EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R0805

Verordening (EG) nr. 805/2008 van de Raad van 7 augustus 2008 tot intrekking van de antidumpingrechten op grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 437/2004

PB L 217 van 13.8.2008, p. 1–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/805/oj

13.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 217/1


VERORDENING (EG) Nr. 805/2008 VAN DE RAAD

van 7 augustus 2008

tot intrekking van de antidumpingrechten op grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 437/2004

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9 en artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek (het „oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 437/2004 (2) een definitief antidumpingrecht op grote regenboogforellen („GRF” of „het betrokken product”, zoals gedefinieerd in overweging 19) van oorsprong uit Noorwegen ingesteld. Het definitieve recht werd ingesteld in de vorm van een ad-valoremrecht ter hoogte van 19,9 % voor het gehele land („de huidige maatregelen”).

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek en opening van het onderzoek

(2)

Op 12 maart 2007 ontving de Commissie van diverse producenten en exporteurs van GRF, nl. Sjøtroll Havbruk AS, Lerøy Fossen AS, Firda Sjøfarmer AS, Coast Seafood AS, Hallvard Lerøy AS en Sirena Norway AS („de indieners van het verzoek”) een verzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen.

(3)

Uit het voorlopige bewijsmateriaal dat de indieners van het verzoek verstrekten, bleek dat de omstandigheden waarop de maatregelen waren gebaseerd, zijn gewijzigd en dat deze wijzigingen van duurzame aard zijn. De indieners van het verzoek voerden aan dat de prijzen van hun uitvoer naar de Gemeenschap aanzienlijk zijn gestegen, veel meer dan de prijzen en productiekosten in Noorwegen, waarvoor zij voorlopig bewijsmateriaal leverden. Verder betoogden zij dat dit zou leiden tot een dumpingmarge die aanzienlijk lager is dan het niveau van de huidige maatregelen, zodat voortzetting van de maatregelen op het huidige niveau niet langer nodig is om de gevolgen van dumping te compenseren. Het bewijsmateriaal werd voldoende geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

(4)

Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie daarom op 15 mei 2007 in overeenstemming met artikel 11, lid 3, van de basisverordening door middel van publicatie van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) („het bericht van opening”) een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend met betrekking tot de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van GRF van oorsprong uit Noorwegen.

(5)

Dit onderzoek had alleen betrekking op de dumpingaspecten en had tot doel na te gaan of de bestaande maatregelen moesten worden gehandhaafd, ingetrokken of gewijzigd.

3.   Partijen bij de procedure

(6)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in Noorwegen, handelaren, importeurs en verenigingen, alsmede vertegenwoordigers van het Koninkrijk Noorwegen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

4.   Steekproeven

(7)

Onder punt 5 a) van het bericht van opening werd vermeld dat de Commissie kan besluiten om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Naar aanleiding van het verzoek onder punt 5 a) i) van het bericht van opening verstrekten 298 ondernemingen, die meer dan 70 % van de tijdens het OT in gebruik zijnde productievergunningen vertegenwoordigden, de verlangde informatie binnen de genoemde termijn. Bij 123 van deze ondernemingen ging het om exporteurs en/of producenten van GRF. De uitvoer geschiedde hetzij direct hetzij indirect via verbonden en onafhankelijke handelaren.

(8)

In verband met het grote aantal betrokken ondernemingen werd besloten de steekproefbepalingen toe te passen; daartoe werd in samenwerking met vertegenwoordigers van de Noorse industrie een steekproef gekozen van de producenten van wie de uitvoer naar de Gemeenschap het grootst was (producenten/exporteurs).

(9)

In overeenstemming met artikel 17 van de basisverordening bestreek de geselecteerde steekproef de grootst mogelijke representatieve uitgevoerde hoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht.

(10)

De ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, vroegen om de vaststelling van een individuele dumpingmarge. Wegens het grote aantal verzoeken en het grote aantal in de steekproef opgenomen ondernemingen werd overwogen dat dergelijke individuele onderzoeken te belastend, in de zin van artikel 17, lid 3, van de basisverordening, zouden zijn en in de weg zouden staan aan een tijdige afsluiting van het onderzoek. De verzoeken om vaststelling van individuele marges werden daarom afgewezen.

(11)

Eén van de in de steekproef geselecteerde producenten/exporteurs verklaarde niet in staat te zijn de antidumpingvragenlijst te beantwoorden. Deze producent/exporteur werd daarom uit de steekproef gehaald, waarna de bevindingen ten aanzien van hem overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare feiten werden gebaseerd.

(12)

Tijdens het onderzoek bleek ook dat twee andere producenten/exporteurs in de steekproef het door hen zelf of door met hen verbonden ondernemingen geproduceerde betrokken product gedurende het nieuwe onderzoektijdvak („NOT”) niet naar de Gemeenschap uitvoerden. Omdat er geen uitvoerprijs beschikbaar was, kon er ook geen dumpingmarge voor deze producenten/exporteurs worden vastgesteld.

(13)

De drie in de uiteindelijke steekproef opgenomen producenten/exporteurs vertegenwoordigden gedurende het NOT ongeveer 33 % van de Noorse uitvoer van GRF naar de Gemeenschap en 31 % van het productievolume in Noorwegen, wat nog als representatief werd beschouwd.

(14)

Teneinde de Commissie de mogelijkheid te bieden te beslissen of het nodig zou zijn ook voor de importeurs een steekproef te selecteren, werd de importeurs onder punt 5 a) ii) van het bericht van opening gevraagd de daar genoemde informatie te verstrekken. Slechts drie importeurs in de Gemeenschap reageerden op het steekproefformulier. Wegens dit geringe aantal medewerkende importeurs was in dit geval geen steekproef nodig.

(15)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en onderzocht die zij voor het vaststellen van dumping nodig achtte. Daartoe verzocht zij alle haar bekende betrokken partijen en alle andere partijen die zich binnen de in het bericht van opening genoemde termijnen kenbaar maakten, hun medewerking aan de procedure te verlenen en de vragenlijsten ter zake in te vullen.

(16)

De Commissie heeft bij de volgende ondernemingen een controle ter plaatse verricht:

a)

Producenten in Noorwegen

Marine Harvest AS, Bergen, Noorwegen

Hallvard Lerøy AS, Bergen, Noorwegen

Sjøtroll Havbruk AS, Bekkjarvik, Noorwegen

Svanøy Havbruk AS, Svanøybukt, Noorwegen

Hyen Laks AS, Hyen, Noorwegen

b)

Verbonden handelaren in Noorwegen

Coast Seafood AS, Måløy, Noorwegen

Skaar Norway AS, Florø, Noorwegen.

(17)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

5.   Onderzoektijdvak

(18)

Het onderzoek naar de dumping had betrekking op de periode van 1 april 2006 tot en met 31 maart 2007 (het „nieuwe onderzoektijdvak” of „NOT”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(19)

Het nieuwe onderzoek had betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk grote regenboogforel (Oncorhynchus mykiss), vers, gekoeld of bevroren, in gehele staat (met kop en kieuwen, doch ontdaan van ingewanden („gutted”), wegende meer dan 1,2 kg per stuk, of ontdaan van de kop („heads off”) en van ingewanden en kieuwen („gilled and gutted”), wegende meer dan 1 kg per stuk, dan wel in de vorm van filets (wegende meer dan 0,4 kg per stuk), van oorsprong uit Noorwegen („het betrokken product”).

(20)

Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 0302 11 20, 0303 21 20, 0304 19 15 en 0304 29 15, die overeenkomen met de verschillende aanbiedingsvormen van het product (vis, vers of gekoeld; filets, vers of gekoeld; vis, bevroren; filets, bevroren).

2.   Soortgelijk product

(21)

Zoals in het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld en in dit onderzoek werd bevestigd, hebben het betrokken product en het op de Noorse binnenlandse markt geproduceerde en verkochte product dezelfde fysieke basiskenmerken en worden zij voor hetzelfde doel gebruikt. Daarom werden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. Aangezien dit nieuwe onderzoek beperkt bleef tot dumping, werden geen conclusies geformuleerd met betrekking tot het product dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt geproduceerd en op de communautaire markt wordt verkocht.

C.   DUMPING

1.   Algemeen

(22)

De Noorse producenten van GRF voerden het betrokken product direct dan wel via al dan niet verbonden handelaren naar de Gemeenschap uit. Alleen identificeerbare verkopen die bestemd waren voor de communautaire markt en die direct of via met de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs verbonden ondernemingen in Noorwegen plaatsvonden, werden gebruikt voor de vaststelling van de uitvoerprijs.

2.   Normale waarde

(23)

Voor het vaststellen van de normale waarde heeft de Commissie eerst voor elke producent/exporteur in de steekproef vastgesteld of zijn totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop representatief geacht wanneer voor elke producent/exporteur de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid.

(24)

Om vast te stellen of de binnenlandse verkoop representatief was, werden verkopen gedurende het NOT aan niet-verbonden handelaren in Noorwegen buiten beschouwing gelaten omdat de uiteindelijke bestemming van deze verkopen niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Het onderzoek wees namelijk uit dat verreweg het grootste deel van deze verkopen voor de uitvoer naar derde landen bestemd was en derhalve niet op de binnenlandse markt terechtkwam.

(25)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen met een over het geheel genomen representatieve binnenlandse verkoop identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten.

(26)

De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer gedurende het nieuwe onderzoektijdvak van die soort op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd.

(27)

Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort van het betrokken product die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening kon worden geacht in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden; hiertoe werd het aandeel van de winstgevende verkoop van de soort in kwestie aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Dit gebeurde door voor elke uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het nieuwe onderzoektijdvak vast te stellen, en wel als volgt.

(28)

Wanneer meer dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheid van een soort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijzen. Die prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort tijdens het NOT, ongeacht of die verkopen winstgevend waren geweest of niet.

(29)

Wanneer 80 % of minder van de totale verkochte hoeveelheid van een productsoort met winst was verkocht of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als gewogen gemiddelde van de winstgevende verkopen van alleen die soort, mits deze verkopen 10 % of meer van de totale verkochte hoeveelheid van die soort uitmaakten.

(30)

Wanneer minder dan 10 % van de totale verkochte hoeveelheid van een soort met winst was verkocht, werd geoordeeld dat de binnenlandse prijs voor die soort geen geschikte basis oplevert voor de vaststelling van de normale waarde.

(31)

Wanneer voor een bepaalde door een producent/exporteur verkochte soort de binnenlandse prijs niet kon worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden toegepast.

(32)

Eerst werd dan in overeenstemming met artikel 2, lid 1, van de basisverordening onderzocht of de normale waarde kon worden vastgesteld op basis van de binnenlandse prijzen van andere producenten in Noorwegen. Aangezien in dit geval de ondernemingsstructuren van de in de steekproef opgenomen groepen uiterst ingewikkeld waren en sterk van elkaar verschilden, wat zeer waarschijnlijk van invloed was op de verkoopprijs van de producent/exporteur op de binnenlandse markt, werd overwogen dat het gebruik van de verkoopprijzen van andere producenten in dit geval niet geschikt was omdat dit geen betrouwbaardere resultaten zou geven dan het gebruik van de eigen gegevens van elke producent/exporteur. In overeenstemming met artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde daarom als volgt berekend.

(33)

De normale waarde werd berekend door bij de — zo nodig gecorrigeerde — productiekosten van de uitgevoerde soorten van de producent/exporteur een redelijk bedrag voor VAA-kosten (verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten) en een redelijke winstmarge op te tellen.

(34)

In alle gevallen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Daartoe onderzocht de Commissie of de VAA-kosten en de winst van elk van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens vormden.

(35)

Eén van de drie betrokken producenten/exporteurs waarvoor de normale waarde moest worden berekend, had geen representatieve binnenlandse verkoop. Daarom kon de in de aanhef van artikel 2, lid 6, beschreven methode niet worden gebruikt.

(36)

Omdat de andere producenten/exporteurs wel een representatieve binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties hadden, werden de VAA-kosten en winst van deze producent/exporteur in overeenstemming met artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de werkelijke bedragen die voor andere bij het onderzoek betrokken exporteurs en producenten waren vastgesteld in verband met de productie en de verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

3.   Uitvoerprijs

(37)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(38)

Wanneer de uitvoer via verbonden importeurs had plaatsgevonden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer waren doorverkocht, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen de invoer en de wederverkoop en voor een redelijke marge aan VAA-kosten en winst. Hierbij werd gebruikgemaakt van de werkelijke VAA-kosten van de verbonden importeur tijdens het NOT. De winst werd vastgesteld aan de hand van de beschikbare informatie, en wanneer andere, betrouwbaardere informatie ontbrak, werd bepaald dat een winst van 2 % redelijk was voor een importeur in deze bedrijfstak.

(39)

Zoals in overweging 24 is vastgesteld, was het in gevallen waarin de verkoop via niet-verbonden handelaren plaatsvond, niet mogelijk de uiteindelijke bestemming van het uitgevoerde product met zekerheid te bepalen. Er kon dan ook niet worden vastgesteld of een bepaalde verkoop voor een afnemer in de Gemeenschap bestemd was of voor een afnemer in een ander derde land, en daarom werd besloten verkopen aan niet-verbonden handelaren buiten beschouwing te laten.

4.   Vergelijking

(40)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(41)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken te zijn en met bewijsmateriaal werden gestaafd. Op grond hiervan werden correcties toegepast voor verschillen in kortingen, commissies, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, bankkosten, krediet en invoerrechten.

5.   Dumpingmarges

5.1.   Ondernemingen in de steekproef

(42)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs werd een individuele dumpingmarge berekend. Voor deze ondernemingen werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde soort van het betrokken product in overeenstemming met artikel 2, lid 11, van de basisverordening vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de desbetreffende soort van het betrokken product.

(43)

Op grond van bovenstaande overweging zijn de dumpingmarges van de ondernemingen in de steekproef, in procenten van de cif-nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring:

Marine Harvest AS

–12,1 %

Hallvard Lerøy AS

–3,3 %

Sjøtroll Havbruk AS

0,6 %

5.2.   Dumpingmarge voor het hele land

(44)

Omdat de dumpingmarges voor alle ondernemingen in de steekproef minimaal waren en de medewerking bij dit onderzoek zeer groot was, werd de dumpingmarge voor het hele land ook geacht minmaal te zijn.

D.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

1.   Algemeen

(45)

In overeenstemming met artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd verder onderzocht of de omstandigheden gedurende het NOT, d.w.z. bovengenoemde dumpingmarges, van permanente aard waren. In dit verband werden met name de volgende aspecten onderzocht: i) de waarschijnlijke ontwikkeling van de normale waarde, ii) de ontwikkeling van het productievolume in Noorwegen, iii) de ontwikkeling van het verbruik van GRF op de communautaire markt, iv) de ontwikkeling van de omvang en de prijzen van de uitvoer naar derde landen, v) de ontwikkeling van de omvang en de prijzen van de uitvoer naar de Gemeenschap.

2.   Ontwikkeling van de normale waarde

(46)

Om de waarschijnlijke ontwikkeling van de normale waarde te bepalen, werd het, aangezien de voor het NOT vastgestelde normale waarden overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening moesten worden berekend op basis van de productiekosten van de producent/exporteur met de qua volume grootste uitvoer naar de Europese Gemeenschap, passend geacht om in plaats van de waarschijnlijke ontwikkeling van de binnenlandse prijzen die van de productiekosten in Noorwegen te onderzoeken.

(47)

In dit verband werd gekeken naar diverse factoren die van invloed zijn op de hoogte van de kosten per eenheid, zoals de kosten van het voeder en de jonge vis en de effecten van het consolidatieproces in de Noorse GRF-industrie. Ten eerste bleek uit het onderzoek dat de twee belangrijkste kostenelementen, de kosten van het voeder en die van de jonge vis, die meer dan 60 % van de totale kosten uitmaken, sinds het oorspronkelijke onderzoek zijn gedaald en sinds het NOT gelijk zijn gebleven. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die erop duiden dat zij in de nabije toekomst aanzienlijk zullen schommelen. Dit werd bevestigd door de prijslijsten voor voeder voor het eerste kwartaal van 2008, die tijdens het onderzoek werden gecontroleerd. Ten tweede heeft ook het consolidatieproces in de bedrijfstak dankzij schaalvoordelen tot een kostenvermindering geleid. De totale productiekosten zijn tussen het oorspronkelijke onderzoek en het eind van het NOT dan ook met 12 % gedaald. De verwachting is dat de totale kosten nu gelijk zullen blijven op de voor het NOT vastgestelde niveau.

(48)

Omdat het bij de voor het NOT vastgestelde normale waarden niet altijd om berekende waarden ging, werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat de binnenlandse verkoopprijzen op hetzelfde peil als tijdens het NOT blijven. Er was geen informatie beschikbaar over de binnenlandse prijzen in Noorwegen na het NOT. Hoewel aan de hand van de openbaar beschikbare statistische gegevens over de prijsontwikkeling in de afgelopen jaren wel werd waargenomen dat de binnenlandse prijzen in Noorwegen en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap op hetzelfde niveau lagen en in het algemeen dezelfde trend volgden, kan hieruit geen zinvolle conclusie worden getrokken. Het was daarom moeilijk te voorspellen hoe de binnenlandse prijzen zich in de toekomst zouden ontwikkelen, maar wel kon worden geconcludeerd dat deze prijzen ongeveer dezelfde trend zouden volgen als de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(49)

Gezien bovenstaande overwegingen luidt de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat de normale waarde, wanneer deze op de productiekosten wordt gebaseerd, in de nabije toekomst sterk toeneemt. De analyse van de normale waarde op basis van de binnenlandse prijzen gaf evenwel geen duidelijk beeld van de toekomstige ontwikkelingen. Hoewel daarom geen algemene definitieve conclusie kon worden getrokken, ziet het er wel naar uit dat de normale waarde in de nabije toekomst niet sterk zal stijgen.

(50)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap („BG”) aan dat de conclusies ten aanzien van de kosten van voeder en jonge vis niet correct zijn. De BG betoogde dat de voederprijs in Finland tussen 2001 en 2008 met 36 % was gestegen en dat de trend in Noorwegen hiervan niet afweek. Verder beweerde de BG dat de prijzen van de voedercomponenten gedurende en na het NOT sterk waren gestegen, wat zou duiden op een stijging van de productiekosten voor GRF in Noorwegen.

(51)

Omdat de beweringen over de voederprijs in Finland niet met openbare of controleerbare informatie waren onderbouwd, moesten ze worden afgewezen. Wat de prijs van voedercomponenten betreft, wordt niet bestreden dat deze kunnen zijn gestegen. Gezien de vervangbaarheid van diverse voedercomponenten, kunnen duurdere componenten evenwel gewoonlijk worden vervangen door goedkopere; verwacht wordt dat zelfs wanneer de kosten van bepaalde voedercomponenten stijgen, dit geen direct lineair effect op de totale voederkosten (en bijgevolg op de totale productiekosten) heeft, zodat wanneer de totale voederkosten al stijgen, deze stijging achterblijft bij de prijsstijging voor de voedercomponenten.

(52)

Ook voerde de BG aan dat volgens Noorse statistieken de prijs voor jonge vis tussen 2003 en 2006 met 15,7 % is gestegen. Uit dezelfde statistieken bleek echter ook dat de kosten van jonge vis op langere termijn weliswaar fluctueerden, maar over het geheel genomen niet sterk stegen. Ook moet worden opgemerkt dat in de door de BG verstrekte informatie over de gemiddelde kosten van jonge vis geen melding wordt gemaakt van het gemiddelde gewicht van die jonge vis, wat voor een zinvolle evaluatie van deze kosten wel noodzakelijk is. Gezien bovenstaande overwegingen werd geen rekening gehouden met de door de BG aangevoerde argumenten over de kosten van voeder en jonge vis, en werden de in overweging 49 vermelde conclusies bevestigd.

3.   Ontwikkeling van het productievolume in Noorwegen

(53)

In tegenstelling tot wat de Noorse belanghebbenden beweerden, bleek uit het onderzoek dat het productievolume voor het betrokken product in Noorwegen in de nabije toekomst waarschijnlijk zal toenemen. Weliswaar schijnen twee grote Noorse producenten van het betrokken product inderdaad te hebben besloten hun productie van het betrokken product te beëindigen, maar uit het onderzoek bleek ook dat andere producenten van zowel GRF als zalm plannen hebben om de zalmproductie stop te zetten en zich te concentreren op de productie van GRF.

(54)

De door de Noorse overheid afgegeven productievergunningen hebben betrekking op zowel GRF als zalm en beperken het productievolume voor beide producten. Hoewel niet verwacht wordt dat er vóór 2009 nieuwe vergunningen worden afgegeven, kunnen individuele producenten van zalm op GRF (en omgekeerd) overstappen zonder een andere vergunning nodig te hebben. Gezien de verhouding tussen het productievolume voor zalm en dat voor GRF (gemiddeld wordt per vergunning ongeveer 90 % gebruikt voor de zalmproductie en maar 10 % voor de productie van GRF), is het effect van een verschuiving van zalm naar GRF veel groter dan omgekeerd.

(55)

De Noorse belanghebbenden betoogden dat grote GRF-producenten wegens de biologische verschillen tussen GRF en zalm (bv. oogstfrequentie, kortere periode voor het uitzetten van jonge forel) in toenemende mate overschakelen op de productie van zalm, waardoor deze efficiënter en derhalve lucratiever wordt. Afgezien van het feit dat dit argument niet door bewijsmateriaal werd geschraagd, is er ook geen rekening mee gehouden dat GRF al jarenlang met succes in Noorwegen wordt geproduceerd, terwijl de biologische verschillen tussen zalm en GRF steeds dezelfde zijn geweest. Niet toegelicht is welke omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat een verandering in productiestrategieën nu waarschijnlijker is dan in het verleden. Het argument is ook in tegenspraak met de verwachtingen van de Noorse GRF-producenten dat de consumptie wereldwijd zal toenemen (zie overweging 63). Dit argument moest bijgevolg worden afgewezen.

(56)

Verder blijkt uit openbare statistieken dat in 2008 ten minste 20 % meer jonge vis voor de productie van het betrokken product werd uitgezet dan in 2007. Dat de productie zich in een opgaande lijn bevindt, wordt ook geïllustreerd door andere statistieken (SSB — Statistics Norway), die over de periode 2003-2006 een grote stijging van de productie (+ 42 %) en de verkoop (+ 53 %) van jonge GRF te zien geven.

(57)

Ten slotte was het bewijs dat de Noorse belanghebbenden ter onderbouwing van hun argumenten aandroegen, namelijk dat de omvang van de biomassa en de kuitproductie terugliepen, wat een lagere output in de toekomst tot gevolg zou hebben, onvolledig en gebaseerd op veel veronderstellingen. Daarom werd het niet overtuigend gevonden.

(58)

Op grond van bovenstaande overwegingen moest het argument van de Noorse belanghebbenden dat het totale productievolume in Noorwegen zal teruglopen, dan ook worden afgewezen.

(59)

Volgens de BG wordt verwacht dat de productie in Noorwegen na de waarschijnlijke afgifte van nieuwe productievergunningen in 2009 nog verder zal toenemen. Zoals in overweging 54 is gezegd, wordt niet verwacht dat er nog vóór 2009 nieuwe vergunningen zullen worden afgegeven. Overwogen wordt evenwel dat zelfs indien er in 2009 nieuwe vergunningen worden afgegeven, nog niet bekend is hoeveel dit er zullen zijn, zodat ook het extra productievolume nog onbekend is. Bovendien hebben de vergunningen betrekking op zowel de zalm- als de forelproductie, en is nu nog niet met voldoende zekerheid te voorspellen hoeveel van iedere vergunning voor zalm dan wel forel zal worden gebruikt. Ten slotte moet worden opgemerkt dat zelfs als er nieuwe vergunningen worden afgegeven, dit wegens de vrij lange productiecycli niet betekent dat de productie dan ogenblikkelijk zal toenemen. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(60)

De Norwegian Seafood Federation and Association bestreed dat het productievolume voor forel zou zijn toegenomen of in de toekomst verder zou toenemen en onderbouwde deze stelling met het feit dat de totale biomassa en het aantal vissen in april 2008 veel kleiner waren dan in april 2007. Deze beweringen konden niet worden gecontroleerd en moesten daarom worden afgewezen.

(61)

Op grond van bovenstaande overwegingen luidt de conclusie dat het productievolume van GRF in Noorwegen in de nabije toekomst waarschijnlijk zal toenemen.

4.   Ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap

(62)

Omdat dit onderzoek beperkt was tot dumping, waren er geen precieze gegevens beschikbaar over de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en over de verkoop van GRF op de communautaire markt gedurende het NOT.

(63)

Diverse bronnen bevestigden evenwel dat de mondiale vraag naar visserijproducten, met inbegrip van GRF, in de toekomst naar verwachting met 5 % per jaar zal toenemen. Waarschijnlijk zal dit ook in de Gemeenschap het geval zijn, ook al zal de vraag er vermoedelijk niet zo groot zijn dat deze de extra productie van GRF in Noorwegen in volle omvang zal kunnen absorberen.

(64)

Na de mededeling van feiten en overwegingen maakte de Finnish Fish Farmers’ Association („FFFA”) bezwaar tegen deze conclusie; zij stelde dat ook al wordt verwacht dat de vraag naar vis wereldwijd zal toenemen, er in de Gemeenschap geen extra vraag naar Noorse GRF zal zijn. Verder zal alle extra vraag volgens de FFFA betrekking hebben op nieuwe, exotische vissoorten, maar niet op forel. In overweging 63 is echter al gezegd dat verscheidene bronnen wijzen op een stijging van het verbruik van GRF, en dit wordt ook bevestigd door vertegenwoordigers van de viskwekers in diverse lidstaten en in Noorwegen. Omdat de FFFA geen informatie of bewijsmateriaal verstrekte om zijn beweringen te onderbouwen, moesten deze worden afgewezen.

5.   Ontwikkeling van de omvang en de prijzen van de uitvoer naar derde landen

(65)

Uit het onderzoek bleek dat de voornaamste Noorse exportmarkten Rusland en in mindere mate Japan zijn: in totaal is ongeveer 57 % van de Noorse uitvoer van GRF voor deze twee landen bestemd, terwijl in 2007 slechts 13 % van de Noorse uitvoer naar de Gemeenschap ging. Verder was in 2007 ongeveer 14 % van de totale Noorse GRF-uitvoer voor Oekraïne en Taiwan bestemd.

(66)

Op de wereldmarkt concurreert Noorwegen met Chili; Chili is marktleider: zijn productie en de omvang van zijn uitvoer zijn groter dan die van Noorwegen.

(67)

Omdat de vraag toenam, is de Noorse uitvoer naar Rusland en ook naar Oekraïne de laatste jaren sterk gestegen, van 8 600 t in 2002 tot 31 500 t in 2007. Deze trend wordt bevestigd door recente statistieken, die laten zien dat de uitvoer van Chileense en Noorse GRF naar Rusland aanzienlijk is toegenomen.

(68)

Zoals in overweging 65 is vermeld, toonde het onderzoek aan dat Rusland voor de Noorse producenten de grootste exportmarkt is geworden. Afgezien van de aanzienlijke toename van de uitvoer naar Rusland was er in 2007 ook sprake van een verschuiving van bevroren naar verse forel. Deze verschuiving laat zien dat de Noorse producenten willen voldoen aan de behoeften van hun Russische afnemers, die de voorkeur geven aan verse producten; dit wijst op het grote belang dat de Noorse producenten/exporteurs aan de krachtig groeiende Russische markt hechten.

(69)

De Noorse uitvoer naar Japan nam tussen 2006 en 2007 af met 39 %, van 10 877 t tot 6 661 t. Net als in Rusland concurreert de invoer uit Noorwegen ook op de Japanse markt met de invoer uit Chili. Chili was in staat zijn uitvoer naar Japan sterk op te voeren. Om meer definitieve conclusies te trekken, moet echter een ruimere termijn in ogenschouw worden genomen. Op basis van de gegevens waarover de Commissie beschikt, kan een dergelijke conclusie niet worden getrokken.

(70)

Vastgesteld werd dat de prijzen van de Noorse uitvoer naar derde landen gedurende het NOT hoger waren dan die voor uitvoer naar de Gemeenschap (gemiddeld 8,6 %). Statistieken voor de periode na het NOT geven evenwel aan dat ook de prijzen voor de traditionele Noorse exportmarkten een dalende tendens vertonen. De gemiddelde prijzen voor uitvoer van Noorwegen naar Rusland daalden tussen 2006 en 2007 van 34,70 NOK/kg naar 24,22 NOK/kg, wat grotendeels wordt verklaard door de omschakeling van bevroren naar verse forel, die goedkoper was, maar ook door de internationale concurrentie. De prijzen voor uitvoer naar Japan daalden ook, van gemiddeld 33,26 NOK/kg in 2006 naar 29,79 NOK/kg in 2007. Desondanks lagen de prijzen bij uitvoer naar de Europese Gemeenschap in 2007 nog altijd gemiddeld 4 % onder de prijzen bij uitvoer naar Japan en Rusland. Begin 2008 was deze trend nog niet veranderd.

(71)

Nu de vraag wereldwijd stijgt, de grootste groeimarkt (Rusland) door de hogere prijzen attractief is en de vraag naar GRF van oorsprong uit Noorwegen de laatste jaren toeneemt op markten als Oekraïne en het Verre Oosten, zullen waarschijnlijk extra hoeveelheden GRF naar die markten gaan en daar worden geabsorbeerd.

(72)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde de BG dat Noorwegen nog grote voorraden bevroren GRF heeft, waarmee rekening moet worden gehouden in de analyse van de waarschijnlijke ontwikkeling van de uitvoer naar de Gemeenschap. De BG verstrekte evenwel geen bewijzen voor het bestaan van die grote voorraden. Geoordeeld werd daarom dat het argument op speculatie berustte. Overigens werden bij controlebezoeken aan de grootste producenten/exporteurs van GRF in Noorwegen geen grote voorraden aangetroffen. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(73)

Verder voerde de BG aan dat Rusland zelf meer GRF ging produceren en waarschijnlijk aanvullende douanerechten op Noorse GRF zou instellen ter bescherming van hun eigen productie. Andere GRF-producenten betoogden dat de Noorse GRF-producenten afhankelijk waren van de Russische markt en dat wanneer de toegang tot de Russische markt door de onvoorspelbaarheid van die markt zou worden beperkt, grote hoeveelheden GRF op de communautaire markt terecht zouden komen.

(74)

Ook deze argumenten werden niet geschraagd door bewijsmateriaal en berustten louter op speculatie. Er waren daarom geen redenen om aan te nemen dat de thans florerende Russische markt de toegang voor invoer uit Noorwegen zou beperken. Overigens nemen ook de markten van derde landen, zoals Oekraïne en de landen in het Verre Oosten, in omvang toe, zoals in overweging 65 al is uiteengezet, en neemt de uitvoer van Noorwegen naar die landen inderdaad ook toe. Het argument dat Noorwegen alleen van zijn uitvoer naar Rusland afhankelijk is, moet daarom worden afgewezen.

6.   Ontwikkeling van de omvang en de prijzen van de uitvoer naar de Gemeenschap

(75)

Uit de beschikbare gegevens over de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap is gebleken dat de gemiddelde uitvoerprijzen tussen 2006 en 2007 gedaald zijn van 4,02 EUR/kg naar 2,87 EUR/kg. Uit de statistieken blijkt evenwel dat deze trend tussen het laatste kwartaal van 2007 en begin 2008 is gestopt en dat de prijzen stabiel bleven.

(76)

De analyse in overweging 71 laat zien dat het, nu bepaalde markten groeien, onwaarschijnlijk is dat bij intrekking van de maatregelen de grotere productie van GRF in Noorwegen in haar geheel voor de Gemeenschap zal zijn bestemd. De vraag neemt immers wereldwijd toe en de Noorse uitvoer heeft al een goede positie op de markt van diverse derde landen, terwijl verwacht wordt dat deze positie nog zal verbeteren. Ondanks de concurrentie met de Chileense uitvoer en hoewel Noorwegen op sommige markten marktaandeel aan Chili heeft verloren, is de Noorse uitvoer naar de meeste van deze landen in absolute cijfers toegenomen, terwijl een verdere toename gezien de situatie op de wereldmarkt waarschijnlijk is.

(77)

Zoals in overweging 63 al is vermeld, zal het verbruik van GRF op de communautaire markt waarschijnlijk toenemen, zodat deze in staat zal zijn een grotere invoer te absorberen zonder dat hierdoor een grote druk op de prijzen zal ontstaan. Opgemerkt zij voorts dat de concurrentie tussen de Noorse en de Chileense invoer niet alleen in derde landen groot is, maar ook op de communautaire markt. Er zijn daarom geen duidelijke aanwijzingen dat de invoer uit Noorwegen in de Gemeenschap inderdaad sterk zal toenemen wanneer de maatregelen vervallen.

(78)

Gezien de verwachte toename van het verbruik en de hierboven beschreven situatie op de wereldmarkt kan niet worden geconcludeerd dat er gevaar bestaat voor een overaanbod op de communautaire markt met als gevolg daarvan grote prijsdalingen.

(79)

Daarom luidde de conclusie dat de situatie gedurende het NOT met betrekking tot de uitvoerprijzen en het productievolume van permanente aard is.

(80)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde de BG dat de prijzen bij uitvoer naar Finland gedurende en na het NOT aanzienlijk waren gedaald en dat de prijs voor GRF bij uitvoer naar Finland sinds juli 2007 onder de productiekosten lag.

(81)

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de kosten van de in Noorwegen geproduceerde GRF door de BG te hoog waren geschat en niet overeenkwamen met de werkelijke, gecontroleerde kweek- en productiekosten van de onderzochte ondernemingen. Wat de hoogte van de uitvoerprijzen betreft, klopt het dat Finland een groot deel van de totale uitvoer van Noorwegen naar de Gemeenschap invoert, maar er wordt ook veel uitgevoerd naar Zweden en Denemarken, en voor die landen is de gemiddelde uitvoerprijs hoger. Omdat een beoordeling op EG-niveau moet plaatsvinden, moet de gemiddelde prijs bij uitvoer naar alle landen in de Gemeenschap in aanmerking worden genomen. Op grond daarvan wordt de conclusie in overweging 75, dat de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap als geheel begin 2008 zijn gestabiliseerd, bevestigd.

7.   Conclusie

(82)

Uit het onderzoek is gebleken dat de vastgestelde dumpingmarges minimaal waren.

(83)

Verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat de productiecapaciteit voor het betrokken product in Noorwegen waarschijnlijk zal toenemen. Uit het onderzoek bleek echter ook dat door een verwachte toename van het verbruik weliswaar wat meer GRF op de communautaire markt zal terechtkomen, maar dat het grotere productievolume waarschijnlijk grotendeels door andere derde landen zal worden geabsorbeerd. Het verbruik op de communautaire markt zal zeer waarschijnlijk ook toenemen, maar deze zal in staat zijn de mogelijke toename van de invoer te absorberen, zodat er geen groot overaanbod wordt verwacht.

(84)

Bovendien daalden de prijzen in de Gemeenschap weliswaar, maar deze trend werd na het NOT, toen de prijzen stabiel bleven, niet bevestigd. Op basis van bovenstaande overwegingen, d.w.z. een toename van het verbruik en waarschijnlijk geen gevaar voor een overaanbod, wordt niet verwacht dat de prijsdruk in de Gemeenschap zal toenemen.

(85)

Daarom luidt de conclusie dat de omstandigheden op basis waarvan de dumpingmarges gedurende het NOT werden berekend, van permanente aard zijn.

(86)

Het huidige tussentijdse nieuwe onderzoek moet daarom worden beëindigd en de definitieve antidumpingmaatregelen moeten worden ingetrokken.

E.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(87)

De Commissie heeft de belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was dit tussentijdse nieuwe onderzoek te beëindigen. Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te formuleren. Hun opmerkingen zijn in aanmerking genomen, voor zover deze gegrond werden geacht en door bewijsmateriaal waren gestaafd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Enig artikel

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van grote regenboogforel (Oncorhynchus mykiss), vers, gekoeld of bevroren, in gehele staat (met kop en kieuwen, doch ontdaan van ingewanden („gutted”), wegende meer dan 1,2 kg per stuk, of ontdaan van de kop („heads off”) en van ingewanden en kieuwen („gilled and gutted”), wegende meer dan 1 kg per stuk, dan wel in de vorm van filets (wegende meer dan 0,4 kg per stuk), van oorsprong uit Noorwegen, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 0302 11 20, 0303 21 20, 0304 19 15 en 0304 29 15, dat werd geopend uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96, wordt beëindigd en de maatregelen die van kracht zijn op de invoer van oorsprong uit Noorwegen, worden ingetrokken.

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

B. KOUCHNER


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 72 van 11.3.2004, blz. 23.

(3)  PB C 109 van 15.5.2007, blz. 23.


Top