Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009D0703

    2009/703/EG: Beschikking van de Commissie van 11 februari 2009 betreffende de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ten uitvoer gelegde staatssteunmaatregel C 55/07 (ex NN 63/07, CP 106/06) — Aan BT verleende staatsgarantie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 685) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 242 van 15.9.2009, p. 21–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2009/703/oj

    15.9.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 242/21


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 11 februari 2009

    betreffende de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ten uitvoer gelegde staatssteunmaatregel C 55/07 (ex NN 63/07, CP 106/06) — Aan BT verleende staatsgarantie

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 685)

    (Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2009/703/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Deze zaak heeft betrekking op staatssteun die door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna „het Verenigd Koninkrijk” genoemd) ten voordele van BT plc (hierna „BT” genoemd, tenzij anders vermeld) ten uitvoer is gelegd. BT is een in Engeland en Wales geregistreerde public limited company (naamloze vennootschap). British Telecommunications plc is een volle dochtermaatschappij van BT Group plc en omvat vrijwel alle bedrijfsonderdelen en activa van de BT-groep. Het is de opvolger van het publiekrechtelijke lichaam (statutory corporation) British Telecommunications en is opgericht in Engeland en in Wales als een public limited company. Het is als gevolg van de telecommunicatiewet van 1984 in volledige eigendom van de regering van het Verenigd Koninkrijk. Tussen november 1984 en juli 1993 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk in drie openbare emissies al haar aandelen in British Telecommunications plc verkocht.

    1.   PROCEDURELE ASPECTEN

    (2)

    Op 26 april 2006 heeft een van de concurrenten van BT, die om vertrouwelijkheid heeft verzocht, een klacht ingediend tegen een garantie die door de Minister of the Crown aan BT is toegekend (Crown guarantee, hierna „staatsgarantie” genoemd). Per e-mailbericht van 24 mei 2006 en 22 juni 2006 heeft deze concurrent de Commissie verdere informatie over de regeling verstrekt.

    (3)

    Op 18 mei 2006 heeft de Commissie een verzoek om inlichtingen gezonden naar de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, dat bij brief van 18 juli 2006 geantwoord heeft.

    (4)

    Op 21 december 2006 heeft de Commissie om verdere inlichtingen verzocht. Na een verlenging van de antwoordtermijn hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk geantwoord bij brief van 27 februari 2007.

    (5)

    Op 26 maart 2007 heeft op verzoek van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een vergadering plaatsgevonden met de advocaten die de trustees van de pensioenregeling van BT (BT Pension Scheme, hierna „BTPS” genoemd) vertegenwoordigen. Per e-mailbericht van 10 mei 2007 is verdere informatie verstrekt.

    (6)

    Op 10 mei 2007 heeft de Commissie de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een verzoek om inlichtingen gestuurd. Na een verlenging van de termijn en een vergadering op 11 juni 2007 hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk geantwoord bij brief van 19 juni 2007.

    (7)

    Bij brief van 3 augustus 2007 heeft de Commissie om nadere inlichtingen verzocht. Na een verlenging van de termijn hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk geantwoord bij brief van 3 oktober 2007.

    (8)

    Op 28 november 2007 heeft de Commissie een besluit goedgekeurd en ter kennis van het Verenigd Koninkrijk gebracht waarin zij concludeerde dat de staatsgarantie, voor zover deze betrekking heeft op de pensioenverplichtingen van BT bij insolventie, geen staatssteun vormde in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en heeft zij tegelijk de formele onderzoeksprocedure ingeleid ten aanzien van bepaalde maatregelen die met de aan BPTS toegekende staatsgarantie verband houden.

    (9)

    Per e-mailbericht van 30 januari 2008 hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hun opmerkingen bij dit besluit ingediend.

    (10)

    Na de publicatie van het besluit van 28 november 2007 heeft de Commissie van de volgende belanghebbende partijen opmerkingen ontvangen: UK Competitive Telecommunications Association (hierna „UKCTA” genoemd), een brancheorganisatie die met BT concurrerende telecommunicatie-exploitanten vertegenwoordigt, de oorspronkelijke anonieme indiener van de klacht, BT en BTPS. Hun opmerkingen zijn op 25 maart 2008 naar de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk gestuurd.

    (11)

    Per e-mailbericht van 25 april 2008 hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de toestemming gevraagd om de opmerkingen van de derde partijen naar BT te sturen. Na raadpleging en toestemming van de betrokken partijen heeft de Commissie toegestaan dat niet-vertrouwelijke versies van deze documenten aan BT werden vrijgegeven.

    (12)

    Per e-mailbericht van 30 mei 2008 ontving de Commissie de reacties van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op de opmerkingen van de derde partijen. Per e-mailbericht van 3 juni 2008 ontving de Commissie de reacties van BT op de opmerkingen van de derde partijen.

    (13)

    Op 22 juli 2008 heeft de Commissie een bijeenkomst gehouden met de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, waarna op 19 september 2008 per e-mailbericht nieuwe verduidelijkingen zijn gevolgd.

    (14)

    De advocaten van BT en BTPS hebben op hun verzoek op 6 augustus 2008 en 28 oktober 2008 met de Commissie vergaderd.

    2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

    (15)

    De betrokken maatregelen die hier worden onderzocht, zijn de bepalingen waarbij de regering van het Verenigd Koninkrijk krachtens de staatsgarantie het nakomen van bepaalde verplichtingen van BT, met name pensioenverplichtingen, garandeert en BT van verplichtingen ontslaat die vastgelegd zijn in het wettelijke kader dat in het Verenigd Koninkrijk op pensioenregelingen van toepassing is.

    2.1.   De staatsgarantie

    (16)

    Krachtens de telecommunicatiewet van 1981 is de telecommunicatieactiviteit die vroeger deel uitmaakte van de Post Office, aan een nieuw overheidsbedrijf overgedragen, namelijk British Telecommunications. De telecommunicatiewet van 1984 voorzag in de privatisering van British Telecommunications.

    (17)

    Overeenkomstig artikel 60 van de telecommunicatiewet van 1984 werden de eigendom, de rechten en de verplichtingen van het overheidsbedrijf overgedragen aan de geprivatiseerde opvolgende onderneming, British Telecommunications plc. Die overdracht omvatte ook alle verplichtingen van het overheidsbedrijf ten aanzien van de pensioenregeling van zijn werknemers, die toen een tekort vertoonde van 626 miljoen GBP, zoals bleek uit de actuariële waardering van de regeling in 1983.

    (18)

    De staatsgarantie is vastgesteld in artikel 68 van de telecommunicatiewet van 1984 (vert.):

    „1)

    Dit artikel is van toepassing wanneer

    a)

    overeenkomstig de [insolventiewet van 1986] een besluit is aangenomen voor de vrijwillige liquidatie van de opvolgende onderneming, die niet louter gericht is op de wederopbouw of de fusie met een andere onderneming, of

    b)

    zonder dat vooraf een dergelijk besluit is aangenomen, de rechter overeenkomstig de insolventiewet de liquidatie van de opvolgende onderneming heeft bevolen.

    2)

    Vanaf de aanvang van de liquidatie is de minister gehouden alle uitstaande verplichtingen van de opvolgende onderneming die zij krachtens het bovenstaande artikel 60 heeft verworven, na te komen.

    (…)

    4)

    Wanneer de minister een persoon betaalt ter nakoming van wat hij als een hem krachtens dit artikel opgelegde verplichting beschouwt, wordt hij daardoor een schuldeiser van de opvolgende onderneming ten belope van het betaalde bedrag, waarbij ten behoeve van de liquidatie zijn schuldvordering geacht wordt op de oorspronkelijke verplichting betrekking te hebben.”.

    (19)

    De staatsgarantie dekte alle uitstaande verplichtingen van de onderneming die in 1984 aan BT zijn overgedragen. Hoewel de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk beweren dat zij geen volledige informatie hebben over het totale gedekte bedrag aan verplichtingen niet zijnde pensioenverplichtingen, merken zij op dat de jaarrekeningen van British Telecom over 1983/1984 enige informatie bevatten over de positie per 31 maart 1984:

    de kortetermijnverplichtingen met een looptijd van maximaal één jaar bedroegen in totaal 1 909 miljoen GBP. Deze bestonden uit kortetermijnleningen, handelsschulden, belasting op de toegevoegde waarde en loonheffingen, andere schuldeisers en overlopende rekeningen;

    de langetermijnverplichtingen beliepen in totaal 458 miljoen GBP aan buitenlandse leningen, die tien jaar later zijn terugbetaald.

    (20)

    Bij de communicatiewet van 2003 is artikel 60 opgeheven en is artikel 68, lid 2, van de telecommunicatiewet van 1984 gewijzigd, dat nu als volgt luidt (vert.): „vanaf de aanvang van de liquidatie is de minister gehouden alle uitstaande verplichtingen van de opvolgende onderneming voor de betaling van pensioenen die zij krachtens het bovenstaande artikel 60 heeft verworven, na te komen” (onderstreping toegevoegd).

    (21)

    Krachtens de staatsgarantie moet de regering van het Verenigd Koninkrijk alle pensioenverplichtingen van het overheidsbedrijf nakomen die aan BT zijn overgedragen ten aanzien van werknemers die vóór 6 augustus 1984 bij de pensioenregeling van het overheidsbedrijf waren aangesloten, ingeval BT insolvabel is en wordt geliquideerd en alleen als er bij het begin van de liquidatie sprake is van een geheel of gedeeltelijk uitstaande verplichting. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de activa van de pensioenregeling van BT ontoereikend zijn om haar verplichtingen met betrekking tot de door deze werknemers opgebouwde rechten na te komen. Hoewel de telecommunicatiewet van 1984 op dit punt niet duidelijk is, zijn de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk van oordeel dat de staatsgarantie de pensioenrechten dekt die deze werknemers niet alleen vóór maar ook na de privatisering verworven hebben.

    (22)

    Vóór de privatisering en gezien zijn status als overheidsbedrijf, kon BT alleen door een wet van het parlement worden geliquideerd. Wat de pensioenverplichtingen betreft, is de staatsgarantie, naar wordt beweerd, verleend om de bezorgdheid van de werknemers van het overheidsbedrijf weg te werken, die niet langer staatsbescherming voor hun pensioenen zouden genieten. Zij waren bijzonder ongerust over wat er zou gebeuren als de geprivatiseerde opvolgende onderneming insolvabel zou worden en de pensioenregeling met een tekort zou achterlaten. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk is met de in 1984 verleende staatsgarantie een antwoord geboden op deze zorgen, die nog groter waren geworden nadat in 1983 was gebleken dat de pensioenregeling een actuarieel tekort vertoonde.

    (23)

    Volgens de door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verstrekte uitleg zou bij insolventie van BT de regering van het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk — vanaf de aanvang van de liquidatie — aansprakelijk worden voor alle uitstaande verplichtingen van BT die verband houden met de bij de privatisering aan BT overgedragen pensioenregeling voor werknemers. De minister zou deze uitstaande verplichtingen aan BTPS nakomen en zou voor dat bedrag een concurrente schuldeiser van BT worden. Aangezien de wet geen bijzondere voorrang verleent aan de trustees van een pensioenregeling, zou BTPS voor alle niet door de staatsgarantie gedekte verplichtingen aan werknemers ook een concurrente schuldeiser van het insolvabele BT worden.

    (24)

    De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk geven aan dat zij niet in staat zijn de waarde te bepalen van de verplichtingen die onder de garantie zouden vallen. De uitstaande verplichtingen zouden namelijk afhangen van het aantal deelnemers voor wie de dekking geldt en van de activa van de BT-pensioenregeling indien BT insolvabel zou worden en zou worden geliquideerd.

    2.2.   Pensioenregeling van BT

    (25)

    Tot 1969 waren de werknemers van de Post Office ambtenaren. In dat jaar werden zij werknemers van het overheidsbedrijf Post Office, waardoor een einde kwam aan hun status als ambtenaar. Door het opzetten van de „Post Office Staff Superannuation Scheme” (POSSS), waaraan de opgebouwde pensioenrechten van de werknemers van de Post Office werden overgedragen, kreeg de Post Office de algemene aansprakelijkheid voor de betaling van de werknemerspensioenen toegewezen.

    (26)

    In 1983 is de „British Telecommunications Staff Superannuation Scheme” (BTSSS) opgezet, waarvan de bepalingen nauw aansluiten bij die van de POSSS. Op 31 maart 1986 heeft BT nog een andere pensioenregeling voor nieuwe werknemers opgezet, met de naam „British Telecommunications plc. New Pension Scheme” (BTNPS). Vanaf die datum kwamen nieuwe deelnemers niet meer voor BTSSS in aanmerking. In 1993 werden beide regelingen samengevoegd onder de nieuwe naam „BT Pension Scheme” (BTPS).

    (27)

    Doel van BTPS is ervoor te zorgen dat de regeling op lange termijn altijd over genoeg financiële middelen beschikt om de kosten van de verschuldigde pensioenuitkeringen te dekken. Overeenkomstig de reglementen van BTPS moet BT reguliere werkgeversbijdragen aan de regeling betalen, zoals die door de actuaris van de regeling zijn bepaald, om de vergoedingen en de kosten van de regeling te kunnen dekken. In het boekjaar 2006/2007 bedroegen de reguliere werkgeversbijdragen van BT 395 miljoen GBP. De actuaris van de regeling moet ook ten minste om de drie jaar een actuariële waardering van de activa en de verplichtingen (namelijk toekomstige pensioenen en andere kosten) van de regeling uitvoeren en over de dekkingsgraad van de regeling verslag uitbrengen aan de trustees van BTPS en aan BT. In het kader van een herstelplan om weer te komen tot een volledige financiering van de BTPS […] (2), moet BT ook extra bijdragen voor zover dit nodig is om een eventueel in de actuariële waardering gemeld tekort tussen de activa en de verplichtingen van de regeling weg te werken.

    (28)

    Bij de driejaarlijkse waardering van BTPS op 31 december 2002 is bijvoorbeeld geconcludeerd dat er een dekkingstekort bestond. BT is ermee akkoord gegaan dit over vijftien jaar terug te betalen tegen 232 miljoen GBP per jaar, bovenop de reguliere werkgeversbijdragen. Volgens de in december 2006 bekendgemaakte resultaten van de laatste waardering beliepen de verplichtingen 37,8 miljard GBP en de activa 34,4 miljard GBP, hetgeen in een tekort van 3,4 miljard GBP resulteerde. Overeenkomstig het herstelplan moet de regeling tegen 2015 weer een volledige dekkingsgraad hebben bereikt. BT heeft ermee ingestemd gedurende tien jaar 280 miljoen GBP per jaar te betalen. In combinatie met de beleggingsopbrengsten zal dit er naar verwachting voor zorgen dat het tekort volledig wordt weggewerkt. Als de volgende actuariële waardering zou uitwijzen dat de regeling niet opnieuw een volledige dekkingsgraad heeft bereikt zoals gepland, zullen een nieuw herstelplan en gewijzigde aanvullende bijdragen moeten worden overeengekomen.

    2.3.   Voornaamste ontwikkelingen in de pensioenwetgeving in het Verenigd Koninkrijk sinds 1984

    (29)

    De pensioenwetgeving in het Verenigd Koninkrijk heeft sinds 1984 diverse veranderingen ondergaan. Volgens de beschikbare informatie hebben de pensioenwetten van 1995 en 2004 de grootste wijzigingen aangebracht in het algemene regelgevingskader voor pensioenen.

    2.3.1.   De pensioenwet van 1995: minimaal vereiste dekkingsgraad

    (30)

    Artikel 56 van de pensioenwet van 1995 heeft als minimaal vereiste dekkingsgraad ingevoerd dat de activa van de regeling geen lagere waarde mogen hebben dan het bedrag van de verplichtingen. In de Occupational Pension Schemes (Minimum Funding Requirement and Actuarial Valuations) Regulations 1996 (regels voor beroepspensioenregelingen (inzake de minimaal vereiste dekkingsgraad en de actuariële waardering) van 1996) wordt echter het volgende bepaald (vert.):

    „Artikel 56 (minimaal vereiste dekkingsgraad) is niet van toepassing op […] beroepspensioenregelingen ten behoeve waarvan een Minister of the Crown een garantie heeft verleend of andere maatregelen heeft genomen om te waarborgen dat de activa van de regeling toereikend zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. […] Wanneer een dergelijke garantie gegeven is ten aanzien van slechts een gedeelte van de regeling, zijn de artikelen 56 tot 60 en deze regels van toepassing alsof dat gedeelte en het andere gedeelte van de regeling afzonderlijke regelingen waren” (onderstreping toegevoegd).

    (31)

    Bovendien bepaalt artikel 75 van de pensioenwet van 1995 dat wanneer op het tijdstip van de insolventie de activa van de regeling een lagere waarde hebben dan het bedrag van de verplichtingen, een bedrag ten belope van het verschil zal worden beschouwd als een schuld van de werkgever aan de trustees of de beheerders van de regeling. In de Occupational Pension Schemes (Deficiency on Winding up) Regulations 1996 (regels voor beroepspensioenregelingen (inzake tekort bij liquidatie) van 1996) wordt echter het volgende bepaald (vert.):

    „Artikel 75 is niet van toepassing […] op beroepspensioenregelingen ten behoeve waarvan een Minister of the Crown een garantie heeft verleend of andere maatregelen heeft genomen om te waarborgen dat de activa van de regeling toereikend zijn om aan haar verplichtingen te voldoen” (onderstreping toegevoegd).

    2.3.2.   De pensioenwet van 2004: het pensioenbeschermingsfonds en de wettelijk vereiste dekkingsgraad

    (32)

    Na de grote politieke druk die was ontstaan toen na faillissementen van bijdragende bedrijven duizenden werknemers hun pensioenen grotendeels verloren zagen gaan, werd door de pensioenwet van 2004 (deel 2) het Pension Protection Fund (hierna: het pensioenbeschermingsfonds) ingevoerd. Het pensioenbeschermingsfonds is in april 2005 opgericht. Het heeft tot taak een vergoeding te betalen aan deelnemers aan in aanmerking komende pensioenregelingen die door insolventie van de bijdragende werkgevers over ontoereikende activa beschikken om de deelnemers een mate van bescherming te bieden die vergelijkbaar is met de hoogte van het door het pensioenbeschermingsfonds te betalen vergoeding.

    (33)

    Het pensioenbeschermingsfonds wordt gedeeltelijk gefinancierd door de activa die zijn overgedragen uit regelingen waarvan het fonds de aansprakelijkheid heeft overgenomen en gedeeltelijk door een jaarlijkse heffing op de in aanmerking komende pensioenregelingen. Deze bijdrage bestaat uit een beheersbijdrage en een risicobijdrage die twee elementen bevat: een risicogebonden element dat rekening houdt met het risico op ontoereikende financiering van de regeling en met het risico op insolventie van de werkgever (80 % van de bijdrage), en een regelinggebonden element op basis van de omvang van de verplichtingen van de regeling (20 % van de bijdrage). Het bedrag van de oorspronkelijke heffing voor 2005/2006 is vastgesteld zonder rekening te houden met het risicogebonden element.

    (34)

    In de Pension Protection Fund (Entry Rules) Regulations 2005 (reglement van het pensioenbeschermingsfonds van 2005 (toegangsvoorschriften)) wordt bepaald dat (vert.) „een regeling ten behoeve waarvan een bevoegde overheidsinstantie een garantie heeft verleend of andere maatregelen heeft genomen om te waarborgen dat de activa van de regeling toereikend zijn om aan haar verplichtingen te voldoen” van bijdragen aan het pensioenbeschermingsfonds is vrijgesteld. Wanneer een regeling gedeeltelijk door de staat is gegarandeerd, moeten de gegarandeerde en de niet-gegarandeerde delen van de regeling als afzonderlijke regelingen worden beschouwd.

    (35)

    Ten slotte zijn in deel 3 van de pensioenwet van 2004 nieuwe voorschriften ingevoerd voor de wettelijke dekkingsgraad van de regeling („Statutory funding objectives”) die de minimaal vereiste dekkingsgraad van 1995 hebben vervangen. In artikel 222 van de wet wordt bepaald dat regelingen onderworpen zijn aan de verplichting toereikende en geschikte activa aan te houden om hun technische voorzieningen te dekken. In de Occupational Pension Schemes (Scheme Funding) Regulations 2005 (regels voor beroepspensioenregelingen (inzake financiering van de regeling) van 2005) wordt een vrijstelling verleend aan regelingen die door een overheidsinstantie zijn gegarandeerd. Nogmaals, wanneer een regeling gedeeltelijk door de staat is gegarandeerd, moeten de gegarandeerde en de niet-gegarandeerde delen van de regeling als afzonderlijke regelingen worden beschouwd.

    3.   BESLUIT VAN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE

    (36)

    In haar besluit van 28 november 2007 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie haar eerste beoordeling uiteengezet en ook uitgelegd waarom zij twijfelt aan de verenigbaarheid van de maatregelen in kwestie met de gemeenschappelijke markt. De maatregelen in kwestie waren:

    de staatsgarantie voor BT ten behoeve van haar pensioenverplichtingen in 1984;

    de vrijstelling van BTPS van de toepassing van de bij de pensioenwetten van 1995 en 2004 ingevoerde minimaal vereiste dekkingsgraad op de pensioenverplichtingen van BTPS die door de staatsgarantie zijn gedekt;

    de overeenkomstig de Pension Protection Fund (Entry Rules) Regulations 2005 aan BTPS toegekende vrijstelling, wat betreft haar pensioenverplichtingen die door de staatsgarantie zijn gedekt, van het in deel 2 van de pensioenwet van 2004 vastgestelde voorschrift om aan het pensioenbeschermingsfonds een jaarlijkse heffing te betalen.

    (37)

    In dat besluit stelde de Commissie dat, op zichzelf beschouwd, de staatsgarantie voor de pensioenverplichtingen van BT bij insolventie na liquidatie van BT, alleen werknemers ten goede komt en dus voor BT geen voordeel oplevert, aangezien dit geen invloed heeft op de rating, de investeringen of het personeelsbeleid van BT. De Commissie had daarom geconcludeerd dat de staatsgarantie, voor zover deze slaat op de pensioenverplichtingen van BT bij insolventie en als de in 1995 en 2004 ingevoerde wijzigingen in het wettelijke kader buiten beschouwing worden gelaten, BT geen specifiek extra voordeel opleverde en daarom geen staatssteun vormde in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag (3).

    (38)

    Wat het in 1995 en 2004 ingevoerde wettelijke kader voor pensioenen met betrekking tot de staatsgarantie betreft, is de Commissie echter tot een andere conclusie gekomen. De Commissie drukte haar eerste twijfels uit bij de verenigbaarheid van mogelijke staatssteun met de gemeenschappelijke markt en vroeg het Verenigd Koninkrijk om uitleg, met name over het volgende:

    duidelijke bewijzen dat BTPS geen gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling van de in de pensioenwetten van 1995 en 2004 bepaalde minimaal vereiste dekkingsgraad en de redenen daarvoor. In dit verband heeft de Commissie opgemerkt dat BTPS in 2006 nog steeds een tekort van 3,4 miljard GBP vertoonde, ondanks de voorschriften van de pensioenwet van 1995 dat de regeling over activa moest beschikken die overeenstemden met de verplichtingen;

    een uitvoerige motivering waarom de vrijstelling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds geen staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag;

    een uitvoerige motivering waarom deze maatregelen als verenigbaar kunnen worden aangemerkt met de regels inzake staatssteun, en met name artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, mocht de Commissie concluderen dat zij staatssteun vormen.

    4.   OPMERKINGEN VAN DE BETROKKEN PARTIJEN

    4.1.   Standpunt van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk

    (39)

    De opmerkingen van het Verenigd Koninkrijk slaan op de kwesties die in het besluit van 28 november 2007 aan de orde zijn gesteld betreffende de minimaal vereiste dekkingsgraad en de vrijstelling van betaling van bijdragen aan het pensioenbeschermingsfonds.

    4.1.1.   Minimaal vereiste dekkingsgraad

    (40)

    Het Verenigd Koninkrijk beweert dat BT en BTPS geen gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling van de toepassing van de minimaal vereiste dekkingsgraad.

    (41)

    De minimaal vereiste dekkingsgraad uit artikel 56 van de pensioenwet van 1995, die tot 2004 van toepassing was, houdt in dat de activa van het pensioenfonds geen lagere waarde mogen hebben dan het bedrag van de verplichtingen. Het Verenigd Koninkrijk legt er de nadruk op dat overeenkomstig artikel 56, lid 3, van de pensioenwet van 1995 de berekeningsgrondslag van de pensioenverplichtingen verschilde van die welke doorgaans door pensioenregelingen worden gehanteerd bij de permanente waarderingen die zij gewoonlijk uitvoeren. Bijgevolg hebben de verschillende methodes verschillende waarden aan verplichtingen opgeleverd.

    (42)

    De verschillen tussen de waarderingen volgens de methode van het minimaal vereiste dekkingsgraad (MFR) en die van de lopende BTPS-waarderingen worden in de onderstaande tabel gepreciseerd:

    Datum van de waardering

    Activa

    Verplichtingen

    (MFR-methode)

    Verhouding activa/verplichtingen

    (MFR-methode)

    Verplichtingen

    (permanente waardering)

    Verhouding activa/verplichtingen

    (permanente waardering)

    31.12.2002

    22,8 miljard GBP

    22,5 miljard GBP

    101,1 %

    24,9 miljard GBP

    91,6 %

    31.12.1999

    29,9 miljard GBP

    26,5 miljard GBP

    112,7 %

    30,9 miljard GBP

    96,8 %

    (43)

    Uit deze cijfers blijkt dat wat de twee waarderingen van BTPS betreft, die in de periode zijn uitgevoerd waarin de minimaal vereiste dekkingsgraad van 1995 van toepassing was (namelijk de waarderingen van 1999 en 2002) de dekkingsgraad van BTPS volgens de methode van de minimaal vereiste dekkingsgraad meer dan 100 % bedroeg, terwijl de permanente waardering met een andere methode een tekort laat zien. In dit verband merkt het Verenigd Koninkrijk op dat de minimaal vereiste dekkingsgraad niet inhield dat de activa van regelingen groter moesten zijn dan hun verplichtingen, zoals berekend bij de lopende waarderingen. Bovendien moest overeenkomstig de minimaal vereiste dekkingsgraad een tekort niet onmiddellijk worden weggewerkt, maar wel binnen een vastgelegde periode van maximaal tien jaar om te komen tot een dekkingsgraad waarbij de verhouding tussen activa en verplichtingen 100 % bedraagt.

    (44)

    De pensioenwet van 2004 heeft de minimaal vereiste dekkingsgraad van 1995 vervangen door nieuwe dekkingsregels voor de regeling, dat de trustees van pensioenfondsen verplicht met de bijdragende onderneming een plan overeen te komen om eventuele dekkingstekorten weg te werken. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben benadrukt dat overeenkomstig de regels voor beroepspensioenregelingen alleen pensioenregelingen die onder een staatsgarantie vallen en die bij wet zijn opgericht, kunnen worden vrijgesteld van de toepassing van de wettelijke dekkingsgraad. In dit verband moet worden opgemerkt dat BTPS niet bij wet is opgericht.

    (45)

    De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben verder onderstreept dat dit voorschrift inzake de wettelijke dekkingsgraad volledig door BTPS is nageleefd, zoals blijkt uit de verklaringen van de trustees van BTPS dat het financieringsvoorschrift van 2004 volledig was toegepast ten aanzien van het aan de waardering van 2005 gekoppelde herstelplan. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben ook te kennen gegeven dat de toezichthouder voor pensioenen ervan overtuigd was dat de garantie niet was gebruikt om de herstelperiode te verlengen of de belangrijkste veronderstellingen in de actuariële waardering of het herstelplan te wijzigen.

    4.1.2.   Vrijstelling van de betaling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds

    (46)

    Met betrekking tot de vrijstelling van de betaling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds brengen de autoriteiten in herinnering dat het pensioenbeschermingsfonds deel uitmaakte van een pakket dat in het kader van de pensioenwet van 2004 is ingevoerd ter verbetering van de bescherming die deelnemers aan pensioenregelingen wordt geboden bij insolventie van de werkgever. Het pensioenbeschermingsfonds is specifiek opgericht om de bescherming voor deelnemers te verbeteren bij stopzetting van regelingen die ontoereikend waren gefinancierd en waarvoor nog geen passende maatregelen waren getroffen. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn van oordeel dat, aangezien de verplichting om bijdragen te betalen direct verband houdt met de bescherming die door het pensioenbeschermingsfonds geboden wordt, regelingen met toereikende maatregelen zoals een staatsgarantie overeenkomstig de regels niet voor het pensioenbeschermingsfonds in aanmerking komen, omdat de door het pensioenbeschermingsfonds geboden bescherming niet relevant is.

    (47)

    Daarom valt BTPS, wat werknemers betreft die door een staatsgarantie zijn gedekt, buiten het toepassingsgebied van het stelsel van het pensioenbeschermingsfonds. Voor deze werknemers behoeft of krijgt BTPS namelijk geen bescherming van het pensioenbeschermingsfonds en wordt dan ook geen bijdrage betaald. Naar de mening van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk strookt het niet met de hele opzet van het stelsel van het pensioenbeschermingsfonds om dit als een vrijstelling te kunnen aanmerken. Integendeel, als BTPS een volledige bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds zou betalen, zou dit een meevaller opleveren voor regelingen die in aanmerking komen voor en vallen onder de bescherming van het pensioenbeschermingsfonds.

    4.2.   Standpunt van BT en de trustees van BTPS

    (48)

    In hun gezamenlijke reactie op het besluit van 28 november 2007 benadrukken BT en BTPS dat de staatsgarantie slechts een onderdeel is van het pakket dat bij de privatisering van BT in 1984 is ingevoerd en dat deze gericht was op het beschermen van de pensioenrechten die BT-werknemers uit de periode vóór de privatisering genieten en die vergelijkbaar zijn met die van de overheidsdiensten. Tegenover het voordeel van de staatsgarantie voor werknemers uit de periode vóór de privatisering, stond dat dit pakket een aantal extra lasten inhield die doorgaans niet in het budget van een onderneming zijn opgenomen:

    extra voordelen vergelijkbaar met die van de overheidsdiensten, zoals pensionering op 60 jaar;

    betere voorwaarden voor vervroegde uittreding bij ontslag;

    beperkingen op de mogelijkheden voor BT om deze verplichtingen aan te passen of het betalen van werkgeversbijdragen te staken […], en

    het erven door BT van het nettotekort van de regeling bij privatisering.

    (49)

    BT merkt verder op dat de niet-toepasselijkheid van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds een logisch gevolg is van de staatsgarantie, aangezien deze laatste al een afzonderlijke pensioenbescherming biedt. Het betoogt dat deze twee maatregelen (de staatsgarantie en de daaruit voortvloeiende vrijstelling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds) intrinsiek met het pensioenpakket van 1984 verbonden zijn. Dit pakket heeft BT een aanzienlijke financiële last opgelegd. Een actuarieel deskundige heeft bepaald dat de netto contante waarde van de extra pensioenverplichtingen die aan BT zijn overgedragen […] GBP bedragen, hetgeen een ongebruikelijke last is voor bedrijven in de particuliere sector. Aangezien die last veel groter is dan het bedrag dat zonder de staatsgarantie aan het pensioenbeschermingsfonds verschuldigd zou zijn, zou BT over het geheel genomen geen voordeel en dus geen staatssteun worden toegekend.

    (50)

    BT betoogt ook dat het in strijd zou zijn met de wetgeving inzake staatssteun om, als gevolg van een exogeen feit, zoals de oprichting van het pensioenbeschermingsfonds twintig jaar later, waarbij de bepalingen van de oorspronkelijke maatregel niet zijn gewijzigd, een maatregel als de staatsgarantie, die geen steun vormde toen zij werd toegekend, als staatssteun aan te merken. Hierbij zou geenszins sprake zijn van een overdracht van staatsmiddelen.

    4.3.   De klager en de andere belanghebbende partijen

    (51)

    Voor zover in de opmerkingen van de derde partijen de conclusie van het besluit van de Commissie van 28 november 2007 tot inleiding van de procedure, namelijk dat de staatsgarantie op zich geen specifiek extra voordeel voor BT oplevert, wordt betwist, houden deze opmerkingen geen verband met het onderwerp van deze beschikking en zullen zij in deze beschikking dan ook niet worden behandeld.

    (52)

    De klager wijst erop dat, voor zover de garantie een effect heeft op de financiering van de pensioenverplichtingen, dit voor BT grote gevolgen heeft aangezien het tekort van BTPS, namelijk 3,4 miljard GBP in 2006, aanzienlijk is in vergelijking met de toenmalige nettowaarde van BT, namelijk 1,55 miljard GBP. Als het tekort van de regeling op de balans was ingeschreven, dan had dit een invloed gehad op de ratio's van BT, haar vermogen om te lenen en de voorwaarden waaronder zij dit kon doen. Doordat vanwege de staatsgarantie andere voorschriften gelden voor de financiering van BTPS, zou dit zonder dat daadwerkelijk van insolventie sprake hoeft te zijn, dus alleen voor BT voordelen opleveren, bovenop de voordelen van de bescherming die de begunstigden van BTPS wordt geboden.

    (53)

    UKCTA is van oordeel dat de vrijstelling van de minimaal vereiste dekkingsgraad en de betaling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds BT een voordeel opleveren, wat niet door de opzet van het stelsel wordt gerechtvaardigd. Terwijl er in 1984, toen de garantie werd ingesteld, geen bescherming bestond voor begunstigden van pensioenregelingen die onder de algemene regelgeving betreffende beroepspensioenregelingen zoals BTPS vielen, zijn de hervormingen van 1995 en 2004 erop gericht efficiënte bescherming te bieden voor begunstigden, hetgeen de staatsgarantie overbodig heeft gemaakt. Het is duidelijk in tegenspraak met de opzet van het stelsel om een specifieke onderneming vrij te stellen van de algemene verplichting dat ondernemingen zelf verantwoordelijk zijn voor het opzetten van of het deelnemen aan beschermingsregelingen.

    (54)

    Met name wat de minimaal vereiste dekkingsgraad betreft, legt UKCTA er de nadruk op dat het Verenigd Koninkrijk, door onder de staatsgarantie vallende regelingen vrij te stellen van de voorschriften van 1995 en 2004, bewust niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om zijn risico onder de staatsgarantie verlagen. Bovendien heeft in dat opzicht het eenzijdige besluit van BT om meer dan nodig aan BTPS bij te dragen, geen gevolgen voor de verplichting van de staat. Een maatregel houdt niet op staatssteun te zijn omdat deze nog niet is toegepast.

    5.   BEOORDELING

    5.1.   De vraag of de maatregelen staatssteun vormen

    (55)

    In artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag is het volgende bepaald:

    „Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”.

    (56)

    Opdat artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag van toepassing kan zijn, moet er sprake zijn van een steunmaatregel die aan de staat valt toe te rekenen, met staatsmiddelen wordt toegekend, het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloedt en de mededinging op de gemeenschappelijke markt vervalst door bepaalde ondernemingen een selectief economisch voordeel te verlenen.

    5.1.1.   Steun die door een lidstaat of met staatsmiddelen wordt verleend

    (57)

    De vrijstelling van de bij de pensioenwetten van 1995 en 2004 vastgestelde minimale dekkingsgraad en de vrijstelling van de in de pensioenwet 2004 beschreven betaling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds, die overeenstemmen met de onder de staatsgarantie vallende pensioenverplichtingen, vloeien voort uit bepalingen die door de wetgevende organen van het Verenigd Koninkrijk zijn aangenomen. Hetzelfde geldt voor de staatsgarantie. Bijgevolg is alle steun die in deze maatregelen vervat is, door het Verenigd Koninkrijk toegekend. Bovendien behelzen de vrijstellingen betrekking op staatsmiddelen omdat deze het gevolg zijn van de staatsgarantie, waarmee staatsmiddelen van het Verenigd Koninkrijk zijn gemoeid.

    (58)

    Overeenkomstig de telecommunicatiewet van 1984 zal het Verenigd Koninkrijk bij liquidatie van BT alle uitstaande verplichtingen van de opvolgende onderneming nakomen die van het overheidsbedrijf BT afkomstig zijn. Sinds 2003 zijn deze verplichtingen beperkt tot alle uitstaande verplichtingen voor de betaling van pensioenen. Als BT wordt geliquideerd en insolvabel wordt, dan houdt deze toezegging in dat het toepasselijke deel van de pensioenverplichtingen ten aanzien van BTPS moet worden betaald. In dat geval zou op de middelen van het Verenigd Koninkrijk een beroep worden gedaan om te voldoen aan de uitstaande verplichtingen die BT anders had moeten nakomen.

    (59)

    Niet alleen zijn de financiële middelen van het Verenigd Koninkrijk in het geding als BT insolvabel wordt, bovendien wordt deze toezegging kosteloos verleend aangezien BT daartegenover geen reguliere of uitgestelde betaling van welke som of financiële vergoeding ook hoeft te verrichten ten voordele van de overheidsbegroting van bevoegde financiële organen van het Verenigd Koninkrijk. Daaruit volgt dat het Verenigd Koninkrijk mogelijke inkomsten en dus ook de staatsmiddelen moet derven die het zou kunnen krijgen voor het toekennen van het voordeel van de staatsgarantie.

    (60)

    De krachtens de staatsgarantie verleende vrijstelling van de bij de pensioenwetten van 1995 en 2004 vastgestelde minimaal vereiste dekkingsgraad en de vrijstelling van de in de pensioenwet van 2004 voorgeschreven betaling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds, die overeenstemmen met de onder de staatsgarantie vallende pensioenverplichtingen, vloeien voort uit het bestaan van een staatsgarantie waarmee middelen van het Verenigd Koninkrijk zijn gemoeid. Daaruit volgt dat deze vrijstellingen afhankelijk zijn van en dus betrekking hebben op middelen van het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    5.1.2.   (Selectief) economisch voordeel voor BT

    (61)

    Na de opmerkingen van de partijen over het besluit tot inleiding van de procedure moet worden onderzocht of de vrijstelling van de bij de pensioenwetten van 1995 en 2004 vastgestelde minimaal vereiste dekkingsgraad of de vrijstelling van de in de pensioenwet 2004 voorgeschreven betaling van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds die overeenstemt met de onder de staatsgarantie vallende pensioenverplichtingen, BT een economisch voordeel hebben opgeleverd.

    5.1.2.1.   De vrijstelling van de in de pensioenwetten van 1995 en 2004 vastgestelde minimaal vereiste dekkingsgraad.

    (62)

    De pensioenwet van 1995 heeft een minimaal vereiste dekkingsgraad ingevoerd die bepaalt dat de waarde van de activa van de regeling volgens een voorgeschreven actuariële waarderingsmethode niet lager mag zijn dan het bedrag van de verplichtingen. Pensioenfondsen met een staatsgarantie werden van dit vermogensvereiste vrijgesteld. In deel 3 van de pensioenwet 2004 is de pensioenwet van 1995 gewijzigd door de invoering van een nieuw stelsel van minimaal vereiste dekkingsgraad en actuariële waarderingen, waarvan pensioenfondsen met een staatsgarantie ook zijn vrijgesteld, op voorwaarde dat zij bij wet zijn opgericht.

    (63)

    Wat betreft de naleving van de door de pensioenwet van 2004 ingevoerde minimaal vereiste dekkingsgraad, volgt uit de door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ingediende informatie dat BTPS aan een van de voorwaarden voor de vrijstelling niet voldoet aangezien zij niet bij wet is opgericht. Bijgevolg is BTPS, ondanks het voordeel van de staatsgarantie aan de door de pensioenwet 2004 ingevoerde minimaal vereiste dekkingsgraad onderworpen. BT kan daarom geen gebruik maken van de eventueel daarin vervatte vrijstelling en moet aan de voorschriften van deze wet voldoen zolang deze van toepassing zijn.

    (64)

    In dat verband werd de inhoud van het laatste BTPS-herstelplan dat in december 2005 tussen BT en de trustees van BTPS is overeengekomen, aan de controle van de toezichthouder voor pensioenen onderworpen. De toezichthouder voor pensioenen is een onafhankelijke autoriteit die door de pensioenwet van 2004 is opgericht en belast is met het toezicht op pensioenregelingen. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben ook formeel bevestigd dat de toezichthouder voor pensioenen ervan overtuigd was dat de garantie niet werd gebruikt om de herstelperiode te verlengen of de belangrijkste veronderstellingen in de actuariële waardering of het herstelplan van BTPS te wijzigen.

    (65)

    Er moet echter worden beoordeeld of de vrijstelling van de bij de pensioenwet van 1995 vastgestelde vereiste dekkingsgraad vanwege de staatsgarantie, die niet onderworpen was aan de voorwaarde dat de pensioenregeling in kwestie bij wet moest zijn opgericht, BT of BTPS een economisch voordeel heeft opgeleverd. Van een dergelijk voordeel zou sprake zijn geweest in de periode 1995-2004, toen deze voorschriften van toepassing waren.

    (66)

    Deze voorschriften hadden met name betrekking op de te volgen methode voor de actuariële waardering van de dekkingsgraad van de regeling en op de termijn van tien jaar waarbinnen gemelde tekorten moesten worden weggewerkt. De vrijstelling zou in principe een economisch voordeel kunnen hebben opgeleverd voor werkgevers zoals BT wier pensioenfondsverplichtingen door de staatsgarantie zijn gedekt. Deze bedrijven zouden minder strikte voorschriften kunnen hebben gevolgd, als ze dit al hoefden te doen, wat betreft i) de verplichting om tekorten weg te werken, ii) de toegepaste methode om de positie inzake activa en verplichtingen van de regelingen te beoordelen en iii) de voorwaarden en de termijn daarvoor. De middelen die beschikbaar kwamen vanwege het niet volgen van deze voorschriften hadden voor andere economische activiteiten kunnen worden gebruikt.

    (67)

    Wat de vereiste dekkingsgraad betreft, legden de BTPS-regels tussen 1995 en 2004 BT de verplichting op de door de actuaris van de regeling vastgestelde tekorten weg te werken. Hoewel BT gebruik had kunnen maken van de vrijstelling van de pensioenwet van 1995, heeft zij dit niet gedaan voor de verplichting om weer tot volledige dekking te komen.

    (68)

    Wat de methode betreft, hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de Commissie alle verklaringen inzake de beleggingsprincipes van BTPS sinds 1996 toegezonden. Daarin is altijd bepaald dat het beleggingsbeleid van BTPS rekening hield met de bij de pensioenwet van 1995 vastgestelde minimaal vereiste dekkingsgraad. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk stellen dat BT in feite BTPS gefinancierd heeft alsof de in de pensioenwetten van 1995 en 2004 vastgestelde minimaal vereiste dekkingsgraad volledig van toepassing was. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben ook aangetoond dat deze voorschriften bij de in 1999 en 2002 uitgevoerde waarderingen zijn nageleefd, hoewel volgens een andere, namelijk lopende, waarderingsmethode een tekort is vastgesteld. De financieringspositie van BTPS die voortvloeit uit de in 1999 en 2002 uitgevoerde waarderingen, toen de minimaal vereiste dekkingsgraad van toepassing was, geeft geen tekort te zien dat BT krachtens deze voorschriften had moeten wegwerken. Hoewel BT wat betreft de voorgeschreven methode gebruik had kunnen maken van de vrijstelling van de pensioenwet van 1995, heeft zij dit niet gedaan en heeft zij in feite een methode gevolgd die striktere verplichtingen heeft opgelegd aan de financiering van het tekort van BTPS.

    (69)

    Wat betreft de voorgeschreven periode voor de terugkeer naar volledige dekking, hoefde, als overeenkomstig de bij de pensioenwet van 1995 vastgestelde minimaal vereiste dekkingsgraad sprake was geweest van een tekort, de correctie niet onmiddellijk te worden uitgevoerd, maar kon deze binnen voorgeschreven periodes van tien jaar of minder worden uitgesteld. Het is inderdaad zo dat BT overeenkomstig de BTPS-regels verplicht was en nog steeds is om in een actuariële waardering gemelde tekorten tussen activa en verplichtingen weg te werken, […]. Als er volgens de door de pensioenwet van 1995 voorgeschreven methode echter geen sprake was van een tekort, lijkt het feit dat BT dit over een langere periode dan overeenkomstig de bepalingen van de wet had kunnen wegwerken haar geen echt economisch voordeel te hebben opgeleverd.

    (70)

    De Commissie neemt nota van de stelling van derde partijen dat een maatregel niet ophoudt staatssteun te zijn omdat deze nog niet is toegepast. In de huidige omstandigheden is de maatregel in kwestie echter niet meer van kracht en zijn er geen bewijzen dat BT tussen 1995 en 2004 een economisch voordeel heeft genoten.

    (71)

    De Commissie acht het in deze omstandigheden dan ook niet bewezen dat BT een economisch voordeel heeft genoten of nog steeds geniet uit de vrijstelling van de bij de pensioenwet van 1995 vastgestelde minimaal vereiste dekkingsgraad, en nog minder van de bij de pensioenwet 2004 bepaalde regels. Er is in dit verband dan ook geen sprake van staatssteun aangezien de cumulatieve voorwaarden van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag niet zijn vervuld.

    5.1.2.2.   De vrijstelling van de in de pensioenwet van 2004 vastgestelde betaling van een bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds overeenstemmend met de door de staatsgarantie gedekte pensioenverplichtingen

    (72)

    Bij de pensioenwet van 2004 werd het pensioenbeschermingsfonds opgericht, waaraan pensioenfondsen normaal gesproken een jaarlijkse bijdrage moeten betalen, tenzij zij een staatsgarantie genieten en daardoor van deze betaling zijn vrijgesteld. In 2004 is het algemene stelsel voor het pensioenbeschermingsfonds opgericht en sindsdien moeten beroepspensioenregelingen en indirect werkgevers bijdragen aan dit pensioenbeschermingsfonds, dat een garantie biedt aan de werknemers van de bijdragende regelingen. Het algemene stelsel houdt met andere woorden in dat de werkgevers voor aanvullende bescherming moeten zorgen door een volledige bijdrage te betalen.

    (73)

    Overeenkomstig de regels voor toetreding tot het pensioenbeschermingsfonds is BTPS vrijgesteld voor het deel van de werknemerspensioenrechten dat door de staat is gegarandeerd. Daarom wordt de bijdrage van BTPS door het pensioenbeschermingsfonds berekend met uitsluiting van alle deelnemers aan de regeling die vóór de privatisering zijn toegetreden met dien verstande dat artikel 68 van de wet van 1984 de verplichting voor BT garandeert om voor deze deelnemers aan BTPS bij te dragen. Bijgevolg bestaat er een verschil tussen de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds die BTPS sinds 2005 daadwerkelijk heeft betaald en de bijdrage die BTPS zou hebben betaald als met de staatsgarantie geen rekening was gehouden.

    (74)

    De bijdrage die BTPS in 2005/2006 heeft betaald, bedroeg bijvoorbeeld […] GBP, terwijl de bijdrage die zonder de staatsgarantie verschuldigd was geweest, vermoedelijk […] GBP zou hebben bedragen. De daadwerkelijk betaalde vergoeding bedroeg dus minder dan […] van het bedrag dat de BTPS zonder de staatsgarantie had moeten betalen. Voor de daaropvolgende jaren zou, als met de staatsgarantie geen rekening was gehouden, de verschuldigde bijdrage in 2006/2007 […] GBP en in 2007/2008 […] GBP hebben bedragen.

    (75)

    De Commissie is van mening dat de vermindering van de aan het pensioenbeschermingsfonds verschuldigde bijdrage niet door de opzet van het stelsel gerechtvaardigd kan worden. Volgens de Commissie kan het in het Verenigd Koninkrijk ter bescherming van de pensioenrechten opgezette stelsel niet worden geacht alleen uit het pensioenbeschermingsfonds te bestaan. Alle maatregelen ter bescherming van pensioenen moeten in aanmerking worden genomen. Als BT insolvabel wordt en zijn pensioenfonds een tekort vertoont, zullen de pensioenen van de betrokken werknemers die vóór de privatisering in dienst waren, door de staat worden betaald, en niet door het met particuliere middelen gefinancierde pensioenbeschermingsfonds, zoals het geval zou zijn als de normale regels van toepassing waren geweest. Zoals hierboven aangegeven, geniet BTPS de bescherming van de staatsgarantie zonder dat daarvoor hoeft te worden betaald. De enige opzet hiervan is kennelijk dat wanneer staatsmiddelen beschikbaar worden gesteld ter bescherming van de pensioenregeling van een onderneming, particuliere voorzieningen overbodig worden.

    (76)

    De stelling van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat het door het pensioenbeschermingsfonds opgezette beschermingsstelsel alleen van toepassing is als geen andere passende beschermingsmaatregelen, zoals een staatsgarantie, zijn getroffen, gaat voorbij aan het feit dat de beschermingsmaatregelen waaruit BTPS profijt haalt, kosteloos aan BT beschikbaar worden gesteld. Ook al gaat men ermee akkoord dat het pensioenbeschermingsfonds als vangnet alleen bedoeld is voor pensioenregelingen die geen toereikende bescherming genieten bij insolventie van de werkgever, dan nog blijft het zo dat BT niet voor deze bescherming betaalt wat betreft de pensioenrechten van werknemers die vóór de privatisering in dienst waren en aanvullende middelen van de staat heeft gekregen om te voorzien in afdoende bescherming die het Verenigd Koninkrijk nodig acht voor andere werknemers van beroepspensioenregelingen. Wat betreft de werknemers van na de privatisering wier rechten niet door de staatsgarantie zijn gedekt, haalt BTPS immers voordeel uit het pensioenbeschermingsfonds en draagt zij eraan bij.

    (77)

    Evenmin gaat de Commissie akkoord met de stelling van BT en BTPS dat een maatregel waarvan beweerd wordt dat deze geen steun vormde toen deze in 1984 werd genomen, als gevolg van exogene gebeurtenissen twintig jaar later niet als steun zou kunnen worden aangemerkt. Allereerst wijst de Commissie erop dat zij de garantie op zich niet als steun aan BT beschouwt. Zoals de Commissie in haar besluit van 28 november 2007 heeft opgemerkt, is de staatsgarantie voor pensioenverplichtingen in het leven geroepen ten behoeve van de genoemde werknemers en heeft zij BT geen direct economisch voordeel opgeleverd. De garantie vormt nu echter de onderliggende reden waarom BT een voordeel geniet vanwege de afwijking van de volledige bijdrage ter financiering van het bij de pensioenwet van 2004 ingevoerde pensioenbeschermingsfonds, die BT slechts betaalt voor zijn werknemers die na de privatisering in dienst zijn getreden. Deze afwijking kon niet bestaan toen de staatsgarantie werd verstrekt, omdat er toen geen verplichting bestond om aan dit of een soortgelijk fonds bij te dragen, maar de garantie wordt door de pensioenwet van 2004 wel erkend als een rechtvaardigingsgrond voor de afwijking.

    (78)

    De bewering van BT en BTPS dat het ontstaan van de bijdrageverplichting exogeen is aan de staatsgarantie, gaat voorbij aan het feit dat de aard van het voordeel en van de begunstigde in 2004 niet dezelfde is als in 1984. De dekking van pensioenrechten bij insolventie van BT is een voordeel voor werknemers van vóór de privatisering omdat daarmee wordt gegarandeerd dat de rechten die zij hebben opgebouwd, worden voldaan. De vrijstelling van het pensioenbeschermingsfonds en de betaling van de volledige bijdrage is een voordeel voor BT omdat deze voor een lagere bijdrage zorgt dan anders verschuldigd zou zijn en deze vrijstelling aan de staatsgarantie te danken is.

    (79)

    De Commissie verwerpt ook de stelling dat er van een voordeel geen sprake is omdat deze garantie al zou zijn bekostigd vanuit de totale prijs die de aandeelhouders van BT in 1984 voor de onderneming hebben betaald. Zoals in het besluit van 28 november 2007 is uitgelegd, heeft de Commissie op basis van de beschikbare informatie geconcludeerd dat de staatsgarantie op zich, voor zover zij de pensioenverplichtingen van BT dekt, voor BT geen voordeel opleverde toen zij werd toegekend en er daarom geen reden is om aan te nemen dat de aandeelhouders van BT een meerprijs hebben betaald voor een voordeel voor sommige werknemers dat alleen bij insolventie van BT zou worden gerealiseerd. De staatsgarantie heeft geen voordeel opgeleverd tot in 2004, toen de implicaties ervan ingrijpend door de wetgeving werden gewijzigd. Omdat de latere wijzigingen in de pensioenwetgeving niet konden worden voorzien, had de staatsgarantie voor pensioenverplichtingen ten tijde van de privatisering geen zichtbare waarde voor de aandeelhouders van BT. In 1984 kon niet worden verwacht dat BT een bijdrage zou moeten betalen aan het in 2004 opgerichte pensioenbeschermingsfonds en evenmin dat de vrijstelling van deze verplichtingen vanwege een staatsgarantie een potentieel economisch voordeel zou opleveren.

    (80)

    BTPS stelt ook dat het potentiële voordeel dat voortvloeit uit de lagere bijdragen aan het pensioenbeschermingsfonds meer dan gecompenseerd wordt door extra verplichtingen en financiële lasten ten belope van […] GBP, die vanwege het bijzondere karakter van BTPS door BT en BTPS worden gedragen. De Commissie is van mening dat de beweerde nadelen niet ter compensatie van dit voordeel kunnen strekken:

    ten eerste hadden de aandeelhouders van BT nauwelijks of geen baat bij het voordeel dat werknemers genoten bij een faillissement van BT;

    ten tweede bestaat er geen tijdsverband tussen deze beweerde nadelen en het voordeel als gevolg van een verlaagde bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds, dat twintig jaar later werd gerealiseerd en waarvoor in de wet geen aanwijzingen bestaan dat dit ter compensatie van de beweerde nadelen was bedoeld. Evenmin bestaat er een waarneembaar materieel verband tussen de beweerde lasten voor BT en de door de staatsgarantie gedekte verplichtingen, die in 1984 onder meer ook bestonden uit kortetermijnleningen, handelsschulden, belasting op de toegevoegde waarde, loonheffingen en buitenlandse langetermijnschulden;

    ten derde verwijst BT naar de lasten die voortvloeien uit extra verplichtingen vanwege rechten die vergelijkbaar zijn met die van de overheidsdiensten. Er valt echter niet uit te sluiten dat deze rechten voor BT ook voordelen hebben opgeleverd: het is bijvoorbeeld mogelijk dat de betrokken werknemers zich daardoor loyaler hebben opgesteld of andere loon- en arbeidsvoorwaarden hebben aanvaard dan als deze rechten niet hadden bestaan.

    (81)

    In tegenstelling tot andere ondernemingen in de elektronischecommunicatiebranche en in andere sectoren die geen vrijstelling genieten van de betaling van de in de pensioenwet van 2004 vastgestelde bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds die overeenstemt met de pensioenverplichtingen die door de staatsgarantie worden gedekt, geniet BT een economisch voordeel doordat zij aan het pensioenbeschermingsfonds een aanzienlijk verlaagde bijdrage betaalt. Als gevolg daarvan kan BT deze financiële middelen gebruiken om zijn economische activiteiten te financieren op de markten waar zij actief is.

    (82)

    Bijgevolg lijkt vanaf de inwerkingtreding van de Pension Protection Fund (Entry Rules) Regulations 2005 aan BT een door de staat gefinancierd economisch voordeel te zijn toegekend.

    5.1.3.   Onderneming die selectieve maatregelen geniet

    (83)

    Wat de begunstigde van de maatregelen in kwestie betreft, moet worden onderstreept dat BTPS en BT twee verschillende rechtspersonen zijn. De vrijstelling van de betaling van een passende bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds is van direct belang voor BTPS, waarvan de trustees aansprakelijk zijn voor de betaling. Zo zou de vergoeding die BTPS voor 2005/2006 moest betalen, uit de activa van de regeling zijn gefinancierd. Zolang BT solvabel is, moet zij echter bijdragen om elk tekort en alle administratieve kosten van zijn pensioenregeling te dekken. Ook al wordt dit niet aan BT zelf in rekening gebracht en betaalt zij de bijdrage aan de pensioenbescherming niet wanneer deze verschuldigd is, toch doet een lagere heffing de kosten voor BTPS dalen en komt dit de activa van BTPS ten goede, waardoor BT minder eigen verplichtingen tegenover BTPS heeft. Daaruit volgt dat een eventueel economisch voordeel dat voor BTPS uit de maatregel in kwestie voortvloeit, volledig aan BT is overgedragen.

    (84)

    Bovendien is de maatregel selectief in die zin dat de bepaling in de Pension Protection Fund (Entry Rules) Regulations 2005 ter uitvoering van de pensioenwet van 2004, waarbij een vrijstelling wordt toegekend van de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds, selectief is omdat deze voortvloeit uit het voordeel van de staatsgarantie, die is vastgesteld bij de wet van 1984, waarin alleen de aan BT overgedragen verplichtingen worden behandeld. Samen gelezen voerden deze maatregelen afwijkingen in van de algemene verplichtingen die door de pensioenwetten worden opgelegd aan andere ondernemingen die dit voordeel niet genieten, en daarom zijn zij selectief.

    5.1.4.   Concurrentievervalsing die het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloedt

    (85)

    BT is via diverse dochterondernemingen sterk actief op de markt voor elektronischecommunicatiediensten in verschillende lidstaten, waaronder Duitsland, Italië, Spanje, Nederland, Frankrijk, en, niet het minst, het Verenigd Koninkrijk (4). Inherent aan het verstrekken van elektronischecommunicatiediensten is de communicatie van inhoud tussen netwerken over de binnengrenzen van de gemeenschappelijke markt heen, ongeacht of deze diensten lokaal, nationaal of grensoverschrijdend worden geleverd.

    (86)

    Met name in het Verenigd Koninkrijk heeft OFCOM, de toezichthouder voor elektronische communicatie, BT op een aantal retail- en wholesaledienstenmarkten aangewezen als partij met aanzienlijke marktmacht in de zin van het EU-regelgevingskader betreffende elektronischecommunicatiediensten en -netwerken. Het betreft met name de volledige of gedeeltelijke markten voor vaste smalbanddiensten op retailniveau, vaste smalbandnetlijnen op wholesaleniveau, gespreksopbouw en -doorgifte, breedbandtoegang op wholesaleniveau en lokale toegang en huurlijnen op wholesaleniveau (5). Op al deze dienstenmarkten in het Verenigd Koninkrijk concurreert BT met veel zwakkere concurrenten, die met betrekking tot hun bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds niet het economische voordeel genieten dat de staatsgarantie aan BT verleent. De concurrentie tussen deze ondernemingen en BT, die al verzwakt is door de aanmerkelijke marktmacht waarover BT beschikt, wordt door de maatregel in kwestie dan ook verder vervalst.

    (87)

    Gezien de activiteiten en de positie van BT op de nationale en internationale markten voor elektronische communicatie kan dit voordeel ten koste gaan van de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    (88)

    De conclusie luidt dat de vrijstelling van de betaling van een bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds die overeenstemt met de pensioenverplichtingen waarvoor aan BT een staatsgarantie is toegekend, BT door het gebruik van staatsmiddelen een economisch voordeel verleent dat aan het Verenigd Koninkrijk valt toe te rekenen. Dit voordeel kan de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    5.1.5.   Rechtmatigheid van de maatregel

    (89)

    Sinds de goedkeuring van de pensioenwet van 2004 en van de Pension Protection Fund (Entry Rules) Regulations 2005, is aan BT een voordeel verleend in de vorm van een vrijstelling van de volledige bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds.

    (90)

    Deze vrijstelling vormt staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en is niet aan de Commissie gemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Deze maatregel is bijgevolg onrechtmatig.

    5.2.   Beoordeling van de verenigbaarheid van de maatregelen

    (91)

    Aangezien is bevestigd dat er sprake is van staatssteun in de vorm van een vrijstelling van de volledige bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds, moet de verenigbaarheid van deze staatssteun met de communautaire regels worden onderzocht. In dit verband heeft noch het Verenigd Koninkrijk, noch BT, of BTPS gesteld dat de maatregelen in kwestie als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd.

    5.2.1.   Artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag

    (92)

    Hoewel BT belast is met bepaalde verplichtingen van algemeen economisch belang, in de zin van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag, is de steun niet beperkt of anderszins gekoppeld aan het vervullen van deze verplichtingen en komt deze daarom al zijn activiteiten ten goede. Evenmin wordt door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk noch door BT aangevoerd dat de betaling van de volledige heffing aan het pensioenbeschermingsfonds de uitvoering van de aan BT toegewezen opdrachten van algemeen belang in de weg zou staan. Derhalve is de afwijking van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag, niet van toepassing.

    5.2.2.   Artikel 87, de leden 2 en 3, van het EG-Verdrag

    (93)

    De maatregel in kwestie lijkt evenmin verenigbaar te zijn met artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag. Met name betreft artikel 87, lid 2, onder a), van het EG-Verdrag steun van sociale aard aan particuliere consumenten. De hier onderzochte staatssteun komt BT zelf ten goede. Bijgevolg zou deze steun niet de toepassing van artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag vallen.

    (94)

    Bovendien is de Commissie van oordeel dat artikel 87, lid 3, onder a), b) en d), van het EG-Verdrag duidelijk niet van toepassing is en zijn wat dat betreft door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, noch door BT, of door BTPS argumenten aangereikt.

    (95)

    In deze fase lijkt de enige mogelijke grondslag voor de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag te zijn. De maatregel lijkt niet aan de regels betreffende de toepassing van deze alinea te voldoen die de Commissie tot op heden in de vorm van richtsnoeren en mededelingen heeft uitgevaardigd. De verenigbaarheid van deze maatregel zou bijgevolg direct moeten worden beoordeeld op basis van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, waarin het volgende is bepaald: „steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad” kunnen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd.

    (96)

    Om verenigbaar te zijn overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, moet een steunmaatregel op een noodzakelijke en evenredige wijze gericht zijn op het behalen van een doel van gemeenschappelijk belang. In dit verband dienen volgens de Commissie de volgende vragen worden beoordeeld:

    1)

    Is de steunmaatregel gericht op een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang (wordt met de voorgenomen steunmaatregel een marktfalen aangepakt of is deze op een ander doel gericht)?

    2)

    Is de steunmaatregel goed genoeg ontworpen om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te realiseren? Met name:

    Is de steunmaatregel een passend instrument?

    Gaat er een stimulerend effect van uit: verandert de steunmaatregel de gedragingen van ondernemingen?

    Is de steunmaatregel evenredig: zou, met andere woorden, dezelfde gedragswijziging met minder steun kunnen worden verkregen?

    3)

    Zijn de concurrentievervalsingen en de gevolgen voor het handelsverkeer beperkt, zodat het saldo over het geheel genomen positief is?

    (97)

    Het Verenigd Koninkrijk heeft niet aangegeven dat de maatregel in kwestie bedoeld was om een bepaalde doelstelling van gemeenschappelijk belang te realiseren. Bovendien zijn er geen waarneembare aanwijzingen of redenen om aan te nemen dat het verstrekken van de staatssteun in kwestie een passend en evenredig instrument zou zijn dat een geschikte stimulans kan vormen voor de ontwikkeling van de economische activiteiten die door BT en zijn concurrenten worden uitgevoerd. Zoals hierboven aangegeven, is de maatregel in kwestie noch gerelateerd aan, noch beperkt tot het vervullen van de opdracht van algemeen economisch belang waarmee BT is belast.

    (98)

    Daarom lijkt de aanvullende bescherming van de pensioenrechten van werknemers bij insolventie van hun werkgever, de enige waarneembare doelstelling van algemeen belang te zijn die door de desbetreffende bepalingen van de pensioenwetgeving zou kunnen worden nagestreefd. De aanvullende garantie dat gepensioneerde werknemers daadwerkelijk financieel welzijn zullen genieten dat in verhouding staat tot de arbeid die zij tijdens hun beroepsleven hebben verricht, is in het gemeenschappelijk belang van de algemene en sociaal evenwichtige ontwikkeling van economische activiteiten. Doordat de steunmaatregel in een afwijking voorziet van de door BTPS verschuldigde bijdrage, draagt deze echter niet bij tot het realiseren van deze doelstellingen.

    (99)

    Zo ook kunnen volgens het Verenigd Koninkrijk de pensioenbeschermingsmaatregelen alleen bescherming bieden als geen andere alternatieve en geschikte bescherming voorhanden is. In dat geval zou de pensioenwet van 2004 ook kunnen worden geacht bedrijven ertoe aan te zetten individueel en op eigen kosten alternatieve regelingen te treffen of mechanismen in te stellen waardoor zij geen bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds zouden hoeven te betalen en niet op dit fonds zouden zijn aangewezen. Doordat voor deze steunmaatregel geen compensatiebetaling vereist is, gaat er voor BT echter geen enkele stimulans van uit om alternatieve regelingen te treffen. Als de steunmaatregel daarentegen zou worden opgeheven, zou BT gestimuleerd worden om daarvoor te zorgen of zou het ten minste zijn aangewezen op het met particuliere middelen gefinancierde pensioenbeschermingsfonds om de pensioenrechten van zijn werknemers van vóór de privatisering te garanderen.

    (100)

    Daaruit volgt dat de steunmaatregel geen passend instrument is om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te bereiken die in de pensioenwetgeving van het Verenigd Koninkrijk bepaald is. De steunmaatregel bevrijdt daarentegen BTPS en bijgevolg ook BT van de operationele kosten die normaal gesproken uit het nastreven van deze doelstelling zouden voortvloeien. De negatieve effecten van de exploitatiesteun op het handelsverkeer tussen lidstaten en de concurrentie worden niet gecompenseerd door andere positieve effecten op andere gebieden, zodat het saldo over het geheel genomen negatief is.

    (101)

    De Commissie concludeert daarom dat de vrijstelling van de volledige bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds op grond van de artikelen 86, lid 2, of 87, lid 3, van het EG-Verdrag niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden verklaard.

    6.   CONCLUSIE

    (102)

    Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat de voor de pensioenverplichtingen van BT toegekende vrijstelling van de betaling van een bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds, die overeenstemt met de pensioenverplichtingen waarvoor aan BT een staatsgarantie is verleend, staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, die niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden verklaard.

    7.   TERUGVORDERING

    (103)

    Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 (6) moet de Commissie, in het geval van negatieve beschikkingen inzake onrechtmatige steun, bepalen dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. Alleen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregelen moet worden teruggevorderd.

    (104)

    Terugvordering heeft als doel de situatie te herstellen die vóór de toekenning van de steun bestond. Dit doel is bereikt zodra de onverenigbare steun is terugbetaald door BT, dat daardoor het voordeel ten aanzien van zijn concurrenten op de markt verliest, aangezien BTPS sinds 2005 geen volledige bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds heeft betaald. Het terug te vorderen bedrag moet van die omvang zijn dat het het economische voordeel ongedaan maakt dat toegekend is aan BT, dat om de in overweging 83 uiteengezette redenen de begunstigde van de maatregel is.

    (105)

    Aangezien de aan BT verstrekte onverenigbare steun gelijk is aan het verschil tussen de bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds die zonder de staatsgarantie sinds de oprichting van het fonds in 2005 verschuldigd was geweest, en de vergoeding die BTPS daadwerkelijk heeft betaald, vormt dit verschil het terug te vorderen bedrag, te vermeerderen met de daadwerkelijk opgelopen terugvorderingsrente op dit bedrag, die niet lager mag zijn dan zoals berekend overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (7).

    (106)

    Volgens de door het Verenigd Koninkrijk op 29 maart 2007 verstrekte informatie zijn de raad van bestuur van het pensioenbeschermingsfonds, BT en de trustees van BTPS een escrow agreement aangegaan om het verschil tussen het bedrag dat BTPS in 2005/2006 had moeten betalen als met de staatsgarantie geen rekening was gehouden, en het daadwerkelijk door BTPS betaalde bedrag op een derdenrekening te blokkeren. De volgende jaren heeft BTPS op deze rekening het bedrag moeten storten dat BTPS had moeten betalen als met de staatsgarantie geen rekening was gehouden. Op deze bedragen geldt een rente van […], die volgens het Verenigd Koninkrijk […] beloopt.

    (107)

    Volgens de bepalingen van diezelfde overeenkomst betreffende de derdenrekening blijven deze regelingen gelden tot de Commissie klaar is met haar onderzoek naar de vraag of de korting op de heffingen aan het pensioenbeschermingsfonds een onverenigbare steunmaatregel vormt dan wel besluit van verder onderzoek af te zien. In het eerste geval omvat het uiteindelijke bedrag dat door het pensioenbeschermingsfonds voor de bijdragen ter bescherming van de pensioenen wordt berekend, ook de rente op de bedragen die op de derdenrekening zijn gestort. Indien de Commissie een beschikking geeft waarbij de steun onverenigbaar wordt verklaard, gaat bijgevolg […] naar het pensioenbeschermingsfonds en niet naar BTPS of BT. Dit moet garanderen dat het aan BT toegekende economische voordeel niet nog groter wordt vanwege de op derdenrekening gevormde rente,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De staatssteun die het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ten gunste van BT plc heeft toegekend in de vorm van een vrijstelling van de betaling van een bijdrage aan het pensioenbeschermingsfonds die overeenstemt met de pensioenverplichtingen van de begunstigde die vallen onder artikel 68, lid 2, van de telecommunicatiewet van 1984, als gewijzigd, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zet de onverenigbare staatssteun aan BT plc stop.

    Artikel 2

    Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vordert de in artikel 1 bedoelde steun van de begunstigde terug.

    De terug te vorderen bedragen omvatten de rente over de hele periode vanaf de datum van de tenuitvoerlegging tot de datum van de terugvordering.

    De rente wordt berekend op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004.

    Artikel 3

    De terugvordering van de in artikel 1 bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

    Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zorgt ervoor dat deze beschikking binnen vier maanden vanaf het tijdstip van kennisgeving van deze beschikking ten uitvoer wordt gelegd.

    Artikel 4

    Binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking verstrekt het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de volgende informatie aan de Commissie:

    a)

    het totale van de begunstigde terug te vorderen bedrag;

    b)

    een nadere beschrijving van de reeds genomen en voorgenomen maatregelen om aan deze beschikking te voldoen, en

    c)

    documenten waaruit blijkt dat de begunstigde werd gelast de steun terug te betalen.

    Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland houdt de Commissie op de hoogte van de stand van uitvoering van de nationale maatregelen die het heeft genomen om deze beschikking ten uitvoer te leggen, totdat de in artikel 1 bedoelde steun volledig is teruggevorderd. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld informatie over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan deze beschikking te voldoen. Het verstrekt eveneens nadere inlichtingen over de reeds door de begunstigde terugbetaalde steunbedragen en rente.

    Artikel 5

    Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

    Gedaan te Brussel, 11 februari 2009.

    Voor de Commissie

    Neelie KROES

    Lid van de Commissie


    (1)  PB C 15 van 22.1.2008, blz. 8.

    (2)  Zakengeheim.

    (3)  Zie het besluit van de Commissie van 28 november 2007, de punten 42 tot 60.

    (4)  Zie http://www.btplc.com/Report/Report08/pdf/AnnualReport2008.pdf

    (5)  Zie http://www.btplc.com/Report/Report08/pdf/AnnualReport2008.pdf Zie ook de nota van OFCOM van 30 juni 2005 overeenkomstig artikel 155, lid 1, van de Enterprise Act van 2002, op http://www.ofcom.org.uk/consult/condocs/sec155/sec155.pdf en de „Final statements on the Strategic Review of Telecommunications, and undertakings in lieu of a reference under the Enterprise Act 2002” van 22 september 2005 op: http://www.ofcom.org.uk/consult/condocs/statement_tsr/statement.pdf

    (6)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 (thans artikel 88) van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

    (7)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


    Top