EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R1185

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1185/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009

PB L 332 van 16.12.2010, p. 1–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 10/03/2017

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2010/1185/oj

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1185/2010 VAN DE RAAD

van 13 december 2010

tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 15, lid 1, artikel 18, en artikel 22, leden 1, 2 en 3,

Gezien het voorstel van de Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antisubsidieonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) stelde de Raad bij Verordening (EG) nr. 1628/2004 (2) een definitief compenserend recht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex85451100, en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex85459090, van oorsprong uit India („de definitieve compenserende maatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 15,7 %; voor één onderneming gold een individueel recht van 7 %.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1629/2004 (3) stelde de Raad een definitief antidumpingrecht in op bepaalde grafietelektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex85451100, en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex85459090, van oorsprong uit India („de definitieve compenserende maatregelen”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 0 %.

(3)

Na een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, dat ambtshalve was geopend, heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1354/2008 (4) de Verordeningen (EG) nr. 1628/2004 en nr. 1629/2004 gewijzigd. De definitieve compenserende rechten werden daarbij vastgesteld op 6,3 % en 7,0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 7,2 % voor alle andere ondernemingen. De definitieve antidumpingrechten werden vastgesteld op 9,4 % en 0 % voor met naam genoemde exporteurs en op 8,5 % voor alle andere ondernemingen.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(4)

Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve compenserende maatregelen op korte termijn zouden vervallen (5), heeft de Commissie op 18 juni 2009 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening ontvangen. Het verzoek werd door drie in de Unie gevestigde producenten van het soortgelijke product ingediend: Graftech International, SGL Carbon GmbH, en Tokai ERFTCARBON GmbH („de indieners van het verzoek”), die een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie voor hun rekening nemen.

(5)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot het voortduren of opnieuw optreden van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(6)

Voor de opening van het nieuwe onderzoek heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 1, en artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid voor overleg uitgenodigd om de situatie ten aanzien van de inhoud van dat verzoek op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken. De Indiase overheid heeft de uitnodiging aangenomen en het overleg heeft op 16 september 2009 plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er werd evenwel nota genomen van de opmerkingen van de Indiase overheid.

3.   Opening van een nieuw onderzoek

(7)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 17 september 2009 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening aangekondigd.

4.   Parallelle onderzoeken

(8)

Met de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie van 17 september 2009 (7) kondigde de Commissie tevens de opening van een nieuwonderzoek in verband met het vervallen van antidumpingmaatregelen aan op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (8).

5.   Onderzoek

5.1.   Onderzoektijdvak

(9)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

5.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(10)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers en de Indiase overheid van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(11)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(12)

Wegens het kennelijk grote aantal niet-verbonden importeurs werd in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening besloten na te gaan of een steekproef moest worden gebruikt. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen op grond van artikel 27 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Geen van de niet-verbonden importeurs meldde zich echter aan om aan het onderzoek mee te werken. Er hoefde derhalve geen steekproef te worden samengesteld.

(13)

De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. Van drie groepen producenten in de Unie (de indieners van het verzoek), één producent-exporteur, 17 gebruikers en de Indiase overheid werd een antwoord ontvangen. Geen van de importeurs heeft bij de steekproefprocedure gereageerd en er waren geen andere importeurs die de Commissie informatie verschaften of zich tijdens het onderzoek kenbaar maakten.

(14)

Slechts een van de twee bekende producenten-exporteurs in India, HEG Limited („HEG”), heeft de vragenlijst beantwoord en daardoor volledige medewerking aan het onderzoek verleend. In dit verband moet erop worden gewezen dat de volledige officiële naam van deze onderneming bij het oorspronkelijke onderzoek Hindustan Electro Graphite Limited luidde. De onderneming heeft haar naam later gewijzigd in HEG Limited. De andere producent-exporteur die aan het oorspronkelijke onderzoek meewerkte, Graphite India Limited („GIL”), besloot bij dit nieuwe onderzoek geen vragenlijst in te vullen.

(15)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring en daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. Bij onderstaande belanghebbenden werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producenten in de Unie:

SGL Carbon GmbH, Wiesbaden en Meitingen, Duitsland;

Graftech Switzerland SA, Bussigny, Zwitserland;

Graftech Iberica S.L., Ororbia, Spanje;

Tokai ERFTCARBON GmbH, Grevenbroich, Duitsland;

b)

producent-exporteur in India:

HEG Limited, Bhopal;

c)

Indiase overheid.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(16)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, momenteel ingedeeld onder GN-code ex85451100, en nippels voor dergelijke elektroden, momenteel ingedeeld onder GN-code ex85459090, tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India („het betrokken product”).

(17)

Bij het nieuwe onderzoek werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld dat het betrokken product en de door de producent-exporteur vervaardigde producten die deze op de binnenlandse markt van India verkoopt, alsook de door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte producten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt; zij worden derhalve als soortgelijk product in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

1.   Inleiding

(18)

Op basis van de informatie in het verzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt:

 

Voor het gehele land geldende regelingen:

a)

Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

 

Regionale regeling:

d)

Electricity Duty Exemption Scheme („EDES”, regeling voor de vrijstelling van elektriciteitsheffing).

(19)

De regelingen in punten a) tot en met c) hierboven zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act nr. 22 van 1992, die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid, die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Voor het TNO in deze zaak zijn twee van die documenten van belang: FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14. Dit laatste document is in april 2009 van kracht geworden. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 vastgelegd in deel I van een procedurehandboek („HOP I 04-09” resp. „HOP I 09-14”). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(20)

De in punt d) hierboven genoemde regeling wordt beheerd door de autoriteiten van de staat Madhya Pradesh.

2.   Advance Authorisation Scheme („AAS”)

(21)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producent in het TNO geen voordelen uit de AAS had ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”)

a)   Rechtsgrond

(22)

De DEPBS wordt in detail beschreven in punt 4.3 van FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 4 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(23)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing van de DEPBS in de praktijk

(24)

Een in aanmerking komende exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Dit percentage wordt vastgesteld op basis van de standaard-input-outputnorm („SION”), waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid ingevoerde inputs die in het uitgevoerde product zouden zijn verwerkt, en van de op die inputs toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze rechten daadwerkelijk zijn betaald.

(25)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur dus welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet. Het percentage voor de berekening van het voordeel is dat wat van toepassing is op het ogenblik van indiening van de uitvoeraangifte. De hoogte van het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

(26)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kunnen DEPBS-kredieten op transactiebasis worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Goederen die met gebruikmaking van DEPBS-kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning twaalf maanden geldig.

(27)

DEPBS-aanvragen worden langs elektronische weg ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. De facto is er geen strikte termijn voor het aanvragen van DEPBS-kredieten. Het elektronische systeem dat voor het beheer van de DEPBS wordt gebruikt, sluit niet automatisch uit dat ook na afloop van de termijnen in hoofdstuk 4.47 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14 aanvragen voor uitvoertransacties kunnen worden ingediend. Zoals in hoofdstuk 9.3 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14 duidelijk wordt bepaald, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht) in overweging worden genomen.

(28)

De medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de DEPBS

(29)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. DEPBS-kredieten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de DEPBS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(30)

Voorts is de DEPBS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(31)

In tegenstelling tot wat door de medewerkende Indiase producent-exporteur wordt beweerd, kan deze regeling niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de DEPBS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS in aanmerking.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(32)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het TNO werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening.

(33)

Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het TNO voor alle uitvoertransacties zijn verworven.

(34)

De medewerkende Indiase producent-exporteur beweerde dat alle verworven DEPBS-kredieten in zijn geval bestemd waren voor de invoer van grondstoffen die alleen voor de vervaardiging van het betrokken product waren gebruikt, ook al is het in principe toegestaan deze kredieten te verkopen of ze voor de invoer van andere grondstoffen te gebruiken. Volgens de onderneming was de DEPBS derhalve een normaal systeem voor de terugbetaling van rechten en gaf alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten aanleiding tot compenserende maatregelen. Dit argument moet echter worden afgewezen, omdat, zoals in overweging 31 al is uitgelegd, de DEPBS niet als toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs kan worden beschouwd, zoals ook door de Indiase overheid werd toegegeven. Daarom is het niet relevant wat de exporteur met de in het kader van deze regeling verkregen kredieten doet. Het voordeel wordt onherroepelijk aan de exporteur toegekend op het ogenblik dat de uitvoertransacties in het kader van deze regeling plaatshebben, niet op het ogenblik waarop hij later van de kredieten gebruikmaakt.

(35)

Wanneer daartoe een gerechtvaardigd verzoek was ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om het krediet te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen.

(36)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van de subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(37)

Gezien het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 5,7 % vastgesteld.

4.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”)

a)   Rechtsgrond

(38)

De EPCGS wordt in detail beschreven in hoofdstuk 5 van FT-policy 04-09 en FT-policy 09-14 en in hoofdstuk 5 van het HOP I 04-09 en het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(39)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(40)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en sinds april 2003 ook tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Sinds april 2000 voorziet de regeling in een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Tot en met 31 maart 2000 gold een effectief recht van 11 % (inclusief een toeslag van 10 %) en voor goederen met een hoge waarde een nulrecht. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van het nieuwe FT-policy 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(41)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(42)

De medewerkende producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de EPCGS

(43)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(44)

Bovendien is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen. De medewerkende producent-exporteur heeft aangevoerd dat EPCGS-subsidies voor de aankoop van kapitaalgoederen waarbij al voor het TNO aan de uitvoerverplichting was voldaan, niet meer als afhankelijk van uitvoerprestaties moeten worden beschouwd. Zij moeten derhalve niet als specifieke subsidies worden behandeld en zouden geen aanleiding moeten geven tot compenserende maatregelen. Dit argument moet evenwel worden afgewezen. Belangrijk daarbij is dat de subsidie zelf afhankelijk is van uitvoerprestaties, d.w.z. dat zij niet was verleend als de onderneming geen uitvoerverplichting was aangegaan.

(45)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(46)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het subsidiebedrag werd rente opgeteld om de volledige waarde van het voordeel in de loop der tijd weer te geven. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het TNO gold, werd daarvoor geschikt geacht.

(47)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening is het subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(48)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,9 % vastgesteld.

5.   Electricity Duty Exemption Scheme („EDES”) — regionale regeling van Madhya Pradesh voor de vrijstelling van elektriciteitsheffing

(49)

In het kader van het stimuleringsbeleid voor de industrie uit 2004 stelt de staat Madhya Pradesh industrieondernemingen die in elektriciteitsopwekking voor intern verbruik investeren, vrij van elektriciteitsheffing.

a)   Rechtsgrond

(50)

De EDES wordt in detail beschreven in kennisgeving nr. 29 van de regering van Madhya Pradesh van 21 juli 2006 en in Ordonnantie nr. 4238-XIII-2006, bijlage C, van 12 juli 2006.

b)   Subsidiabiliteit

(51)

Iedere fabrikant die een bepaald bedrag investeert in de bouw van een elektriciteitscentrale in Madhya Pradesh, komt voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(52)

De EDES verleent vrijstelling van elektriciteitsbelasting — een plaatselijke omzetbelasting die in Madhya Pradesh gewoonlijk verschuldigd is — aan ondernemingen die een bepaald bedrag in de bouw van een elektriciteitscentrale hebben geïnvesteerd. De vrijstelling geldt voor een bepaalde periode, afhankelijk van de waarde van de investering. De regeling is bedoeld om de ontwikkeling van infrastructuur te bevorderen, omdat de staatscentrales niet voldoende elektriciteit aan in Madhya Pradesh gevestigde ondernemingen kunnen leveren. De vrijstelling geldt alleen voor elektriciteitsopwekking voor intern gebruik.

(53)

De medewerkende producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de EDES

(54)

In het kader van de EDES worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De heffingsvrijstelling is een financiële bijdrage van de overheid van Madhya Pradesh, daar deze hierdoor heffingsinkomsten derft. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze vrijstelling een voordeel omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van belasting op de aankoop van elektriciteit verbetert.

(55)

De EDES is niet rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties. Bovendien is zij rechtens niet beperkt tot bepaalde geografische gebieden in Madhya Pradesh of tot bepaalde ondernemingen of bedrijfstakken. Volgens de medewerkende producent-exporteur berust de subsidiabiliteit daarom op objectieve en neutrale economische criteria, zodat de voordelen uit deze regeling als niet-specifiek en dus als niet tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies moeten worden beschouwd.

(56)

Door het gebrek aan medewerking door de overheid van Madhya Pradesh kon de Commissie echter geen duidelijke conclusies trekken over het al dan niet specifieke karakter en de praktische toepassing van deze regeling en over de mate van vrijheid die de verlenende autoriteit bij de toekenning van de vrijstellingen geniet. Omdat niet kon worden vastgesteld of de overheid van Madhya Pradesh voor de toekenning van de subsidie objectieve criteria of voorwaarden hanteert, kan immers niet met zekerheid worden gezegd of aan artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder b), wordt voldaan. Daarom is niet duidelijk of de regeling feitelijk niet specifiek is, ook al is aangetoond dat zij dat rechtens niet is. Daaruit volgt dat deze regeling op grond van artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder c), en artikel 4, lid 2, vierde alinea, van de basisverordening wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(57)

In overeenstemming met artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd de hoogte van de subsidie berekend aan de hand van de niet-betaalde omzetheffing op in het TNO gekochte elektriciteit (de teller) en de totale afzet van de onderneming (de noemer), aangezien de EDES niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en het elektriciteitsgebruik niet beperkt is tot de vervaardiging van het betrokken product.

(58)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur een subsidiepercentage van 0,5 % vastgesteld.

6.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(59)

Voor de onderzochte producent-exporteur bedroegen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, zoals vastgesteld in overeenstemming met de basisverordening, 7,1 % ad valorem. Dat is meer dan de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening genoemde drempel.

(60)

De in deze procedure vastgestelde subsidiemarge komt overeen met die welke bij het meest recente tussentijdse nieuwe onderzoek voor dezelfde producent-exporteur werd vastgesteld (7,2 %).

(61)

Ingevolge artikel 18 van de basisverordening wordt dus geoordeeld dat de subsidiëring in het TNO is voortgezet.

REGELINGEN

AAS

DEPBS

EPCGS

EDES

Totaal

HEG Ltd

n.v.t.

5,7 %

0,9 %

0,5 %

7,1 %

7.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring

(62)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot een voortzetting of herhaling van subsidiëring zou leiden.

(63)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat slechts een van de twee bekende producenten-exporteurs van het betrokken product aan het onderzoek heeft meegewerkt. Er werd vastgesteld dat de medewerkende producent-exporteur in het TNO tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid is blijven ontvangen. De hierboven onderzochte subsidieregelingen verlenen een periodiek terugkerend voordeel en niets wijst erop dat deze programma’s spoedig afgebouwd of gewijzigd zullen worden of dat de medewerkende producent-exporteur ervan af zal zien van deze regelingen te profiteren. Deze regelingen zijn in FT-policy 09-14 gehandhaafd.

(64)

Volgens het verzoek om het nieuwe onderzoek blijft ook de andere bekende producent-exporteur in India voordeel ontvangen uit de hierboven onderzochte subsidieregelingen. Er is geen informatie beschikbaar die op het tegendeel wijst. Daarom wordt geconcludeerd dat de subsidiëring op landniveau voortging.

(65)

Gelet op bovenstaande bevindingen luidt de conclusie dat de subsidiëring tijdens het TNO werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal voortduren.

(66)

Aangezien is aangetoond dat de subsidiëring in het TNO werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal voortduren, hoeft de waarschijnlijkheid van herhaling ervan niet te worden onderzocht.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

1.   Productie in de Unie

(67)

In de Unie wordt het soortgelijke product vervaardigd door vijf ondernemingen of groepen van ondernemingen, waarvan de productie de totale productie van het soortgelijke product in de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening vormt.

2.   Bedrijfstak van de Unie

(68)

Twee van de vijf groepen van ondernemingen hebben het verzoek niet ondersteund en hebben geen vragenlijst ingevuld en dus niet aan het onderzoek meegewerkt. De volgende drie groepen van ondernemingen hebben het verzoek ingediend en zich bereid verklaard mee te werken: Graftech International, SGL Carbon GmbH en Tokai ERFTCARBON GmbH.

(69)

Zoals al in overweging 4 is gezegd, zijn deze drie groepen goed voor een groot deel van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie, omdat zij meer dan 90 % van de totale productie van bepaalde grafietelektrodesystemen in de Unie vertegenwoordigen. Zij worden dus als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna als „de bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Opmerking vooraf

(70)

Aangezien slechts een Indiase producent-exporteur van het betrokken product aan het onderzoek meewerkte, worden de gegevens over de invoer van het betrokken product uit India naar de Unie niet in precieze cijfers weergegeven om ingevolge artikel 29 van de basisverordening de vertrouwelijkheid ervan te beschermen.

(71)

De situatie van de grafietelektrode-industrie hangt nauw samen met die van de staalsector, omdat grafietelektroden hoofdzakelijk in de elektrostaalindustrie worden gebruikt. In dit verband zij opgemerkt dat de marktvoorwaarden in de staalsector, en daardoor ook in de grafietelektrode-industrie, in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 zeer gunstig waren.

(72)

De verkoop van grafietelektroden houdt ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Leveringscontracten voor grafietelektroden, met prijzen en hoeveelheden, worden echter doorgaans voor zes tot twaalf maanden gesloten. Daarom duurt het gewoonlijk enige tijd voor ontwikkelingen van het verkoopvolume door veranderingen in de vraag zichtbaar worden in de prijzen.

2.   Verbruik in de Unie

(73)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, een schatting van de verkoop door de andere producenten in de Unie op de markt van de Unie, invoergegevens van Eurostat en gegevens die op grond van artikel 24, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek (9) werd sommige invoer buiten beschouwing gelaten, omdat op basis van de beschikbare gegevens bleek dat deze niet het betrokken product betrof.

(74)

Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af; deze daling vond vooral plaats tussen 2008 en het eind van het TNO. Hierbij moet worden opgemerkt dat het verbruik in de Unie door de zeer gunstige marktvoorwaarden aan het begin van de beoordelingsperiode op een zeer hoog niveau lag en tussen het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek en 2006 met 30 % was gestegen.

Tabel 1

 

2006

2007

2008

TNO

Totaal verbruik in de Unie (ton)

170 035

171 371

169 744

128 437

Index (2006 = 100)

100

101

100

76

3.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit India

(75)

De omvang van de invoer van oorsprong uit India („het betrokken land”) is gedurende de beoordelingsperiode gestaag met 143 procentpunten gestegen en bereikte in het TNO een niveau van 5 000 tot 7 000 t. Het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land is tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdrievoudigd en bereikte een niveau van rond 5 %. Ondanks de sterk teruglopende vraag bleef het marktaandeel in het TNO toenemen. De prijzen van de invoer uit het betrokken land stegen in de beoordelingsperiode met 52 % en volgden daarmee de ontwikkeling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie; zij lagen daar echter consequent onder. In tabel 2 worden om redenen van vertrouwelijkheid geen exacte cijfers gegeven, omdat er in India maar twee bekende producenten-exporteurs zijn.

Tabel 2

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit het betrokken land (ton)

2 000 tot

3 000

3 000 tot

4 000

7 000 tot

9 000

5 000 tot

7 000

Index (2006 = 100)

100

123

318

243

Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

ongeveer

1,5 %

ongeveer

2 %

ongeveer

5 %

ongeveer

5 %

Prijs van de invoer uit het betrokken land (EUR/ton)

ongeveer

2 000

ongeveer

2 600

ongeveer

3 000

ongeveer

3 200

Index (2006 = 100)

100

133

145

152

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(76)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

4.1.   Productie

(77)

De productie lag in het TNO 29 % lager dan in 2006. Eerst nam de productie van de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en 2007 met 2 % toe, waarna zij met name in het TNO scherp daalde.

Tabel 3

 

2006

2007

2008

TNO

Productie (ton)

272 468

278 701

261 690

192 714

Index (2006 = 100)

100

102

96

71

4.2.   Capaciteit en bezettingsgraad

(78)

De productiecapaciteit is in de periode van 2006 tot het eind van het TNO marginaal gedaald (met in totaal 2 %). Aangezien in 2008 en met name in het TNO ook de productie daalde, lag de bezettingsgraad aan het eind van het TNO 25 procentpunten onder het niveau van 2006.

Tabel 4

 

2006

2007

2008

TNO

Productiecapaciteit (ton)

298 500

292 250

291 500

293 500

Index (2006 = 100)

100

98

98

98

Bezettingsgraad

91 %

95 %

90 %

66 %

Index (2006 = 100)

100

104

98

72

4.3.   Voorraden

(79)

In 2007 lagen de eindvoorraden van de bedrijfstak van de Unie op hetzelfde niveau als in 2006, maar in 2008 daalden zij met 10 %. In het TNO stegen zij weer iets, maar bleven zij toch 5 % onder het niveau van 2006.

Tabel 5

 

2006

2007

2008

TNO

Eindvoorraad (ton)

21 407

21 436

19 236

20 328

Index (2006 = 100)

100

100

90

95

4.4.   Omvang van de verkoop

(80)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 39 % af. Aan het begin van de beoordelingsperiode lag hij zeer hoog, bijna 70 % hoger dan in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. In 2007 en 2008 nam de omvang van de verkoop licht af maar bleef toch op een relatief hoog niveau (in 2008 lag hij nog altijd 47 % boven het niveau in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek). Tussen 2008 en het eind van het TNO vond evenwel een sterke daling plaats (met bijna een derde).

Tabel 6

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de Unieverkoop aan niet-verbonden afnemers (ton)

143 832

139 491

124 463

88 224

Index (2006 = 100)

100

97

87

61

4.5.   Marktaandeel

(81)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO geleidelijk met in totaal bijna 16 procentpunten gedaald (van 84,6 % tot 68,7 %).

Tabel 7

 

2006

2007

2008

TNO

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

84,6 %

81,4 %

73,3 %

68,7 %

Index (2006 = 100)

100

96

87

81

4.6.   Groei

(82)

Tussen 2006 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met bijna 25 % af. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde met bijna 16 procentpunten, terwijl dat van de betrokken invoer met 3,4 procentpunten steeg.

4.7.   Werkgelegenheid

(83)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2006 en het eind van het TNO met 7 % afgenomen.

Tabel 8

 

2006

2007

2008

TNO

Aantal werknemers i.v.m. betrokken product

1 942

1 848

1 799

1 804

Index (2006 = 100)

100

95

93

93

4.8.   Productiviteit

(84)

De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar, nam tussen 2006 en het eind van het TNO met 24 % af. In 2007 en 2008 nam zij iets toe, maar in het TNO daalde zij met bijna 25 %.

Tabel 9

 

2006

2007

2008

TNO

Productiviteit (ton per werknemer)

140

151

146

107

Index (2006 = 100)

100

107

104

76

4.9.   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen

(85)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie hebben zich positief ontwikkeld en zijn in de beoordelingsperiode met 40 % gestegen. Dit komt door i) het algemene prijspeil op de markt, ii) de noodzaak hogere productiekosten terug te verdienen en iii) de wijze waarop de prijzen in leveringscontracten worden vastgesteld.

(86)

In 2007 en 2008 kon de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen verhogen omdat de marktprijzen voor grafietelektroden algemeen stegen als gevolg van de aanhoudend sterke vraag. Die sterke vraag was het gevolg van de zeer gunstige marktvoorwaarden die tot het vierde kwartaal van 2008 in de staalsector heersten (zie overweging 71).

(87)

Een andere reden waarom de prijzen in 2007 en 2008 stegen, waren de hogere productiekosten, en met name de hogere grondstofprijzen. Tussen 2006 en 2008 stegen deze kosten met 23 %. De bedrijfstak van de Unie kon deze stijging echter doorberekenen door zijn prijzen aanzienlijk te verhogen (+ 33 %).

(88)

In het TNO stegen de prijzen nog altijd, maar wel minder sterk (+ 5 %). Dat tijdens een periode van afnemende vraag de prijzen niet daalden, is te verklaren door de wijze waarop leveringscontracten op de markt tot stand komen en door het feit dat de meeste contracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten. Zoals in overweging 72 al is gezegd, houdt de verkoop van grafietelektroden ongeveer gelijke tred met de staalproductie. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden voor perioden van 6 tot 12 maanden worden gesloten, kan tot gevolg hebben dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Bij de onderhandeling over contracten wordt uitgegaan van de verwachte verkoop, die kan afwijken van de werkelijke verkoop, zodat de ontwikkeling van de prijzen in een bepaalde periode niet gelijk hoeft op te gaan met die van de verkoop in die periode. Dat was het geval in het TNO, toen de verkoop inzakte terwijl de prijzen hoog bleven omdat de meeste leveringscontracten voor 2009 al in 2008 waren gesloten en sommige voor 2008 geplande leveringen pas in 2009 werden uitgevoerd. De prijsstijging met 5 % tijdens het TNO was evenwel niet voldoende om de kostenstijging (+ 13 %) te compenseren, wat in de voorgaande perioden wel mogelijk was. Na het TNO werd opnieuw over de prijzen onderhandeld, die toen op een lager niveau werden vastgesteld.

(89)

Zoals al in overweging 75 is uitgelegd, was de ontwikkeling van de prijzen van de invoer uit het betrokken land vergelijkbaar met die van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, maar lagen de prijzen van de invoer steeds op een lager niveau.

Tabel 10

 

2006

2007

2008

TNO

Eenheidsprijs op de Uniemarkt (EUR/ton)

2 569

3 103

3 428

3 585

Index (2006 = 100)

100

121

133

140

4.10.   Lonen

(90)

Tussen 2006 en het eind van het TNO steeg het gemiddelde loon per werknemer met 15 %.

Tabel 11

 

2006

2007

2008

TNO

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (× 1 000 EUR)

52

56

61

60

Index (2006 = 100)

100

108

118

115

4.11.   Investeringen

(91)

Tussen 2006 en het eind van het TNO namen de jaarlijkse investeringen door de bedrijfstak van de Unie in het betrokken product met 37 % toe. In het TNO werd echter 14 % minder geïnvesteerd dan in 2008.

Tabel 12

 

2006

2007

2008

TNO

Netto-investeringen (EUR)

30 111 801

45 383 433

47 980 973

41 152 458

Index (2006 = 100)

100

151

159

137

4.12.   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(92)

Hoewel de kosten in de beoordelingsperiode met 40 % stegen, slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn prijzen tussen 2006 en 2007 zodanig te verhogen dat de kostenstijging meer dan gecompenseerd werd. Hierdoor steeg de winst van 19 % in 2006 tot 26 % in 2007. Van 2007 tot 2008 stegen de prijzen en kosten in gelijke mate, zodat de winstmarge van de bedrijfstak van de Unie onveranderd bleef. In het TNO daalde de winst weer naar 19 % door het effect van de lagere bezettingsgraad en de hogere grondstofprijzen op de kosten. In 2009 daalde de winst verder, omdat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen naar beneden moest bijstellen in verband met de algemene daling van de verkoopprijzen in de grafietelektrodemarkt, die het gevolg was van de krimpende vraag in de staalsector.

(93)

Het rendement van investeringen steeg van 71 % in 2006 tot 103 % in 2007. In 2008 steeg het zelfs tot 119 %, waarna het in het TNO inzakte tot 77 %. Over de gehele periode genomen steeg het rendement van investeringen tussen 2006 en het eind van het TNO met slechts 6 procentpunten.

Tabel 13

 

2006

2007

2008

TNO

Nettowinst van de Unieverkoop aan niet-verbonden afnemers (% van de nettoverkoop)

19 %

26 %

25 %

19 %

Rendement van investeringen (nettowinst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

71 %

103 %

119 %

77 %

4.13.   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(94)

De nettokasstroom uit ondernemingsactiviteiten nam tussen 2006 en 2007 toe. Deze stijging zette zich in 2008 voort maar sloeg in het TNO om in een daling. Over de gehele periode genomen was de kasstroom aan het eind van het TNO 28 % groter dan aan het begin van de beoordelingsperiode.

(95)

Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite had om kapitaal aan te trekken, wat met name komt doordat sommige producenten deel uitmaken van een grotere groep van ondernemingen.

Tabel 14

 

2006

2007

2008

TNO

Kasstroom (EUR)

109 819 535

159 244 026

196 792 707

140 840 498

Index (2006 = 100)

100

145

179

128

4.14.   Hoogte van de subsidiemarge

(96)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit India kan het effect van de werkelijke subsidiemarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

4.15.   Herstel van de gevolgen van vroegere subsidiëring en dumping

(97)

De hierboven onderzochte indicatoren wijzen erop dat de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie enigermate is verbeterd nadat in 2004 definitieve compenserende en antidumpingmaatregelen waren ingesteld. Vooral tussen 2006 en 2008 heeft de bedrijfstak van de Unie van hogere prijzen en een hogere winstmarge kunnen profiteren. Dit was te danken aan de zeer gunstige marktvoorwaarden waardoor een hoog prijs- en winstpeil mogelijk bleef, ook al zag de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel slinken (zie overweging 81). In dezelfde periode nam het marktaandeel van de invoer uit India echter ondanks de maatregelen toe en lagen de prijzen van de ingevoerde producten uit India onder die van de producten van de bedrijfstak van de Unie. In het TNO begon de winst voor de bedrijfstak van de Unie al terug te lopen en in 2009 daalde zij verder als gevolg van de hogere kosten en beperkte prijsverhogingen.

5.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring en andere factoren

5.1.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(98)

Terwijl het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode afnam, is de invoer uit het betrokken land meer dan verdubbeld en is het marktaandeel van die invoer meer dan verdrievoudigd (zie overweging 75). De compenserende en antidumpingrechten daargelaten, is er in het TNO sprake van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit het betrokken land, ook al is dat met minder dan 2 %.

5.2.   Gevolgen van de economische crisis

(99)

Door de zeer gunstige marktvoorwaarden die in 2007 en de eerste drie kwartalen van 2008 in de staal- en aanverwante industrieën, met inbegrip van de grafietelektrode-industrie, heersten, bevond de bedrijfstak van de Unie zich aan het begin van de economische crisis eind 2008 in een relatief gezonde economische toestand. Het feit dat leveringscontracten voor grafietelektroden doorgaans voor 6 tot 12 maanden worden gesloten, betekent dat het effect van een verandering (stijging of daling) van de vraag op de prijzen pas na enige tijd merkbaar wordt. Aangezien over de contracten voor het TNO werd onderhandeld op een tijdstip waarop de consequenties van de economische crisis niet te voorzien waren, had deze crisis tijdens het TNO voornamelijk gevolgen voor de hoeveelheden, omdat gevolgen voor de prijzen pas na enige tijd voor de bedrijfstak van de Unie merkbaar worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook in de periode van gunstige economische omstandigheden enigszins verslechterde, omdat hij marktaandeel moest afstaan aan de invoer uit het betrokken land. Deze verslechtering had geen ernstiger gevolgen omdat er een sterke vraag was in 2007-2008 waardoor de bedrijfstak van de Unie een hoog productie- en verkooppeil kon handhaven en ook omdat de prijzen door het hierboven beschreven vertraagde effect hoog konden blijven terwijl de productie- en verkoophoeveelheden afnamen.

5.3.   Invoer uit andere landen

(100)

Omdat in de gegevens van Eurostat op GN-codeniveau ook de invoer van andere producten dan het onderzochte product is begrepen, is onderstaande analyse gebaseerd op de invoergegevens op Taric-codeniveau, aangevuld met gegevens die ingevolge artikel 24, lid 6, van de basisverordening zijn verzameld. Een deel van de invoer werd buiten beschouwing gelaten omdat het hierbij volgens de beschikbare gegevens niet om het onderzochte product ging.

(101)

Volgens schattingen zijn de uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden met 63 % gestegen van ongeveer 11 000 t in 2006 tot ongeveer 18 500 t in het TNO. Het marktaandeel van de invoer uit die landen nam toe van 6,6 % in 2006 tot 14,4 % in het TNO. De gemiddelde prijs ervan steeg tussen 2006 en het eind van het TNO met 42 %. Er werd voornamelijk ingevoerd uit de Volksrepubliek China („VRC”), Rusland, Japan en Mexico; dit waren de enige landen met een individueel marktaandeel van meer dan 1 % in het TNO. In onderstaande overwegingen wordt nader ingegaan op de invoer uit deze landen. Het gezamenlijk marktaandeel van de invoer uit negen andere landen bedroeg slechts zo’n 2 %; deze invoer werd niet verder onderzocht.

(102)

Het marktaandeel van de invoer uit de VRC nam in de beoordelingsperiode met 2,4 procentpunten toe (van 0,2 % tot 2,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die onder die van de bedrijfstak van de Unie en ook onder die van de invoer van oorsprong uit India lagen.

(103)

Het marktaandeel van de invoer uit Rusland nam in de beoordelingsperiode met 4,2 procentpunten toe (van 1,9 % tot 6,1 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die iets onder die van de bedrijfstak van de Unie lagen, maar hoger waren dan die van de invoer van oorsprong uit India.

(104)

Het marktaandeel van de invoer uit Japan nam in de beoordelingsperiode met 0,4 procentpunten af (van 2 % tot 1,6 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die vergelijkbaar waren met, of hoger waren dan, die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook hoger dan de prijzen van de invoer van oorsprong uit India.

(105)

Het marktaandeel van de invoer uit Mexico nam in de beoordelingsperiode met 1 procentpunt toe (van 0,9 % tot 1,9 %). Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze invoer plaatsvond tegen prijzen die hoger waren dan die van de bedrijfstak van de Unie en dus ook dan die van de invoer van oorsprong uit India.

(106)

De conclusie luidt dus dat niet kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling van de invoer uit de VRC en Rusland tot op zekere hoogte heeft bijgedragen aan de afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Daar de uit de invoerstatistiek beschikbare gegevens echter zeer algemeen zijn en het daardoor onmogelijk is een prijsvergelijking per productsoort te maken, zoals op basis van de door de producent-exporteur verstrekte gedetailleerde informatie voor India wel kon worden gedaan, kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke gevolgen de invoer uit de VRC en uit Rusland precies had.

Tabel 15

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit andere landen (ton)

11 289

11 243

19 158

18 443

Index (2006 = 100)

100

100

170

163

Marktaandeel van de invoer uit andere landen

6,6 %

6,6 %

11,3 %

14,4 %

Prijs van de invoer uit andere landen (EUR/ton)

2 467

3 020

3 403

3 508

Index (2006 = 100)

100

122

138

142

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit de VRC (ton)

421

659

2 828

3 380

Index (2006 = 100)

100

157

672

804

Marktaandeel van de invoer uit de VRC

0,2 %

0,4 %

1,7 %

2,6 %

Prijs van de invoer uit de VRC (EUR/ton)

1 983

2 272

2 818

2 969

Index (2006 = 100)

100

115

142

150

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Rusland (ton)

3 196

2 887

8 441

7 821

Index (2006 = 100)

100

90

264

245

Marktaandeel van de invoer uit Rusland

1,9 %

1,7 %

5,0 %

6,1 %

Prijs van de invoer uit Rusland (EUR/ton)

2 379

2 969

3 323

3 447

Index (2006 = 100)

100

125

140

145

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Japan (ton)

3 391

2 223

3 731

2 090

Index (2006 = 100)

100

66

110

62

Marktaandeel van de invoer uit Japan

2,0 %

1,3 %

2,2 %

1,6 %

Prijs van de invoer uit Japan (EUR/ton)

2 566

3 131

3 474

3 590

Index (2006 = 100)

100

122

135

140

 

2006

2007

2008

TNO

Omvang van de invoer uit Mexico (ton)

1 478

2 187

2 115

2 465

Index (2006 = 100)

100

148

143

167

Marktaandeel van de invoer uit Mexico

0,9 %

1,3 %

1,2 %

1,9 %

Prijs van de invoer uit Mexico (EUR/ton)

2 634

3 629

4 510

4 554

Index (2006 = 100)

100

138

171

173

6.   Conclusie

(107)

Zoals al in overweging 75 is aangegeven, is de omvang van de invoer uit het betrokken land tussen 2006 en het eind van het TNO meer dan verdubbeld. Aangezien het verbruik in diezelfde periode met bijna 25 % afnam, heeft dit geleid tot een forse toename van het marktaandeel van de Indiase exporteurs (van 1,5 % in 2006 tot ongeveer 5 % in het TNO). Het feit dat de prijzen van de Indiase uitvoer naar de Unie als gevolg van de algemeen hoge marktprijzen aanzienlijk zijn gestegen in de beoordelingsperiode, neemt niet weg dat de Indiase exporteurs nog altijd de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden.

(108)

Ondanks de compenserende en antidumpingmaatregelen die van kracht waren, hebben enkele belangrijke indicatoren zich tussen 2006 en het eind van het TNO negatief ontwikkeld: de productie en verkoop liepen met respectievelijk 29 % en 39 % terug, de bezettingsgraad nam met 28 % af, waarna ook het aantal werknemers en de productiviteit daalden. Hoewel een deel van deze negatieve ontwikkelingen wellicht valt te verklaren uit de sterke daling van het verbruik met bijna 25 % in de beoordelingsperiode, moet de forse afkalving van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (–15,9 procentpunten tussen 2006 en het eind van het TNO) ook worden gezien in het licht van het voortdurend toenemende marktaandeel van de invoer uit India.

(109)

Het relatief hoge winstniveau in het TNO was vooral het gevolg van het aanhoudend hoge prijspeil (de redenen hiervoor zijn nader uitgelegd in overweging 88). De conclusie luidt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode algemeen is verslechterd en dat de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO ondanks de op dat moment relatief hoge winst in een kwetsbare toestand verkeerde, omdat hij bij zijn pogingen om, in een situatie van zwakkere vraag, de omvang van zijn verkoop op peil te houden en een voldoende hoog prijsniveau te handhaven werd gehinderd door de toenemende aanwezigheid van invoer met subsidiëring uit India.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HET VOORTDUREN EN OPNIEUW OPTREDEN VAN SCHADE

1.   Opmerkingen vooraf

(110)

Zoals al is opgemerkt, heeft de bedrijfstak van de Unie zich door de instelling van compenserende maatregelen slechts ten dele van de geleden schade kunnen herstellen. Toen in het TNO een eind kwam aan het hoge verbruik in de Unie waarvan eerder in de beoordelingsperiode sprake was, bevond de bedrijfstak van de Unie zich in een zwakke en kwetsbare situatie en had hij nog altijd te kampen met de schadelijke gevolgen van de invoer met subsidiëring uit India. In het bijzonder was de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO niet goed in staat de hogere kosten door te berekenen.

2.   Relatie tussen de omvang en de prijzen van de uitvoer naar derde landen en de omvang en de prijzen van de uitvoer naar de Unie

(111)

De gemiddelde prijs van de Indiase uitvoer naar niet-EU-landen bleek onder de gemiddelde prijs van de uitvoer naar de Unie en ook onder de prijzen op de binnenlandse markt te liggen. Het grootste deel van de totale uitvoer van de Indiase exporteur ging naar niet-EU-landen. Daarom wordt het aannemelijk geacht dat Indiase exporteurs bij intrekking van de maatregelen een aanzienlijk deel van hun uitvoer naar andere derde landen zullen verleggen naar de aantrekkelijkere markt van de Unie, waarschijnlijk tegen prijzen die lager zijn dan de huidige prijs van de uitvoer naar de Unie, ook al liggen zij boven het niveau van de prijzen voor derde landen.

3.   Onbenutte capaciteit en voorraden op de Indiase markt

(112)

De medewerkende Indiase producent had een grote reservecapaciteit en wilde deze in 2010/2011 nog vergroten. Hij heeft dus de capaciteit om aanzienlijk meer naar de Unie te gaan uitvoeren, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat de markten van derde landen of de binnenlandse markt extra productie kunnen absorberen.

(113)

In zijn opmerkingen na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen voerde de medewerkende Indiase producent aan dat de economische crisis en het daarmee samenhangende inzakken van de vraag de voornaamste redenen voor zijn reservecapaciteit waren. Een aanzienlijk deel hiervan kan echter worden toegeschreven aan de forse uitbreiding van de capaciteit die de onderneming tussen 2006 en het eind van het TNO doorvoerde. Voorts heeft de onderneming plannen aangekondigd om haar capaciteit nog verder te vergroten. Daarbij komt nog dat een andere, niet-medewerkende, Indiase producent, die een vergelijkbare capaciteit en bezettingsgraad heeft, onlangs ook heeft laten weten dat hij zijn capaciteit zelfs nog meer wil uitbreiden.

4.   Conclusie

(114)

De producenten in het betrokken land hebben de capaciteit om meer naar de Uniemarkt te gaan uitvoeren of om hun uitvoer naar die markt te verleggen. Bovendien zijn de prijzen van de Indiase uitvoer naar derde landen lager dan die van de uitvoer naar de Unie. Het onderzoek heeft aangetoond dat de prijzen van de medewerkende producent-exporteur voor het betrokken product lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie, uitgaande van vergelijkbare soorten. Deze prijzen zouden hoogstwaarschijnlijk nog verder worden verlaagd om ze in lijn te brengen met de lagere prijzen die aan derde landen in rekening worden gebracht. De combinatie van dergelijk prijsgedrag en het vermogen van de exporteurs in het betrokken land om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product aan de Uniemarkt te leveren, zou naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect hebben op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(115)

Zoals hierboven is aangetoond, blijft de situatie van de bedrijfstak van de Unie zwak en kwetsbaar. Indien de bedrijfstak van de Unie te kampen krijgt met grotere hoeveelheden invoer met subsidiëring uit het betrokken land, zal dat waarschijnlijk leiden tot een dusdanige verslechtering van zijn verkoop, marktaandeel, verkoopprijzen, en daardoor van zijn financiële situatie, dat de niveaus van het oorspronkelijke onderzoek weer worden bereikt. Op grond hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de nu al kwetsbare situatie en tot het opnieuw optreden van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

G.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Inleiding

(116)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande compenserende maatregelen in strijd is met het belang van de hele Unie. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

(117)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Voorts is dit onderzoek een nieuw onderzoek, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin al compenserende maatregelen van toepassing zijn, zodat kan worden nagegaan of deze maatregelen negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

(118)

Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de vastgestelde waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade veroorzakende subsidiëring, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(119)

De bedrijfstak van de Unie heeft bewezen structureel levensvatbaar te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie na de instelling van compenserende maatregelen in 2004. Met name het feit dat de bedrijfstak van de Unie zijn winstgevendheid in de paar jaar voor het TNO kon vergroten, staat in schril contrast met de situatie zoals die voor de instelling van maatregelen was. De bedrijfstak van de Unie heeft in de beoordelingsperiode echter voortdurend aan marktaandeel ingeboet, terwijl het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land juist aanzienlijk toenam. Zonder maatregelen had de bedrijfstak van de Unie zich nu waarschijnlijk in een nog ongunstiger situatie bevonden.

3.   Belang van de importeurs/gebruikers

(120)

Geen van de negen niet-verbonden importeurs met wie contact werd opgenomen, bleek bereid mee te werken.

(121)

Zeventien gebruikers waren bereid mee te werken en vulden een vragenlijst in. Terwijl de meesten van hen al een aantal jaar geen grafietelektroden meer uit India hadden gekocht en derhalve met betrekking tot een mogelijke voortzetting van de maatregelen een neutrale positie innamen, hebben zes gebruikers, tenminste tot op zekere hoogte, wel Indiase elektroden gebruikt. Vier gebruikers beweerden dat voortzetting van de maatregelen een negatief effect op hun concurrentievermogen zou hebben. Een van de verenigingen (Eurofer) was sterk gekant tegen voortzetting van de maatregelen en beweerde dat deze tot gevolg hadden dat de Indiase exporteurs zich grotendeels uit de Uniemarkt terugtrokken. Volgens haar zou voortzetting van de maatregelen staalproducenten belemmeren bij de ontwikkeling van alternatieve bevoorradingsbronnen en zou de bedrijfstak van de Unie hierdoor zijn dominante positie, die praktisch neerkomt op een duopolie, kunnen behouden. De ontwikkeling van de invoer uit India na de instelling van de maatregelen laat echter duidelijk zien dat een dergelijke terugtrekking niet heeft plaatsgevonden; integendeel, de invoer uit India is in de beoordelingsperiode juist aanzienlijk toegenomen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat steeds meer grafietelektroden uit andere derde landen de markt van de Unie binnenkomen. Wat de sterkte van de marktpositie van de bedrijfstak van de Unie betreft, wordt eraan herinnerd dat zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met bijna 16 procentpunten is gedaald (zie overweging 81). Tot slot heeft de betrokken vereniging zelf toegegeven dat grafietelektroden slechts een relatief klein deel van de totale kosten van staalfabrikanten uitmaken.

(122)

Voorts wordt eraan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikers (10). Ondanks vijf jaar maatregelen zijn de importeurs/gebruikers in de Unie hun elektroden onder meer uit India blijven betrekken. Ook is er niets naar voren gebracht waaruit zou blijken dat het moeilijk was andere bronnen te vinden. Wat de gevolgen van de instelling van maatregelen voor de gebruikers betreft, werd bij het oorspronkelijke onderzoek bovendien vastgesteld dat een kostenverhoging waarschijnlijk geen grote gevolgen zou hebben voor de gebruikende industrie omdat het aandeel van grafietelektroden in de totale kosten van die industrie te verwaarlozen is. Na de instelling van maatregelen is uit niets het tegendeel gebleken. Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de compenserende maatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen heeft voor de importeurs/gebruikers in de Unie.

4.   Conclusie

(123)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige compenserende maatregelen niet te handhaven.

H.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

(124)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden.

(125)

Uit het bovenstaande volgt dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde grafietelektrodesystemen van oorsprong uit India krachtens artikel 18, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit ad-valoremrechten bestaan.

(126)

De individuele compenserende rechten voor ondernemingen die in de verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(127)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel compenserend recht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (11) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens wordt gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, die vallen onder GN-code ex85451100 (Taric-code 8545110010), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex85459090 (Taric-code 8545909010), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.

2.   Het compenserend recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Definitief recht

(%)

Aanvullende Taric-code

Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, WEST BENGAL

6,3

A530

HEG Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, UTTAR PRADESH

7,0

A531

Alle andere ondernemingen

7,2

A999

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

K. PEETERS


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4.

(3)  PB L 295 van 18.9.2004, blz. 10.

(4)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 24.

(5)  PB C 34 van 11.2.2009, blz. 11.

(6)  PB C 224 van 17.9.2009, blz. 24.

(7)  PB C 224 van 17.9.2009, blz. 20.

(8)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(9)  Zie overweging 132 van Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie van 19 mei 2004 tot instelling van voorlopige antisubsidierechten op grafietelektrodesystemen uit India (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 35).

(10)  Zie overweging 150 van Verordening (EG) nr. 1008/2004 van de Commissie (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 35) en overweging 30 van Verordening (EG) nr. 1628/2004 van de Raad (PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4).

(11)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.


Top