Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R1105

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1105/2010 van de Raad van 29 november 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Republiek Korea en Taiwan

    PB L 315 van 1.12.2010, p. 1–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 25/02/2022: This act has been changed. Current consolidated version: 11/08/2016

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2010/1105/oj

    1.12.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 315/1


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1105/2010 VAN DE RAAD

    van 29 november 2010

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Republiek Korea en Taiwan

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

    Gezien het voorstel dat de Europese Commissie („de Commissie”), na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Voorlopige maatregelen

    (1)

    De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 478/2010 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op garens met een hoge sterktegraad van polyesters („GHS”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”). Er werden geen voorlopige maatregelen ingesteld op de invoer van GHS van oorsprong uit de Republiek Korea („Korea”) en Taiwan.

    (2)

    De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 27 juli 2009 door CIRFS — European Man-made Fibres Association („de klager”) was ingediend namens producenten van GHS, die goed waren voor een groot deel, in dit geval meer dan 60 %, van de totale productie van GHS in de Unie.

    (3)

    Zoals vermeld in overweging 15 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van januari 2005 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    1.2.   Vervolg van de procedure

    (4)

    Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    (5)

    Wat het belang van de Unie betreft, zijn bijkomende controlebezoeken uitgevoerd in de volgende ondernemingen:

    Gebruikers in de Unie:

    Continental AG,

    Oppermann Automotive Webbing GmbH,

    Katradis Marine Ropes Industry SA,

    Mehler Texnologies GmbH,

    E. Oppermann GmbH,

    Oppermann Industrial Webbing s.r.o.,

    Contitech Transportbandsysteme GmbH.

    (6)

    Eén belanghebbende verzocht te worden gehoord door de daartoe bevoegde ambtenaar. Dit verzoek werd ingediend na de mededeling van de voorlopige bevindingen. Er vond een hearing in het bijzijn van de bevoegde ambtenaar plaats.

    (7)

    De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op GHS van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). De belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (8)

    Bij het betrokken product gaat het om GHS (andere dan naaigarens), niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, monofilamenten van minder dan 67 decitex daaronder begrepen, momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00, van oorsprong uit de VRC, Korea en Taiwan („het betrokken product”).

    (9)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde één partij aan dat de Commissie geen rekening had gehouden met de verschillen tussen het garen dat wordt gebruikt bij de productie van banden, het zogenaamde „High Modulus Low Shrinkage” („HMLS”)-garen en andere typen garen, aangezien voor dit type langdurige en dure technische tests nodig zijn voor het verkrijgen van een goedkeuring voor de door de aankopers opgelegde HMLS-specificaties. Bovendien voerde deze partij aan dat het niet duidelijk was welke factoren in beschouwing werden genomen bij de voorlopige vaststelling van het bestaan van een enkel product. Een andere partij stelde dat HMLS en andere typen garen een verschillende kostenstructuur hebben.

    (10)

    In verband met deze argumenten zij er eerst op gewezen dat het betrokken product wordt gebruikt voor een aantal uiteenlopende toepassingen, zoals versteviging van banden, brede weefsels, veiligheidsgordels, airbags, touwen, netten en een aantal industriële toepassingen. Er bestaat daarom een groot aantal uiteenlopende toepassingen met veel verschillende typen en specificaties.

    (11)

    De belangrijkste criteria om vast te stellen dat HMLS en andere typen garens een enkel product vormen, waren de fysische, technische en chemische basiseigenschappen daarvan. Zoals aangegeven in overweging 19 van de voorlopige verordening is uit het onderzoek immers gebleken dat HMLS-garen weliswaar eigenschappen heeft die het van andere GHS onderscheiden (bv. modulus, krimp, treksterkte en duurzaamheid), maar dat de verschillende typen van het betrokken product alle dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben. Daarom worden zij als een enkel product beschouwd.

    (12)

    Wat de beweerde verschillen in de kostenstructuur betreft, zij erop gewezen dat dit op zich geen beslissend criterium vormt om vast te stellen of HMLS een product is dat van andere typen GHS moet worden onderscheiden. Verschillen in kosten, prijzen en productieproces rechtvaardigen op zich niet de conclusie dat een bepaald producttype zoals HMLS als een verschillend product moet worden beschouwd zolang dit type dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen als de andere producttypen heeft.

    (13)

    Daarom werd het niet gerechtvaardigd geacht om HMLS van de toepassingsgebied van het onderzoek uit te sluiten en bijgevolg moesten de argumenten in verband hiermee worden afgewezen.

    (14)

    Aangezien er geen andere opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 16 tot en met 20 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.   DUMPING

    3.1.   Taiwan

    3.1.1.   Normale waarde

    (15)

    Een producent-exporteur in Taiwan verstrekte bewijsmateriaal waaruit bleek dat de prijs van de belangrijkste grondstoffen, gezuiverd tereftalaatzuur (PTA) en mono-ethyleenglycol (MEG), die hij aankocht voor de productie van GHS in het OT varieerde. De aankoopprijzen bleken scherp te zijn gedaald, met name in het vierde kwartaal van 2008. Daarom stelde hij dat hiermee rekening moest worden gehouden bij de vaststelling van de normale waarden daarvan om te zorgen voor een goede vergelijking met de uitvoerprijzen.

    (16)

    De bevindingen in overweging 18 zijn het resultaat van een zeer uitvoerige analyse van de door de exporteur verstrekte gegevens, die tijdens het controlebezoek zijn geverifieerd. Daarom werd geoordeeld dat de vaststelling van normale waarden voor bepaalde perioden van het OT om rekening te houden met de schommelingen in de grondstofprijzen in dit geval gerechtvaardigd was.

    (17)

    Er werden geen andere opmerkingen gemaakt over de in de overwegingen 86 en 87 van de voorlopige verordening beschreven methode. De voor de vaststelling van de normale waarde voor de Taiwanese producenten-exporteurs gebruikte methode kan worden bevestigd.

    3.1.2.   Uitvoerprijs

    (18)

    Uit het onderzoek bleek dat de in overweging 15 vermelde Taiwanese producent grotere hoeveelheden van het betrokken product op de markt van de Unie verkocht in de eerste helft van het OT toen de grondstofprijzen lager waren. Deze bevinding moet ook worden bekeken in het licht van de inhoud van overweging 16.

    (19)

    Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, wordt overweging 88 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.1.3.   Vergelijking

    (20)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vastgesteld zoals hierboven aangegeven. De aldus vastgestelde normale waarde voor voornoemde producent en zijn uitvoerprijs werden vergeleken in perioden die zo dicht mogelijk bij elkaar lagen om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dit is in overeenstemming met artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    (21)

    Er werden geen andere opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs van de Taiwanese producenten-exporteurs ontvangen. De inhoud van overweging 89 van de voorlopige verordening kan bijgevolg worden bevestigd.

    3.1.4.   Dumpingmarges

    (22)

    Er zij aan herinnerd dat in overweging 92 van de voorlopige verordening werd geconcludeerd dat de voor het gehele land geldende dumpingmarge voor Taiwan minimaal was. De definitieve dumpingmarge die is vastgesteld voor de in overweging 15 vermelde Taiwanese producent-exporteur ligt nu onder de de-minimisdrempel. Daarom wordt bevestigd dat de voor het gehele land geldende definitieve dumpingmarge voor Taiwan minimaal is.

    3.2.   VRC

    3.2.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

    (23)

    Er zij aan herinnerd dat zich in de VRC 11 producenten-exporteurs kenbaar hebben gemaakt. Deze ondernemingen waren goed voor 100 % van de totale uitvoer van het betrokken product naar de markt van de Unie in het OT. Er werd een steekproef van drie producenten-exporteurs of groepen verbonden ondernemingen op grond van het hoogste uitvoervolume voor de vaststelling van de dumping voor de VRC samengesteld. De drie tot de steekproef behorende producenten-exporteurs vroegen om een BMO, maar slechts één producent-exporteur kreeg de gevraagde behandeling.

    (24)

    Na de mededeling van de bevindingen betreffende BMO dienden de twee producenten-exporteurs waaraan geen BMO was toegekend, opmerkingen in die hieronder worden samengevat.

    (25)

    De eerste producent-exporteur maakte opmerkingen over een beperkende clausule in zijn bedrijfsstatuten, problemen in verband met zijn boekhouding en de betaling van bepaalde activa zoals grondgebruiksrechten.

    (26)

    Deze exporteur gaf het bestaan van een beperkende clausule in zijn bedrijfsstatuten toe. Hij stelde maar toonde niet aan dat zulke clausule geen rechtsgevolgen voor zijn activiteiten meer had. Wat de problemen met de boekhouding betreft, gaf de onderneming het bestaan toe van verschillen tussen de boekhoudkundige gegevens en de gecontroleerde jaarrekeningen, maar zij voerde aan dat deze verschillen klein waren en tijdens het onderzoek waren toegelicht. Er zij op gewezen dat de geconstateerde problemen in de boekhouding van die onderneming, die tot de afwijzing van de BMO hebben geleid, niet klein maar wezenlijk waren, met name wat betreft de boeking van bepaalde activa en de gevonden verschillen tussen bepaalde boeken en tijdens het controlebezoek verstrekte documenten.

    (27)

    De tweede producent-exporteur maakte met name opmerkingen over de bevindingen inzake de kapitaalinbreng, een beperkende clausule in zijn bedrijfsstatuten en de verwerving van grondgebruiksrechten.

    (28)

    Wat de kapitaalinbreng betreft, herhaalde de exporteur dezelfde argumenten als die welke hij in het stadium van het voorlopige onderzoek had aangevoerd, namelijk dat het kapitaal naar behoren was ingebracht. Hij stelde dat technische knowhow een speciale categorie van kennis is die niet hoeft te worden geoctrooieerd of geregistreerd, en daarom was de kapitaalinbreng correct verlopen, zij het in natura. Wat de laatste kwesties betreft, herhaalde hij dat de beperkende clausule niet verplicht is voor de onderneming en dat de aan de verwerving van de grond gekoppelde investeringseisen geen verstoringen zijn maar verband houden met het landontwikkelingsbeleid van de autoriteiten.

    (29)

    Deze argumenten werden echter reeds aangevoerd en afgewezen in het stadium van het voorlopige onderzoek. Ook al houden de investeringseisen verband met het landontwikkelingsbeleid van de autoriteiten, zij worden niet compatibel geacht met de BMO. Er werd geen nieuw bewijsmateriaal verstrekt dat de voorlopige conclusies, vastgelegd in de BMO-beoordeling in de overwegingen 50 en 51 van de voorlopige verordening, zou kunnen veranderen.

    (30)

    Op grond van het bovenstaande worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 46 tot en met 52 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.2.2.   Individueel onderzoek

    (31)

    Zoals vermeld in overweging 28 van de voorlopige verordening, verzochten twee producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen om vaststelling van een individuele dumpingmarge overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening. De verzoeken om een individueel onderzoek konden echter pas na de instelling van de voorlopige maatregelen worden onderzocht.

    (32)

    Deze ondernemingen retourneerden het ingevulde BMO-formulier binnen de daarvoor gestelde termijn. Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft de Commissie de in de formulieren verstrekte informatie en alle andere noodzakelijk geachte informatie, die zij had opgevraagd, ter plaatse bij de ondernemingen in kwestie gecontroleerd:

    Oriental Industries Co., Ltd

    Hangzhou Huachun Chemical Fibers Co., Ltd.

    (33)

    Ter informatie worden de BMO-criteria hieronder nog eens kort samengevat:

    1.

    de besluiten van de bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven de marktvoorwaarden weer; de kosten van de belangrijkste productiemiddelen weerspiegelen wezenlijk de marktwaarden;

    2.

    de ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) en die alle terreinen bestrijkt;

    3.

    er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

    4.

    de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

    5.

    de omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

    (34)

    In de registratiedocumenten van beide ondernemingen staat een beperkende clausule betreffende de verdeling van de verkoop tussen uitvoer- en binnenlandse markten. Bij één exporteur is een aantal inconsistenties en tekortkomingen in het boekhoudsysteem van de indiener van het verzoek geconstateerd, wat heeft geleid tot de conclusie dat de rekeningen niet duidelijk waren en niet werden opgesteld en gecontroleerd overeenkomstig de internationale normen voor jaarrekeningen. Ten slotte werden bepaalde uit het niet-marktgebonden economische systeem overgedragen verstoringen gevonden, met name wat betreft de aankoop van de grondgebruiksrechten van de onderneming.

    (35)

    Op grond hiervan werd geconcludeerd dat geen van de twee ondernemingen had aangetoond dat zij voldeed aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, en dat geen BMO kon worden toegekend.

    3.2.3.   Individuele behandeling (IB)

    (36)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, in voorkomend geval een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, behalve wanneer aan ondernemingen die kunnen aantonen dat zij aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, een IB wordt toegekend.

    (37)

    De twee producenten-exporteurs die om een individueel onderzoek hadden verzocht, voldeden niet aan de BMO-criteria maar hadden om een IB verzocht voor het geval dat hun geen BMO werd toegekend.

    (38)

    Ter informatie worden deze IB-criteria hieronder in het kort vermeld:

    1.

    in het geval van ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn exporteurs vrij om kapitaal en winsten te repatriëren;

    2.

    de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

    3.

    de meerderheid van de aandelen is in particuliere handen. Staatsambtenaren die deeluitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

    4.

    omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers; en

    5.

    de staatsinmenging is niet zodanig dat maatregelen kunnen worden ontweken als voor individuele exporteurs een verschillend recht wordt vastgesteld.

    (39)

    Op grond van de beschikbare gegevens werd vastgesteld dat deze twee niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, die om een individueel onderzoek hadden gevraagd, aan alle in artikel 9, lid 5, van de basisverordening vermelde eisen voor een IB voldeden.

    3.2.4.   Referentieland

    (40)

    Zoals vermeld in de overwegingen 57 tot en met 62 van de voorlopige verordening werd geoordeeld dat de VS geen geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC was. In plaats daarvan werd Taiwan gekozen als het meest geschikte referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

    (41)

    Na de instelling van de voorlopige maatregelen stelden sommige partijen daarentegen voor om Korea als een referentieland te gebruiken. Zij voerden aan dat Korea geschikter was dan Taiwan omdat Koreaanse producenten-exporteurs ook gebruikmaken van de recente éénstapsproductietechnologie, hun eindproducten in hoge mate vergelijkbaar zijn met die van de VRC, de Koreaanse binnenlandse markt groot is en vergelijkbaar is met die van de VRC en geen onderneming in Korea aan dumping blijkt te doen.

    (42)

    Wat de keuze van een referentieland betreft, werden de volgende criteria onderzocht: de vergelijkbaarheid van het productievolume van eindproducten in het land zonder markteconomie en in het potentiële referentieland, de representativiteit van de binnenlandse verkoop (transacties) aan niet-verbonden afnemers in vergelijking met de uitvoer van het betrokken product van oorsprong uit het land zonder markteconomie, het concurrentieniveau op de binnenlandse markt van het referentieland, de vergelijkbaarheid van de toegang tot grondstoffen en energie, de bereidheid van exporteurs in het potentiële referentieland om aan het onderzoek mee te werken.

    (43)

    Na de instelling van de voorlopige maatregelen werd een verdere analyse uitgevoerd op grond van alle beschikbare informatie voor de analyse van de relevante criteria. Uit deze analyse bleek dat er inderdaad punten van overeenkomst tussen Korea en Taiwan bestaan wat sommige criteria betreft. Taiwan bleek echter al met al het meest geschikte referentieland te zijn.

    (44)

    De analyse liet zien dat het volume van de in Korea en Taiwan geproduceerde eindproducten in hoge mate vergelijkbaar is met dat van de producenten in de VRC en dat een groot gedeelte van de in beide landen op de binnenlandse markt verkochte producten vergeleken kon worden met de uitvoer uit de VRC. Op grond van dit criterium kon worden vastgesteld dat het volume voor Korea iets meer vergelijkbaar was, aangezien zijn productievolume groter is dan dat van Taiwan.

    (45)

    Aan dit criterium mag echter niet meer belang worden gehecht dan aan andere criteria zoals de representativiteit van de binnenlandse verkooptransacties in vergelijking met de uitvoer, de toegang tot grondstoffen en het concurrentieniveau in het referentieland.

    (46)

    Er werd geconstateerd dat in zowel Korea als Taiwan een groot aantal representatieve binnenlandse verkooptransacties plaatsvonden waarvoor geen normale waarde zou worden berekend, in vergelijking met de uitvoer uit de VRC. De door de Taiwanese exporteurs verrichte transacties bleken echter in alle opzichten meer representatief te zijn dan die van de Koreaanse exporteurs. De normale waarde voor een hoger volume en voor meer typen van het betrokken product had moeten worden berekend als Korea als referentieland was gekozen.

    (47)

    Wat het concurrentieniveau betreft, beweerde een partij dat één Taiwanese producent-exporteur een dominante positie bekleedde op zijn binnenlandse markt en dat Taiwan daardoor niet als een referentieland kon worden gebruikt.

    (48)

    Een groot aantal producenten kan een aanwijzing zijn voor het bestaan van concurrentie in het land. Maar ook moet worden onderzocht of de producenten in het referentieland al dan niet onderworpen zijn aan een concurrentie die voldoende maar geen excessieve winst mogelijk maakt.

    (49)

    Er werd geconstateerd dat er vier binnenlandse producenten in Korea zijn en dat de invoer van GHS de binnenlandse markt aanvult. Wat Taiwan betreft, zijn er twee producenten en wordt de binnenlandse markt ook voorzien door buitenlandse bronnen. Het onderzoek toonde echter aan dat ondanks de lagere kosten in Korea het niveau van de binnenlandse prijzen niet lager was dan in Taiwan. De op de Koreaanse markt gerealiseerde winst bedroeg gemiddeld 18 %, waarbij de Koreaanse producenten van GHS winsten behaalden van meer dan 20 % op de omzet voor het betrokken product. Dit is veel hoger dan in Taiwan, waar de winsten varieerden tussen 5 % en 9 %.

    (50)

    Daarom wordt geoordeeld dat er in Taiwan een hoog concurrentieniveau bestaat en dat de winsten niet excessief zijn.

    (51)

    Wat de toegang tot grondstoffen betreft, is Korea na Thailand de grootste producent en exporteur van PTA ter wereld. Dit concurrentievoordeel van de Koreaanse producenten kan in zekere mate verklaren waarom de grondstofprijs in Korea gemiddeld lager was dan in Taiwan en in de VCR. Uit het onderzoek bleek dat de meeste gecontroleerde Koreaanse ondernemingen hun grondstoffen betrokken van verbonden ondernemingen of deze zelf konden produceren. Daarentegen produceerde in Taiwan geen van de onderzochte ondernemingen haar grondstoffen, die hoofdzakelijk werden betrokken van verbonden en niet-verbonden partijen, zoals het geval is in de VRC.

    (52)

    Uit de beschikbare informatie en het feit dat de Taiwanese producenten-exporteurs verbonden producenten van GHS in de VRC hebben, valt af te leiden dat binnen de groepen dezelfde leveringsbronnen voor grondstoffen worden gebruikt om schaalvoordelen te realiseren en betere prijzen te verkrijgen. Daarom werd geoordeeld dat de voorwaarden voor de toegang tot grondstoffen in de VRC zeer vergelijkbaar zijn met die in Taiwan.

    (53)

    Op grond daarvan kan worden gesteld dat de keuze van Taiwan niet onredelijk en in dit geval passender was. Taiwan wordt daarom als referentieland bevestigd.

    3.2.5.   Normale waarde

    3.2.5.1.   In de steekproef opgenomen producent-exporteur waaraan een BMO is toegekend

    (54)

    Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen over de normale waarden die werden vastgesteld voor de onderneming waaraan een BMO was toegekend, worden de overwegingen 64 en 65 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.2.5.2.   Producenten-exporteurs waaraan geen BMO is toegekend

    (55)

    Zoals vermeld in overweging 15, toonde één exporteur in Taiwan aan dat zijn inkoopprijs van de voornaamste voor de productie van GHS gebruikte grondstoffen tijden het OT varieerde en vroeg dat hiermee rekening werd gehouden bij de vaststelling van de normale waarde. Dit argument werd als gefundeerd beschouwd en de voor Taiwan, het referentieland in dit geval, vastgestelde normale waarden werden dienovereenkomstig herzien.

    3.2.6.   Uitvoerprijs

    (56)

    Zoals aangegeven in overweging 68 van de voorlopige verordening, werd het door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vervaardigde betrokken product op de markt van de Unie rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Unie verkocht. Daarom werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs. De verkopen voor uitvoer van de individueel onderzochte ondernemingen gingen ook direct naar niet-verbonden afnemers en daarom werd de in overweging 68 van de voorlopige verordening beschreven methode ook voor die ondernemingen gebruikt voor de vaststelling van hun uitvoerprijs.

    (57)

    Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, wordt overweging 68 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.2.7.   Vergelijking

    (58)

    De herziene normale waarden, vastgesteld voor het referentieland, werden vergeleken met de uitvoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC. Zoals aangegeven in overweging 63 hieronder, heeft dit geleid tot verlaagde definitieve dumpingmarges voor de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC.

    (59)

    Er zij op gewezen dat de correctie voor indirecte belastingen, als vermeld in overweging 69 van de voorlopige verordening, het verschil vertegenwoordigt tussen de te betalen btw op de binnenlandse verkoop en de te betalen btw op de verkooptransacties voor uitvoer, rekening houdend met de terugbetaling van btw op de verkoop voor uitvoer. De medewerkende producenten-exporteurs betwistten de wijze waarop de correctie werd berekend en voerden aan dat het op specifieke verwerkings- en verkoopactiviteiten van toepassing zijnde btw-stelsel in aanmerking moest worden genomen bij de beoordeling van het bedrag van de niet terugbetaalde btw.

    (60)

    Wat dit argument betreft, zij erop gewezen dat de correctie was gebaseerd op de bepalingen van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening, dat voorziet in een correctie van de normale waarde voor invoerheffingen en indirecte belastingen — een categorie die btw omvat. Op grond hiervan werd het argument afgewezen.

    (61)

    Aangezien geen andere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen die de voorlopige bevindingen konden veranderen, wordt overweging 69 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.2.8.   Dumpingmarges

    (62)

    De voor Taiwan vastgestelde herziene gemiddelde normale waarden, het referentieland, en de vergelijking met de uitvoerprijs van de Chinese producenten-exporteurs leidden tot lagere definitieve dumpingmarges.

    (63)

    Deze definitieve dumpingmarges voor de Chinese producenten-exporteurs zijn als volgt:

    5,1 % voor Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd,

    0 % voor Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd

    5,5 % voor Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd,

    5,3 % voor medewerkende bedrijven die niet in de steekproef zijn opgenomen.

    (64)

    Voor de ondernemingen die om een individueel onderzoek hebben gevraagd, zijn de definitieve dumpingmarges als volgt:

    9,8 % voor Oriental Industries (Suzhou) Ltd

    0 % voor Hangzhou Huachun Chemical Fiber Co., Ltd.

    3.3.   Republiek Korea

    3.3.1.   Normale waarde

    (65)

    Aangezien geen andere opmerkingen over de normale waarde, als aangegeven in de overwegingen 75 en 76 van de voorlopige verordening, werden ontvangen, worden deze bevindingen bevestigd.

    3.3.2.   Uitvoerprijs

    (66)

    Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de overwegingen 77 en 78 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.3.3.   Vergelijking

    (67)

    Aangezien geen andere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen die de voorlopige bevindingen konden veranderen, worden de overwegingen 79, 80 en 81 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.3.4.   Dumpingmarges

    (68)

    Aangezien geen andere opmerkingen over de dumpingmarges werden ontvangen die de voorlopige bevindingen betreffende Korea konden veranderen, worden de overwegingen 82 tot en met 85 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.   SCHADE

    4.1.   Productie in de Unie

    (69)

    Aangezien geen opmerkingen over de productie in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 94, 95 en 96 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie

    (70)

    Aangezien geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt overweging 97 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.3.   Verbruik in de Unie

    (71)

    Er zij aan herinnerd dat het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van gegevens over de totale invoer, op basis van Eurostatcijfers, en gegevens over de totale verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, waaronder een schatting die is gebaseerd op de gegevens in de klacht over de verkoop van de stille producenten.

    Tabel 1

    Verbruik in de Unie

    2005

    2006

    2007

    2008

    OT

    Ton

    221 277

    233 969

    265 826

    241 258

    205 912

    Index 2005 = 100

    100

    106

    120

    109

    93

    Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    (72)

    Tijdens de beoordelingsperiode is het totale verbruik in de Unie met 7 % gedaald. Het steeg met 20 % tussen 2005 en 2007, waarna het tussen 2007 en het einde van het OT met 27 % daalde. De afname van het verbruik in 2008 en het OT was het resultaat van een lagere vraag, vooral in de tweede helft van 2008 als gevolg van de economische crisis.

    (73)

    Aangezien geen opmerkingen over het verbruik in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 98, 99 en 100 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.4.   Invoer in de Europese Unie uit de VRC, de Republiek Korea en Taiwan

    4.4.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer

    (74)

    Er zij aan herinnerd dat de invoer uit Korea en Taiwan niet met de invoer met dumping uit de VRC werd gecumuleerd, omdat zowel de Koreaanse als de Taiwanese invoer tijdens het OT niet tegen dumpingprijzen geschiedde, als vermeld in de overwegingen 102 en 103 van de voorlopige verordening.

    (75)

    Er zij op gewezen dat om te beoordelen of de invoer uit de betrokken landen in het huidige onderzoek cumulatief moest worden beoordeeld, de invoer uit elk land individueel werd onderzocht in het licht van de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Aangezien de dumpingmarge in verband met de invoer uit Korea en Taiwan onder de de-minimisdrempel lag, werd geconcludeerd dat de invoer uit Korea en Taiwan niet mocht worden gecumuleerd met de invoer met dumping uit de VRC. Ingevolge deze conclusie werd deze invoer in de overwegingen 147 tot en met 152 van de voorlopige verordening afzonderlijk geanalyseerd overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening.

    4.2.2.   Invoer met dumping uit de VRC

    (76)

    Er zij aan herinnerd dat voorlopig werd geconstateerd dat één producent-exporteur in de VRC zijn producten op de markt van de Unie niet met dumping verkocht. Daarom werd deze uitvoer bij de analyse van de ontwikkeling van de invoer met dumping uit de VRC op de markt van de Unie buiten beschouwing gelaten. Uit de na de instelling van de voorlopige maatregelen uitgevoerde individuele onderzoeken bleek dat de uitvoer door nog een andere producent-exporteur in de VRC niet met dumping plaatsvond, als vermeld in overweging 64. Daarom werd ook deze uitvoer bij de analyse van de ontwikkeling van de invoer met dumping uit de VRC op de markt van de Unie en het effect op de bedrijfstak van de Unie buiten beschouwing gelaten. Dienovereenkomstig werden de gegevens betreffende de invoer met dumping uit de VRC herzien.

    Tabel 2

    Invoer met dumping uit de VRC

    2005

    2006

    2007

    2008

    OT

    Invoer (ton)

    4 350

    11 926

    31 223

    39 072

    38 404

    Index

    100

    274

    718

    898

    883

    Marktaandeel

    2,4 %

    5,6 %

    11,9 %

    16,3 %

    18,8 %

    Gemiddelde prijs in EUR/t

    2 783

    1 705

    1 524

    1 574

    1 532

    Index

    100

    61

    55

    57

    55

    Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst.

    (77)

    Bij de herziening van de gegevens betreffende de invoer met dumping uit de VRC bleek dat het volume daarvan in de beoordelingsperiode meer dan acht keer zo groot was, terwijl de gemiddelde invoerprijzen tegelijkertijd scherp met 45 % waren gedaald.

    4.4.3.   Prijsonderbieding

    (78)

    Aangezien er geen opmerkingen over prijsonderbieding werden ontvangen, wordt de in de overwegingen 110 en 111 van de voorlopige verordening beschreven methode voor de vaststelling van prijsonderbieding bevestigd. Na de individuele onderzoeken die werden toegestaan na de instelling van de voorlopige maatregelen, als vermeld in overweging 31, werd de prijsvergelijking van soortgelijke producttypen echter opnieuw beoordeeld. Deze herbeoordeling bevestigde dat de invoer met dumping uit de VRC de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met 24,1 % onderbood.

    4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (79)

    Er zij aan herinnerd dat, omdat de invoer uit Korea, Taiwan en twee Chinese ondernemingen niet met dumping bleek plaats te vinden, deze niet mocht worden gecumuleerd met de invoer met dumping uit de VRC. Hij werd daarom bij de analyse van het effect van de invoer met dumping op de bedrijfstak van de Unie buiten beschouwing gelaten en afzonderlijk beoordeeld.

    (80)

    Zoals vermeld in overweging 113 van de voorlopige verordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren voor een beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie van maart 2005 tot het einde van het OT.

    (81)

    Er zij op gewezen dat het schadebeeld in het stadium van het voorlopige onderzoek duidelijk was. De meeste schade-indicatoren lieten tijdens de beoordelingsperiode een neerwaartse trend zien: productievolume (– 36 %), verkoopvolume (– 29 %), verkoopprijzen (– 9 %) en marktaandeel (– 23 %). De schade-indicatoren in verband met de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals winstgevendheid (– 16,3 procentpunten) en kasstroom (– 141 %), verslechterden bovendien ook dramatisch, terwijl de investeringen aanzienlijk afnamen (– 89 %).

    (82)

    Aangezien geen opmerkingen over productie, productiecapaciteit en capaciteitsbenutting, verkoopvolume en marktaandeel, prijzen, voorraden, werkgelegenheid, lonen en productiviteit, en de financiële prestatie-indicatoren van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 114 tot en met 126 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (83)

    Aangezien geen andere opmerkingen over de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden, als aangegeven in de overwegingen 127 tot en met 130 van de voorlopige verordening, bevestigd.

    5.   OORZAKELIJK VERBAND

    5.1.   Opmerking vooraf

    (84)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (85)

    De invoer met dumping uit de VRC nam tijdens de beoordelingsperiode dramatisch toe. Ingevolge de herziening van de gegevens betreffende de invoer met dumping van oorsprong uit de VRC, als beschreven in overweging 76, nam het volume van de invoer met dumping uit de VRC tussen 2005 en het einde van het OT met meer dan acht keer toe en steeg het martktaandeel daarvan met circa 16 procentpunten. In dezelfde periode nam het verbruik in de Unie met 7 % af.

    (86)

    Tijdens de beoordelingsperiode had de bedrijfstak van de Unie te kampen met een daling van het verkoopvolume met maar liefst 29 %, waardoor zijn marktaandeel met bijna 12 procentpunten terugliep, van 51,1 % tot 39,2 %. In de periode tussen 2008 en het einde van het OT daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 2 procentpunten, terwijl dat van de invoer met dumping ondanks de afnemende vraag op de markt van de Unie toenam.

    (87)

    De prijzen van de invoer met dumping daalden ingevolge de herziening van de gegevens, als beschreven in overweging 76, in de beoordelingsperiode met 45 %, waarbij sprake was van een forse onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. Daarom kon de bedrijfstak van de Unie de hogere grondstofprijzen niet doorberekenen. Zoals uiteengezet in overweging 81 van de voorlopige verordening nam als gevolg daarvan de winstgevendheid van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie af van een winst van 3 % in 2005 tot een verlies van 13,3 % in het OT.

    (88)

    Uit het onderzoek bleek ook dat de toename van de goedkope invoer met dumping uit de VRC negatieve gevolgen voor de markt als geheel had omdat de prijzen daalden. Door de aanhoudende druk op de markt van de Unie kon de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen niet aanpassen aan de gestegen grondstofkosten, met name in 2008 toen de grondstofprijzen een hoogtepunt bereikten. Dit verklaarde het verlies aan marktaandeel en winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

    (89)

    In het licht van het voorgaande en aangezien geen opmerkingen over de gevolgen van de invoer met dumping werden ontvangen, kan worden bevestigd dat de toename van de goedkope invoer met dumping uit de VRC aanzienlijke negatieve gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie heeft gehad.

    5.3.   Gevolgen van andere factoren

    5.3.1.   Invoer zonder dumping

    (90)

    Wat de gevolgen van de invoer zonder dumping uit de VRC betreft, zij erop gewezen dat werd geconstateerd dat twee Chinese producenten-exporteurs geen GHS met dumping op de markt van de Unie verkochten. Omdat niet kan uitgesloten worden dat deze invoer enigszins heeft bijgedragen tot de schade voor de bedrijfstak van de Unie, kan worden gesteld dat gezien het volume en met name de prijzen die gemiddeld hoger waren dan de prijzen van de invoer met dumping, het effect van deze invoer zonder dumping niet van dien aard is dat het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade wordt verbroken.

    5.3.2.   Andere factoren

    (91)

    Er zij aan herinnerd dat bij de analyse van het oorzakelijke verband ook andere factoren zijn onderzocht, namelijk de ontwikkeling van de vraag op de markt van de Unie, de ontwikkeling van de grondstofprijzen, de productie van de bedrijfstak van de Unie voor eigen gebruik, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, de invoer uit andere landen, waaronder de invoer uit Korea en Taiwan, en de prestaties van andere producenten in de Unie.

    (92)

    Een partij stelde dat de analyse van het oorzakelijke verband niet had kunnen aantonen dat de door andere factoren dan de invoer met dumping veroorzaakte schade niet was toegeschreven aan de Chinese invoer. Zij voerde met name aan dat factoren zoals de ontwikkeling van de vraag en gestegen grondstofprijzen bijdroegen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en niet in beschouwing waren genomen bij de analyse van het oorzakelijke verband.

    (93)

    Wat de ontwikkeling van de vraag betreft, zij eraan herinnerd dat in de context van een krimpend verbruik het marktaandeel van de invoer uit de VRC nog toenam. Wat de stijging van de grondstofprijzen betreft, wordt erkend dat de prijzen van de grondstoffen in de eerste helft van het OT zijn gestegen zoals vermeld in overweging 139 van de voorlopige verordening. De prijzen zijn echter in de tweede helft van het OT gedaald. Deze schommelingen in de grondstofprijzen hebben alle marktdeelnemers getroffen. Aangezien geen prijsdruk werd uitgeoefend door de goedkope invoer met dumping uit de VRC, kon bovendien worden verwacht dat de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn geweest om zijn verkoopprijzen aan te passen in lijn met de ontwikkeling van de grondstofprijzen. Daarom worden de overwegingen 138, 139 en 140 van de voorlopige verordening bevestigd en wordt dit argument bijgevolg afgewezen.

    (94)

    Aangezien geen opmerkingen over de productie voor intern gebruik of de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 141, 142 en 143 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (95)

    Sommige partijen voerden ook aan dat de producenten in de Unie als gevolg van de goedkope invoer uit Korea en Taiwan niet in staat waren geweest om hun prijzen aan te passen aan de stijgende grondstofkosten.

    (96)

    In dit verband zij er eerst op gewezen dat de invoerprijzen uit Korea en Taiwan tijdens de beoordelingsperiode hoger bleven dan de gemiddelde invoerprijzen uit de VRC. Ten tweede namen de invoervolumes tussen 2007 en het einde van het OT aanzienlijk af. Daarom wordt geoordeeld dat het volume en de prijzen van deze invoer niet de voornaamste oorzaak van de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak kunnen zijn geweest en bijgevolg niet het oorzakelijke verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VRC kunnen verbreken. Dit argument werd daarom afgewezen.

    (97)

    Aangezien geen andere opmerkingen over de invoer uit derde landen, waaronder Korea en Taiwan, werden ontvangen, worden de overwegingen 144 tot en met 152 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (98)

    Aangezien geen opmerkingen over andere producenten in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 153 en 154 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (99)

    Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde een partij dat de lagere winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie moest worden toegeschreven aan het hoge aandeel van het zogenaamde tweestapsproductieproces in de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie en aan de beweerde vertragingen bij de invoering van het zogenaamde éénstapsproductieproces door de bedrijfstak van de Unie.

    (100)

    Er zij op gewezen dat het scala van de door de producenten-exporteurs in de VRC geproduceerde en verkochte producttypen grotendeels dat van de bedrijfstak van de Unie overlapt. De bedrijfstak van de Unie maakt gebruik van het zogenaamde tweestapsproductieproces omdat het de productie mogelijk maakt van specifieke producttypen die normaliter tegen een hogere prijs op de markt worden verkocht. Zoals aangegeven in de overwegingen 85 tot en met 89, heeft de goedkope invoer met dumping van GHS uit de VRC de gehele markt van de Unie getroffen, met name door de uitoefening van een neerwaartse druk op de prijzen.

    (101)

    Daarom wordt geoordeeld dat het bestaan van twee verschillende productieprocessen op zich geen aanmerkelijke gevolgen kan hebben gehad op de winstmarges, met name gezien de door de invoer met dumping uit de VRC uitgeoefende prijsdruk. Bovendien werd geen bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning van het argument dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden wegens het gebrek aan meer recente technologie. Dit argument werd daarom afgewezen.

    (102)

    In het licht van het voorgaande en omdat geen andere opmerkingen werden ontvangen, wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie heeft veroorzaakt in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening en worden de overwegingen 155 tot en met 158 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6.   BELANG VAN DE UNIE

    6.1.   Opmerking vooraf

    (103)

    De analyse van het belang van de Unie is aangepast om rekening te houden met de herziening van de dumpingmarges op grond van de opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen en de individuele onderzoeken die na de instelling van de voorlopige maatregelen zijn uitgevoerd. Gezien de hoge mate van medewerking wordt het grootste gedeelte van de invoer uit de VRC bijgevolg onderworpen aan een recht van circa 5 %, als vermeld in overweging 63.

    6.2.   Bedrijfstak van de Unie

    (104)

    Er zij aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie bestaat uit vier producenten in verschillende lidstaten, die voor de activiteiten in verband met GHS meer dan 1 300 mensen rechtstreeks in dienst hebben. Alle schade-indicatoren, met name die in verband met de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, lieten tijdens de beoordelingsperiode een negatieve trend zien. De werkgelegenheid nam ook aanzienlijk af met 23 %, wat overeenkomt met een vermindering van circa 400 voltijdsequivalenten tijdens de beoordelingsperiode.

    (105)

    Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft de bedrijfstak van de Unie bekendgemaakt dat de fabrieken die leeg stonden als gevolg van de invoer met dumping onlangs opnieuw zijn geopend. Dit toont aan dat de voorlopige maatregelen reeds een positief effect op de bedrijfstak van de Unie hebben gehad.

    (106)

    Er wordt verwacht dat de instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van oorsprong uit de VRC een verder positief effect op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zal hebben en deze bedrijfstak in staat zal stellen ten minste een deel van zijn verloren marktaandeel terug te winnen.

    (107)

    Aangezien geen andere opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 160 tot en met 163 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6.3.   Importeurs

    (108)

    Sommige partijen stelden dat de analyse van het effect van de maatregelen op de importeurs geen aandacht besteedde aan het feit dat het moeilijk is om snel van leverancier van GHS te veranderen. In dit verband wordt erkend dat de omschakeling op andere leveringsbronnen enige tijd kan vergen afhankelijk van de eindtoepassing. Er zullen echter andere bronnen beschikbaar zijn, waaronder invoer uit Korea en Taiwan alsook invoer door de twee Chinese producenten-exporteurs, vermeld in de overwegingen 63 en 64, waarop geen antidumpingrechten van toepassing zullen zijn. Daarom werd dit argument afgewezen en wordt de voorlopige conclusie bevestigd dat de maatregelen geen significante negatieve gevolgen voor de importeurs zullen hebben.

    (109)

    Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 164 en 165 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6.4.   Gebruikers

    (110)

    De gebruikers van GHS hebben veel belangstelling voor deze zaak getoond. Van de 68 gebruikers waarmee contact was opgenomen, hebben er 33 aan het onderzoek meegewerkt. Uit het onderzoek bleek dat 24 van de 33 medewerkende gebruikers GHS in de VCR kochten; 12 % van deze invoer was afkomstig van ondernemingen die niet met dumping bleken te verkopen.

    (111)

    In het stadium van het voorlopige onderzoek werden de gebruikers voor de analyse van het effect van de maatregelen ingedeeld in vier afzonderlijke industriële sectoren (banden, auto’s, touw en industriële toepassingen). Vóór de instelling van de voorlopige maatregelen werden vier gebruikers gecontroleerd (twee in de bandensector, één in de autosector en één in de sector van de industriële toepassingen). Na de instelling van de voorlopige maatregelen werd verder onderzocht in hoeverre elke sector door de maatregelen werd getroffen. Daartoe werden aanvullende controlebezoeken uitgevoerd in de gebouwen van zeven gebruikers, als vermeld in overweging 5. Van de in totaal elf gecontroleerde gebruikers waren vijf midden- en kleinbedrijven (mkb’s). Op grond van de gecontroleerde gegevens werd het geschatte effect van de maatregelen op de winstmarges van de gebruikers herzien, rekening houdend met de herziene hoogte van de rechten en het feit dat werd geconstateerd dat één extra Chinese producent-exporteur niet met dumping verkocht.

    (112)

    Van de gebruikers in de bandensector werden in totaal vier ingevulde vragenlijsten ontvangen. Daarvan werden twee gecontroleerd vóór de instelling van de voorlopige maatregelen en één na de instelling daarvan. Overeenkomstig de beschikbare gegevens voor deze sector is het aandeel van GHS in hun productiekosten vrij beperkt: gemiddeld onder 1 %. Slechts één van de medewerkende gebruikers bleek het betrokken product uit de VRC in te voeren. Al deze invoer was echter afkomstig van een onderneming in de VRC die niet met dumping verkocht. Daarom wordt geconcludeerd dat op grond van de beschikbare gegevens de bandensector niet door de voorgestelde maatregelen zal worden getroffen.

    (113)

    Van de gebruikers in de autosector (die voornamelijk veiligheidsgordels en airbags produceren), die in het OT goed waren voor 5 % van de totale invoer van GHS uit de VRC, werden in totaal zes beantwoorde vragenlijsten ontvangen. Er werden twee ondernemingen gecontroleerd, één vóór en één na de instelling van de voorlopige maatregelen. Na de controlebezoeken werd het aandeel van de door de autosector gebruikte Chinese GHS herzien en vastgesteld op 15 %. Uit de controlebezoeken bleek ook dat de bedrijven die GHS gebruikten over het algemeen meer dan 30 % van de totale omzet van de medewerkende ondernemingen vertegenwoordigden, in plaats van 4 % zoals vastgesteld in het stadium van het voorlopige onderzoek. Er wordt bevestigd dat de gemiddelde winst in deze sector op producten waarbij gebruik wordt gemaakt van GHS circa 3 % bedraagt. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat, als maatregelen worden ingesteld, de autosector waarschijnlijk in het algemeen niet ernstig zal worden getroffen, aangezien hij nog steeds winstgevend zal zijn en de VCR bovendien niet de enige leveringsbron is.

    (114)

    Wat de gebruikers in de touwsector betreft, werden in totaal drie antwoorden op de vragenlijst ontvangen en werd na de instelling van de voorlopige maatregelen één onderneming gecontroleerd. Alle medewerkende ondernemingen in deze sector zijn mkb’s en waren goed voor minder dan 1 % van de totale invoer uit de VRC in het OT. Er wordt bevestigd dat het aandeel van de GHS-activiteiten circa 18 % van hun totale bedrijfsactiviteiten bedraagt. De gemiddelde winstmarge in de sector die gebruikmaakt van GHS werd voorlopig vastgesteld op circa 8 %. Na het controlebezoek en de daaropvolgende correctie van de in de antwoorden op de vragenlijst verstrekte gegevens werd de winstmarge in deze sector tot – 0,4 % herzien. Uit het onderzoek bleek dat het grootste gedeelte van de invoer (71 %) tijdens het OT uit de VRC afkomstig was en 22 % uit Korea. Als gevolg van de herziening van de hoogte van het recht zullen de gevolgen voor de ondernemingen in deze sector, als zij GHS uit de VRC blijven betrekken, beperkt zijn. Bovendien bestaat een aantal alternatieve leveringsbronnen.

    (115)

    Wat ten slotte de gebruikers in de sector van de industriële toepassingen betreft, werden in totaal 20 antwoorden op de vragenlijst ontvangen van gebruikers die goed waren voor 21 % van de totale invoer uit de VRC. Er werden vijf ondernemingen gecontroleerd, één vóór de instelling van de voorlopige maatregelen en vier na de instelling daarvan. Op grond van de voor deze sector beschikbare informatie na de controlebezoeken werd het aandeel van de activiteiten in verband met GHS herzien tot 54 % van de totale bedrijfsactiviteiten. Uit het onderzoek bleek dat deze gebruikers GHS voornamelijk aankochten in de VRC (42 %) en Korea (24 %) en dat 29 % van de GHS werd betrokken van leveranciers in de Unie en in derde landen. De gegevens die werden verzameld tijdens de controlebezoeken die plaatsvonden na de instelling van de voorlopige maatregelen, leidden tot een correctie van de gemiddelde winstmarge in deze sector, die is vastgesteld op 17 %. Uit de verzamelde gegevens blijkt echter dat de voor de gehele sector vastgestelde gemiddelde winstmarge niet representatief is voor de situatie van de mkb’s, die tijdens het OT gemiddeld een negatieve winstmarge van – 1,9 % hadden. In het slechtst denkbare scenario, d.w.z. als deze mkb’s zouden kopen bij Chinese producenten-exporteurs waarop maatregelen van toepassing zijn en hun leveringsbron niet zouden veranderen, zou hun winstgevendheid bij de instelling van definitieve maatregelen dalen van – 1,9 % tot – 3,3 %. Dit zou te wijten zijn aan het feit dat het aandeel van de GHS die zij uit de VRC betrekken groter is dan dat van grote ondernemingen, die in hoge mate winstgevend zouden blijven. Er wordt echter verwacht dat deze mkb’s ten minste een deel van hun aankopen kunnen verschuiven naar leveranciers waarop geen maatregelen van toepassing zijn.

    (116)

    Sommige gebruikers voerden aan dat de negatieve gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor hun winstgevendheid in de voorlopige analyse betreffende het belang van de Unie waren onderschat. Zij stelden ook dat zij moeilijkheden zouden hebben bij de doorberekening van de gestegen kosten aan hun afnemers en plaatsten vraagtekens bij de mogelijkheid om alternatieve leveringsbronnen te vinden. Sommige partijen hadden ook hun twijfels over het vermogen van de producenten in de Unie om de benodigde producten te leveren. Ten slotte werd gewezen op het negatieve effect van de maatregelen op de downstreamindustrie en als gevolg daarvan op de werkgelegenheid in de Unie.

    (117)

    Wat het argument met betrekking tot de winstgevendheid betreft, bleek uit de analyse van de ingevolge de controlebezoeken na de instelling van de voorlopige maatregelen herziene gegevens dat een deel van de sectoren touw en industriële toepassingen negatief door de maatregelen zou worden beïnvloed, als de gebruikers die van Chinese producenten-exporteurs, waarop maatregelen van toepassing zijn, kopen, dit zouden blijven doen en niet van leveringsbron zouden veranderen. Dit effect zal echter waarschijnlijk beperkt zijn gezien het lagere recht en het bestaan van alternatieve leveringsbronnen.

    (118)

    Wat betreft het argument dat het niet mogelijk zou zijn om de gestegen kosten aan de afnemers door te berekenen, toonde het onderzoek aan dat het in sommige sectoren inderdaad moeilijk zal zijn om de prijzen te verhogen. Er zij echter op gewezen dat gezien de hoge mate van medewerking door de Chinese producenten-exporteurs het grootste gedeelte van de invoer uit de VRC onderworpen zal zijn aan een recht van circa 5 %, als vermeld in overweging 103. Daarom wordt verwacht dat de gebruikers ten minste een deel van de gestegen kosten aan hun afnemers zullen kunnen doorberekenen en in elk geval wordt geschat dat het effect op hun winstgevendheid, ook zonder prijsstijgingen, vrij beperkt zal zijn.

    (119)

    Wat betreft het argument dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat zou zijn om de benodigde producten te leveren indien de antidumpingmaatregelen werden ingesteld, bleek uit het onderzoek dat zich occasioneel problemen hebben voorgedaan bij vroegere leveringen van producenten in de Unie aan bepaalde gebruikers. Uit het onderzoek kwam echter geen bewijs naar voren dat deze problemen van blijvende aard waren. Wat betreft de gemelde moeilijkheid om van leveringsbron te veranderen, is uit de controlebezoeken inderdaad gebleken dat voordat nieuwe GHS in de grootschalige productie kunnen worden gebruikt, zij een aantal tests moeten ondergaan om zowel de compatibiliteit van de nieuwe grondstoffen met de machines als de vereiste kwaliteitsnormen van de eindproducten te controleren. De duur van het testproces varieert naargelang van de toepassing van het eindproduct. Daarom wordt erkend dat een verandering van leverancier voor bepaalde gebruikers een langdurig en duur proces is, dat echter in verschillende mate afhangt van de vervaardigde producten. De controlebezoeken hebben echter aangetoond dat sommige ondernemingen een strategie trachten op te zetten om het aantal leveranciers uit te breiden en aldus te vermijden dat zij gebruikmaken van slechts een enkele bron.

    (120)

    Sommige partijen belichtten ook de situatie van de mkb’s en voerden aan dat de mkb’s moeilijkheden hebben bij het betrekken van hun grondstoffen omdat zij niet de door de producenten vereiste minimale hoeveelheden bestellen. In dit verband zij erop gewezen dat moeilijkheden in verband met minimale bestelhoeveelheden een bestaand handelspatroon lijken te zijn ongeacht de instelling van maatregelen. Daarom wordt geoordeeld dat de instelling van rechten op zich niet van invloed zal zijn op de bestaande handelspatronen van de marktdeelnemers. Daarom werden deze argumenten als niet gefundeerd beschouwd.

    (121)

    Ten slotte stelden sommige belanghebbenden dat de bedrijfstak van de Unie geen betrouwbare bron zou vormen wegens de onvolledigheid van zijn productenscala, de lagere kwaliteit en de hogere prijzen van de producten. In dit verband zij erop gewezen dat, ook indien de producenten in de Unie niet in staat zouden zijn om het volledige scala van producten te leveren, er alternatieve leveringsbronnen bestaan die het bestaande productenscala kunnen aanvullen. Bovendien mag het relatief lage recht niet verhinderen dat de gebruikers hun productenscala aanvullen door ook een beroep te blijven doen op invoer uit de VRC. Bovendien kan de recente heropening van fabrieken, als hierboven vermeld, dit probleem helpen oplossen, aangezien zij het mogelijk zou maken dat een grotere capaciteit wordt ingezet voor de vervaardiging van een breder scala van producten. Dit argument werd daarom afgewezen.

    (122)

    Wat betreft het argument van het effect van de maatregelen op de downstreamindustrie en bijgevolg op de werkgelegenheid in de Unie, wordt geoordeeld dat het effect in het licht van het voorgaande te verwaarlozen is.

    6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (123)

    Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van antidumpingrechten op GHS van oorsprong uit de VRC pleiten.

    7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    7.1.   Schademarge

    (124)

    Aangezien geen onderbouwde opmerkingen werden ontvangen die de conclusie over de schademarge zouden kunnen veranderen, worden de overwegingen 179 tot en met 183 van de voorlopige verordening bevestigd.

    7.2.   Definitieve maatregelen

    (125)

    In het licht van het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, ten aanzien van de invoer van GHS van oorsprong uit de VRC definitieve antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld die volgens de regel van het laagste recht gelijk zijn aan de dumpingmarge of de schademarge indien deze lager is. Dienovereenkomstig moeten alle rechten worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges.

    (126)

    Aangezien de voor Korea en Taiwan vastgestelde dumpingmarges onder het de-minimisniveau lagen, mogen geen definitieve antidumpingrechten worden ingesteld op de invoer van oorsprong uit Korea en Taiwan.

    (127)

    De voorgestelde antidumpingrechten zijn als volgt:

    Onderneming

    Schademarge

    Dumpingmarge

    Antidumpingrecht

    Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd

    57,1 %

    5,1 %

    5,1 %

    Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd

    n.v.t.

    0

    0 %

    Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd

    57,6 %

    5,5 %

    5,5 %

    Niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen

    57,3 %

    5,3 %

    5,3 %

    Hangzhou Huachun Chemical Fiber Co., Ltd

    n.v.t.

    0

    0 %

    Oriental Industries (Suzhou) Ltd

    53,2 %

    9,8 %

    9,8 %

    Alle andere ondernemingen in de VRC

    57,6 %

    9,8 %

    9,8 %

    (128)

    De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

    (129)

    Verzoeken van ondernemingen om de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name wijzigingen van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot productie, binnenlandse verkoop en uitvoer die bijvoorbeeld verband houden met die naamswijziging of die verandering in de productie- en verkoopmaatschappijen. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

    (130)

    De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    (131)

    Om een gelijke behandeling van nieuwe exporteurs en de in de bijlage bij deze verordening vermelde niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen te garanderen, moet het voor laatstgenoemde ondernemingen geldende gewogen gemiddelde recht eveneens gelden voor alle nieuwe exporteurs die anders voor een nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 4, van de basisverordening in aanmerking zouden komen, daar artikel 11, lid 4, niet geldt wanneer gebruik is gemaakt van een steekproef.

    7.3.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

    (132)

    Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van de ingestelde definitieve rechten. Wanneer het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, moeten de voorlopige, als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, worden uitsluitend de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld, definitief geïnd.

    8.   BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

    (133)

    Gezien de bevindingen met betrekking tot de invoer van oorsprong uit Korea en Taiwan moet de procedure betreffende die twee landen worden beëindigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op garens met een hoge sterktegraad (andere dan naaigarens) van polyesters, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, monofilamenten van minder dan 67 decitex daaronder begrepen, momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt:

    Onderneming

    Recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd

    5,1

    A974

    Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd

    0

    A976

    Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd

    5,5

    A975

    In de bijlage opgenomen ondernemingen

    5,3

    A977

    Hangzhou Huachun Chemical Fiber Co., Ltd

    0

    A989

    Oriental Industries (Suzhou) Ltd

    9,8

    A990

    Alle andere ondernemingen

    9,8

    A999

    3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Republiek Korea en Taiwan wordt beëindigd.

    Artikel 3

    De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid waren gesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 478/2010 betreffende de invoer van garens met een hoge sterktegraad (andere dan naaigarens) van polyesters, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, monofilamenten van minder dan 67 decitex daaronder begrepen, momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden definitief geïnd tot het bedrag van het in artikel 1 vastgestelde definitieve recht. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het definitieve bedrag van het antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

    Artikel 4

    Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China ten genoegen van de Commissie aantoont dat:

    hij het in artikel 1, lid 1, omschreven product in het onderzoektijdvak (1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

    hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarvoor de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden,

    hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting heeft om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

    kan de Raad, met een gewone meerderheid, op een na raadpleging van het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel, artikel 1, lid 2, wijzigen door de nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddeld recht van 5,3 % geldt.

    Artikel 5

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 29 november 2010.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    K. PEETERS


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  PB L 135 van 2.6.2010, blz. 3.

    (3)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer N105 04/090, 1049 Brussel, België.


    BIJLAGE

    NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE CHINESE PRODUCENTEN-EXPORTEURS

    Aanvullende Taric-code A977

    Naam van de onderneming

    Stad

    Heilongjiang Longdi Co., Ltd

    Harbin

    Hyosung Chemical Fiber (Jiaxing) Co., Ltd

    Jiaxing

    Shanghai Wenlong Chemical Fiber Co., Ltd

    Shanghai

    Shaoxing Haifu Chemistry Fibre Co., Ltd

    Shaoxing

    Sinopec Shanghai Petrochemical Company

    Shanghai

    Wuxi Taiji Industry Co., Ltd

    Wuxi


    Top