This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32010R1186
Council Implementing Regulation (EU) No 1186/2010 of 13 December 2010 imposing a definitive anti-dumping duty on imports of certain graphite electrode systems originating in India following an expiry review pursuant to Article 11(2) of Regulation (EC) No 1225/2009
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1186/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1186/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009
PB L 332 van 16.12.2010, p. 17–30
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
No longer in force, Date of end of validity: 10/03/2017
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Corrected by | 32010R1186R(01) | (SL) |
16.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 332/17 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1186/2010 VAN DE RAAD
van 13 december 2010
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2, 5 en 6,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) |
Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 5./2004 (2) een definitief antidumpingrecht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00, en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90, van oorsprong uit India („de definitieve antidumpingmaatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 0 %. |
(2) |
Na een antisubsidieonderzoek stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1628/2004 (3) een definitief compenserend recht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00, en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90, van oorsprong uit India („de definitieve compenserende maatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 15,7 %; voor één onderneming gold een individueel recht van 7 %. |
(3) |
Na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, dat ambtshalve was geopend, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1354/2008 (4) de Verordeningen (EG) nr. 1628/2004 en (EG) nr. 1629/2004 gewijzigd. De definitieve compenserende rechten werden daarbij vastgesteld op 6,3 % en 7,0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 7,2 % voor alle andere ondernemingen. De definitieve antidumpingrechten werden vastgesteld op 9,4 % en 0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 8,5 % voor alle andere ondernemingen. |
2. Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
(4) |
Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (5), heeft de Commissie op 18 juni 2009 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. Het verzoek werd door drie producenten in de Unie ingediend: Graftech International, SGL Carbon GmbH, en Tokai ERFTCARBON GmbH („de indieners van het verzoek”), die een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie voor hun rekening nemen. |
(5) |
Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot het voortduren of opnieuw optreden van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
3. Opening van een nieuw onderzoek
(6) |
Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 17 september 2009 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd. |
4. Parallelle onderzoeken
(7) |
Met de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie van 17 september 2009 (7) kondigde de Commissie tevens de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van compenserende maatregelen aan op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (8). |
5. Onderzoek
5.1. Onderzoektijdvak
(8) |
Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”). |
5.2. Bij het onderzoek betrokken partijen
(9) |
De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers en de vertegenwoordigers in het land van uitvoer van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(10) |
Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord. |
(11) |
Wegens het kennelijk grote aantal niet-verbonden importeurs werd in overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening besloten na te gaan of een steekproef moest worden gebruikt. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen op grond van artikel 17 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Geen van de niet-verbonden importeurs meldde zich echter aan om aan het onderzoek mee te werken. Er hoefde derhalve geen steekproef te worden samengesteld. |
(12) |
De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. Van drie groepen producenten in de Unie (de indieners van het verzoek), één producent-exporteur en 17 gebruikers werd een antwoord ontvangen. Geen van de importeurs heeft bij de steekproefprocedure gereageerd en er waren geen andere importeurs die de Commissie informatie verschaften of zich tijdens het onderzoek kenbaar maakten. |
(13) |
Slechts een van de twee bekende producenten-exporteurs in India, HEG Limited („HEG”), heeft de vragenlijst beantwoord en daardoor volledige medewerking aan het onderzoek verleend. In dit verband moet erop worden gewezen dat de volledige officiële naam van deze onderneming bij het oorspronkelijke onderzoek Hindustan Electro Graphite Limited luidde. De onderneming heeft haar naam later gewijzigd in HEG Limited. De andere producent-exporteur die aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkte, Graphite India Limited („GIL”), besloot bij dit nieuwe onderzoek geen vragenlijst in te vullen. |
(14) |
De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de dumping en daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. Bij onderstaande belanghebbenden werd ter plaatse een controle uitgevoerd:
|
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(15) |
Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 11 00, en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8545 90 90, tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India („het betrokken product”). |
(16) |
Bij het nieuwe onderzoek werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld dat het betrokken product en de door de producent-exporteur vervaardigde producten die deze op de binnenlandse markt van India verkoopt, alsook de door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte producten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt; zij worden derhalve als soortgelijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd. |
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING
(17) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen indien de bestaande maatregelen vervallen. |
1. Algemeen
(18) |
Een van de producenten-exporteurs in India heeft zijn medewerking verleend. De andere bekende producent-exporteur heeft niet aan het onderzoek meegewerkt. |
(19) |
Een vergelijking van de omvang van de uitvoer door de medewerkende producent-exporteur met de totale omvang van de uitvoer uit India naar de Unie toonde aan dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO het overgrote deel van de totale EU-invoer uit India voor zijn rekening nam. De mate van medewerking werd dan ook als hoog beschouwd. |
2. Invoer met dumping in het TNO
2.1. Normale waarde
(20) |
Ingevolge artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de verkoop van het soortgelijke product door de medewerkende Indiase producent-exporteur aan onafhankelijke afnemers in het binnenland representatief was, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid. |
(21) |
Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke soorten van het soortgelijke product die door de onderneming op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten. De soorten grafietelektrodesystemen werden aan de hand van de volgende criteria bepaald: i) of ze met of zonder nippel worden verkocht, ii) de diameter en iii) de lengte. |
(22) |
De medewerkende producent-exporteur beweerde dat bij de vaststelling van identieke of rechtstreeks vergelijkbare soorten grafietelektrodesystemen ook rekening moet worden gehouden met het feit dat deze systemen van uiteenlopende cokeskwaliteiten zijn vervaardigd (cokes is de basisgrondstof). Er werd inderdaad bevestigd dat de onderneming in het productieproces twee verschillende soorten cokes gebruikte: ingevoerde „needle coke” die van betere kwaliteit is en de gewone cokes die op de Indiase markt wordt gekocht. Er werd eveneens bevestigd dat de soort cokes die gebruikt wordt, bepalend is voor de productiekosten en de prijs van het eindproduct. |
(23) |
Met het oog op een billijke vergelijking heeft de Commissie voor de dumpingberekening elke productsoort opgesplitst in laagwaardige en hoogwaardige producten. |
(24) |
Voorts werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van de medewerkende producent-exporteur voor elke productsoort representatief was, d.w.z. of de totale in het binnenland verkochte hoeveelheid van elke productsoort ten minste 5 % uitmaakte van de totale aan de Unie verkochte hoeveelheid van dezelfde soort. Voor de productsoorten waarvan de verkochte hoeveelheid representatief was, werd vervolgens in overeenstemming met artikel 2, lid 4, van de basisverordening nagegaan of die verkoop in het kader van normale handelstransacties plaatsvond. |
(25) |
Om na te gaan of de representatieve binnenlandse verkoop van elke productsoort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers van de betrokken soort vastgesteld. In alle gevallen waarin de binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort in voldoende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoop van die soort tijdens het TNO. |
(26) |
Voor de overige productsoorten, waarvan de binnenlandse verkoop niet representatief was of niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde in overeenstemming met artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening vastgesteld. Daartoe werd bij de productiekosten van de uitgevoerde soorten, zo nodig na correctie, een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst opgeteld; dit percentage werd in overeenstemming met de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de producent-exporteur op wie het onderzoek betrekking heeft. |
2.2. Uitvoerprijs
(27) |
Aangezien alle uitvoer naar de Unie door de medewerkende producent-exporteur in India rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers ging, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het betrokken product. |
2.3. Vergelijking
(28) |
De vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs geschiedde op basis van de prijs af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd in overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Daartoe werd, waar dat van toepassing en gerechtvaardigd was, gecorrigeerd voor verschillen in vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, financiële kosten, bankkosten en door de indiener van het verzoek betaalde antidumpingrechten. |
(29) |
De medewerkende Indiase producent-exporteur beweerde dat het Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”) in zijn geval in feite een regeling voor de terugbetaling van rechten is, aangezien de DEPBS-vergunningen alleen worden gebruikt voor de invoerrechten op de voor de productie van grafietelektrodesystemen gebruikte grondstoffen. De kosten van de invoerrechten op grondstoffen worden derhalve terugbetaald wanneer het product wordt uitgevoerd, waardoor de uitvoerprijs lager is. Volgens de onderneming moesten de binnenlandse prijzen derhalve worden gecorrigeerd, aangezien de terugbetaling van rechten niet op deze prijzen van invloed is. In tegenstelling tot deze bewering bleek uit het onderzoek echter dat de onderneming zowel voor de productie van grafietelektrodesystemen voor de uitvoer als voor die voor de binnenlandse markt de rechtenvrij ingevoerde grondstoffen gebruikt. Het DEPBS is daarom niet van invloed op het verschil tussen de binnenlandse prijs en de uitvoerprijs en er kan dan ook geen correctie worden toegestaan. |
2.4. Dumpingmarge
(30) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Op grond van deze methode werd voor de medewerkende producent-exporteur een dumpingmarge van 11-12 % vastgesteld. |
(31) |
In haar opmerkingen na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het de bedoeling was handhaving van de bestaande maatregelen aan te bevelen, kwam de betrokken onderneming met het argument dat de berekening van de dumpingmarge op basis van maar vier van de twaalf maanden van het TNO afweek van de methode die bij het oorspronkelijke onderzoek was toegepast, toen alle twaalf maanden van het onderzoektijdvak in aanmerking werden genomen. Derhalve zou de toegepaste berekeningsmethode de dumpingmarge kunstmatig hebben verhoogd. |
(32) |
Er wordt aan herinnerd dat het bij nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van een maatregel gebruikelijk is dat de Commissie zich baseert op vier maanden van het TNO om vast te stellen of dumping wordt voortgezet en of herhaling van dumping waarschijnlijk is. Bij het onderzoek ter plaatse werd bevestigd dat de vier maanden representatief waren voor de volledige periode van twaalf maanden. Daartoe werden de kosten en prijzen voor de vier maanden vergeleken met die voor de overige acht maanden. Bovendien werd voor de vier maanden de laatste maand van elk kwartaal genomen, zodat ze gelijkelijk over de periode van twaalf maanden verdeeld waren. De Commissie bestrijdt derhalve dat de toegepaste methode de definitieve bevinding met betrekking tot dumping in het TNO heeft gewijzigd en de dumpingmarge kunstmatig heeft verhoogd. |
(33) |
Voor de tweede bekende producent-exporteur in India kon geen dumpingmarge worden berekend, aangezien deze producent niet aan het onderzoek meewerkte. Volgens de gegevens in het verzoek voerde deze onderneming echter ook tegen dumpingprijzen naar de Unie uit. Aangezien de meeste uitvoer uit India voor rekening komt van de medewerkende Indiase producent, van wie werd vastgesteld dat hij zich schuldig maakte aan dumping, en de gemiddelde prijs van het uit India ingevoerde betrokken product volgens Eurostat lager is dan de gemiddelde uitvoerprijs van de medewerkende onderneming, wordt bevestigd dat er op landniveau sprake is van dumping. |
3. Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken
(34) |
In aansluiting op de analyse waaruit bleek dat er in het TNO sprake was van dumping, werd nagegaan hoe waarschijnlijk het was dat herhaling van dumping zou plaatsvinden. Aangezien slechts een producent-exporteur in India aan dit onderzoek meewerkte, zijn onderstaande conclusies gebaseerd op de gegevens van die onderneming en, in overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening, op de beschikbare feiten, namelijk de gegevens van Eurostat en die in het verzoek om een nieuw onderzoek. |
(35) |
Hiervoor werden de volgende elementen onderzocht: de reservecapaciteit van de Indiase producenten-exporteurs, de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor de Indiase producenten en de prijzen van de uitvoer naar derde landen. |
3.1. Reservecapaciteit van de exporteurs
(36) |
Uit het onderzoek bleek dat de medewerkende Indiase producent-exporteur over reservecapaciteit beschikt. Voorts heeft de onderneming algemeen bekendgemaakt dat zij haar huidige capaciteit wil uitbreiden. Daarbij komt nog dat zij exportgericht is: haar omzet kwam in het TNO voornamelijk voort uit de uitvoer en de Unie is ondanks de geldende maatregelen nog altijd een belangrijke uitvoerbestemming. |
(37) |
De tweede Indiase producent-exporteur heeft volgens de gegevens in het verzoek zijn capaciteit sinds de instelling van maatregelen al aanzienlijk uitgebreid en wil deze nog verder vergroten. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat ten minste een deel van deze extra capaciteit bij intrekking van de maatregelen voor uitvoer naar de Unie zal worden gebruikt. |
3.2. Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
(38) |
De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie blijkt ook uit het feit dat de instelling van antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen geen halt heeft toegeroepen aan de expansie van de Indiase uitvoer. Integendeel, de Indiase exporteurs hebben hun uitvoer de afgelopen drie jaar meer dan verdubbeld en hun marktaandeel in de Unie zelfs meer dan verdrievoudigd. In dit verband moet er ook op worden gewezen dat de prijzen op de markt van de Unie in diezelfde periode met 40 % zijn gestegen. |
3.3. Prijzen van de uitvoer naar derde landen
(39) |
Het onderzoek heeft aangetoond dat het niveau van de door de medewerkende onderneming gehanteerde prijzen af fabriek bij uitvoer naar derde landen in het TNO lager was dan dat van zijn prijzen bij uitvoer naar de Unie, waarvan werd vastgesteld dat het dumpingprijzen waren. Er kan daarom worden aangenomen dat de medewerkende producent-exporteur bij intrekking van de maatregelen ten minste een deel van zijn uitvoer naar de Unie zal verleggen, daar deze een aantrekkelijke markt voor hem is. |
3.4. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping
(40) |
Gezien de hierboven beschreven bevindingen kan worden geconcludeerd dat de uitvoer uit India nog steeds met dumping plaatsvindt en dat voortzetting van dumping op de markt van de Unie waarschijnlijk is als de huidige antidumpingmaatregelen worden opgeheven. De huidige reservecapaciteit in India en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie zijn voor de Indiase producenten-exporteurs, althans voor de medewerkende producent-exporteur, immers een reden hun uitvoer met dumping naar de Unie verder op te voeren. |
D. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE
1. Productie in de Unie
(41) |
In de Unie wordt het soortgelijke product vervaardigd door vijf ondernemingen of groepen van ondernemingen, waarvan de productie de totale productie van het soortgelijke product in de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening vormt. |
2. Bedrijfstak van de Unie
(42) |
Twee van de vijf groepen van ondernemingen hebben het verzoek niet ondersteund en hebben geen vragenlijst ingevuld en dus niet aan het onderzoek meegewerkt. De volgende drie groepen van ondernemingen hebben het verzoek ingediend en zich bereid verklaard mee te werken: Graftech International, SGL Carbon GmbH en Tokai ERFTCARBON GmbH. |
(43) |
Zoals al in overweging 4 is gezegd, zijn deze drie groepen goed voor een groot deel van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie, omdat zij meer dan 90 % van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie vertegenwoordigen. Zij worden dus als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna als „de bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid. |
E. SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE
1. Opmerking vooraf
(44) |
Aangezien slechts een Indiase producent-exporteur van het betrokken product aan het onderzoek meewerkte, worden de gegevens over de invoer van het betrokken product uit India naar de Europese Unie niet in precieze cijfers weergegeven om ingevolge artikel 19 van de basisverordening de vertrouwelijkheid ervan te beschermen. |
(45) |
De situatie van de grafietelektrode-industrie hangt nauw samen met die van de staalsector, omdat grafietelektroden hoofdzakelijk in de elektrostaalindustrie worden gebruikt. In dit verband zij opgemerkt dat de marktvoorwaarden in de staalsector, en daardoor ook in de grafietelektrode-industrie, in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 zeer gunstig waren. |
(46) |
De verkoop van grafietelektroden houdt ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Leveringscontracten voor grafietelektroden, met prijzen en hoeveelheden, worden echter doorgaans voor zes tot twaalf maanden gesloten. Daarom duurt het gewoonlijk enige tijd voor ontwikkelingen van het verkoopvolume door veranderingen in de vraag zichtbaar worden in de prijzen. |
2. Verbruik in de Unie
(47) |
Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, een schatting van de verkoop door de andere producenten in de Unie op de markt van de Unie, invoergegevens van Eurostat en gegevens die op grond van artikel 14, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek (9) werd sommige invoer buiten beschouwing gelaten, omdat op basis van de beschikbare gegevens bleek dat deze niet het betrokken product betrof. |
(48) |
Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af; deze daling vond vooral plaats tussen 2008 en het eind van het TNO. Hierbij moet worden opgemerkt dat het verbruik in de Unie door de zeer gunstige marktvoorwaarden aan het begin van de beoordelingsperiode op een zeer hoog niveau lag en tussen het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek en 2006 met 30 % was gestegen. Tabel 1
|
3. Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit India
(49) |
De omvang van de invoer van oorsprong uit India („het betrokken land”) is gedurende de beoordelingsperiode gestaag met 143 procentpunten gestegen en bereikte in het TNO een niveau van 5 000 tot 7 000 t. Het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land is tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdrievoudigd en bereikte een niveau van rond 5 %. Ondanks de sterk teruglopende vraag bleef het marktaandeel in het TNO toenemen. De prijzen van de invoer uit het betrokken land stegen in de beoordelingsperiode met 52 % en volgden daarmee de ontwikkeling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie; zij lagen daar echter consequent onder. In tabel 2 worden om redenen van vertrouwelijkheid geen exacte cijfers gegeven, omdat er in India maar twee bekende producenten-exporteurs zijn. Tabel 2
|
4. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
(50) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren. |
4.1. Productie
(51) |
De productie lag in het TNO 29 % lager dan in 2006. Eerst nam de productie van de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en 2007 met 2 % toe, waarna zij met name in het TNO scherp daalde. Tabel 3
|
4.2. Capaciteit en bezettingsgraad
(52) |
De productiecapaciteit is in de periode van 2006 tot het eind van het TNO marginaal gedaald (met in totaal 2 %). Aangezien in 2008 en met name in het TNO ook de productie daalde, lag de bezettingsgraad aan het eind van het TNO 25 procentpunten onder het niveau van 2006. Tabel 4
|
4.3. Voorraden
(53) |
In 2007 lagen de eindvoorraden van de bedrijfstak van de Unie op hetzelfde niveau als in 2006, maar in 2008 daalden zij met 10 %. In het TNO stegen zij weer iets, maar bleven zij toch 5 % onder het niveau van 2006. Tabel 5
|
4.4. Omvang van de verkoop
(54) |
De verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 39 % af. Aan het begin van de beoordelingsperiode lag hij zeer hoog, bijna 70 % hoger dan in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. In 2007 en 2008 nam de omvang van de verkoop licht af maar bleef toch op een relatief hoog niveau (in 2008 lag hij nog altijd 47 % boven het niveau in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek). Tussen 2008 en het eind van het TNO vond evenwel een sterke daling plaats (met bijna een derde). Tabel 6
|
4.5. Marktaandeel
(55) |
Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO geleidelijk met in totaal bijna 16 procentpunten gedaald (van 84,6 % tot 68,7 %). Tabel 7
|
4.6. Groei
(56) |
Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde met bijna 16 procentpunten, terwijl dat van de betrokken invoer met 3,4 procentpunten steeg. |
4.7. Werkgelegenheid
(57) |
De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO met 7 % afgenomen. Tabel 8
|
4.8. Productiviteit
(58) |
De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar, nam tussen 2006 en het eind van het TNO met 24 % af. In 2007 en 2008 nam zij iets toe, maar in het TNO daalde zij met bijna 25 %. Tabel 9
|
4.9. Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen
(59) |
De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie hebben zich positief ontwikkeld en zijn in de beoordelingsperiode met 40 % gestegen. Dit komt door i) het algemene prijspeil op de markt, ii) de noodzaak hogere productiekosten terug te verdienen en iii) de wijze waarop de prijzen in leveringscontracten worden vastgesteld. |
(60) |
In 2007 en 2008 kon de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen verhogen omdat de marktprijzen voor grafietelektroden algemeen stegen als gevolg van de aanhoudend sterke vraag. Die sterke vraag was het gevolg van de zeer gunstige marktvoorwaarden die tot het vierde kwartaal van 2008 in de staalsector heersten (zie overweging 45). |
(61) |
Een andere reden waarom de prijzen in 2007 en 2008 stegen, waren de hogere productiekosten, en met name de hogere grondstofprijzen. Tussen 2006 en 2008 stegen deze kosten met 23 %. De bedrijfstak van de Unie kon deze stijging echter doorberekenen door zijn prijzen aanzienlijk te verhogen (+ 33 %). |
(62) |
In het TNO stegen de prijzen nog altijd, maar wel minder sterk (+ 5 %). Dat tijdens een periode van afnemende vraag de prijzen niet daalden, is te verklaren door de wijze waarop leveringscontracten op de markt tot stand komen en door het feit dat de meeste contracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten. Zoals in overweging 46 al is gezegd, houdt de verkoop van grafietelektroden ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden voor perioden van zes tot twaalf maanden worden gesloten, kan tot gevolg hebben dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Bij de onderhandeling over contracten wordt uitgegaan van de verwachte verkoop, die kan afwijken van de werkelijke verkoop, zodat de ontwikkeling van de prijzen in een bepaalde periode niet gelijk hoeft op te gaan met die van de verkoop in die periode. Dat was het geval in het TNO, toen de verkoop inzakte terwijl de prijzen hoog bleven omdat de meeste leveringscontracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten en sommige voor 2008 geplande leveringen pas in 2009 werden uitgevoerd. De prijsstijging met 5 % tijdens het TNO was evenwel niet voldoende om de kostenstijging (+ 13 %) te compenseren, wat in de voorgaande perioden wel mogelijk was. Na het TNO werd opnieuw over de prijzen onderhandeld, die toen op een lager niveau werden vastgesteld. |
(63) |
Zoals al in overweging 49 is uitgelegd, was de ontwikkeling van de prijzen van de invoer uit het betrokken land vergelijkbaar met die van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, maar lagen de prijzen van de invoer steeds op een lager niveau. Tabel 10
|
4.10. Lonen
(64) |
Tussen 2006 en het eind van het TNO steeg het gemiddelde loon per werknemer met 15 %. Tabel 11
|
4.11. Investeringen
(65) |
Tussen 2006 en het eind van het TNO namen de jaarlijkse investeringen door de bedrijfstak van de Unie in het betrokken product met 37 % toe. In het TNO werd echter 14 % minder geïnvesteerd dan in 2008. Tabel 12
|
4.12. Winstgevendheid en rendement van investeringen
(66) |
Hoewel de kosten in de beoordelingsperiode met 40 % stegen, slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn prijzen tussen 2006 en 2007 zodanig te verhogen dat de kostenstijging meer dan gecompenseerd werd. Hierdoor steeg de winst van 19 % in 2006 tot 26 % in 2007. Van 2007 tot 2008 stegen de prijzen en kosten in gelijke mate, zodat de winstmarge van de bedrijfstak van de Unie onveranderd bleef. In het TNO daalde de winst weer naar 19 % door het effect van de lagere bezettingsgraad en de hogere grondstofprijzen op de kosten. In 2009 daalde de winst verder, omdat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen naar beneden moest bijstellen in verband met de algemene daling van de verkoopprijzen in de grafietelektrodemarkt, die het gevolg was van de krimpende vraag in de staalsector. |
(67) |
Het rendement van investeringen steeg van 71 % in 2006 tot 103 % in 2007. In 2008 steeg het zelfs tot 119 %, waarna het in het TNO inzakte tot 77 %. Over de gehele periode genomen steeg het rendement van investeringen tussen 2006 en het eind van het TNO met slechts 6 procentpunten. Tabel 13
|
4.13. Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken
(68) |
De nettokasstroom uit ondernemingsactiviteiten nam tussen 2006 en 2007 toe. Deze stijging zette zich in 2008 voort maar sloeg in het TNO om in een daling. Over de gehele periode genomen was de kasstroom aan het eind van het TNO 28 % groter dan aan het begin van de beoordelingsperiode. |
(69) |
Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite had om kapitaal aan te trekken, wat met name komt doordat sommige producenten deel uitmaken van een grotere groep van ondernemingen. Tabel 14
|
4.14. Hoogte van de dumpingmarge
(70) |
Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit India kan het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd. |
4.15. Herstel van de gevolgen van vroegere subsidiëring en dumping
(71) |
De hierboven onderzochte indicatoren wijzen erop dat de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie enigermate is verbeterd nadat in 2004 definitieve compenserende en antidumpingmaatregelen waren ingesteld. Vooral tussen 2006 en 2008 heeft de bedrijfstak van de Unie van hogere prijzen en een hogere winstmarge kunnen profiteren. Dit was te danken aan de zeer gunstige marktvoorwaarden waardoor een hoog prijs- en winstpeil mogelijk bleef, ook al zag de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel slinken (zie overweging 55). In dezelfde periode nam het marktaandeel van de invoer uit India echter ondanks de maatregelen toe en lagen de prijzen van de ingevoerde producten uit India onder die van de producten van de bedrijfstak van de Unie. In het TNO begon de winst voor de bedrijfstak van de Unie al terug te lopen en in 2009 daalde zij verder als gevolg van de hogere kosten en beperkte prijsverhogingen. |
5. Gevolgen van de invoer met dumping en andere factoren
5.1. Gevolgen van de invoer met dumping
(72) |
Terwijl het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode afnam, is de invoer uit het betrokken land meer dan verdubbeld en is het marktaandeel van die invoer meer dan verdrievoudigd (zie overweging 49). De compenserende en antidumpingrechten daargelaten, is er in het TNO sprake van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit het betrokken land, ook al is dat met minder dan 2 %. |
5.2. Gevolgen van de economische crisis
(73) |
Door de zeer gunstige marktvoorwaarden die in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 in de staal- en aanverwante industrieën, met inbegrip van de grafietelektrode-industrie, heersten, bevond de bedrijfstak van de Unie zich aan het begin van de economische crisis eind 2008 in een relatief gezonde economische toestand. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden doorgaans voor 6 tot twaalf maanden worden gesloten, betekent dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Aangezien over de contracten voor het TNO werd onderhandeld op een tijdstip waarop de consequenties van de economische crisis niet te voorzien waren, had deze crisis tijdens het TNO voornamelijk gevolgen voor de hoeveelheden, omdat gevolgen voor de prijzen pas na enige tijd voor de bedrijfstak van de Unie merkbaar worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook in de periode van gunstige economische omstandigheden enigszins verslechterde, omdat hij marktaandeel moest afstaan aan de invoer uit het betrokken land. Deze verslechtering had geen ernstiger gevolgen omdat er een sterke vraag was in 2007-2008 waardoor de bedrijfstak van de Unie een hoog productie- en verkooppeil kon handhaven en ook omdat de prijzen door het hierboven beschreven vertraagde effect hoog konden blijven terwijl de productie- en verkoophoeveelheden afnamen. |
5.3. Invoer uit andere landen
(74) |
Omdat in de gegevens van Eurostat op GN-codeniveau ook de invoer van andere producten dan het onderzochte product is begrepen, is onderstaande analyse gebaseerd op de invoergegevens op Taric-codeniveau, aangevuld met gegevens die ingevolge artikel 14, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Een deel van de invoer werd buiten beschouwing gelaten omdat het hierbij volgens de beschikbare gegevens niet om het onderzochte product ging. |
(75) |
Volgens schattingen zijn de uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden met 63 % gestegen van ongeveer 11 000 t in 2006 tot ongeveer 18 500 t in het TNO. Het marktaandeel van de invoer uit die landen nam toe van 6,6 % in 2006 tot 14,4 % in het TNO. De gemiddelde prijs ervan steeg tussen 2006 en het eind van het TNO met 42 %. Er werd voornamelijk ingevoerd uit de Volksrepubliek China („VRC”), Rusland, Japan en Mexico; dit waren de enige landen met een individueel marktaandeel van meer dan 1 % in het TNO. In onderstaande overwegingen wordt nader ingegaan op de invoer uit deze landen. Het gezamenlijk marktaandeel van de invoer uit negen andere landen bedroeg slechts zo’n 2 %; deze invoer werd niet verder onderzocht. |
(76) |
Het marktaandeel van de invoer uit de VRC nam in de beoordelingsperiode met 2,4 procentpunten toe (van 0,2 % tot 2,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die onder die van de bedrijfstak van de Unie en ook onder die van de invoer van oorsprong uit India lagen. |
(77) |
Het marktaandeel van de invoer uit Rusland nam in de beoordelingsperiode met 4,2 procentpunten toe (van 1,9 % tot 6,1 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die iets onder die van de bedrijfstak van de Unie lagen, maar hoger waren dan die van de invoer van oorsprong uit India. |
(78) |
Het marktaandeel van de invoer uit Japan nam in de beoordelingsperiode met 0,4 procentpunten af (van 2,0 % tot 1,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die vergelijkbaar waren met, of hoger waren dan, die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook hoger dan de prijzen van de invoer van oorsprong uit India. |
(79) |
Het marktaandeel van de invoer uit Mexico nam in de beoordelingsperiode met 1,0 procentpunt toe (van 0,9 % tot 1,9 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die hoger waren dan die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook dan die van de invoer van oorsprong uit India. |
(80) |
De conclusie luidt dus dat niet kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling van de invoer uit de VRC en Rusland tot op zekere hoogte heeft bijgedragen aan de afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Daar de uit de invoerstatistiek beschikbare gegevens echter zeer algemeen zijn en het daardoor onmogelijk is een prijsvergelijking per productsoort te maken, zoals op basis van de door de producent-exporteur verstrekte gedetailleerde informatie voor India wel kon worden gedaan, kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke gevolgen de invoer uit de VRC en uit Rusland precies had. Tabel 15
|
6. Conclusie
(81) |
Zoals al in overweging 49 is aangegeven, is de omvang van de invoer uit het betrokken land tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdubbeld. Aangezien het verbruik in diezelfde periode met bijna 25 % afnam, heeft dit geleid tot een forse toename van het marktaandeel van de Indiase exporteurs (van 1,5 % in 2006 tot ongeveer 5 % in het TNO). Het feit dat de prijzen van de Indiase uitvoer naar de Unie als gevolg van de algemeen hoge marktprijzen aanzienlijk zijn gestegen in de beoordelingsperiode, neemt niet weg dat de Indiase exporteurs nog altijd de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden. |
(82) |
Ondanks de compenserende en antidumpingmaatregelen die van kracht waren, hebben enkele belangrijke indicatoren zich tussen 2006 en het eind van het TNO negatief ontwikkeld: de productie en verkoop liepen met respectievelijk 29 % en 39 % terug, de bezettingsgraad nam met 28 % af, waarna ook het aantal werknemers en de productiviteit daalden. Hoewel een deel van deze negatieve ontwikkelingen wellicht valt te verklaren uit de sterke daling van het verbruik met bijna 25 % in de beoordelingsperiode, moet de forse afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (– 15,9 procentpunten tussen 2006 en het eind van het TNO) ook worden gezien in het licht van het voortdurend toenemende marktaandeel van de invoer uit India. |
(83) |
Het relatief hoge winstniveau in het TNO was vooral het gevolg van het aanhoudend hoge prijspeil (de redenen hiervoor zijn nader uitgelegd in overweging 62). De conclusie luidt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode algemeen is verslechterd en dat de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO ondanks de op dat moment relatief hoge winst in een kwetsbare toestand verkeerde, omdat hij bij zijn pogingen om, in een situatie van zwakkere vraag, de omvang van zijn verkoop op peil te houden en een voldoende hoog prijsniveau te handhaven werd gehinderd door de toenemende aanwezigheid van invoer met dumping uit India. |
F. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HET VOORTDUREN EN OPNIEUW OPTREDEN VAN SCHADE
1. Opmerkingen vooraf
(84) |
Zoals al is opgemerkt, heeft de bedrijfstak van de Unie zich door de instelling van antidumpingmaatregelen slechts ten dele van de geleden schade kunnen herstellen. Toen in het TNO een eind kwam aan het hoge verbruik in de Unie waarvan eerder in de beoordelingsperiode sprake was, bevond de bedrijfstak van de Unie zich in een zwakke en kwetsbare situatie en had hij nog altijd te kampen met de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping uit India. In het bijzonder was de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO niet goed in staat de hogere kosten door te berekenen. |
2. Relatie tussen de omvang en de prijzen van de uitvoer naar derde landen en de omvang en de prijzen van de uitvoer naar de Unie
(85) |
De gemiddelde prijs van de Indiase uitvoer naar niet-EU-landen bleek onder de gemiddelde prijs van de uitvoer naar de Unie en ook onder de prijzen op de binnenlandse markt te liggen. Het grootste deel van de totale uitvoer van de Indiase exporteur ging naar niet-EU-landen. Daarom wordt het aannemelijk geacht dat Indiase exporteurs bij intrekking van de maatregelen een aanzienlijk deel van hun uitvoer naar andere derde landen zullen verleggen naar de aantrekkelijkere markt van de Unie, waarschijnlijk tegen prijzen die lager zijn dan de huidige prijs van de uitvoer naar de Unie, ook al liggen zij boven het niveau van de prijzen voor derde landen. |
3. Onbenutte capaciteit en voorraden op de Indiase markt
(86) |
De medewerkende Indiase producent had een grote reservecapaciteit en wilde deze in 2010/2011 nog vergroten. Hij heeft dus de capaciteit om aanzienlijk meer naar de Unie te gaan uitvoeren, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt extra productie kunnen absorberen. |
(87) |
In zijn opmerkingen na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen voerde de medewerkende Indiase producent aan dat de economische crisis en het daarmee samenhangende inzakken van de vraag de voornaamste redenen voor zijn reservecapaciteit waren. Een aanzienlijk deel hiervan kan echter worden toegeschreven aan de forse uitbreiding van de capaciteit die de onderneming tussen 2006 en het eind van het TNO doorvoerde. Voorts heeft de onderneming plannen aangekondigd om haar capaciteit nog verder te vergroten. Daarbij komt nog dat een andere, niet-medewerkende, Indiase producent, die een vergelijkbare capaciteit en bezettingsgraad heeft, onlangs ook heeft laten weten dat hij zijn capaciteit zelfs nog meer wil uitbreiden. |
4. Conclusie
(88) |
De producenten in het betrokken land hebben de capaciteit om meer naar de Uniemarkt te gaan uitvoeren of om hun uitvoer naar die markt te verleggen. Bovendien zijn de prijzen van de Indiase uitvoer naar derde landen lager dan die van de uitvoer naar de Unie. Het onderzoek heeft aangetoond dat de prijzen van de medewerkende producent-exporteur voor het betrokken product lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie, uitgaande van vergelijkbare soorten. Deze prijzen zouden hoogstwaarschijnlijk nog verder worden verlaagd om ze in lijn te brengen met de lagere prijzen die aan derde landen in rekening worden gebracht. De combinatie van dergelijk prijsgedrag en het vermogen van de exporteurs in het betrokken land om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product aan de Uniemarkt te leveren, zou naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect hebben op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(89) |
Zoals hierboven is aangetoond, blijft de situatie van de bedrijfstak van de Unie zwak en kwetsbaar. Indien de bedrijfstak van de Unie te kampen krijgt met grotere hoeveelheden invoer met dumping uit het betrokken land, zal dat waarschijnlijk leiden tot een dusdanige verslechtering van zijn verkoop, marktaandeel, verkoopprijzen, en daardoor van zijn financiële situatie, dat de niveaus van het oorspronkelijke onderzoek weer worden bereikt. Op grond hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de nu al kwetsbare situatie en tot het opnieuw optreden van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
G. BELANG VAN DE UNIE
1. Inleiding
(90) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de hele Unie. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers. |
(91) |
Bij het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat waarbij een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben. |
(92) |
Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de vastgestelde waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade veroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is. |
2. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(93) |
De bedrijfstak van de Unie heeft bewezen structureel levensvatbaar te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie na de instelling van antidumpingmaatregelen in 2004. Met name het feit dat de bedrijfstak van de Unie zijn winstgevendheid in de paar jaar voor het TNO kon vergroten, staat in schril contrast met de situatie zoals die voor de instelling van maatregelen was. De bedrijfstak van de Unie heeft in de beoordelingsperiode echter voortdurend aan marktaandeel ingeboet, terwijl het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land juist aanzienlijk toenam. Zonder maatregelen had de bedrijfstak van de Unie zich nu waarschijnlijk in een nog ongunstiger situatie bevonden. |
3. Belang van de importeurs/gebruikers
(94) |
Geen van de negen niet-verbonden importeurs met wie contact werd opgenomen, bleek bereid mee te werken. |
(95) |
Zeventien gebruikers waren bereid mee te werken en vulden een vragenlijst in. Terwijl de meesten van hen al een aantal jaar geen grafietelektroden meer uit India hadden gekocht en derhalve met betrekking tot een mogelijke voortzetting van de maatregelen een neutrale positie innamen, hebben zes gebruikers, ten minste tot op zekere hoogte, wel Indiase elektroden gebruikt. Vier gebruikers beweerden dat voortzetting van de maatregelen een negatief effect op hun concurrentievermogen zou hebben. Een van de verenigingen (Eurofer) was sterk gekant tegen voortzetting van de maatregelen en beweerde dat deze tot gevolg hadden dat de Indiase exporteurs zich grotendeels uit de Uniemarkt terugtrokken. Volgens haar zou voortzetting van de maatregelen staalproducenten belemmeren bij de ontwikkeling van alternatieve bevoorradingsbronnen en zou de bedrijfstak van de Unie hierdoor zijn dominante positie, die praktisch neerkomt op een duopolie, kunnen behouden. De ontwikkeling van de invoer uit India na de instelling van de maatregelen laat echter duidelijk zien dat een dergelijke terugtrekking niet heeft plaatsgevonden; integendeel, de invoer uit India is in de beoordelingsperiode juist aanzienlijk toegenomen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat steeds meer grafietelektroden uit andere derde landen de markt van de Unie binnenkomen. Wat de sterkte van de marktpositie van de bedrijfstak van de Unie betreft, wordt eraan herinnerd dat zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met bijna 16 procentpunten is gedaald (zie overweging 55). Tot slot heeft de betrokken vereniging zelf toegegeven dat grafietelektroden slechts een relatief klein deel van de totale kosten van staalfabrikanten uitmaken. |
(96) |
Voorts wordt eraan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikers (10). Ondanks vijf jaar maatregelen zijn de importeurs/gebruikers in de Unie hun elektroden onder meer uit India blijven betrekken. Ook is er niets naar voren gebracht waaruit zou blijken dat het moeilijk was andere bronnen te vinden. Wat de gevolgen van de instelling van maatregelen voor de gebruikers betreft, werd bij het oorspronkelijke onderzoek bovendien vastgesteld dat een kostenverhoging waarschijnlijk geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikende industrie omdat het aandeel van grafietelektroden in de totale kosten van die industrie te verwaarlozen is. Na de instelling van maatregelen is uit niets het tegendeel gebleken. Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen heeft voor de importeurs/gebruikers in de Unie. |
4. Conclusie
(97) |
Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige antidumpingmaatregelen niet te handhaven. |
H. ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(98) |
Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden. |
(99) |
Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India krachtens artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit ad-valoremrechten bestaan. |
(100) |
De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in de verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”. |
(101) |
Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (11) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90 (Taric-code 8545909010), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.
2. Het antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd, is als volgt:
Onderneming |
Definitief recht (%) |
Aanvullende Taric-code |
Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, West Bengal |
9,4 |
A530 |
HEG Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, Uttar Pradesh |
0 |
A531 |
Alle andere ondernemingen |
8,5 |
A999 |
3. Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
K. PEETERS
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB L 295 van 18.9.2004, blz. 10.
(3) PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4.
(4) PB L 350 van 30.12.2008, blz. 24.
(5) PB C 34 van 11.2.2009, blz. 11.
(6) PB C 224 van 17.9.2009, blz. 20.
(7) PB C 224 van 17.9.2009, blz. 24.
(8) PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.
(9) Zie overweging 88 van Verordening (EG) nr. 1009/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot instelling van voorlopige antisubsidierechten op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 61).
(10) Zie overweging 106 van Verordening (EG) nr. 1009/2004 van de Commissie (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 61) en overweging 22 van Verordening (EG) nr. 1629/2004 van de Raad.
(11) Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.