit de premies voor de risico’s die gewone werknemers en ambtenaren gemeen hebben — en bijgevolg de premies voor de niet-gemeenschappelijke risico’s, zoals werkloosheid of niet-betaling van het loon in het geval surseance van betaling of liquidatie van de onderneming, uitsluit;

b)

ten tweede beschikte de Commissie over onvoldoende informatie over de gevolgen van de verlaging van de pensioenlasten voor de concurrentie, om te kunnen nagaan of de eventuele positieve gevolgen zwaarder doorwegen dan de negatieve gevolgen. Daarbij moest de Commissie overigens rekening houden met het feit dat France Télécom de onrechtmatige en onverenigbare steun nog niet volledig had terugbetaald overeenkomstig de beschikking van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende de toepassing van de bedrijfsbelasting op France Télécom (34). Frankrijk had zich niet binnen de opgelegde termijn gevoegd naar deze beschikking, zoals vastgesteld door het Hof van Justitie (35).

4.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(55)

De door de belanghebbenden ingediende opmerkingen worden samengevat in de punten 4.1 tot 4.3.

4.1.   France Télécom

(56)

France Télécom meent in haar opmerkingen, die zij als complementair aan de opmerkingen van de Franse Republiek beschouwt, dat zij te maken heeft met een chronisch probleem van overbezetting als gevolg van haar vroegere status van overheidsdienst en dat zij voor de betrokken medewerkers niet over dezelfde soepele arbeidsvoorwaarden beschikt als haar concurrenten. Zo moet France Télécom een zeer aanzienlijke inspanning leveren op het gebied van opleiding, namelijk 180 miljoen EUR, hetgeen overeenstemt met 4,5 % van de loonsom tegenover een gemiddelde van 2,9 % bij Franse ondernemingen. France Télécom voert ook een hogere loonlast aan van ongeveer […] %, exclusief verhogingen en toeslagen. Bovendien moest France Télécom, aangezien zij geen afvloeiingsregelingen kan doorvoeren, tussen 1996 en 2006 voor meer dan 8 miljard EUR aan kosten van uittredingsregelingen voor ambtenaren, zoals eindeloopbaanverlof, moeten financieren.

(57)

Ten tweede meent France Télécom dat de pensioenlasten die zij tussen 1990 en 1996 moest dragen, abnormaal waren en haar in een structureel nadelige situatie hebben gebracht ten opzichte van haar particuliere concurrenten, in de zin van het Combus-arrest (36), waarbij het referentiekader om te bepalen of deze lasten normaal of abnormaal waren, de voor haar concurrenten geldende gemeenrechtelijke regeling is. De in het Combus-arrest geformuleerde beginselen zouden nadien zijn bevestigd door het Gerecht in het Hotel Cipriani-arrest (37). France Télécom betwist dat de situatie van één enkele operator, in casu zijzelf, vóór en na de door de wet van 1996 doorgevoerde hervorming, een geschikt vergelijkingskader vormt om te bepalen of er sprake is van een economisch voordeel in de zin van de rechtspraak. Indien het referentiekader moest worden verengd tot de situatie van France Télécom vóór en na de hervorming van 1996, zou de maatregel in ieder geval niet als selectief kunnen worden beschouwd aangezien deze in dit kader zonder onderscheid zou zijn toegepast.

(58)

Hieruit volgt dat de betrokken maatregelen ofwel geen staatssteun vormen in de zin van het Verdrag doordat deze France Télécom van een abnormaal structureel nadeel bevrijden, ofwel niet kunnen worden beschouwd als een selectief voordeel dat staatssteun inhoudt.

(59)

Subsidiair vindt France Télécom dat de staatssteun, gesteld dat deze bewezen zou zijn, verenigbaar is met de interne markt volgens de criteria die de Commissie bepaalde in haar beschikking betreffende de pensioenregeling van La Poste (hierna „La Poste-beschikking” genoemd) (38). In dat verband betekent het specifieke karakter van de regeling van France Télécom — die een bijdrage betaalt die alleen op basis van de gemeenschappelijke risico’s wordt berekend — niet in dat de onderneming sinds 1996 in een voordelige situatie is gebracht ten opzichte van haar concurrenten: naast de structurele nadelen als gevolg van het statuut van de ambtenaren die zij in dienst heeft, heeft France Télécom naar aanleiding van de hervorming van 1996 aanzienlijke kosten moeten betalen, waarvan de verenigbaarheid met de interne markt moet worden beoordeeld en waarvan het bedrag (5,7 miljard EUR) veel hoger is dan het bedrag dat France Télécom had moeten betalen indien haar bijdrage onderhevig was geweest aan de niet-gemeenschappelijke risico’s.

(60)

France Télécom meent dat de Commissie in de La Poste-beschikking (39) heeft toegegeven dat het bedrag van een uitzonderlijke eenmalige bijdrage (2 miljard EUR) in het kader van een hervorming die na de aanmelding maar vóór de beschikking van de Commissie van kracht is geworden, de premies voor de niet-gemeenschappelijke risico’s compenseert voor het volledige bedrag van de eenmalige bijdrage. Volgens France Télécom bestaat er geen enkele grond waarop de Commissie van dit beginsel kan afwijken omdat, op basis van de politieke verklaringen ten tijde van het debat over het wetsontwerp van 1996, niet ervan kan worden uitgegaan dat het bedrag van de forfaitaire bijdrage van France Télécom door de wetgever werd vastgelegd om gedurende tien jaar een status quo te handhaven.

(61)

Bovendien zijn de in 1996 beschikbare cijfers strijdig met de stelling dat het bedrag van 5,7 miljard EUR toentertijd zo werd genaamd dat het exact overeenstemde met de meerkosten uit de toepassing van de wet van 1996 gedurende tien jaar, waarbij ieder jaar de lagere jaarlijkse lasten werden gecompenseerd die de onderneming betaalde, zelfs als rekening wordt gehouden met de lasten van de verevening tussen pensioenregelingen waarvan France Télécom in 1996 is bevrijd (40). De bedoeling van het bedrag van de uitzonderlijke bijdrage was de Franse Staat globaal te vergoeden voor de hervorming. Hiermee moet dus noodzakelijkerwijs rekening worden gehouden om na te gaan of er sinds de inwerkingtreding van deze hervorming in 1997 sprake is van eerlijke concurrentie.

(62)

Tot slot is France Télécom van mening dat de maatregel geen negatieve effecten heeft op de mededinging, aangezien zij zonder de hervorming van 1996 een aanzienlijk concurrentienadeel had ondervonden op de markten die de Unie wilde liberaliseren, en dat de Franse autoriteiten zich inmiddels volkomen hebben gevoegd naar Beschikking 2005/709/EG (41).

4.2.   De klagers

(63)

De klagers delen de mening van de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure wat betreft het bestaan van staatssteun in de zin van het Verdrag waar het gaat om de vermindering van de door France Télécom uit hoofde van de wet van 1996 te betalen pensioenlasten. Op basis van de redenering in dat besluit, waarvan de klagers betreuren dat deze onvoldoende kwantitatief is onderbouwd, zou het steunbedrag oplopen tot 12,3 miljard EUR en in geen geval minder zijn dan 9,9 miljard EUR (42). De klagers menen dat het de gevolgen van de maatregel zijn (de vermindering van de loonheffingen die normaal gesproken op het budget van een onderneming drukken) — en niet het doel (de compensatie van een gesteld nadeel) — die bepalen of een maatregel als staatssteun kwalificeert. Er zou trouwens geen sprake van kunnen zijn dat het feit dat ambtenaren France Télécom ambtenaren in dienst heeft, een nadeel zou zijn aangezien de onderneming 13 % minder werkloosheidspremies en loonkosten betaalt dan haar concurrenten en zij beschikt over een stabiel en flexibel personeelsbestand wat betreft de vermindering van de loonsom via vervroegde pensioenen en overstapmogelijkheden naar overheidsdiensten.

(64)

Volgens de klagers zou de aldus gekenmerkte staatssteun onverenigbaar zijn met de interne markt. Het aanzienlijke concurrentievoordeel voor France Télécom was immers des te schadelijker omdat de lastenvermindering niet nodig was om te voorkomen dat haar financiële structuur in gevaar kwam: na kwijtschelding van een geactualiseerde nettopensioenschuld van ten minste 9,9 miljard EUR in 1996 en nadat zij deze last niet langer hoefde op te nemen op haar balans of in de bijlage hierbij, is France Télécom vervolgens schulden aangegaan voor veel hogere bedragen, met een netto financiële schuld van gemiddeld 44 miljard EUR tussen 1997 en 2007. Voorts heeft de steun waarmee France Télécom werd bevrijd van uit het monopolie afkomstige pensioenlasten, het mogelijk gemaakt een internationale groei van de onderneming te financieren, terwijl zij toch haar positie kon verstevigen in Frankrijk, waar de onderneming aanzienlijke monopolievoordelen genoot waarvan de lasten niet meer dan een billijke tegenprestatie waren.

(65)

Bovendien zou de betrokken exploitatiesteun niet verenigbaar kunnen worden verklaard wegens de in het verleden niet terugbetaalde onrechtmatige en onverenigbare steun, rekening houdende met het gecumuleerde effect ervan. Tot slot sluit het gebrek aan eerlijke concurrentie bij de hervorming van 1996 omdat geen bijdragen voor werkloosheidsrisico’s en lonen in het geval van sanering van de onderneming hoeven te worden betaald, uit dat de hervorming met de voorschriften van het Verdrag verenigbaar kan worden verklaard. De pensioenschuld van France Télécom moet dus worden berekend door een onafhankelijke deskundige en Frankrijk moet zich verbinden tot het waarborgen van de financiële neutraliteit van het stelsel, met name door te voorzien in aanpassingsmechanismen van de werkgeversbijdrage en van de buitengewone vergoeding van 5,7 miljard EUR in geval de lasten hiervan afwijken.

4.3.   De telecomexploitant

(66)

De telecomexploitant deelt en handhaaft de voorlopige analyse zoals uiteengezet in het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure waarin de door de wet van 1996 ingevoerde wijzigingen om de jaarlijkse bevrijdende bijdragen van France Télécom te vervangen door daadwerkelijk door de Staat ten laste genomen pensioenbetalingen, met aftrek van de door de actieve werknemers met het statuut van ambtenaar betaalde bijdragen, als nieuwe en onrechtmatige staatssteun wordt aangemerkt. Deze kwalificatie geldt volgens deze exploitant ook voor de sociale premies voor de risico’s die niet gemeenschappelijk zijn met de werknemers in privaatrechtelijk dienstverband en die de concurrenten van France Télécom moeten betalen, maar die France Télécom ten minste sinds 1996 niet betaalt voor haar ambtenarenpersoneel en voor haar personeel in de gemeenrechtelijke regeling. Bovendien werd en wordt, anders dan in de zaak waarop de La Poste-beschikking (43) ziet, voor de berekening van de werkgeversbijdrage van France Télécom nog steeds geen rekening gehouden met deze bijdragen, waardoor de steun niet verenigbaar kan worden verklaard.

(67)

Wat betreft de steun die voortvloeit uit het verdwijnen van de terugbetaling aan de Staat van de uitbetaalde pensioenen, is de exploitant van oordeel dat de door de Commissie in haar La Poste-beschikking gemaakte analyse van de concurrentiesituatie haar net ertoe had moeten brengen te besluiten dat deze onverenigbaar is. Deze analyse zou moeten zijn gebaseerd op de feiten die zich hebben voorgedaan sinds 1996 en niet, zoals in de La Poste-beschikking, op hypothesen met betrekking tot de toekomst.

(68)

Volgens deze exploitant heeft France Télécom op een groot deel van de markten waarop zij actief is, een positie van marktmacht die kan worden gelijkgesteld met een machtspositie. Daarom gelden voor verplichtingen inzake ex-ante-regulering op de groothandelsmarkten voor snel en ultrasnel breedband, gespreksopbouw en gespreksafgifte op vaste lijnen. In haar beschikking van 16 juli 2003 inzake een procedure op grond van artikel 82 van het EG-Verdrag in zaak COMP-38.233 heeft de Commissie trouwens een schending van artikel 102 VWEU door France Télécom via haar dochteronderneming Wanadoo vastgesteld en bestraft (44). Aangezien de onderneming financieel gezond is, heeft de steun haar in de mogelijkheid gesteld om haar internationale groei te financieren, met name door de overname van Orange, Retevisión en AMENA.

(69)

Tot slot vraagt de exploitant de Commissie de betrokken steunbedragen precies te kwantificeren en, in lijn met het arrest-Deggendorf (45), te weigeren de betrokken maatregelen met de interne markt verenigbaar te verklaren zolang de onrechtmatige steun die in het verleden werd toegekend, niet is terugbetaald.

5.   OPMERKINGEN VAN DE FRANSE REPUBLIEK

(70)

De Franse Republiek is van mening dat er bij de in 1996 ingevoerde wijzigingen in de financieringwijze van de pensioenen van de bij France Télécom in dienst zijnde Franse ambtenaren geen sprake is van staatssteun. Hoe dan ook zou de hervorming van 1996 verenigbaar zijn met de interne markt, zeker wanneer ook in deze zaak de redenering wordt toegepast die de Commissie in haar La Poste-beschikking (46) volgde.

5.1.   De vraag of er sprake is van staatssteun

(71)

Volgens de Franse Republiek plaatste de wet van 1990 France Télécom in een abnormale situatie die afweek van het gemene recht dat erin voorziet dat ondernemingen een bevrijdende werkgeversbijdrage betalen in verhouding tot de loonsom, zonder rekening te houden met de uitbetaalde pensioenen. De door France Télécom gedragen last zou dus abnormaal zijn, aangezien het financiële tekort van de subregeling voor de betrokken personen vast stond en in de toekomst ondraaglijk zou worden, rekening houdende met de onvermijdelijke vermindering van het aantal ambtenaren in actieve dienst en de hieruit voortvloeiende toename van het aantal gepensioneerde werknemers.

(72)

De hervorming van 1996 zou de financiering van de pensioenen hebben afgestemd op het gemene recht, zonder ervoor te zorgen dat de onderneming in een voordeligere concurrentiesituatie kwam, aangezien de bijdrage van France Télécom jaarlijks wordt berekend om haar loonheffingen af te stemmen op die van haar concurrenten in de telecomsector. Het feit dat bij de berekening van de bijdrage in het kader van de TEC de bijdragen voor de risico’s die werknemers met een privaatrechtelijk dienstverband en ambtenaren niet gemeenschappelijk hebben, buiten beschouwing zijn gelaten, zou gerechtvaardigd zijn door het statuut van laatstgenoemden, dat bijvoorbeeld het werkloosheidsrisico uitsluit, tenzij in uitzonderlijke gevallen van ontslag of afzetting.

(73)

De Franse Republiek meent dat de situatie van de concurrenten van de onderneming in Frankrijk het referentiekader moet vormen om te bepalen of de lasten die voor rekening van France Télécom komen, al dan niet normaal zijn. In het onderhavige geval, en rekening houdende met het feit dat de door de wet van 1990 aan France Télécom opgelegde last buitensporig is, afwijkt van het gemene recht, onbillijk en op termijn onhoudbaar is, hebben de schrapping ervan en de afstemming op de situatie van haar concurrenten, zoals voorzien in de hervorming van 1996, gewoon de normale mededingingsvoorwaarden hersteld. France Télécom heeft trouwens geen vergoeding ontvangen voor de nadelen van deze regeling, terwijl de onderneming, zoals wordt beklemtoond in haar opmerkingen, nog steeds te maken heeft met structurele nadelen, meerkosten en belemmeringen als gevolg van het statuut dat van toepassing is op de ambtenaren die zij in dienst heeft, wat betreft de uittredingsregelingen of terugkeer naar de overheidsdiensten, inspanningen op het gebied van beroepsopleiding of hogere loonkosten. De huidige regeling die voortvloeit uit de hervorming, houdt bijgevolg geen alleen voordeel in voor France Télécom en er is dus geen sprake van enig steunelement in de zin van het Verdrag.

(74)

Deze interpretatie resulteert uit de in de rechtspraak van de Unie ontwikkelde algemene beginselen, volgens dewelke een wet waarmee kan worden voorkomen dat het budget van een onderneming wordt bezwaard met een last die, in een normale situatie, niet had bestaan, geen staatssteun vormt, aangezien alleen ingrepen die de lasten verminderen die normaliter op het budget van een onderneming drukken, staatssteun vormen (47). Hetzelfde zou gelden voor maatregelen waarmee een publieke concurrent van een structureel nadeel ten opzichte van zijn particuliere concurrenten wordt bevrijd (48). Deze interpretatie zou eveneens stroken met de praktijk van de Commissie (49).

(75)

Tot slot, en meer in het algemeen, acht Frankrijk het niet relevant in deze procedure de compensatie- en overcompensatiemechanismen te betrekken uit hoofde waarvan France Télécom van 1991 tot 1996 bijdragen heeft betaald (zie tabel 1), om te bepalen of er sprake is van steun noch op welke datum er een voordeel is ontstaan ten gevolge van de door de wet van 1996 ingevoerde hervorming, die op dat punt geen enkele bepaling bevat. De betaling van dergelijke bijdragen was tevens het gevolg van een van het gemene recht afwijkende regeling waarbij de voor France Télécom geldende pensioenregeling werd beschouwd als een autonome regeling, wat sinds 1997 niet meer het geval is.

(76)

Met dit voorbehoud heeft Frankrijk wat betreft de bijdragen waarvan France Télécom sinds 1997 niet langer is vrijgesteld, de (in overweging 61 gegeven) raming zoals de onderneming die had meegedeeld, nader gepreciseerd. Op basis van een reële reconstructie voor de periode 2008-2010, geretropoleerd aan de hand van een overgangsfactor, meent Frankrijk dat de bijdragen die France Télécom had moeten betalen, 165 miljoen EUR lager uitkomen dan de bijdragen zoals de onderneming die zelf had berekend.

5.2.   De verenigbaarheid met de interne markt van eventuele staatssteun

(77)

In ieder geval is de Franse Republiek van mening dat, als de hervorming van 1996 met betrekking tot France Télécom staatssteun vormde, deze met de interne markt verenigbaar zou moeten worden verklaard, in overeenstemming met de beoordeling die de Commissie in haar La Poste-beschikking heeft gemaakt (50). De hervorming van 1996 bevrijdt France Télécom van een structurele last die haar concurrentievermogen op een geliberaliseerde markt aantastte, en haar bijdragen worden sindsdien berekend op basis van een TEC met betrekking tot de gemeenschappelijke risico’s.

(78)

Het feit dat de door France Télécom sinds 1997 betaalde bijdrage niet de risico’s omvat die niet gemeenschappelijk zijn met de werknemers in privaatrechtelijk dienstverband, zou de verenigbaarheid met de interne markt niet in de weg staan. In dat verband laat tabel 4, die is gebaseerd op de door de Franse Republiek verschafte informatie, het verschil zien tussen de door France Télécom betaalde bijdrage en hetgeen zij zou hebben betaald indien de niet-gemeenschappelijke risico’s waren opgenomen in de berekening, met aftrek van de uitkeringen waarvoor France Télécom zelf een verzekering heeft, en andere heffingen die op de onderneming drukken in vergelijking met haar concurrenten.

Tabel 4

Werkgeversbijdrage van France Télécom van 1997 tot 2010 berekend met de taux d’équité concurrentielle (TEC) en een aangepaste TEC (TEC*) om de niet-gemeenschappelijke risico’s op te nemen

Jaar

TEC

× miljoen EUR

TEC*

× miljoen EUR

TEC-TEC*

1997

36,2 %

1 088,9

48,1 %

1 446,9

– 358,0

1998

35,4 %

1 069,6

47,1 %

1 423,1

– 353,5

1999

36,7 %

1 108,5

48,4 %

1 460,3

– 351,8

2000

36,4 %

1 085,0

48,0 %

1 429,3

– 344,3

2001

37,0 %

1 088,6

47,9 %

1 407,9

– 319,3

2002

37,7 %

1 100,1

43,5 %

1 267,9

– 167,8

2003

37,6 %

1 085,0

45,0 %

1 298,5

– 213,5

2004

[…] %

1 048,6

[…] %

[…]

[…]

2005

[…] %

984,6

[…] %

[…]

[…]

2006

[…] %

957,6

[…] %

[…]

[…]

2007

[…] %

917,6

[…] %

[…]

[…]

2008

[…] %

859,2

[…] %

[…]

[…]

2009

[…] %

805,4

[…] %

[…]

[…]

2010

[…] %

744,5

[…] %

[…]

[…]

(79)

De Franse Republiek raamt de geactualiseerde waarde van de door France Télécom daadwerkelijk betaalde en nog te betalen bijdragen voor de periode 1997-2043 op 13,5 miljard EUR. Een aangepaste TEC waarbij in de berekening rekening wordt gehouden met de niet-gemeenschappelijke risico’s onder aftrek van de bijdragen die op France Télécom drukken en niet op haar concurrenten, zou voor dezelfde periode een hogere jaarlijkse bijdrage van 16,7 miljard EUR opleveren. De Franse autoriteiten zijn van mening dat de opname van deze risico’s niet pertinent is, maar volgens hun berekeningen zou het verschil (3,2 miljard EUR) grotendeels worden gecompenseerd door de uitzonderlijke forfaitaire bijdrage van 5,7 miljard EUR die France Télécom in 1997 betaalde.

(80)

De Franse Republiek oordeelt dat, net zoals in de La Poste-beschikking (51), ervan kan worden uitgegaan dat deze forfaitaire bijdrage kan worden gelijkgesteld met een bijzondere vergoeding om de betaling te compenseren van bijdragen in verband met een gewijzigde TEC waarin de bijdragen voor de niet-gemeenschappelijke risico’s zijn verrekend. In dat geval lijkt het bedrag van deze vergoeding momenteel hoger uit te vallen dan het bedrag dat resulteert uit het verschil tussen de door de hervorming van 1996 bepaalde TEC en de aangepaste TEC zoals aangegeven in tabel 4, en lijkt dit vergoedingsbedrag nooit volledig te zullen worden gedekt door het verschil tussen de correctiefactoren. In die omstandigheden zou de twijfel die de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure aangeeft omtrent het gebrek aan een daadwerkelijk eerlijke concurrentie tussen France Télécom en haar concurrenten, zijn weggenomen.

(81)

Voor Frankrijk is de in 2006 ingevoerde hervorming van de financieringwijze van de pensioenen van de ambtenaren ten laste van La Poste, geïnspireerd op die van France Télécom in 1996, op essentiële punten volkomen vergelijkbaar met deze laatste. Rekening houdende met dit parallellisme, is er geen enkele reden waarom de Commissie zou kunnen afwijken van het precedent van La Poste. De Commissie zou met name moeten aanvaarden dat de aan France Télécom opgelegde uitzonderlijke forfaitaire bijdrage wordt betrokken in de analyse van de hervorming uit oogpunt van een eerlijke concurrentiesituatie, door deze bijdrage de facto te beschouwen als een voorschot op de betaling van de bijdragen voor de niet-gemeenschappelijke risico’s.

(82)

De destijds in de Assemblée Nationale en de Senaat gevoerde debatten waarin sprake was van een periode van tien jaar financiële dekking van de hervorming, zouden echter berusten op geïsoleerde verklaringen. Een dergelijke redenering zou noch in de toelichting bij de wetsontwerpen noch in de betrokken wetten of de uitvoeringsbepalingen daarvan voorkomen. Het was in 1996 de bedoeling van de wetgever geweest om voor France Télécom pensioenlasten vast te leggen die vergelijkbaar zijn met deze van haar concurrenten — en niet om de hervorming gedurende een periode van tien jaar buiten werking te stellen, wat de strekking zou zijn van de redenering die de Commissie zou kunnen volgen op basis van verklaringen zonder enige context.

(83)

De parlementaire werkzaamheden zouden ondubbelzinnig aangeven dat het bedrag van de bijdrage forfaitair is vastgelegd, zonder rekening te houden met de last die de Staat daadwerkelijk op zich zal moeten nemen. Bovendien merkt de Franse Conseil constitutionnel in zijn beschikking nr. 96-385 DC van 30 december 1996 op dat de forfaitaire bijdrage van 37,5 miljard FRF gerechtvaardigd werd doordat de Staat de pensioenen van de ambtenaren zonder tegenprestatie ten laste nam terwijl de betalingen aan de Staatsbegroting dan weer waren toegewezen aan niet-specifieke uitgaven en zouden bijdragen tot een situatie van algemeen evenwicht van deze begroting in overeenstemming met artikel 18 van de organieke wet van 2 januari 1959 houdende de begrotingswetten (ordonnance no 59-2 du 2 janvier 1959 portant loi organique relative aux lois de finances).

(84)

Voor de Franse Republiek werd het exacte bedrag van de uitzonderlijke bijdrage bepaald door de begrotingswet voor 1997, niet door rekening te houden met een periode van tien jaar gedurende dewelke de Staat deze bijdrage zou „terugbetalen”, maar wel op basis van de gevolgen voor de balansstructuur van France Télécom, die houdbaar moest blijven. De afstemming van dit bedrag zou niet gebeurd zijn vanuit een logica van compensatie van de lasten voor de Staat, maar rekening houdende met de financiële draagkracht van de onderneming.

(85)

De manier waarop deze bijdrage is beheerd zonder rekening te houden met de sinds 1997 daadwerkelijk uitbetaalde pensioenuitkeringen, zou het forfaitaire karakter ervan bevestigen. Op die manier kan uit de door de Franse Republiek verschafte cijfers worden opgemaakt dat de pensioenen die via de speciale verzamelrekening voor de pensioenen werden uitbetaald aan de ambtenaren van France Télécom, […] miljard EUR bedroegen, terwijl het EPGCEFT een bedrag van 3,4 miljard EUR naar deze rekening zou hebben doorgestort. Voor dezelfde periode zou het niet door de betaalde bijdragen gefinancierde saldo oplopen tot 1,2 miljard EUR. Bovendien zou dit fonds volgens schattingen van 1997 een levensduur hebben van 17 tot 25 jaar, zonder enig verband met de periode van 10 jaar waarop de Commissie de redenering baseert die zij blijkbaar wenst te hanteren.

(86)

De Franse Republiek meent dat France Télécom zonder de hervorming uit de markt zou zijn gedrukt, met een bijdragepercentage tot 77 % van het brutobasissalaris in 2010 en een boekhoudkundige voorziening voor de pensioenverplichtingen ten aanzien van de ambtenaren die ten laste vallen van de onderneming. De hervorming is dus een doorslaggevende fase geweest in de aanpassing aan de liberalisering van de markt, een doelstelling van de Unie, waarop deze hervorming is toegesneden en die tot het noodzakelijke minimum beperkt bleef. Zonder deze hervorming had France Télécom de markt moeten verlaten en was zij niet in staat de nodige investeringen te doen, met name om, zonder het risico op faillissement uit te sluiten, het aansluitnet te ontbundelen zodat de hervorming geen negatieve gevolgen zou hebben op de mededinging.

(87)

Voorts zou de hervorming van de financieringwijze van de pensioenen van France Télécom en, in het bijzonder, de verplichte betaling van een uitzonderlijke bijdrage volgens de Franse Republiek in de periode 1997-2006 geen kosten met zich hebben gebracht voor de Staat, maar volgens de schattingen van de Franse autoriteiten precies een netto-opbrengst voor de Franse Staat van ruim 9,1 miljard EUR hebben opgeleverd (52). Indien het rendement van de uitzonderlijke bijdrage moet worden berekend, is de Franse Republiek van mening dat er een actualiseringspercentage van 7 % moet worden toegepast. Zo staat het beginsel van een uitzonderlijke bijdrage vast sinds 1996. De periode waarover dit rendement zou moeten worden berekend, zou lang moeten zijn, omdat de verwachte verschillen tussen de te betalen uitkeringen en de verwachte bijdragen pas in 2005 (negen jaar nadien) zouden uitkomen op 500 miljoen EUR en pas twaalf jaar nadien op 1 miljard EUR. De rentevoet van Franse overheidsobligaties (obligations assimilables du Trésor — hierna „OAT” genoemd) op 15 jaar bedroeg voor 1996 gemiddeld 6,9 %. France Télécom heeft tussen november 1991 en november 1997 dan weer obligaties uitgegeven met een gemiddelde vergelijkbare rentevoet van 7 %.

(88)

Tot slot moest de beslaglegging van de door de Commissie op grond van haar Beschikking 2005/709/EG (53) gevorderde bedragen en vervolgens de betaling van deze bedragen ertoe leiden dat de Commissie haar beschikking als ten uitvoer gelegd beschouwt, in overeenstemming met haar mededeling van 2007 hieromtrent (54). De cumulerende werking van deze steun zou bijgevolg niet moeten worden onderzocht.

6.   BEOORDELING VAN DE STEUN

6.1.   De vraag of er sprake is van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(89)

Artikel 107, lid 1, VWEU bepaalt het volgende: „Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(90)

De toepassing van de cumulerende voorwaarden van dit artikel op het onderhavige geval wordt onderzocht in de punten 6.1.1 tot 6.1.5.

6.1.1.   Steunmaatregelen van de Staat bekostigd met staatsmiddelen

(91)

De wet van 1990 en de wet van 1996 gaan uit van de Franse Staat. Zij voorzien in de maatregel die France Télécom ertoe verplicht aan de Schatkist een tegenprestatie te betalen voor de door de Staat uitgevoerde afwikkeling en uitbetaling van de pensioenen aan de ambtenaren van France Télécom. Aangezien de door France Télécom aan de Schatkist betaalde tegenprestatie, in overeenstemming met de wet van 1996, lager is dan in de initiële versie van de wet van 1990, wordt de aan France Télécom toegekende steun bekostigd met middelen van de Franse Staat.

6.1.2.   Begunstiging van bepaalde ondernemingen

(92)

De regeling die van toepassing is op de publiekrechtelijke exploitant met rechtspersoonlijkheid France Télécom is vastgelegd in de bepalingen van de wet van 1990. De wet van 1996 betreffende de entreprise nationale France Télécom wijzigt deze regeling door middel van bepalingen die van toepassing zijn op France Télécom, volgens concrete voorwaarden die uitsluitend voor deze onderneming zijn vastgesteld.

(93)

Het doel van de door de wet van 1990 ingestelde regeling is een specifieke tegenprestatie te bepalen wat betreft de beginselen en de bedragen van de werkgeversbijdragen die France Télécom voor pensioenen aan de Franse Staat betaalt. Zowel de door France Télécom uit hoofde van de oorspronkelijke tekst van de wet van 1990 (toegepast van 1991 tot 1996) verschuldigde tegenprestatie, als de andere tegenprestatie die werd ingevoerd bij de wet van 1996 (toegepast sinds 1997), zijn specifieke maatregelen die alleen France Télécom betreffen, zodat is voldaan aan de selectiviteitsvoorwaarde, in tegenstelling tot wat France Télécom beweert.

6.1.3.   Economisch voordeel dat de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen

(94)

Nagegaan moet worden of de maatregelen die het bedrag van de betrokken vergoeding bepalen, France Télécom al dan niet begunstigen. De vraag of de door de wet van 1996 in artikel 30 van de wet van 1990 aangebrachte amendementen steun vormen doordat France Télécom een economisch voordeel toegekend krijgt, moet worden beoordeeld, rekening houdende met de aard en de opzet van het betrokken pensioenstelsel en de gevolgen hiervan voor France Télécom — en niet op basis van de oorzaken of de doelstellingen van de amendementen. Het met de wijziging van de wet van 1990 nagestreefde doel is dus, in beginsel, niet relevant voor de beoordeling van de gevolgen, in tegenstelling tot wat de Franse Republiek beweert.

(95)

Dat de Staat zorgt voor de afwikkeling en de uitkering van de pensioenen van de ambtenaren van France Télécom, vloeit voort uit de toepassing van het wetboek burgerlijke en militaire pensioenen, dat alleen van toepassing is op de betrokken oud-ambtenaren. De wet van 1990 noch die van 1996 hebben afbreuk gedaan aan het statuut van deze ambtenaren of het beginsel dat de Staat de betaling van hun pensioen voor zijn rekening neemt. Deze tenlasteneming door de Staat lijkt voort te vloeien uit het beginsel dat de ambtenaren die onder het ambtenarenstatuut vallen, in volledige onafhankelijkheid het algemeen welzijn dienen in het algemene belang. Dat is niet het geval wanneer deze ambtenaren werken voor een onderneming die haar diensten tegen betaling verleent in het belang en het voordeel van de onderneming zelf en daarbij concurreert met andere ondernemingen die dezelfde diensten verlenen.

(96)

In dat opzicht vormt de betaling, overeenkomstig de wet van 1990 (zowel in de oorspronkelijke versie ervan als na de door wet van 1996 aangebrachte wijzigingen), van een tegenprestatie aan de Staat een uitzondering op het beginsel dat de Franse Staat deze ten laste neemt. Deze uitzondering wordt gerechtvaardigd door de aard en de opzet van het systeem dat van toepassing is op de pensioenen van de ambtenaren in dienst bij France Télécom. De Franse Staat is immers krachtens het wetboek burgerlijke en militaire pensioenen verplicht om te zorgen voor de afwikkeling en de uitkering van de pensioenen voor de ambtenaren van France Télécom, die onder het algemene statuut van de Franse ambtenaren vallen en niet onder de gemeenrechtelijke regeling voor socialezekerheidsuitkeringen.

(97)

Zelfs als France Télécom geen tegenprestatie zou betalen, blijft de Franse Staat verplicht om zijn pensioenverplichtingen na te komen ten aanzien van de ambtenaren die onder het betrokken statuut vallen, tenzij deze verbintenissen eenzijdig worden gewijzigd. Daarentegen zou de terbeschikkingstelling, zonder enige tegenprestatie wat betreft de betaalde of te betalen pensioenen, aan France Télécom van door de Staat opgeleide ambtenaren aan France Télécom een duidelijk voordeel opleveren.

(98)

Aangezien de concurrenten van France Télécom geen ambtenaren in de statutaire zin van het woord in dienst hebben ten aanzien van wie de Franse Staat een soortgelijke financiële verplichting zou hebben, is de logica van het financieringssysteem van de pensioenen en van de bij wet ingevoerde betaling van tegenprestaties voor France Télécom niet mutatis mutandis op hen van toepassing. Bewijs hiervan is het feit dat de Franse autoriteiten, omdat het statuut van het personeel dat in dienst is bij haar concurrenten, verschilt wat betreft de door gemeenrechtelijke regeling voor socialezekerheidsuitkeringen gedekte risico’s van wanbetaling van de lonen, van mening lijken te zijn dat de betaling van sociale premies voor de dekking van dit risico in hun geval gerechtvaardigd is. Het is net dit statuut waarop Frankrijk zich beroept om te beweren dat de opname van de risico’s die de ambtenaren en personeel met een privaatrechtelijk dienstverband niet gemeen hebben, in de berekening van de door France Télécom op grond van de wet van 1996 aan de Staat betaalde tegenprestatie, niet gerechtvaardigd is.

(99)

Gevolg hiervan is dus dat de situatie van deze ondernemingen, wat betreft de betaalde lasten voor het in dienst hebben van hun personeel met privaatrechtelijk dienstverband, rechtens noch feitelijk vergelijkbaar is met die van France Télécom voor de ambtenaren die zij in dienst heeft, in tegenstelling tot wat de Franse Republiek en France Télécom in hun opmerkingen beweren.

(100)

Evenmin kan de tegenprestatieregeling die voor France Télécom geldt, worden vergeleken met het stelsel voor andere overheidsinstanties die ambtenaren in de statutaire zin van het woord in dienst hebben, zoals de Monnaie de Paris of het Office National des Forêts en die voor bepaalde activiteiten als ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen worden aangemerkt, of voor andere établissements publics à caractère industriel et commercial („EPIC’s”), zoals Electricité de France (EdF) of Gaz de France (GdF) in het verleden. EdF of GdF hadden specifieke pensioenstelsels die niet waren afgestemd op die van de overheid. Daarbij komt dat de regelingen van EdF en GdF nadien zijn aangesloten op de algemene regeling, zonder uit het oog te verliezen dat de Commissie concludeerde dat er geen sprake is van steun mits deze aansluiting financieel neutraal is voor de Staat (55), hetgeen in het onderhavige geval niet zo is voor de hervorming van 1996.

(101)

Daarentegen was het stelsel van tegenprestaties ten behoeve van de Staat voor de betaling van de pensioenen van ambtenaren ten laste van La Poste vóór de door de Commissie in haar La Poste-beschikking beschreven en voorwaardelijk goedgekeurde wijzigingen ook dat van een met een EPIC vergelijkbare entreprise nationale en bleef dit uit hoofde van de aanvankelijke versie van de wet van 1990 vergelijkbaar met dat van France Télécom, omdat werd voorzien in de jaarlijkse terugbetaling aan de Staat van de aan de gepensioneerde ambtenaren uitbetaalde pensioenen en het voldoen van de lasten zoals voorzien in artikel L-134 van het wetboek sociale zekerheid.

(102)

Ook al lijkt La Poste niet met France Télécom te concurreren, waarbij de aan laatstgenoemde toegekende voordelen deze concurrentie zouden kunnen vervalsen of dreigen te vervalsen, toch waren de logica en de bepalingen van de pensioenregeling van de ambtenaren van France Télécom vóór de hervorming van 1996 dezelfde als die van de vergelijkbare regeling die in dezelfde periode van toepassing was op La Poste. Bovendien heeft de Commissie in haar La Poste-beschikking geoordeeld dat de hervorming van de op La Poste van toepassing zijnde regeling staatssteun vormde, in tegenstelling tot wat Frankrijk beweert met betrekking tot France Télécom. Meer in het algemeen is de referentiesituatie om de situatie van France Télécom te beoordelen, die van een publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke onderneming met ambtenaren in dienst die hun statuut hebben behouden. Dergelijke ondernemingen zouden zich dan in dezelfde referentiesituatie bevinden als France Télécom. Afhankelijk van dit referentiesysteem kan dus worden geoordeeld over het al dan niet bestaan van staatssteun ten voordele van France Télécom.

(103)

Evenmin kan het argument van de Franse Republiek en France Télécom worden aanvaard, dat een maatregel geen voordeel verleent aan een onderneming (in dit geval France Télécom) omdat met de maatregel een bepaald nadeel dat de onderneming in het verleden heeft geleden, wordt gecompenseerd. De Commissie heeft onlangs nog het argument verworpen van een historische telecomexploitant en concurrent van France Télécom die stelde dat op basis van de specifieke sociale pensioenrechten die vergelijkbaar zijn met die voor overheidsambtenaren die de onderneming uit het verleden heeft geërfd en die verschillen van de gemeenrechtelijke pensioenrechten voor een deel van het personeel, maatregelen gerechtvaardigd zijn om de sociale premies die de operator voor de pensioenen van deze personeelscategorie moet betalen, te verlagen (56). In dat verband dient te worden opgemerkt dat de wet van 1996, zoals de Franse autoriteiten tijdens de debatten over het wetsontwerp benadrukten, een nieuwe en zware last op de Franse Staat legde voor de betaling en het beheer van de aan de ambtenaren van France Télécom toegekende pensioenen. Daarnaast verlaagde de wet van 1996 de tegenprestatie die France Télécom tot dan had betaald.

(104)

Als gevolg van de berekeningsmethode van het in de wet vastgestelde percentage van de werkgeversbijdrage betaalt France Télécom sinds 31 december 1996 een lagere tegenprestatie aan de Staat dan zij zou hebben betaald wanneer de wet er niet was gekomen. Doordat als gevolg van deze wet de werkgeversbijdrage „bevrijdend” werd, heeft France Télécom bovendien de boekhoudkundige voorziening voor de betaling van haar toekomstige verplichtingen op 31 december 1996 teruggenomen. Op die manier was de last waarvan France Télécom werd bevrijd, niet nieuw (omdat de wet van 1990 het voorgaande begrotingsbeleid voortzette) niet onvoorspelbaar (omdat de onderneming hiervoor voorzieningen aanlegde), noch een afwijking van het gemene recht inzake sociale zekerheid (omdat dit niet van toepassing is op de door France Télécom betaalde tegenprestatie).

(105)

De wet van 1996 heeft met onmiddellijke ingang aan de Franse Staat de verplichting overgedragen om jaarlijks een bijdrage te leveren die uiteindelijk de pensioenen van het betreffende personeel integraal financiert. Het bedrag van de bij de wet van 1996 verleende steun kan, sinds de inwerkingtreding van deze wet, worden berekend als het jaarlijkse verschil tussen de tegenprestatie, met name de bevrijdende werkgeversbijdrage die France Télécom aan de Franse Staat betaalt, en de in tabel 1 vermelde lasten die de onderneming krachtens de wet van 1990 had betaald wanneer de wet ongewijzigd was gebleven, verminderd met de forfaitaire bijdrage die in 1997 is betaald.

(106)

Uit de ramingen van de Franse Republiek die in overweging 40 zijn opgenomen, blijkt dat de Franse autoriteiten, op het moment van de hervorming in 1996 en dit tot de voorziene uitdoving van de financiële verplichtingen als gevolg van de last die de Franse Staat heeft overgenomen, het totale nettobedrag van deze nieuwe last tot in 2043, datum waarop de financiële verplichtingen van de Staat ten opzichte van de gepensioneerde ambtenaren of hun rechthebbenden zullen zijn uitgedoofd, op […] miljard EUR konden ramen. De actuele nettowaarde van de last bedroeg in 1996 […] miljard EUR, na aftrek van de jaarlijkse bijdragen van France Télécom (15,2 miljard EUR) en van de werknemers ([…] miljard EUR) en van de eenmalige forfaitaire bijdrage van 5,7 miljard EUR.

(107)

Er dient overigens te worden opgemerkt dat de bedragen zoals die ten tijde van de hervorming in 1996 zijn geraamd, slechts een benadering van het werkelijke bedrag zijn (57). De bedragen van de tegenprestatie die France Télécom moet betalen in de vorm van jaarlijkse bijdragen, net zomin als de eenmalige bijdrage van 5,7 miljard EUR die in 1997 werd betaald, hadden begrotingsneutraliteit voor de Franse Staat tot doel of ten gevolge. Indien dit wel het geval zou zijn geweest, en op voorwaarde dat de hypothesen van de actuariële berekening correct zijn, zouden de kosten en ontvangsten voor de hele periode gelijk zijn opgegaan en zou er bijgevolg geen economisch voordeel voor France Télécom zijn.

(108)

De Franse autoriteiten waren zich ervan bewust dat de „overdracht van de pensioenlasten van de ambtenaren van France Télécom naar de algemene staatsbegroting een nieuwe, zware last voor de Staat” vormde, die slechts gedeeltelijk zou worden gedekt door de eenmalige forfaitaire bijdrage of de resultaten van de verkoop van een deel van de aandelen in de onderneming die in handen zijn van de Staat. Zo tonen de in overweging 31 vermelde debatten aan dat de Franse Staat in 1996 niet heeft getracht die nieuwe last die hij voor zijn rekening nam, voor de komende jaren integraal te compenseren, maar dat de Staat daarentegen een nieuwe last op zich heeft proberen te nemen en „wel degelijk de belangen van de onderneming in deze zaak voorop heeft gesteld”.

(109)

Het is duidelijk dat, zelfs met andere actuariële hypothesen dan die welke de Franse Staat heeft gehanteerd bij de raming van de nieuwe last die hij voor zijn rekening nam en ondanks de eenmalige forfaitaire bijdrage die in 1997 is betaald, met de hervorming een aanzienlijk economisch voordeel is toegekend in de vorm van lagere werkgeversbijdragen voor de pensioenen. Het doet er echter niet toe of de actuariële berekening die destijds is gebruikt, correct is en of de ramingen op basis daarvan voor de hele periode tot in 2043 nauwkeurig zijn, aangezien de forfaitaire bijdrage of eenmalige bijdrage ontoereikend was om de aan de Franse Staat overgedragen lasten volledig te dekken en deze hoogstens, gezien de grootteorde van de betrokken bedragen, slechts kon doen dalen.

(110)

Bovendien hoeven de financiële voordelen die voortvloeien uit de lagere bijdragen van France Télécom, niet te worden vergeleken met de vermeende nadelen als gevolg van het in dienst hebben van ambtenaren, zoals France Télécom, daarin gesteund door de Staat, aanvoert. De wet van 1996 heeft immers helemaal niet geleid tot een toename van deze vermeende nadelen, aangezien deze wet niet leidde tot de aanwerving van nieuwe ambtenaren. Door France Télécom gedeeltelijk te bevrijden van haar financiële verplichtingen, beoogt de wet van 1996 eigenlijk niet een vermeend nadeel te compenseren met betrekking tot salarissen of, zoals France Telecom het verwoordt, het feit dat het in dienst hebben van ambtenaren minder flexibiliteit biedt.

(111)

Ten overvloede dient hieronder toch een antwoord te worden gegeven op de argumenten van de Franse Republiek en France Télécom over de vermeende nadelen van het in dienst hebben van ambtenaren:

ten eerste beschikte France Télécom, vlak voordat de Franse markt volledig voor concurrentie werd opengesteld, over opgeleid en bekwaam personeel. Indien dit personeel integraal had moeten worden vervangen, zou de onderneming haar marktpositie niet hebben kunnen behouden. Dit is een aspect dat France Télécom heeft nagelaten in haar schrijven te vermelden;

bovendien behoren het bedrag van lonen en de investeringen in de opleiding van het personeel, die France Télécom als nadelen aanziet, tot de normale lasten in het budget van een onderneming en kunnen deze de motivatie en productiviteit van het personeel verbeteren ten opzichte van haar concurrenten;

indien het overigens zo is dat France Télécom geen mogelijkheden heeft om de loonsom aan te passen door de uitvoering van een sociaal plan om het aantal betreffende personeelsleden in te krimpen, is het weinig waarschijnlijk dat een dergelijk plan dat alleen is gericht op statutaire ambtenaren, net door hun statutaire positie, wel zou kunnen worden uitgevoerd. Bovendien heeft de onderneming doordat sinds 1997 niet langer ambtenaren in dienst worden genomen en door het inzetten van personeel in een privaatrechtelijke dienstbetrekking een zekere flexibiliteit gekregen om haar loonsom aan te passen;

indien het ten slotte zo is dat de onderneming een aanzienlijke som besteedt om het betreffende personeel aan te moedigen vervroegd met pensioen te gaan, is het zeker ook zo dat deze aanmoediging door en het belang voor de onderneming om een dergelijke regeling op te zetten alleen maar zijn vergroot door de overdracht van de financiële verplichtingen van France Télécom aan de Franse Staat, zoals die is vastgesteld in de wet van 1996. Door de regeling kunnen de betreffende personeelsleden immers worden aangemoedigd vervroegd met pensioen te gaan en vallen zij dus vroeger ten laste van de Staat. Zonder de wet van 1996 zouden deze personeelsleden nog steeds ten laste van France Télécom vallen.

(112)

Het argument van de klagers dat France Télécom concurrentievoordelen zou halen uit haar vroegere monopolie, blijkt ook ongegrond, aangezien er geen verband is met de vraag of er al dan niet sprake is van een economisch voordeel als gevolg van de betreffende maatregelen. De vermeende voordelen en nadelen houden immers geen verband met de vraag of er, wat de sociale lasten betreft, gelijke mededingingsvoorwaarden zijn op de telecommarkten.

(113)

Alleen de eenmalige forfaitaire bijdrage die met de wet van 1996 is ingesteld, heeft onmiddellijk de lasten die al op France Télécom drukten, verzwaard ten opzichte van de reeds bepaalde referentieperiode. De betaling van de forfaitaire bijdrage heeft het steunbedrag verminderd dat France Télécom heeft gekregen en nog zal krijgen tot de uitdoving van de financiële last die de Franse Staat, krachtens de wet van 1996, in plaats van France Télécom draagt. Op voorwaarde dat de actuariële methoden die de Franse regering destijds heeft toegepast juist zijn, loopt, zonder deze forfaitaire bijdrage, het bedrag van de lasten waarvan France Télécom zou zijn bevrijd op tot 18,9 miljard EUR — en niet […] miljard EUR —, in nettowaarde in 1996.

(114)

Door de wet van 1996 kon en kan France Télécom nog steeds over meer financiële middelen beschikken om te opereren op de markten waarop zij actief is. Deze middelen waren, als gevolg van de wet van 1996, groter dan die waarover France Télécom beschikte onder de wet van 1990 in zijn oorspronkelijke versie. De markten voor telecommunicatiediensten waarop France Télécom in heel Frankrijk en in andere lidstaten opereerde en nog opereert, werden echter geleidelijk opengesteld voor concurrentie door de geleidelijke verdwijning van uitsluitende of bijzondere rechten vanaf 1988, om daarna, op enkele specifieke afwijkingen na, vanaf 1998 volledig te verdwijnen. In Frankrijk waren de markten in 2002 volledig voor concurrentie opengesteld. Na de verdwijning van de juridische belemmeringen zijn andere exploitanten op de markt gekomen, die concurrenten waren en zijn van France Télécom, zelfs vóór de wetgevingsinitiatieven van 1990 en 1996 waarop het onderhavige besluit betrekking heeft.

(115)

Doordat France Télécom werd bevrijd van de verplichting om voorzieningen aan te leggen voor toekomstige pensioenverplichtingen voor de pensioenen van haar ambtenaren en lagere jaarlijkse bijdragen hoefde te betalen, heeft zij een balans kunnen voorleggen waarop die verplichtingen en lasten niet drukten, waardoor zij aantrekkelijker werd waar het gaat om het aantrekken van kapitaal. Hierdoor kwam France Télécom in een gunstigere situatie terecht dan vóór de hervorming van 1996. Aangezien France Télécom op haar traditionele Franse markt werd bevrijd van een last, heeft zij zich gemakkelijker kunnen ontwikkelen op de nieuw voor concurrentie opengestelde markten in andere lidstaten, hetgeen zij ook daadwerkelijk heeft gedaan, zoals is aangetoond in de overwegingen 48, 49 en 50.

(116)

Hieruit volgt dat de verlichting van de lasten van France Télécom als gevolg van de berekeningsmethode van de compensatie die zij aan de Franse Staat voor de tenlasteneming van de pensioenen van de ambtenaren moet betalen, de concurrentie tussen France Télécom en deze nieuwe exploitanten in Frankrijk en in de andere lidstaten waar France Télécom actief is, vervalst of dreigt te vervalsen.

6.1.4.   Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten

(117)

De markten waarop France Télécom in Frankrijk actief is, werden vanaf 1988 geleidelijk opengesteld voor concurrentie en stonden daardoor grotendeels open voor handelsverkeer tussen lidstaten. Richtlijn 96/19/EG beoogde de volledige liberalisering van de telecomsector vanaf 1 januari 1998. Exploitanten waarvan het kapitaal gedeeltelijk in handen is van ondernemingen uit andere lidstaten dan Frankrijk, zijn zich in Frankrijk komen vestigen. Een aantal van deze markten betreft internationale communicatie tussen lidstaten. Ook verricht France Télécom via haar dochterondernemingen elektronische-communicatiediensten in andere lidstaten, met name in Spanje, België en het Verenigd Koninkrijk.

(118)

In deze omstandigheden kan een maatregel die de algemene exploitatie- en werkingskosten van France Télécom verlicht, waardoor de onderneming die vrijgekomen middelen kan gebruiken om te investeren, om haar commercieel aanbod in Frankrijk te verbeteren of om zich in andere lidstaten te vestigen, het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

6.1.5.   Conclusie over de vraag of er sprake is van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(119)

Uit het voorgaande blijkt dat de Franse Republiek — door de tegenprestatie te verminderen die wordt gevormd door de aan de Staat verschuldigde werkgeversbijdrage voor de pensioenlasten die zijn vastgesteld in de wet van 1990 in zijn oorspronkelijke versie en door deze in de wet van 1996 te vervangen door een nieuwe tegenprestatie voor zover deze lager is dan de tegenprestatie zoals die voordien werd verlangd — uit haar eigen middelen aan France Télécom steun heeft verleend die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, en dit vanaf de overdracht van de lasten die bij de wet van 1996 is ingevoerd.

(120)

Bijgevolg dient te worden onderzocht of deze steunmaatregel met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard.

6.2.   Alternatieve rechtsgrondslagen voor de verenigbaarheid van de steun

(121)

De Commissie merkt op dat Frankrijk zich niet heeft beroepen op artikel 106, lid 2, VWEU als grondslag voor de verenigbaarheid van de betreffende maatregelen.

(122)

De afwijkingen van artikel 107, lid 2, VWEU met betrekking tot steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers, steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen, alsmede steunmaatregelen in bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland, zijn duidelijk niet relevant in onderhavige zaak.

(123)

Wat de afwijkingen van artikel 107, lid 3, VWEU betreft, stelt de Commissie vast dat de betreffende steunmaatregelen niet bestemd zijn om de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst te bevorderen, dat deze geen project van gemeenschappelijk Europees belang vormen en dat deze niet dienen om een ernstige verstoring in de Franse economie op te heffen. Deze zijn evenmin bestemd om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen.

(124)

Het blijkt dus dat alleen artikel 107, lid 3, onder c), VWEU zou kunnen worden toegepast om de verenigbaarheid van deze steunmaatregel te beoordelen.

6.3.   Verenigbaarheid van de steun in het licht van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU

(125)

Artikel 107, lid 3, onder c), VWEU bepaalt het volgende: „Als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd: […] steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad […]”.

(126)

Om een steunmaatregel als verenigbaar met de interne markt te kunnen beschouwen op grond van het feit dat deze de ontwikkeling van economische bedrijvigheid of van bepaalde economische sectoren vergemakkelijkt, moet de maatregel de wijze waarop de economische bedrijvigheid wordt uitgevoerd, verbeteren. Een steunmaatregel is slechts verenigbaar overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), indien deze de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Bij haar beoordeling kijkt de Commissie in het bijzonder naar de criteria „noodzaak” en „evenredigheid” (58).

(127)

Vooraf dient, mede gelet op de twijfel van de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure, te worden opgemerkt dat de Franse Republiek een toereikend bedrag van France Télécom heeft ontvangen, dat overeenstemt met de terugvordering van de steun die de Commissie had geëist in haar beschikking over de toepassing van de bedrijfsbelasting op France Télécom (59). De Commissie is, na bevestiging van het arrest van het Gerecht dat het beroep tot nietigverklaring van deze beschikking door het Hof van Justitie verwerpt (60), van mening dat de Franse Republiek de nodige maatregelen heeft genomen om de verplichtingen die uit deze beschikking voortvloeien, uit te voeren. Aangezien door de correcte terugvordering van de steun die France Télécom in het kader van de bedrijfbelastingregeling had ontvangen, het economische voordeel dat de onderneming hiermee had genoten, is tenietgedaan, hoeft de cumulerende werking ervan met de steun waarop het onderhavige besluit ziet, niet te worden onderzocht.

(128)

Overigens dient nu reeds te worden opgemerkt dat de sociale kosten van een onderneming, in tegenstelling tot investeringskosten, recurrente exploitatiekosten zijn en dat een steunmaatregel die deze kosten beperkt, exploitatiesteun is voor de onderneming. Bijgevolg moet de verenigbaarheid van deze steun met de interne markt volgens de jurisprudentie van het Hof zeer restrictief door de Commissie worden beoordeeld.

6.3.1.   De steunmaatregel beantwoordt aan een doelstelling van gemeenschappelijk belang

(129)

In dit geval kan de steunmaatregel die sinds 1997 ten uitvoer wordt gelegd, worden beschouwd als bestemd om de ontwikkeling van een economische activiteit — het verrichten van elektronische-communicatiediensten — te vergemakkelijken in de context van de volledige liberalisering van deze markten. De wet van 1996 werd immers samen aangenomen met de telecommunicatiewet van 1996 (wet nr. 96-659), waarmee de voor Frankrijk uit het recht van de Unie, en met name Richtlijn 96/19/EG, voortvloeiende verplichtingen werden omgezet.

(130)

In dat verband is de algemene doelstelling van de wet van 1996, waar het gaat om de betaling van een financiële tegenprestatie aan de Franse Staat, het gelijkschakelen van de loonheffingen bij France Télécom met die bij andere ondernemingen in de telecomsector die onder de gemeenrechtelijke regeling voor sociale voorzieningen vallen. Het gebruikte middel — een steunmaatregel die rechtstreeks en uitsluitend betrekking heeft op de wijze waarop de werkgeversbijdragen van France Télécom worden vastgesteld — lijkt geschikt te zijn om de beoogde doelstelling te bereiken.

(131)

Een steunmaatregel die de gewone sociale lasten verlaagt die France Télécom ten laste nam in een periode waarin bij het overgrote deel van haar activiteiten voor de verrichting van een dienst in het kader van een monopolie geen economisch doelmatig optreden vereist was, kan, in een gewijzigde mededingingssituatie, de wijze verbeteren waarop de diensten worden verricht die voorheen onder het monopolie vielen, mits concurrerende ondernemingen hun financiële middelen voor hun respectieve sociale lasten niet zo moeten inzetten dat daardoor de concurrentie op basis van merites wordt verstoord. Toegegeven, hierna wordt voorbehoud gemaakt bij de vraag of een aantal bepalingen in de wet wel adequaat zijn om de daarin vastgestelde doelstelling te bereiken. Toch mag niet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van de wet of aan het feit dat deze in overeenstemming is met de doelstelling van gemeenschappelijk belang om voor elektronische-communicatiediensten markten met een daadwerkelijke mededinging te ontwikkelen, die zo bijdragen aan de technologische vooruitgang en de economische ontwikkeling van deze activiteit.

6.3.2.   Noodzaak van de steunmaatregel

(132)

De beperking van het aantal ambtenaren ten laste van France Télécom die het gevolg is van het in de wet van 1996 bepaalde aanwervingsverbod vanaf 1 januari 2002, had onvermijdelijk geleid tot een aanzienlijke verzwaring van de pensioenlast voor France Télécom in verhouding met het aantal ambtenaren dat zij in dienst heeft. Aangezien France Télécom dus geen ambtenaren uit de overheidsdiensten meer kon in dienst nemen (hetgeen overigens logisch is gezien de nieuwe mededingingssituatie waarin de betreffende diensten worden verricht), zou de onderneming aankijken tegen een buitensporige pensioenlast voor de betreffende personeelsleden ten opzichte van de last waarmee haar concurrenten te maken hadden en hebben. Voorts dient te worden opgemerkt dat de verplichting om een tegenprestatie aan de Franse Staat te betalen volgens de oorspronkelijke bepalingen van de wet van 1990 niet uitsluitend betrekking had op het aantal ambtenaren dat vanaf 1990 actief was op concurrerende markten, maar ook op ambtenaren van het directoraat-generaal van het Ministerie van Post en Telecommunicatie die in 1990 met pensioen waren.

(133)

Ter illustratie zou, volgens de Franse Republiek, het bijdragepercentage dat France Télécom in 2010 had moeten betalen indien de bepalingen van de wet van 1990 ongewijzigd waren gebleven, 77 % van het brutobasissalaris van de in dienst zijnde ambtenaren hebben bedragen. Dit percentage moet worden vergeleken met het percentage van […] % waarmee een volledige eerlijke concurrentie tussen France Télécom en haar concurrenten kan worden verzekerd wat betreft de gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke risico’s. In absolute cijfers zou het verschil uitkomen op ongeveer […] miljoen EUR extra kosten op jaarbasis ten opzichte van het bijdragepercentage dat gelijkheid op mededingingsgebied moet garanderen. Bovendien zou France Télécom, indien de bevrijdende aard van de werkgeversbijdragen niet in de wet was opgenomen, blijvend te maken hebben gehad met de noodzaak om aanzienlijk zwaardere voorzieningen aan te leggen dan de voorzieningen van 3,6 miljard EUR die in 1996 reeds waren aangelegd.

(134)

In dat verband zijn de opmerkingen van de klagers over het feit dat France Télécom sinds 1996 een financiële schuld heeft kunnen dragen die veel groter is dan de last waarvan de Franse Staat haar heeft bevrijd, niet relevant aangezien deze geen verband houden met de hier onderzochte vraag. Ook al lijken de sinds 1996 toegenomen financiële schuld van France Télécom en de bedragen waar het om gaat, momenteel het risico op een faillissement van de onderneming dat Frankrijk had aangevoerd mocht de regeling van de wet 1990 zijn gehandhaafd, uit te sluiten, toch lijkt de steunmaatregel noodzakelijk te zijn om in de toekomst ervoor te zorgen dat France Télécom op de betreffende markten kan concurreren op basis van merites, zonder het gewicht van de uit het verleden geërfde sociale lasten dat haar concurrenten niet hoeven te torsen.

(135)

De opmerkingen van de klagers en de telecomexploitant over de relevantie van een algemene benadering om de noodzaak van de steunmaatregel te beoordelen in het licht van de andere voordelen die France Télécom uit haar vroegere monopoliepositie haalt, zijn in dit geval niet gegrond. Sinds 1996 heeft France Télécom inderdaad haar machtspositie kunnen behouden op heel wat dienstenmarkten in Frankrijk waarop zij actief is, met name dankzij de netwerkeffecten die inherent zijn aan communicatiemarkten. France Télécom heeft ook zijn aanwezigheid op markten in andere lidstaten uitgebreid en er belangrijke posities verworven, met name in Polen en Spanje. Dit neemt niet weg dat voor France Télécom, zoals de telecomexploitant impliciet benadrukt in zijn opmerkingen, door haar machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU of door haar aanmerkelijke marktmacht in de zin van de regelgeving voor elektronische communicatie in de Unie (61), bijzondere asymmetrische verplichtingen gelden die niet aan concurrerende ondernemingen met een geringere marktmacht worden opgelegd.

(136)

Deze verplichtingen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot netwerktoegang, kostenoriëntering of het zich onthouden van handelspraktijken die zouden zijn toegelaten voor een onderneming zonder machtspositie, hebben echter net als doelstelling te vermijden dat de positie die France Télécom dankzij haar vroegere monopolie heeft geërfd, de mededinging niet nog meer verstoort. Deze ad-hocreguleringsinstrumenten, die zijn ontwikkeld en regelmatig worden toegepast door de nationale toezichthouders, mededingingsautoriteiten en de Commissie (62), zijn doelgerichter en doeltreffender om de aanhoudende gevolgen aan te pakken van de voordelen die France Télécom door haar vroegere monopoliepositie geniet en waarover de klagers het hebben.

(137)

Ook de staatssteunmaatregel waarop onderhavige procedure betrekking heeft, blijkt in beginsel noodzakelijk te zijn om een doelstelling van gemeenschappelijk belang te behalen door de mededingingsvoorwaarden voor pensioenlasten te verbeteren en zo ook de dienstverlening op het gebied van elektronische communicatie.

6.3.3.   Evenredigheid van de steunmaatregel

(138)

Er kan alleen maar worden vastgesteld dat de met de wet van 1990 ingevoerde financiële tegenprestatie ten gunste van de Staat in ruil voor de betaling en het beheer van pensioenen, specifiek voor France Télécom is en een sui generis-maatregel is. Het beginsel van volledige terugbetaling uit de oorspronkelijke wet van 1990 werd vervangen door een andere regeling voor het vaststellen van het bedrag van de vanaf 1996 aan de Staat verschuldigde tegenprestatie. Theoretisch gezien waren er verschillende opties mogelijk om het bedrag van de werkgeversbijdrage van France Télécom te bepalen, tot zelfs de volledige tenlasteneming door de Staat zonder enige terugbetaling. Deze tegenprestatie wordt sinds 1997 berekend op basis van bepaalde lasten die concurrerende ondernemingen in de sector moeten betalen. Om te bepalen of de steun evenredig is om de vastgestelde doelstelling te behalen, moet dus worden nagegaan of het ijkpunt dat in de wet van 1996 is gebruikt om het bedrag van de tegenprestatie vast te stellen, objectief en gerechtvaardigd is.

(139)

Vooraf dient te worden opgemerkt dat in procedures over de verlichting van lasten voor pensioenen van ambtenaren bij voormalige exploitanten met een monopoliepositie in de telecomsector (met name OTE in Griekenland en BT plc in het Verenigd Koninkrijk) de Commissie met name is nagegaan of deze ondernemingen vergelijkbare sociale lasten moesten betalen als die van hun concurrenten, om te besluiten of de steunmaatregelen voor de betreffende exploitanten al dan niet verenigbaar waren met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU (63). De Commissie stelt echter vast dat in dit geval met de bevrijdende bijdragen die France Télécom krachtens de wet van 1996 jaarlijks betaalt, niet kan worden gegarandeerd dat de onderneming vergelijkbare sociale premies betaalt als die van haar concurrenten. De taux d’équité concurrentielle (TEC) is niet bereikt.

(140)

De Franse Republiek en France Télécom voeren echter de eenmalige forfaitaire bijdrage van 5,7 miljard EUR aan die France Télécom, krachtens de wet van 1996, in 1997 heeft betaald. Het bedrag van deze forfaitaire bijdrage werd in 1996 vastgesteld om, over een periode van tien jaar waarin de wet van 1996 wordt toegepast, de toen verwachte extra kosten voor de Staat te compenseren; hierbij werd overigens rekening gehouden met de boekhoudkundige voorzieningen die France Télécom had aangelegd en die de onderneming kon terugnemen in het boekjaar 1996-1997. De eenmalige forfaitaire bijdrage bestaat uit twee elementen:

een bedrag van 3,6 miljard EUR, dat overeenkomt met de voorzieningen die France Télécom tot in 1996 had aangelegd voor de toen verwachte toekomstige pensioenlasten voor ambtenaren;

een bedrag van 2,1 miljard EUR (hierna „het aanvullende bedrag” genoemd), dat zowel volgens de ramingen van de overheid als in de praktijk overeenstemt met de sociale nettolasten voor de betaling van pensioenen die, als gevolg van de overdracht van de pensioenlast van ambtenaren in de telecomsector, gedurende een periode van tien jaar (1997-2006) ten laste van de Staat zouden vallen.

(141)

Omdat het forfaitaire bedrag van 5,7 miljard EUR nooit bedoeld was als compensatie voor het feit dat er geen TEC tussen France Télécom en haar concurrenten was, zou het dus niet gerechtvaardigd zijn om dit bedrag af te zetten tegen de bevrijdende jaarlijkse bijdragen die France Télécom niet heeft betaald, terwijl deze wel nodig waren geweest om tot een werkelijke TEC te komen.

(142)

Uit onderzoek van de parlementaire debatten blijkt daarentegen dat het aanvullende bedrag van 2,1 miljard EUR bestemd was om deze overdracht van lasten te dekken voor de periode 1997-2006 en in de praktijk de gevolgen van de steun voor een periode van tien jaar te niet te doen. De financiële netto-inspanning van France Télécom die overeenkomt met dit aanvullende bedrag, bestond dus uit het financieren, voor een periode van tien jaar, van de door de hervorming voor de Franse Staat ontstane extra kosten.

(143)

De eenmalige bijdrage omvat ook de overname van de tot in 1996 aangelegde boekhoudkundige voorzieningen die zonder voorwerp waren geraakt. De door de Staat overgenomen voorzieningen waren door France Télécom aangelegd ter dekking van de toekomstige pensioenlasten en met de overname ervan worden de effecten van de steun tenietgedaan voor de periode van de betaling van de pensioenen die daarmee kunnen worden gedekt.

(144)

De wet van 1996 heeft het echter over een eenmalige uitzonderlijke bijdrage, zonder dat de betreffende bepalingen — net zomin als in de begrotingswet of die van latere besluiten — een specifiek bedrag vermelden dat voortvloeit uit de voorzieningen en waarmee de aan de Staat overgedragen last voor deze periode zou moeten worden verminderd. Artikel 6 van de wet van 1996 vermeldt duidelijk dat de eenmalige forfaitaire bijdrage wordt betaald als tegenprestatie voor de tenlasteneming door de Staat van de ambtenarenpensioenen. Het bedrag van deze eenmalige bijdrage moet dus in zijn geheel bij het onderzoek van de hervorming worden betrokken.

(145)

Aangezien France Télécom door de betaling van deze eenmalige forfaitaire bijdrage de pensioenlasten van de ambtenaren in de telecomsector en de kosten voor de compensatie tussen de regelingen voor een periode van ongeveer 15 jaar heeft afgedekt, zijn de gevolgen van de steunmaatregel geneutraliseerd. Door de betaling van deze eenmalige bijdrage heeft France Télécom dus de gevolgen van de steunmaatregel tijdens deze periode geneutraliseerd. Het is dus gerechtvaardigd dat France Télécom tijdens deze periode niet hoeft te voldoen aan de verenigbaarheidsvoorwaarden van deze steunmaatregel en zij dus niet de jaarlijkse bijdrage hoeft te betalen die nodig is om een TEC tot stand te brengen waarin ook de risico’s die niet gemeenschappelijk zijn met de werknemers in een privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn opgenomen.

(146)

Het is dienstig de verschillende stappen deze redenering nader te bezien.

(147)

Er kan alleen maar worden vastgesteld dat de jaarlijkse bevrijdende bijdragen die France Télécom sinds de hervorming van 1996 betaalt, niet toereikend zijn om tot een TEC te komen, zoals ook werd benadrukt in het besluit tot inleiding van de procedure. Dit valt te verklaren door het feit dat in het voor France Télécom geldende percentage alleen de premies voor de risico’s die werknemers in privaatrechtelijk dienstverband en ambtenaren gemeen hebben zijn opgenomen — en waarvan dus de premies voor de niet-gemeenschappelijke risico’s, zoals werkloosheid of niet-betaling van het loon in het geval surseance van betaling of liquidatie van de onderneming, zijn uitgesloten.

(148)

Zo blijkt uit tabel 4 dat door de niet-gemeenschappelijke risico’s niet op te nemen in de berekening van de door France Télécom verschuldigde bijdrage, een aanzienlijk verschil ontstaat tussen de tegenprestatie die France Télécom aan de Staat betaalt en de tegenprestatie die zij zou moeten betalen indien het bijdragepercentage was berekend om een volledig eerlijke concurrentie tot stand te brengen, met als berekeningsgrondslag de lasten van haar concurrenten. De steunmaatregel op grond van de wet beantwoordt dus niet aan het evenredigheidsbeginsel. Om aan dit beginsel te voldoen en om de vermelde rechtmatige doelstelling te behalen (de verbetering van de mededingingsvoorwaarden door een gelijkschakeling van de berekeningsmethoden voor de lasten die de ondernemingen op de betreffende telecommarkten in Frankrijk moeten dragen), had de steun die France Télécom dankzij de wet van 1996 heeft gekregen, de genoemde lasten voor de toekomst daadwerkelijk moeten gelijkschakelen door daarin de lasten op te nemen voor de risico’s die de beide personeelscategorieën niet gemeen hebben.

(149)

In dat verband kan het argument van Frankrijk niet worden geaccepteerd als zouden de ambtenaren niet aan bepaalde risico’s zijn blootgesteld en het dus niet gerechtvaardigd zou zijn om voor deze risico’s bij te dragen. Ten eerste is het door staatsmaatregelen dat deze risico’s zich niet kunnen voordoen, waardoor het niet gerechtvaardigd is dat France Télécom daarbij financieel voordeel heeft. Zo komt het bijvoorbeeld dat door de toezeggingen de Franse Staat ten aanzien van de bij France Télécom in dienst zijnde ambtenaren en het feit dat de Franse Staat zijn eigen verzekeraar is, het risico op niet-betaling van het loon in het geval van een surseance van betaling van de onderneming zich niet zal voordoen. De mogelijkheid dat France Télécom, evenals een van haar concurrenten, het faillissement aanvraagt, kan echter niet worden uitgesloten. In beide gevallen gaat het niet om een voordeel voor de onderneming, maar om een rechtstreeks voordeel voor de werknemers van de onderneming. De garantie dat lonen worden doorbetaald, speelt pas nadat de onderneming haar activiteiten heeft stopgezet. Een concurrerende onderneming moet, anders dan France Télécom, wel premie betalen ter dekking van het risico op niet-betaling van het loon. Het is dus niet gerechtvaardigd France Télécom een voordeel te geven in de vorm van een lagere bijdrage of, in de praktijk, dit risico niet op te nemen in de berekeningsmethode van de bijdragen van France Télécom.

(150)

Vervolgens, en meer fundamenteel, is de doelstelling van de hervorming van 1996, die niet volledig consequent lijkt te zijn doorgevoerd, precies om voor alle concurrenten uit deze sector gelijke mededingingsvoorwaarden tot stand te brengen voor de loonheffingen, en dit onafhankelijk van het statuut van hun personeel en het bestaan van een daadwerkelijke verplichting voor France Télécom om zich aan te sluiten bij en bijdragen te betalen aan bevoegde beheerinstellingen. Het is net deze logica van de gelijkschakeling van de mededingingsvoorwaarden die ervoor zou kunnen zorgen dat de onderzochte maatregel verenigbaar is met de interne markt. Of de personeelsleden van France Télécom al dan niet zijn blootgesteld aan dergelijke risico’s, is in deze logica dus niet relevant.

(151)

Als conclusie kan worden gesteld dat met een verlaging van de pensioenlast door een overdracht van de nettolast aan de Staat alleen het evenredigheidsbeginsel in acht zou worden genomen indien hiermee ook de mededingingsvoorwaarden gelijkgeschakeld worden. France Télécom is echter niet volledig op gelijke voet geplaatst met de andere ondernemingen in de sector wat de sociale lasten op de lonen betreft, aangezien bepaalde loonheffingen niet zijn opgenomen in de berekeningsgrondslag van de jaarlijkse bijdrage.

(152)

Evenmin is het gerechtvaardigd om, anders dan de Franse Republiek en France Télécom beweren, het bedrag van de eenmalige forfaitaire bijdrage van 5,7 miljard EUR dat France Télécom reeds in 1997 heeft betaald, in aanmerking te nemen en te vergelijken met de ontoereikendheid van het percentage van de bevrijdende bijdrage dat France Télécom moet betalen.

(153)

Vooraf wil de Commissie herhalen dat zij in elke situatie moet nagaan of is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden voor de afwijking van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, zonder dat zij gebonden is aan een vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie, gesteld al dat die vaststaat (64).

(154)

De hier onderzochte hervorming onderscheidt zich hoe dan ook duidelijk en in verschillende opzichten van de hervorming waarop de La Poste-beschikking (65) zag, beschikking waarop de Franse autoriteiten zich proberen te beroepen.

(155)

In tegenstelling tot de hervorming waarop de La Poste-beschikking zag en waarop de Franse Republiek en France Télécom zich beroepen, vond de hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de ambtenaren van France Télécom plaats net vóór de markten waarop France Télécom kon opereren, op het niveau van de Unie werden opengesteld.

(156)

Het blijkt overigens dat France Télécom baat heeft gehad bij deze liberalisering doordat zij zich heeft kunnen vestigen op de markten van andere lidstaten en dit niet alleen dankzij de wijziging van haar rechtsvorm in die van een naamloze vennootschap (société anonyme), maar ten dele ook doordat pensioenverplichtingen van haar balans zijn gehaald en zij, dankzij de hervorming, mogelijke lasten in de toekomst ziet afnemen. Doordat deze verplichtingen van haar balans zijn gehaald, heeft France Télécom haar solvabiliteit en mogelijkheden om te lenen kunnen verhogen. Uit de schuldcijfers die de klagers hebben verstrekt in hun opmerkingen en die door de Franse Republiek niet zijn weerlegd wat de bedragen betreft, blijkt dat de financiële nettoschuld van France Télécom is gestegen van 19,2 miljard EUR in 1997 naar 83 miljard EUR in 2002.

(157)

Het is een feit dat een voluntaristisch investeringsbeleid voor uitbreiding op de markten van andere lidstaten, die door de liberalisering mogelijk is gemaakt, aan de basis kan liggen van deze zeer aanzienlijke toename van de financiële schuld. Dit neemt niet weg dat het aantrekken van de nodige middelen onder andere mogelijk werd gemaakt doordat pensioenlasten met een nettobedrag van […] miljard EUR waren verlicht door de overdracht van deze lasten aan de Franse Staat in 1996. Bijgevolg zijn de (in overweging 68 vermelde) opmerkingen van de telecomexploitant waarmee deze tracht aan te tonen dat France Télécom dankzij de steunmaatregel haar internationale uitbreiding heeft kunnen financieren, ook al is dit indirect, niet ongegrond.

(158)

Daarentegen zijn nog niet alle postmarkten waarop het Franse La Poste in de Unie kan opereren, volledig opengesteld voor concurrentie en zou dat pas in 2012 het geval zijn, dus zes jaar na de hervorming van de financiering van de pensioenen van La Poste (66). Het mededingingsbeperkende effect van de steun voor France Télécom op volledig opengestelde markten is dus belangrijker dan dat van de steun aan La Poste. De voorwaarden voor de verenigbaarheid van de steun, hoeven dus niet volledig gelijk te lopen, aangezien het hier gaat om twee verschillende mededingingssituaties op markten met ook andere prioriteiten voor de openstelling ervan op het niveau van de Unie en met een verschillende bijdrage aan het concurrentievermogen van de economie. Hieruit volgt dat het criterium „gemeenschappelijk belang” waarvan sprake in artikel 107, lid 3, onder c), VWEU niet noodzakelijk in de beide gevallen op dezelfde manier moet worden beoordeeld.

(159)

Bovendien was de financiële situatie van La Poste, en bijgevolg haar mogelijkheden om te groeien op buitenlandse markten of haar positie op de Franse markt te versterken, niet vergelijkbaar met die van France Télécom. Zoals in de La Poste-beschikking werd beklemtoond, moest La Poste — zonder de hervorming van 2006 — als gevolg van de overschakeling op nieuwe boekhoudkundige normen, voor een bedrag van 76 miljard EUR een voorziening boeken voor de verplichting tegenover de Staat die zij tot dan in een post buiten de balanstelling boekte (67). France Télécom legde, in tegenstelling tot La Poste, boekhoudkundige voorzieningen aan voor haar toekomstige verplichtingen die zij zonder de hervorming zou hebben. Hierdoor waren de financiële situaties van de ondernemingen objectief gezien verschillend.

(160)

Bovendien zouden, indien er geen hervorming kwam voor France Télécom en de regeling uit de wet van 1990 zou blijven doorlopen, de pensioenlasten zijn toegenomen met, volgens de in overweging 30 vermelde prognoses uit die periode, aanzienlijke bedragen vanaf 2005-2007; dit wordt bevestigd door de resultaten achteraf in tabel 3. Bij La Poste echter impliceerde de voortzetting van de geldende regeling, op het moment van de hervorming, een onmiddellijke jaarlijkse extra kostenpost van ongeveer […] miljoen EUR voor La Poste (68).

(161)

Bijgevolg is het niet aangetoond dat de situatie van de beide ondernemingen, uit oogpunt van de wetgeving die vóór de respectieve hervormingen van toepassing was, en bijgevolg de gevolgen op de mededinging ervan vergelijkbaar zijn. Uit de feiten blijkt het tegengestelde. Bijgevolg is een onderzoek dat in de beide gevallen leidt tot gelijksoortige conclusies, niet gerechtvaardigd.

(162)

Overigens bestonden er in het geval van de La Poste-beschikking voldoende redenen om ervan uit te gaan dat de eenmalige forfaitaire bijdrage in de toekomst opnieuw kon worden toegewezen als een voorschot op de betaling van de bijdragen in verband met de gewijzigde TEC. Deze redenen ontbreken in het onderhavige geval. De voorwaarde om de eenmalige bijdrage van La Poste opnieuw toe te wijzen, werd immers vastgesteld nadat de Commissie de formele onderzoeksprocedure had ingeleid waarin zij de onderschatting van de bevrijdende bijdrage die nodig is om tot een TEC te komen, ter discussie stelde.

(163)

Hoewel de Franse autoriteiten dit niet expliciet hebben erkend, is de toewijzing van de eenmalige forfaitaire bijdrage waarvan sprake in de La Poste-beschikking dus in grote mate het resultaat van overleg tussen de Commissie en de lidstaat dat ervoor moest zorgen dat een bevrijdende bijdrage werd vastgesteld die een TEC verzekert. Tijdens dit overleg was het uitgangspunt van de Franse autoriteiten in hun aanmelding van 23 juni 2006, na de eerste contacten over het dossier in december 2005, dat de eenmalige bijdrage voor La Poste, in tegenstelling tot de plannen in het ontwerp voor de hervorming van de jaarlijkse bijdrage, niet noodzakelijk was uit oogpunt van een evenwichtige concurrentie.

(164)

De beschikking van de Commissie zou dus geen reeds in werking getreden hervorming hebben bekrachtigd, zoals France Télécom aanvoert. De aanmelding en het besluit tot inleiding van de procedure van 12 oktober 2006 gingen immers vooraf aan de vaststelling van het bedrag van de eenmalige bijdrage door wet nr. 2006-1771 van 30 december 2006 (rectificerende begrotingswet voor 2006). Deze onderhandelingen gingen over verschillende aspecten van de hervorming en met name het in aanmerking nemen van het voordeel dat de in het verleden aangemelde hervorming zou kunnen vormen, de elementen die bij berekening van het bijdragepercentage zouden worden meegenomen en de concrete voorwaarden om de specifieke kenmerken van La Banque Postale ten aanzien van de postactiviteiten en het betrokken personeel in aanmerking te nemen. Deze onderhandelingen werden voortgezet en het is pas in hun opmerkingen van 8 juni 2007 dat de Franse autoriteiten hebben ingestemd met de concrete voorwaarden voor de toekenning van de eenmalige bijdrage in het kader van een algemeen akkoord over de hervorming — waarmee deze dus terugkwamen op hun aangemelde standpunt betreffende de eenmalige bijdrage en de berekeningsmethode van de toekomstige jaarlijkse bijdragen.

(165)

Daartegenover staat dat in tegenstelling tot de bepalingen in de begrotingswet voor 1997 waarmee het EPGCEFT werd opgericht en die voorzagen in strikte regels voor de jaarlijkse betalingen aan de Staat, de overheidsinstelling die de bijdrage van La Poste beheerde, niet onderworpen was aan specifieke regels (69). Aangezien het ging om een eenmalig te betalen en vrij toe te wijzen bijdrage, oordeelde de Commissie dat de Franse Republiek het bedrag ervan had kunnen verminderen en tegelijk het percentage van de jaarlijkse bijdrage van La Poste had kunnen verhogen.

(166)

Overigens kan alleen maar worden vastgesteld dat in de wet van 1996 de parameters voor de berekening van de jaarlijkse bijdrage die regelmatig aan de Staat wordt betaald als tegenprestatie voor de pensioenen van de ambtenaren, zijn bepaald zonder dat daarbij sprake is van het in aanmerking nemen van de risico’s die de ambtenaren en het personeel in privaatrechtelijk dienstverband niet gemeen hebben. In dat verband hebben het Gerecht en het Hof, wat betreft de door France Télécom verschuldigde bedrijfsbelastingregeling, verklaard dat een verlichting van de lasten niet door een andere specifieke last kan worden gecompenseerd, met name wanneer de lidstaat, in dit geval de Franse Republiek, niet kan aantonen dat vroegere lasten werden ingesteld omdat onder een andere belastingregeling lagere toekomstige lasten werden verwacht (70).

(167)

De Commissie mag niet voorbijgaan aan het feit dat het, zoals in artikel 6 van de wet van 1996 uitdrukkelijk is aangegeven, de doelstelling van de specifieke in 1997 reeds gestorte forfaitaire bijdrage was om de Franse Staat gedeeltelijk te compenseren voor de financiële last die deze door de wet van 1996 ten laste nam.

(168)

Bovendien blijkt uit de inhoud van het in overweging 27 vermelde verslag van de Senaat dat de wetgever, door het beginsel van de eenmalige bijdrage goed te keuren, niet heeft getracht het verschil tussen de jaarlijkse bijdragen van France Télécom en de verhoudingsgewijs hogere bijdragen van haar concurrenten in aanmerking te nemen en zeker niet om deze te compenseren. De wetgever heeft daarentegen welbewust France Télécom de betaling opgelegd van jaarlijkse lasten die niet de risico’s dekken die de beide personeelscategorieën (ambtenaren en niet-ambtenaren) niet gemeen hebben, en dit zonder een verband vast te stellen tussen deze keuze en de inning van de eenmalige bijdrage die in 1997 werd betaald.

(169)

De forfaitaire bijdrage was voor France Télécom een last die als algemene inkomsten op de Staatsbegroting zijn geboekt, aan het EPGCEFT is gestort en reeds is besteed. In deze omstandigheden kan de Commissie dus niet (geheel of gedeeltelijk) op een fictieve manier en a posteriori de eenmalige forfaitaire bijdrage, die reeds voor een totaal ander doel werd aangewend dan de Franse autoriteiten hadden voorzien en in de wet was bepaald — de compensatie van het niet in aanmerking nemen van de risico’s die de werknemers in een privaatrechtelijke dienstbetrekking en de ambtenaren niet gemeen hebben — aan een andere bestemming toewijzen. Deze forfaitaire bijdrage werd dus niet ingesteld met het oog op de volledige gelijkschakeling — in een ander wet- en regelgevingskader — van de jaarlijkse lasten van France Télécom met die van haar concurrenten.

(170)

Om dezelfde redenen zou het, door de voorschriften voor het beheer en de betaling aan de begroting zoals die sinds 1997 in de begrotingswet zijn bepaald en tot op heden zijn toegepast, niet mogelijk zijn om de verklaringen en berekeningen te accepteren die de Franse Republiek gebruikt om aan te tonen dat de hervorming van 1996 tot dusver tot een aanzienlijk surplus aan inkomsten voor de Staat heeft geleid.

(171)

Wanneer namelijk rekening wordt gehouden met de wijze waarop de bevoegde overheidsinstelling, overeenkomstig de voorschriften van de begrotingswet, de eenmalige forfaitaire bijdrage van France Télécom heeft beheerd en gebruikt, en met de cijfers over de daadwerkelijke betalingen sinds 1997 die de Franse Republiek heeft verschaft en die zijn beschreven in de overwegingen 36 en 37 en in tabel 3, dient te worden opgemerkt dat de inkomsten waarop de Franse Republiek zich probeert te beroepen, met een investering die 7 % rente zou hebben opgeleverd, nooit hebben bestaan.

[…]. Bovendien is deze verklaring geen weerspiegeling van het daadwerkelijke optreden van de Franse autoriteiten. De betrokken overheidsinstelling heeft, rekening houdende met de beheersvoorschriften in de begrotingswetten sinds haar ontstaan, dergelijke inkomsten niet gegenereerd; deze inkomsten waren overigens niet voorzien en hebben geen rente opgeleverd. Integendeel, de middelen van de instelling moesten op 31 december 2011 volledig zijn opgebruikt. Dat was veel eerder het geval geweest indien deze bestemd waren voor de financiering van de hervorming van 1996, hetgeen de Franse Republiek overigens betwist, zelfs wanneer de toegenomen inkomsten uit hoofde van de vennootschapsbelasting worden meegerekend, zoals de Franse autoriteiten aanvoeren. Afgezien daarvan, is het onrechtmatig om rekening te houden met een toename van inkomsten onder de vorm van de vennootschapsbelasting, omdat dat verwarring schept omtrent de verschillende rollen van de Staat. De vermenging van die verschillende rollen zoals de Franse autoriteiten die voorstellen, kan niet worden gevolgd en het onderscheid moet worden bewaard tussen, enerzijds, de Staat die France Télécom steun toekent door de betaling van de pensioenen van de ambtenaren voor zijn rekening te nemen — om zo concurrentie op basis van merites mogelijk te maken — en, anderzijds, de Staat als aandeelhouder van France Télécom en, ten slotte, de Staat als overheid die haar belastingbevoegdheid uitoefent.

(172)

Bovendien is het verzoek van de Franse Republiek en France Télécom om de eenmalige bijdrage te betrekken in het onderzoek naar de verenigbaarheid van de hervorming, in tegenspraak met de opmerkingen van de Franse Republiek in haar brief van 17 maart 2004 dat „de in artikel 6 van de wet van 26 juli 1996 bepaalde eenmalige forfaitaire bijdrage dus niet zou mogen worden onderzocht als compensatie van een vermeend „voordeel”. Het onderzoek naar het bedrag ervan is a fortiori irrelevant in het licht van de van de staatssteunvoorschriften” aangezien dat bedrag „een eenmalige bijdrage ten voordele van haar enige aandeelhouder [de Franse Staat] was, vergelijkbaar met een uitzonderlijk dividend uitgekeerd vóór elke openstelling van het kapitaal voor particuliere beleggers”.

(173)

De redenering waarop het argument steunt dat de Franse Republiek destijds aanvoerde, bevat een zekere economische en financiële logica. Het is verstandig om, als enige aandeelhouder, bij de openstelling van het kapitaal voor andere investeerders de beschikbare middelen in de onderneming alleen in zijn eigen voordeel zoveel mogelijk te onttrekken vóór de openstelling van het kapitaal, voor zover de investering daardoor niet minder de aantrekkelijk wordt. Dit laatste aspect werd in aanmerking genomen in de financiële parameters die France Télécom in haar openingsbalans moest toepassen en waaruit het bedrag van de eenmalige forfaitaire bijdrage indirect valt af te leiden, zoals ook in 1996 in het Parlement werd verklaard. Het was dan ook volstrekt logisch dat de Staat als bedachtzame enige aandeelhouder een zo groot mogelijk bedrag aan uitzonderlijk dividend inde, om de bewoordingen van de Franse Republiek zelf te gebruiken, eerder dan de middelen in de onderneming te laten en, na de openstelling van het kapitaal in 1997, hoogstens aanspraak te kunnen maken op haar aandeel in het behouden kapitaal.

(174)

De geldigheid van deze redenering die toentertijd werd ontwikkeld door de Franse Republiek, die erom verzocht dat de analyse van het bedrag van de eenmalige bijdrage van 5,7 miljard EUR geenszins in rekening werd gebracht voor de beoordeling van de hervorming in het licht van de staatssteunvoorschriften, wordt bovendien bevestigd door haar opmerkingen tijdens de procedure. De Franse Republiek geeft immers — met haar verklaring dat het bedrag van deze eenmalige bijdrage niet werd afgestemd op de geschatte kostprijs van de hervorming voor de Staat of de voordelen die France Télécom uit deze hervorming zou halen, maar werd bepaald op basis van de draagkracht van de onderneming — aan dat de heffing van een eenmalige bijdrage eerder voortvloeit uit de handeling van een bedachtzaam enig aandeelhouder dan uit die van een regulerende Staat die bezorgd is om het evenwicht van de pensioenlasten die hij krachtens deze hervorming op zich nam.

(175)

Als een dergelijke redenering diende te worden gevolgd, zou de Commissie, zoals destijds door de Franse Republiek was gevraagd, de eenmalige forfaitaire bijdrage niet in aanmerking moeten nemen bij haar onderzoek van de verenigbaarheid van de hervorming met de staatssteunvoorschriften. Hieruit volgt dat alleen de met de hervorming beoogde verlaging van de jaarlijkse bijdragen van France Télécom tot onder het niveau van haar concurrenten vanaf 1997 in aanmerking zou moeten worden genomen.

(176)

Om dezelfde redenen kan de Commissie de opmerkingen niet volgen van de klagers die verzoeken om de invoering van aanpassingsmechanismen voor de in 1997 betaalde eenmalige forfaitaire bijdrage en voor de jaarlijkse werkgeversbijdrage van France Télécom, om zo de financiële neutraliteit van de hervorming te verzekeren. Een en ander zou ook neerkomen op een nieuwe berekening en een geheel of gedeeltelijk fictieve nieuwe toewijzing a posteriori van de eenmalige forfaitaire bijdrage aan de Staatsbegroting in 1997. Dit soort mechanisme zou eveneens neerkomen op het invoeren van een jaarlijkse controle achteraf die niet tot doel zou hebben de evenredigheid te garanderen van de (weliswaar met de forfaitaire bijdrage verminderde) steun uit 1997, maar die de uitschakeling van iedere vorm van steun in de hervorming zou beogen.

(177)

Daarentegen moet worden nagegaan of de betaling van de eenmalige bijdrage in aanmerking kan worden genomen bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt, rekening houdende met de rechtvaardigingsgrond voor die betaling zoals die in de wet van 1996 is aangevoerd.

(178)

Volgens de wet van 1996 werd de eenmalige forfaitaire bijdrage in 1997 betaald als tegenprestatie voor de tenlasteneming van de pensioenen door de Franse Staat. In dat geval moet worden gekeken naar de gevolgen van die heffing op de totale financiële kosten van de met de wet van 1996 doorgevoerde hervorming zoals die tot op heden ten uitvoer is gelegd. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de periode dat de pensioenlast werd gedekt door de eenmalige forfaitaire bijdrage.

(179)

Omdat het hierbij gaat om een vergelijking van geldstromen voor France Télécom over een langere periode, met name de betaling van de eenmalige bijdrage in 1997 en de door de wet van 1996 lagere jaarlijkse lasten, dienen de bedragen te worden geactualiseerd. In de loop van 1997 werd de eenmalige bijdrage in meerdere tranches betaald tegen oktober 1997, ook al kwam de financiële last ervan voor France Télécom in de praktijk pas later, aangezien zij deze bijdrage met een lening heeft gefinancierd. De betalingen van de bevrijdende bijdrage begonnen dan weer te lopen vanaf begin 1997. De disconteringsvoet moet in beginsel die zijn van de betreffende mededeling van de Commissie (71), een voet die, ter illustratie, 5,53 % bedroeg in oktober 1997. Er moet worden nagegaan of het in dit geval passend is om een ander percentage te gebruiken dan dat van de betreffende mededeling van de Commissie en op die manier af te wijken van de (aan de lidstaten meegedeelde) voorschriften, die de Commissie heeft vastgesteld en die zij moet toepassen, behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen.

(180)

In dat opzicht zou de keuze van de disconteringsvoet van 7 %, die werd gebruikt door de actuaris van de Franse regering om de geldstromen van de hervorming van 1996 tot 2043 te disconteren, niet gerechtvaardigd zijn, […], aangezien onderhavige analyse over een kortere periode handelt dan de gehanteerde looptijd. De disconteringsvoet van 7 % is eveneens hoger dan het gemiddelde van 4,4 % van de jaarlijkse disconteringsvoeten voor de periode 1997-2010 dat de Franse Republiek hanteert in haar opmerkingen betreffende het besluit tot inleiding van de procedure, of dan de disconteringsvoet van […] % die voor 1998 werd gehanteerd bij de hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van La Poste (72).

(181)

De percentages van rond 7 % voor OAT’s met een looptijd van 15 jaar voor 1996 zoals die werden aangevoerd door de Franse Republiek, kunnen evenmin worden gehanteerd. Het percentage moet worden vastgesteld in 1997 en niet voor het gemiddelde van 1996. Bovendien is de looptijd van 15 jaar te lang in het licht van de omvang van de jaarlijkse financiële stromen die de eenmalige forfaitaire bijdrage, theoretisch gezien, in die periode hadden moeten dekken en waarvoor de rente alleen niet had volstaan. Als alternatief kon de keuze worden overwogen van een heterogeen rentepercentage, samengesteld uit de verschillende percentages voor een optimale belegging van de eenmalige forfaitaire bijdrage, om zo uit het oogpunt van de Franse Staat het tijdschema te kunnen aanhouden van de door de hervorming van 1996 ontstane geldstromen. Behalve dan dat een dergelijk percentage van rond 5,50 % niet gevoelig zou afwijken van het referentiepercentage van de Commissie voor oktober 1997, zou die keuze geen rekening houden met het feit dat de analyse gebeurt uit het oogpunt van France Télécom (73).

(182)

In dat verband is het ten slotte zo dat het referentiepercentage van 7 % voor obligatieleningen van France Télécom in de periode 1991-1997, die de Franse Republiek aanvoert, een periode bestrijkt van zes jaar, die veel vroeger ligt dan de feiten. In dit geval heeft France Télécom de eenmalige forfaitaire bijdrage in 1996 gefinancierd door voornamelijk emissies op korte termijn en, in veel mindere mate, door de uitgifte van obligatieleningen. Een disconteringsvoet die voortvloeit uit de rentepercentages die France Télécom betaalt op de nieuwe schulden uit 1996, zou volgens de balans van de onderneming per 31 december 1996 echter 4,8 % bedragen (74). Dit soort percentage sluit aan bij de werkelijke financiële kosten die France Télécom destijds moest maken om de eenmalige bijdrage te financieren. Hoe dan ook lijkt het passend om de disconteringsvoet niet te laten afhangen van de keuze die de onderneming destijds maakte, maar om gebruik te maken van het objectieve referentiepercentage dat de Commissie hanteert in haar mededeling inzake disconteringspercentages (75).

(183)

Kortom, het is in dit geval niet passend om een referentiepercentage te gebruiken dat afwijkt van het percentage dat resulteert uit de betreffende mededeling van de Commissie en op die manier af te wijken van de voorschriften die werden meegedeeld aan de lidstaten en die de Commissie zelf heeft vastgesteld.

Tabel 5

Door de hervorming van 1996 ontstane geldstromen voor France Télécom (1997-2011)

(in miljoen EUR)

Jaar

Betaalde pensioenen

(A)

Compensatie en overcompensatie

(B)

Jaarlijkse bijdragen

(C)

Voordeel FT

(D)

(A + B – C) (76)

Eenmalige bijdrage 1 januari

(E)

Rente

(F)

Eenmalige bijdrage 31 decemer

(E + F – D)

1997  (77)

[…]

[…]

[…]

122,3

5 716,8

184,4

5 777,9

1998

[…]

[…]

[…]

188,2

5 777,9

319,5

5 909,2

1999

[…]

[…]

[…]

189,8

5 909,2

326,8

6 046,2

2000

[…]

[…]

[…]

298,3

6 046,2

334,4

6 082,2

2001

[…]

[…]

[…]

302,9

6 082,2

336,3

6 115,6

2002

[…]

[…]

[…]

305,9

6 115,6

338,2

6 148,0

2003

[…]

[…]

[…]

364,7

6 148,0

340,0

6 123,3

2004

[…]

[…]

[…]

477,4

6 123,3

338,6

5 984,5

2005

[…]

[…]

[…]

619,1

5 984,5

330,9

5 696,3

2006

[…]

[…]

[…]

744,4

5 696,3

315,0

5 266,9

2007

[…]

[…]

[…]

909,9

5 266,9

291,3

4 648,2

2008

[…]

[…]

[…]

1 101,0

4 648,2

257,0

3 804,3

2009

[…]

[…]

[…]

1 255,8

3 804,3

210,4

2 758,9

2010

[…]

[…]

[…]

1 386,6

2 758,9

152,6

1 524,8

2011

(raming)

[…]

[…]

[…]

1 497,5

1 524,8

84,3

111,6

(184)

Gekapitaliseerd tegen een disconteringsvoet van 5,53 %, zou het in aanmerking nemen van de eenmalige bijdrage de verlichting van de jaarlijkse lasten, die France Télécom dankzij de hervorming van 1996 kon genieten, compenseren tot het eerste kwartaal van 2012 (78).

(185)

Bovendien valt de looptijd van deze compensatie, die de gevolgen van de hervorming neutraliseert, op enkele maanden na, samen met de daadwerkelijke uitputting van de middelen van het EPGCEFT, die voorzien was voor 31 december 2011. Bij de analyse van de discontering moet dus hoe dan ook rekening worden gehouden met het feit dat de eenmalige bijdrage daadwerkelijk zal zijn opgebruikt. Bijgevolg blijven geen niet aan de Staatsbegroting overgemaakte bedragen over die opnieuw zouden kunnen worden toegewezen voor een ander doel dan was vastgesteld in de betreffende begrotingswet.

(186)

Het is dus gerechtvaardigd om van France Télécom, doordat zij in 1997 deze eenmalige bijdrage heeft betaald, geen jaarlijkse aanvullende bijdrage te eisen voor de periode tussen 1 januari 1997 en een (nog nader te bepalen) datum na 31 december 2010. Omdat in tabel 5 de cijfers voor het jaar 2011 en die van de lasten van compensatie en overcompensatie slechts ramingen zijn, is het inderdaad passend dat de precieze datum door de Franse Republiek wordt bepaald op basis van de definitieve data waarop de betalingen werden uitgevoerd, de definitieve bedragen van de uitkeringen en de lagere bijdragen en andere voordelen voor France Télécom die voortvloeien uit de wet van 1996, en dit volgens de berekeningsbeginselen die worden aangegeven in tabel 5.

(187)

Daartegenover staat dat, na de neutralisering van de gevolgen van de eenmalige bijdrage en na de uitputting van de aan de Staat betaalde middelen, de gevolgen van de in 1996 aan France Télécom verleende steun volledig zullen blijken waarbij France Télécom een voordeel heeft gekregen ten opzichte van haar concurrenten. De steun zal dan alleen kunnen worden gerechtvaardigd door France Télécom te verplichten een bevrijdende bijdrage te betalen die wordt berekend op een voet die daadwerkelijk gelijke mededingingsvoorwaarden garandeert. Indien bijgevolg de bepalingen van de wet van 1990, als gewijzigd bij de wet van 1996, en de betreffende afgeleide rechtsvoorschriften, doordat deze erin voorzien dat het percentage van de bevrijdende bijdrage zodanig wordt berekend dat de loonheffingen bij France Télécom op eenzelfde niveau worden gebracht als die bij de andere ondernemingen in de telecomsector die onder de gemeenrechtelijke regeling inzake socialezekerheidsuitkeringen vallen — waarbij de berekening wordt beperkt tot de risico’s die werknemers in een privaatrechtelijk dienstverband en ambtenaren gemeen hebben, onveranderd waren gebleven —, zou de steun die France Télécom ontvangt totdat de financiële verplichtingen die de Franse Staat op grond van de wet van 1996 van France Télécom heeft overgenomen, zijn uitgedoofd, niet voldoen aan het evenredigheidsbeginsel.

(188)

Om te voldoen aan het criterium „beantwoordend aan een doelstelling van gemeenschappelijk belang” van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, moet voor de verenigbaarheid van de steun aan de voorwaarden van dit besluit worden voldaan.

7.   VERENIGBAARHEIDSVOORWAARDEN VOOR DE TOEKOMST

(189)

Bijgevolg dient de Franse Republiek de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te wijzigen, om de door France Télécom te betalen bevrijdende bijdrage zodanig te bepalen, te berekenen en te innen dat de loonheffingen bij France Télécom op eenzelfde niveau worden gebracht als die bij de andere ondernemingen in de telecomsector, die onder gemeenrechtelijke regeling inzake socialezekerheidsuitkeringen vallen. Bovendien dienen de berekeningswijzen en -parameters op een transparante en objectieve manier te worden vastgesteld zodat controles en beroep mogelijk zijn.

(190)

De Franse Republiek zou eveneens, bij de berekening van het percentage van de bevrijdende bijdrage, de loonheffingen bij France Télécom daadwerkelijk op eenzelfde niveau moeten brengen als die bij de andere ondernemingen in de telecomsector, die onder de gemeenrechtelijke regeling inzake socialezekerheidsuitkeringen vallen, door ook rekening te houden met de risico’s die werknemers in een privaatrechtelijk dienstverband niet gemeen hebben met de ambtenaren die in dienst zijn bij France Télécom.

(191)

In de opmerkingen van de Franse Republiek, die uitvoeriger beschreven staan in de bijgewerkte bijlagen III en V ervan, hebben de Franse autoriteiten ramingen verstrekt over wat het percentage van de bevrijdende bijdrage zou zijn die France Télécom sinds 1997 had moeten betalen (zie tabel 4) indien de niet-gemeenschappelijke risico’s werden opgenomen in de berekeningsmethode (hierna het „gewijzigde percentage” genoemd). Dit gewijzigde percentage omvat zowel de werkloosheidspremies en de assurance garantie des salaires (AGS) — die dit percentage doen stijgen — als de specifieke premies die de concurrenten van France Télécom niet betalen, zoals 1 % solidariteitspremie en de financiële vergoedingen voor arbeidsonderbrekingen die France Télécom zelf verzekert —, die dit percentage doen dalen. Dit levert een percentage op dat ongeveer 7 procentpunt hoger ligt dan het percentage dat op dit moment daadwerkelijk wordt toegepast.

(192)

Een dergelijk percentage garandeert daadwerkelijk gelijke mededingingsvoorwaarden vergeleken met de slechts gedeeltelijke gelijkheid die tot stand kwam door de wet van 1996, en houdt toch rekening met de specifieke sociale lasten van France Télécom. De Commissie betwist dus niet de beginselen, berekeningsgrondslag en -methoden, die de Franse Republiek hanteerde om een gewijzigde bevrijdende bijdrage vast te stellen die de loonheffingen bij France Télécom op eenzelfde niveau moet brengen als die bij de andere ondernemingen in de telecomsector die onder de gemeenrechtelijke regeling inzake socialezekerheidsuitkeringen vallen, zoals aangegeven in de bijgewerkte opmerkingen van de Franse Republiek die zijn beschreven en nader uitgewerkt in de bijlagen III en V van de genoemde opmerkingen.

(193)

Bijgevolg dient de Franse Republiek bij het jaarlijks vaststellen van het percentage dat een gelijkschakeling van de mededingingsvoorwaarden mogelijk maakt, de beginselen, berekeningsgrondslag en -methoden van de bevrijdende bijdrage te volgen die terug te vinden zijn in de in overweging 191 bedoelde opmerkingen. In het bijzonder dient het gewijzigde percentage zowel de werkloosheidspremies en de assurance garantie des salaires (AGS) te omvatten als de specifieke bijdragen of lasten die de concurrenten van France Télécom niet betalen, zoals 1 % solidariteitspremie en de financiële vergoedingen voor arbeidsonderbrekingen die France Télécom zelf verzekert.

(194)

Deze feitelijke gelijkheid zal zorgen voor een echte gelijkheid op het gebied van mededinging tussen France Télécom en haar concurrenten en zal de evenredigheid en verenigbaarheid met de interne markt verzekeren van een steunmaatregel die in 1996 ten uitvoer is gelegd.

8.   CONCLUSIES

(195)

De Commissie stelt vast dat de Franse Republiek onrechtmatig een steunmaatregel ten uitvoer heeft gelegd door de hervorming van 1996 van de financieringswijze van de pensioenen van de ambtenaren ten laste van France Télécom, en dit, sinds de inwerkingtreding ervan, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU.

(196)

Dankzij de tenuitvoerlegging van deze steun sinds 1997 konden de jaarlijkse sociale lasten van France Télécom worden verlicht. Dit effect is echter ten minste tot in 2010 geneutraliseerd door betaling van de eenmalige forfaitaire bijdrage die in het kader van deze hervorming is opgelegd. Deze neutralisering rechtvaardigt dat de voorwaarden die France Télécom en haar concurrenten wat deze lasten betreft echt zouden gelijkschakelen en die deze steun verenigbaar zouden maken met de interne markt, worden toegepast vanaf een nader te bepalen datum na 31 december 2010.

(197)

Bijgevolg kan de door de wet van 1996 ingevoerde hervorming, in de mate dat en voor zover de Franse Republiek in de berekening van de door France Télécom verschuldigde bevrijdende bijdrage de percentages in aanmerking neemt van loonheffingen bij France Télécom en bij de andere ondernemingen in de telecomsector die onder de gemeenrechtelijke regeling inzake socialezekerheidsuitkeringen vallen, en rekening houdt met de risico’s die werknemers in een privaatrechtelijk dienstverband en ambtenaren gemeen en niet gemeen hebben, verenigbaar worden verklaard met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. De Franse Republiek dient derhalve de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te nemen om de in deze overweging bedoelde voorwaarde te vervullen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun resulterend uit het feit dat de aan de Staat voor de betaling en het beheer van de krachtens het wetboek burgerlijke en militaire pensioenen aan de ambtenaren van France Télécom toegekende pensioenen verschuldigde tegenprestatie is verminderd op grond van wet nr. 96-660 van 26 juli 1996 betreffende de nationale onderneming France Télécom tot wijziging van wet nr. 90-568 van 2 juli 1990 betreffende de organisatie van de openbare post- en telecommunicatiedienst, is verenigbaar met de interne markt op de in artikel 2 bedoelde voorwaarden.

Artikel 2

De bevrijdende werkgeversbijdrage die France Télécom krachtens artikel 30, onder c), van wet nr. 90-568 van 2 juli 1990 betreffende de organisatie van de openbare post- en telecommunicatiedienst is verschuldigd, wordt zodanig berekend en geheven dat alle loonheffingen bij France Télécom en bij de andere ondernemingen in de telecomsector die onder de gemeenrechtelijke regeling inzake socialezekerheidsuitkeringen vallen, op een gelijk niveau worden gebracht.

Om aan deze voorwaarde te voldoen zorgt de Franse Republiek, ten laatste zeven maanden na kennisgeving van het onderhavige besluit, ervoor dat zij:

a)

artikel 30 van de wet nr. 90-568 van 2 juli 1990 betreffende de organisatie van de openbare post- en telecommunicatiedienst en de bestuursrechtelijke of andere uitvoeringsbepalingen zodanig aanpast dat de berekeningsgrondslag en de inning van de door France Télécom verschuldigde bevrijdende werkgeversbijdrage, niet zijn beperkt tot uitsluitend de risico’s die werknemers in een privaatrechtelijk dienstverband en ambtenaren gemeen hebben, maar ook de niet-gemeenschappelijke risico’s omvatten;

b)

France Télécom verplicht om vanaf de dag waarop de bedragen van de bij wet nr. 96-660 van 26 juli 1996 ingevoerde eenmalige bijdrage, gekapitaliseerd tegen de disconteringsvoet die voortvloeit uit de toepassing van de mededeling van de Commissie over de methode voor de vaststelling van de referentie- en disconteringsvoeten zoals die in deze zaak van toepassing is, het bedrag bereiken van de bijdragen en lasten die France Télécom krachtens artikel 30 van wet nr. 90-568 van 2 juli 1990 in zijn oorspronkelijke versie had moeten blijven betalen, een bevrijdende werkgeversbijdrage te betalen, die wordt berekend volgens de concrete voorwaarden in punt a) en die rekening houdt met de risico’s die werknemers in een privaatrechtelijk dienstverband en ambtenaren gemeen hebben.

Artikel 3

1.   Binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit verstrekt de Franse Republiek aan de Commissie een nadere beschrijving van de reeds genomen en de nog te nemen maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Zij deelt de Commissie met name mee:

a)

de stand van uitvoering van de in artikel 2 bedoelde wijzigingen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen;

b)

de definitieve bedragen van de compensaties en bijdragen voor het jaar 2011 en, in voorkomend geval, de voor 2012 voorziene bedragen, in het licht van met name het eventuele saldo van de gekapitaliseerde bedragen van de eenmalige bijdrage;

c)

de bedragen van de bevrijdende werkgeversbijdrage, berekend volgens de in artikel 2 vastgestelde concrete voorwaarden voor de toekomstige vervaldagen, in afwachting van de aanpassing van de wetgeving;

d)

de betalingen van de werkgeversbijdrage vanaf het tijdstip dat de bedragen van de door wet nr. 96-660 van 26 juli 1996 ingevoerde eenmalige bijdrage, gekapitaliseerd tegen de disconteringsvoet die voortvloeit uit de toepassing van de mededeling van de Commissie over de methode voor de vaststelling van de referentie- en disconteringsvoeten zoals die in deze zaak van toepassing is, de gevolgen van de hervorming van 1996 niet langer neutraliseren.

2.   De Franse Republiek houdt de Commissie op de hoogte van de stand van uitvoering van de nationale maatregelen genomen ter uitvoering van dit besluit. Zij verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld inlichtingen over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 20 december 2011.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 VEG respectievelijk de artikelen 107 en 108 VWEU geworden. De bepalingen in beide Verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 87 en 88 VEG.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  PB C 213 van 21.8. 2008, blz. 11.

(4)  Zie voetnoot 3.

(5)  Arrest van 28 november 2008, gevoegde zaken T-254/00, T-270/00 en T-277/00, Hotel Cipriani e.a./Commissie, Jurispr., blz. II-3269.

(6)  Beschikking 2009/703/EG van de Commissie van 11 februari 2009 betreffende de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ten uitvoer gelegde staatssteunmaatregel C 55/07 (ex NN 63/07, CP 106/06) — Aan BT verleende staatsgarantie (PB L 242 van 15.9.2009, blz. 21).

(7)  Loi no 90-568 du 2 juillet 1990 relative à l’organisation du service public de la poste et des télécommunications, Journal officiel de la République française (JORF) nr. 157 van 8.7.1990, blz. 8069.

(8)  Afgeronde cijfers.

(9)  France Télécom, Jaarverslag 1996, blz. 35, 60 en 64 en antwoord van de Franse autoriteiten van 17 maart 2004, punt 4.1a.

(10)  Loi no 96-660 du 26 juillet 1996 relative à l’entreprise nationale France Télécom, JORF nr. 174 van 27.7.1996, blz. 11398.

(11)  Document de référence 2008 France Télécom, ingediend bij de Autorité des Marchés Financiers, blz. 18.

(12)  Sénat, Rapport no 406 fait au nom de la commission des Affaires économiques et du Plan sur le projet de loi relatif à l’entreprise nationale France Télécom par M. Gérard Larcher, blz. 17.

(13)  De cijfers of passages tussen […] zijn vertrouwelijk of vallen onder het bedrijfsgeheim.

(14)  Sénat, Rapport no 406 fait … par M. Gérard Larcher, reeds aangehaald, blz. 15.

(15)  Assemblée Nationale, verslag van het debat van 26 juni 1996, blz. 4-6 en 20. Senaat, Verslag van de zitting van 10 juni 1996, blz.6.

(16)  France Télécom, jaarverslag 1996, blz. 56.

(17)  France Télécom, jaarverslag 1996, blz. 35, 60 en 64.

(18)  France Télécom, jaarverslag 1996, blz. 70 tot 73. Noot 15 bij de rekeningen wijst op de toename van de korte- en langetermijnschulden die respectievelijk zijn gestegen van 6,2 miljard FRF naar 30,8 miljard FRF en van 66,9 miljard FRF naar 74,2 miljard FRF, i.e. een totale stijging van 31,8 miljard FRF tijdens het boekjaar 1996. De stijging van de schulden van de onderneming in 1996, voor drie vierde tot stand gebracht door toename van kortlopend commercial paper is volgens de accountants toe te schrijven aan de financiering van de aan de Staat verschuldigde buitengewone bijdrage van 37,5 miljard FRF. De gemiddelde rentepercentages toegepast op de schuld van France Télécom op 31 december 1996 bedroegen 4,33 % voor de korte termijn en 6,57 % voor de korte en lange termijn.

(19)  Artikel 46 van loi no96-1181 de finances pour 1997, JORF nr. 304 van 31.12.1996, blz. 19490.

(20)  Rapport devant l’Assemblée nationale no 3030 fait par M. Philippe Auberger sur le projet de loi de finances pour 1997, blz. 453.

(21)  In 2006 werd de jaarlijkse storting van deze instelling met 1 miljard EUR opgetrokken voor de behoeften van het bedrijfskapitaal van de speciale pensioenrekening. Andere afwijkingen van het plafond van de jaarlijkse storting van 10 % als gevolg van de financieringsbehoeften van de speciale pensioenrekening zijn de sinds 2006 grotere jaarlijkse stortingen; cf. bijlage 37 over „Les Régimes Sociaux et de Retraite — Pensions, no1198 (chapitre II-2 B-3)” bij het Rapport devant l’Assemblée nationale no 1127 sur le projet de Loi de finances pour 2008 fait par Gilles Carrez. Zie tevens het Rapport de l’Inspection Générale des Finances M2007-005-02, „La gestion pluriannuelle des finances publiques”, april 2007, bijlage VI, blz. 9.

(22)  Loi no 2010-1657 du 29 décembre 2010 de finances pour 2011, États législatifs Annexe III, Comptes d’affectation spéciale, Pensions, ligne 60, JORF nr. 0302 van 30.12.2010, blz. 23033. In bijlage 37 bij „Les Régimes Sociaux et de Retraite — Pensions”, nr. 1198, voorzag de wetgever in 2008 dat met een storting van 252 miljoen EUR de beschikbare middelen van de publieke instelling zouden zijn uitgeput op 31 december 2011 op basis van een jaarlijkse storting van 626 miljoen EUR voor 2010, terwijl het daadwerkelijk gestorte bedrag 635,8 miljoen EUR was. Dit verschil van 10 miljoen EUR lijkt een verklaring te zijn voor de in de begrotingswet 2011 vastgelegde storting van 243 miljoen EUR.

(23)  Het bedrag van 36,9 miljard EUR (242 miljard FRF) komt overeen met de waarschijnlijke waarde van de toekomstige verplichtingen op 1 januari 1997. Dit is dus verschillend en beter aangepast om een raming van de betrokken maatregelen te kunnen maken dan het bedrag van 35,7 miljard EUR (234 miljard FRF) vermeld in punt 24 van het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure dat overeenstemt met de waarschijnlijke waarde van de toekomstige verplichtingen op 1 januari 1996, dus vóór inwerkingtreding van de wet van 1996.

(24)  Een dergelijke waardering die de volledige periode tot en met het uitdoven van de financiële verplichtingen van de Franse Staat ten aanzien van de gepensioneerde ambtenaren en hun rechthebbenden bestrijkt, is noodzakelijkerwijze gebaseerd op talrijke hypothesen over met name het huwelijkscijfer, het geboortecijfer en de vertrek- en overlijdensdata van de betrokken leeftijdsgroep. Dit alles hangt natuurlijk ook af van het gehanteerde disconteringsvoet, 7 % in dit geval. Volgens de door de Franse regering aangestelde actuaris JWA was dit percentage te hoog aangezien, na aftrek van een inflatiepercentage van 2 %, de netto contante waarde uitkwam op 5 %, „waarde te vergelijken met bijv. de door de Franse wet toegelaten maximale waarde van 3,5 % voor de discontering van de inkomsten uit lijfrente”. Zie Verslag JWA in bijlage 2 bij de brief van de Franse autoriteiten van 17 maart 2004, blz. 6 en 13-15.

(25)  Opmerkingen van de Franse Republiek van 9 december 2010 en van France Télécom (Verslag JWA) van 18 oktober 2010.

(26)  PB L 131 van 27.5.1988, blz. 73.

(27)  PB L 192 van 24.7.1990, blz. 10.

(28)  PB L 74 van 22.3.1996, blz. 13.

(29)  Zie jaarverslag France Télécom 1997 en het verslag van de Autorité de Régulation des Télécommunications voor 1997 en 2002, beschikbaar op: http://www.arcep.fr/index.php?id=2105

(30)  France Télécom, jaarverslag 1997.

(31)  Assemblée Nationale, verslag van het debat van 26 juni 1996, blz. 3.

(32)  Zie in dat verband Document de référence 2008 France Télécom, ingediend bij de Autorité des Marchés Financiers, meer bepaald „Description des Activités”, blz. 25-122.

(33)  Beschikking 2008/204/EG van de Commissie van 10 oktober 2007 betreffende de door Frankrijk toegekende staatssteun in verband met de hervorming van de financieringswijze van de pensioenen van de overheidsambtenaren ten laste van La Poste (zaak C 43/06) (PB L 63 van 7.3.2008, blz. 16).

(34)  Beschikking 2005/709/EG van de Commissie van 2 augustus 2004 betreffende de steunregeling die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van France Télécom (PB L 269 van 14.10.2005, blz. 30).

(35)  Arrest van 18 oktober 2007, zaak C-441/06, Commissie/Frankrijk, Jurispr. blz. I-8887.

(36)  Arrest van 16 maart 2004, zaak T-157/01, Danske Busvognmaend/Commissie („Combus”), Jurispr. blz. II-917, punt 57.

(37)  Arrest van 28 november 2008, gevoegde zaken T-254/00, T-270/00 en T-277/00, Hotel Cipriani e.a./Commissie, Jurispr., blz. II-3269, punten 181, 185, 186, 189, 192 en 193.

(38)  Reeds aangehaald in voetnoot 32.

(39)  Reeds aangehaald in voetnoot 32.

(40)  Door uitbetaling van de door de wet van 1996 opgeschorte uitkeringen zou hebben geleid tot een compenserende last van ongeveer […] % van de in 1997 uitgekeerde pensioenen, met vervolgens een afname van […] % per jaar. Opmerkingen van France Télécom van 18 oktober 2010, tabel blz. 4.

(41)  Reeds aangehaald in voetnoot 33.

(42)  Het bedrag wordt berekend door van het bedrag van de totale geactualiseerde schuld van France Télécom voor de pensioenen van haar ambtenaren (38,1 miljard EUR) het geactualiseerde bedrag van de bevrijdende werkgeversbijdragen vanaf 1996 (– 15,2 miljard EUR), de in 1996 bepaalde forfaitaire bijdrage (– 5,7 miljard EUR) en de bijdragen van de betrokken werknemers (– 4,9 miljard EUR, niet geactualiseerd) in mindering te brengen, wat neerkomt op een totaal van 12,3 miljard EUR, of minstens 9,9 miljard EUR indien de totale geactualiseerde schuld van France Télécom voor de pensioenen van haar ambtenaren op 35,7 miljard EUR werd geschat, zoals aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure.

(43)  Reeds aangehaald in voetnoot 32.

(44)  Tekst beschikbaar op de volgende website: http://ec.europa.eu/competition/elojade/isef/case_details.cfm?proc_code=1_38233

(45)  Arrest van 6 oktober 2011, zaak C-421/10, Finanzamt Deggendorf/Markus Stoppelkamp (nog niet bekendgemaak in de Jurispr.).

(46)  Zie voetnoot 32.

(47)  Arrest van 23 maart 2006, zaak C-237/04, Enirisorse SpA/Sotacarbo SpA, Jurispr. blz. I-2843.

(48)  Arrest van 16 maart 2004, zaak T-157/01, Danske Busvognmaend/Commissie („Combus”), Jurispr. blz. II-917.

(49)  Beschikking van de Commissie van 25 juli 1995, Sabena/Swissair — Aspect steun.

(50)  Zie voetnoot 32.

(51)  Zie voetnoot 32.

(52)  Dit bedrag van 9,1 miljard EUR zou het bedrag van de bijzondere vergoeding van 5,7 miljard EUR en een overschot van 3,4 miljard EUR dekken. Dit overschot zou het resultaat zijn van het verschil tussen, enerzijds, de werkelijke kosten van de hervorming voor de Staat in deze periode, geschat op 2,37 miljard EUR, en anderzijds de rentebaten afkomstig van de bijzondere vergoeding, geplaatst aan een rentevoet van 7 %, plus een toename met 840 miljoen EUR van de opbrengsten van de vennootschapsbelasting op de lagere jaarlijkse bijdragen van France Télécom.

(53)  Reeds aangehaald in voetnoot 33.

(54)  Mededeling van de Commissie „Naar een doelmatige tenuitvoerlegging van beschikkingen van de Commissie waarbij lidstaten wordt gelast onrechtmatige en onverenigbare steun terug te vorderen” (PB C 272 van 15.11.2007, blz. 4).

(55)  Artikel 2 van Beschikking 2005/145/EG van de Commissie van 16 december 2003 betreffende de door Frankrijk ten uitvoer gelegde staatssteun aan EDF en aan de elektriciteits- en gassector (PB L 49 van 22.2.2005, blz. 9).

(56)  Beschikking 2009/703/EG betreffende de aan BT verleende staatsgarantie, reeds aangehaald, overweging 80.

(57)  Deze benadering blijft slechts geldig als de talrijke hypothesen waarop de benadering is gebaseerd, correct blijken te zijn. Bovendien is de disconteringsvoet van 7 % voor de pensioenen van France Télécom een stuk hoger dan bijvoorbeeld de 3 % die de Franse Republiek heeft toegepast — weliswaar na de feiten — in het kader van de hervorming van het pensioenstelsel van de elektriciteits- en gassector waarop de reeds aangehaalde beschikking van de Commissie van 16 december 2003 (Beschikking 2005/145/EG van de Commissie betreffende de door Frankrijk ten uitvoer gelegde staatssteun aan EDF en aan de elektriciteits- en gassector betrekking had.

(58)  Arrest van 7 juni 2001, zaak T-187/99, Agrana Zucker und Stärke AG/Commissie, Jurispr. blz. II-1587, punt 74.

(59)  Reeds aanghaald in voetnoot 33.

(60)  Arrest van 30 november 2009, gevoegde zaken T-427/04 en T-17/05, Franse Republiek en France Télécom SA/Commissie, Jurispr. blz. II-4315; arrest van 8 december 2011, zaak T-81/10 P, France Télécom/Commissie (nog niet bekendgemaakt in de Jurispr.).

(61)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33); Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7); Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21).

(62)  Wat de regelgeving van ARCEP, de Franse toezichthouder voor elektronische communicatie, betreft, zijn de opmerkingen van de Commissie over de sinds 2003 aangemelde ontwerpen beschikbaar op het volgende adres: http://circa.europa.eu/Public/irc/infso/ecctf/library?l=/commissionsdecisions&vm=detailed&sb=Title

De beschikking van de Commissie van 16 juli 2003 in zaak COMP/38.233 waarin zij sancties vaststelt voor misbruik van machtspositie door Wanadoo, een toenmalige dochteronderneming van France Télécom, is beschikbaar op het volgende adres: http://ec.europa.eu/competition/elojade/isef/case_details.cfm?proc_code=1_38233. Het beroep tegen het arrest van het Gerecht werd verworpen op 2 april 2009 door het Hof van Justitie in zijn arrest in zaak C-202/07 P, France Télécom/Commissie, Jurispr. blz. I-2369.

(63)  Beschikking 2008/722/EG van de Commissie van 10 mei 2007 betreffende steunmaatregel C 2/06 voor OTE (PB L 243 van 11.9.2008, blz. 7), overweging 137. Beschikking 2009/703/EG betreffende de staatsgarantie voor BT, reeds aangehaald, overwegingen 72, 81, 82 en 98.

(64)  Zie met name het arrest van 15 juni 2005, zaak T-171/02, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, Jurispr. 2005, blz. II-2123, overweging 177.

(65)  Reeds aangehaald in voetnoot 32.

(66)  Richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap (PB L 52 van 27.2.2008, blz. 3). Een deel van de markten is sinds 30 december 2010 volledig opengesteld.

(67)  La Poste-beschikking (reeds aangehaald in voetnoot 32), overwegingen 35, 36, 167 en 169.

(68)  La Poste-beschikking (reeds aangehaald in voetnoot 32), overweging 169.

(69)  Cf. Annexe 37 sur „Les Régimes Sociaux et de Retraite — Pensions, no1198 (chapitre II-2 B-3) du Rapport devant l’Assemblée nationale no 1127 sur le projet de Loi de finances pour 2008 fait par Gilles Carrez.

(70)  Arrest van 30 november 2009, gevoegde zaken T-427/04 en T-17/05, Franse Republiek en France Télécom SA/Commissie, Jurispr. blz. II-4315, punten 215 en 217. Het Hof van Justitie heeft het beroep tegen dit arrest verworpen (zie het arrest van 8 december 2011 in zaak C-81/10 P, France Télécom SA/Europese Commissie, reeds aangehaald, met name punt 43 e.v.).

(71)  Mededeling van de Commissie over de methode voor de vaststelling van de referentie- en disconteringspercentages (PB C 232 van 10.8.1996, blz. 10), en Mededeling van de Commissie betreffende de geldende bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages voor 15 lidstaten, van toepassing vanaf 1 januari 2005, en de vroegere bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages van toepassing sinds 1 augustus 1997 (PB C 88 van 12.4.2005, blz. 5).

(72)  La Poste-beschikking (reeds aangehaald in voetnoot 32).

(73)  Deze benadering bestond erin om fictief delen van het bedrag van de eenmalige bijdrage te beleggen in financiële instrumenten met een verschillende looptijd (bv. x % op een jaar, y % op drie jaar, z % op tien jaar), afhankelijk van de tijdschema’s van de te betalen geldstromen (het jaarsaldo van de niet door de bijdragen gedekte uitkeringen). Voor het tweede halfjaar van 1997 bedroeg het gemiddelde rentepercentage van de tien jaars OTA’s 5,49 %, terwijl de rentepercentages voor kortere looptijden lager waren.

(74)  Cf. voetnoot 17. De disconteringsvoet geeft de gemiddelde rentevoet op 31 december 1996 weer voor de schulden op korte en lange termijn van France Télécom, gewogen volgens de respectieve bedragen van de in 1996 nieuw gemaakte schulden op korte en lange termijn in 1996, die de accountants eerst en vooral toewijzen aan de financiering van de betaling van de eenmalige bijdrage aan de Franse Staat. Bijna drie kwart (72 %) van deze toename vloeit voort uit kortlopende instrumenten (commercial paper) waarvan het gemiddelde rentepercentage op jaarbasis 4,33 % bedroeg per 31 december 1996.

(75)  Zie voetnoot 69.

(76)  Deze kolom bevat de als gevolg van de wet van 1996 lagere jaarlijkse bijdrage van France Télécom (FT), waarbij op van de betaalde werkgevers- en werknemersbijdragen de kosten van de uitkeringen en de lasten van compensatie en overcompensatie in mindering worden gebracht die France Télécom zonder de hervorming was blijven betalen, zoals geraamd door France Télécom en gecorrigeerd door de berekeningen van de Franse Republiek, die de lasten voor de periode 1997-2010 met 165 miljoen EUR doen dalen.

(77)  Voor het jaar 1997, waarin de eenmalige bijdrage tot in oktober in verschillende tranches is betaald, is de overeenkomstige betaaldatum die werd berekend door de Franse Republiek, 4 juni 1997. De rente is op die datum berekend.

(78)  Dit is een ruwe schatting.


Top