Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R0366

    Verordening (EG) nr. 366/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1676/2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit onder meer India

    PB L 68 van 8.3.2006, p. 6–14 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 08/03/2011

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/366/oj

    8.3.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 68/6


    VERORDENING (EG) Nr. 366/2006 VAN DE RAAD

    van 27 februari 2006

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1676/2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit onder meer India

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3,

    Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Thans geldende maatregelen en beëindigde onderzoeken betreffende PET-folie

    (1)

    Bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 (2) heeft de Raad definitieve compenserende rechten ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie), ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90, uit India. Deze rechten waren ad valorem-rechten van 3,8 tot 19,1 % voor bij name genoemde exporteurs, terwijl een residueel recht van 19,1 % van toepassing was op alle andere ondernemingen.

    (2)

    Bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 (3) heeft de Raad definitieve antidumpingrechten ingesteld op PET-folie uit onder meer India. Aan de hand van een steekproef van Indiase producenten/exporteurs werden individuele rechten vastgesteld, gaande van 0 tot 62,6 % voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, terwijl voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen een recht werd vastgesteld dat gebaseerd was op de gewogen gemiddelde dumpingmarge van 57,7 %, verminderd met de individuele exportsubsidiemarge. Voor alle andere ondernemingen gold een recht van 53,3 %. Het oorspronkelijke onderzoektijdvak was de periode van 1 april 1999 tot en met 31 maart 2000.

    (3)

    Op 22 augustus 2001 heeft de Commissie bij Besluit 2001/645/EG (4) verbintenissen aanvaard die waren aangeboden door vijf Indiase producenten, namelijk Ester Industries Limited („Ester”), Flex Industries Limited („Flex”), Garware Polyester Limited („Garware”), MTZ Polyfilms Limited („MTZ”) en Polyplex Corporation Limited („Polyplex”). De Commissie heeft op 17 februari 2005, met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, bekendgemaakt dat MTZ Polyfilms Limited van naam was veranderd (5).

    (4)

    Bij de Verordeningen (EG) nr. 1975/2004 en (EG) nr. 1976/2004 heeft de Raad de definitieve compenserende maatregelen en antidumpingmaatregelen ten aanzien van PET-folie uit India uitgebreid tot PET-folie die vanuit Brazilië en Israël wordt verzonden en bij invoer in de EU al dan niet wordt aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël.

    (5)

    Op 28 juni 2002 (6) heeft de Commissie een tussentijds onderzoek geopend in verband met Verordening (EG) nr. 2597/1999 dat beperkt was tot de vorm van de definitieve compenserende maatregelen, met name om na te gaan of een verbintenis die door een Indiase producent/exporteur was aangeboden kon worden aanvaard overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening. Dit onderzoek werd beëindigd bij Verordening (EG) nr. 365/2006 (7).

    (6)

    Op 22 november 2003 (8) heeft de Commissie een tussentijds onderzoek geopend in verband met Verordening (EG) nr. 1676/2001 dat beperkt was tot de vorm van de definitieve antidumpingmaatregelen. Dit onderzoek werd beëindigd bij Verordening (EG) nr. 365/2006 waarbij Verordening (EG) nr. 1676/2001 werd gewijzigd.

    (7)

    Op 10 december 2004 (9) heeft de Commissie een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het vervallen van de definitieve compenserende maatregelen. Dit onderzoek werd beëindigd bij Verordening (EG) nr. 367/2006 (10) waarbij de definitieve compenserende maatregelen werden gehandhaafd.

    (8)

    Op 23 augustus 2005 (11) heeft de Commissie een procedure ingeleid voor de eventuele herziening van Verordening (EG) nr. 1975/2004 en Verordening (EG) nr. 1976/2004 naar aanleiding van het verzoek van een Israëlische producent om te worden vrijgesteld van de uitgebreide maatregelen. Dit onderzoek werd beëindigd bij Verordening (EG) nr. 101/2006 van de Raad (12).

    2.   Verzoek om een herziening

    (9)

    Op 5 november 2004 hebben de volgende EU-producenten een verzoek ingediend om een gedeeltelijke tussentijdse herziening van Verordening (EG) nr. 1676/2001 met betrekking tot uitsluitend het niveau van de dumping: Du Pont Teijin Films, Mitsubishi Polyester Film GmbH en Nuroll SpA. Deze ondernemingen zijn goed voor een groot deel van de productie van PET-folie in de EU. Toray Plastics Europe deelde mede het verzoek te steunen, hoewel deze onderneming formeel niet tot de indieners van het verzoek behoorde.

    (10)

    Wat de invoer van PET-folie betreft door de vijf Indiase producenten waarvan bij Besluit 2001/645/EG verbintenissen waren aanvaard, voerden de indieners van het verzoek aan dat het niveau van de geldende maatregelen niet langer toereikend was om de schadelijke dumping tegen te gaan.

    3.   Onderzoek

    (11)

    Na overleg in het Raadgevend Comité was de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal was om een tussentijds onderzoek te openen en heeft zij op 4 januari 2005, met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (13), de opening aangekondigd van een tussentijds onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

    (12)

    Het onderzoek was beperkt tot een onderzoek naar dumping door de vijf Indiase producenten/exporteurs waarvan verbintenissen waren aanvaard en tot een onderzoek naar het niveau van het residuele recht om vast te stellen of de thans geldende maatregelen moesten worden gehandhaafd, beëindigd of gewijzigd. Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2004 („het onderzoektijdvak”).

    (13)

    De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van India en de EU-producenten van de opening van het tussentijdse onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (14)

    Om de gegevens te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig had, heeft de Commissie de betrokken producenten/exporteurs een vragenlijst toegezonden, die door hen allen werd beantwoord. Er vonden controles plaats bij de volgende producenten/exporteurs in India:

    Ester Industries Limited, New Delhi

    Flex Industries Limited, New Delhi

    Garware Polyester Limited, Aurangabad

    MTZ Polyfilms Limited, Mumbai

    Polyplex Corporation Limited, New Delhi

    B.   PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (15)

    Het onderzoek had betrekking op folie van polyethyleentereftalaat (PET-folie), zoals in het oorspronkelijk onderzoek gedefinieerd, welk product doorgaans wordt aangegeven onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90, uit India.

    2.   Soortgelijk product

    (16)

    Zoals bij het oorspronkelijk onderzoek, werd vastgesteld dat PET-folie die in India wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt verkocht en PET-folie die uit India naar de EU wordt uitgevoerd, producten zijn met dezelfde fysische en technische basiskenmerken en hetzelfde gebruik. Het zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C.   DUMPING

    1.   Normale waarde

    (17)

    Om de normale waarde vast te stellen, werd eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product door iedere producent/exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen of deze verkoop 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van dat product naar de EU. De totale verkoop van het betrokken product bleek voor alle ondernemingen representatief te zijn.

    (18)

    Vervolgens werd nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van iedere productsoort 5 % of meer bedroeg van de uitvoer van die soort naar de EU. Twee ondernemingen bleken op de binnenlandse markt PET-folie van „tweede kwaliteit” te hebben verkocht, maar hadden deze niet naar de EU uitgevoerd. Aangezien folie van tweede kwaliteit niet rechtstreeks kan worden vergeleken met folie van eerste kwaliteit, werd de verkoop van folie van tweede kwaliteit van de berekening van de normale waarde uitgesloten. Een andere onderneming had op de binnenlandse markt drie kwaliteiten folie verkocht, maar had slechts de beste kwaliteit naar de EU uitgevoerd. De eerste en tweede kwaliteit werden vaak in grote hoeveelheden samen met de derde kwaliteit op de binnenlandse markt verkocht tegen de prijs van de derde kwaliteit. Dit werd uitgelegd als een manier om voorraden op te ruimen. Ook met deze verkoop werd bij de dumpingberekening geen rekening gehouden.

    (19)

    Een onderneming verkocht aan handelaren in het eigen land PET-folie die voor de uitvoer was bestemd. Deze PET-folie kon gemakkelijk worden geïdentificeerd als bestemd voor de uitvoer omdat deze dan onderworpen was aan een ander belastingstelsel dan bij verkoop op de binnenlandse markt. De onderneming kon niet aangeven of de uiteindelijke bestemming van de goederen de EU of een derde land was. Met deze verkoop werd derhalve bij de berekening geen rekening gehouden.

    (20)

    Voor de productsoorten waarvan de binnenlandse verkoop 5 % of meer bedroeg van de uitvoer naar de EU, werd vervolgens nagegaan of er voldoende hoeveelheden waren verkocht in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Voor iedere productsoort waarvan meer dan 80 % was verkocht tegen een netto-verkoopprijs die gelijk was aan of hoger dan de productiekosten en waarvan de gewogen gemiddelde prijs gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, was de normale waarde gelijk aan de gewogen gemiddelde prijs van alle binnenlandse transacties, ongeacht of de transacties al dan niet winstgevend waren geweest. Voor de productsoorten waarvan de winstgevende verkoop 80 % of minder — maar niet minder dan 10 % — bedroeg van de totale verkoop of waarvan de gewogen gemiddelde prijs lager was dan de productiekosten, was de normale waarde gelijk aan de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs van uitsluitend de winstgevende transacties.

    (21)

    Voor de productsoorten waarvoor, om de normale waarde vast te stellen, geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijzen van de betrokken producenten/exporteurs omdat ze onvoldoende representatief waren of omdat er onvoldoende verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde geconstrueerd door de fabricagekosten te nemen van de productsoorten die door de betrokken producent/exporteur naar de EU waren uitgevoerd en daaraan een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) alsmede winst toe te voegen overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

    (22)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening werden de VAA-kosten gebaseerd op de kosten die de producenten/exporteurs hadden gemaakt bij de representatieve binnenlandse verkoop van het betrokken product. Als winstmarge werd de gewogen gemiddelde winstmarge aangehouden van iedere onderneming op de productsoorten die op de binnenlandse markt in toereikende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties waren verkocht.

    (23)

    Na de mededeling van de bevindingen van de Commissie betwistte een producent/exporteur de correctie op de prijs van een bepaalde grondstof, waarna de betwiste correctie en de dumpingmarge werden herzien.

    (24)

    Een andere onderneming voerde aan dat folie die niet van topkwaliteit was bij de berekeningen in aanmerking moest worden genomen en dat correcties moesten worden toegepast om deze folie met folie van de eerste kwaliteit te kunnen vergelijken. Deze onderneming voerde ook aan dat na deze correcties de winstmarges opnieuw berekend moest worden.

    (25)

    De hoeveelheid folie van tweede en derde kwaliteit die bij de berekeningen niet in aanmerking was genomen, kwam overeen met minder dan 3 % van de binnenlandse verkoop. Daarom werd de overige binnenlandse verkoop voldoende representatief geacht voor een nauwkeurige berekening van de normale waarde. Er is derhalve geen herberekening van de winstmarge nodig.

    (26)

    De producenten/exporteurs werden ingelicht over de berekeningen en hebben daarover enige opmerkingen gemaakt. De Commissie heeft met deze opmerkingen rekening gehouden en de berekeningen hieraan zo nodig aangepast.

    2.   Exportprijs

    (27)

    Wat de vaststelling van de exportprijzen betreft, wordt eraan herinnerd dat bij dit onderzoek werd nagegaan of de dumpingmarge is gewijzigd en of een eventuele wijziging daarvan als van duurzame aard kan worden beschouwd. In dit verband kan het onderzoek naar de exportprijzen niet worden beperkt tot een onderzoek van het prijsgedrag van de exporteurs in het verleden, maar moet ook worden nagegaan hoe de exportprijzen zich in de toekomst waarschijnlijk zullen ontwikkelen. Er moet met andere woorden worden nagegaan of de exportprijzen in het verleden een betrouwbare aanwijzing zijn van de exportprijzen in de toekomst. In dit geval en gelet op het feit dat verbintenissen werden aanvaard, werd met name nagegaan of de verbintenissen de exportprijzen in het verleden hebben beïnvloed en deze hierdoor onbruikbaar werden voor de vaststelling van toekomstige exportprijzen.

    (28)

    Gezien de verbintenissen werd de betrouwbaarheid van de prijzen bij uitvoer naar de EU nagegaan door deze prijzen in verband te brengen met de in de verbintenissen vermelde minimuminvoerprijzen. Er moest in feite worden nagegaan of de prijzen bij uitvoer naar de EU van een bepaald niveau waren als gevolg van de bij de verbintenissen vastgestelde minimuminvoerprijzen en dus of ze duurzaam waren of niet. Derhalve werd voor iedere onderneming nagegaan of de gewogen gemiddelde prijzen bij uitvoer naar de EU al dan niet aanmerkelijk hoger waren dan de minimuminvoerprijzen, waarbij rekening werd gehouden met de bijzonderheden van het betrokken product, de markten waarop het in het onderzoektijdvak was verkocht, en de verhouding tussen deze uitvoerprijzen en de prijzen bij uitvoer naar derde landen. Wanneer de prijzen bij uitvoer naar de EU van een onderneming ruim boven de minimuminvoerprijzen lagen, werd ervan uitgegaan dat deze exportprijzen weinig beïnvloed waren door de verbintenissen en dus een betrouwbare indicatie waren voor het toekomstige prijsgedrag van die onderneming. Wanneer daarentegen de gemiddelde prijzen bij uitvoer naar de EU nauwelijks hoger waren dan de minimuminvoerprijzen en bovendien aanmerkelijk hoger waren dan de prijzen bij uitvoer naar derde landen, werd ervan uitgegaan dat de prijzen bij uitvoer naar de EU beïnvloed waren door de verbintenissen en dus niet voldoende betrouwbaar waren om in het kader van een tussentijds onderzoek gebruikt te worden voor de dumpingberekening overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    (29)

    Voor twee Indiase exporteurs, Flex en Polyplex, werd vastgesteld dat de prijzen bij uitvoer naar de EU veel hoger waren dan de minimuminvoerprijzen. Deze prijzen bij uitvoer naar de EU werden derhalve als betrouwbaar beschouwd en werden gebruikt voor de berekening van de dumpingmarge.

    (30)

    Voor de drie andere exporteurs/producenten, Ester, Garware en MTZ, werd vastgesteld dat de prijzen bij uitvoer naar de EU zeer dicht bij de minimuminvoerprijzen lagen. Bovendien bleek, na een onderzoek per soort, dat de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen van deze drie ondernemingen aanzienlijk lager waren dan de prijzen bij uitvoer naar de EU; het was dus waarschijnlijk dat de prijzen van bepaalde soorten bij uitvoer naar de EU, indien er geen verbintenissen waren geweest, even laag zouden zijn geweest als de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen. Derhalve werd geconcludeerd dat de prijzen bij uitvoer naar de EU van deze drie ondernemingen in het kader van onderhavig tussentijds onderzoek niet konden worden gebruikt om betrouwbare exportprijzen vast te stellen in de zin van artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    (31)

    Er werd evenwel geoordeeld dat het ontbreken van een betrouwbare prijs voor deze drie Indiase exporteurs, in dit geval als gevolg van de verbintenissen, niet tot een beëindiging van het onderzoek voor deze exporteurs mocht leiden indien op een andere wijze een duurzame wijziging in hun dumpinggedrag, met name wat de exportprijzen betreft, kon worden vastgesteld. Aangezien de producenten/exporteurs het betrokken product op de wereldmarkt verkopen, werd derhalve besloten de exportprijs voor naar de EU uitgevoerde soorten vast te stellen aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar derde landen.

    (32)

    Na de mededeling van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was een wijziging van Verordening (EG) nr. 1676/2001 voor te stellen, hebben een aantal partijen opmerkingen gemaakt.

    (33)

    Enkele Indiase exporteurs/producenten en de Indiase overheid beweerden dat het op grond van artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening niet mogelijk was om de exportprijzen te baseren op de prijzen bij export naar derde landen. Zij voerden aan dat prijzen bij uitvoer naar de EU beschikbaar waren en dat er geen voldoende redenen waren om deze exportprijzen niet te gebruiken. De prijzen bij uitvoer naar de EU waren betrouwbaar en moesten daarom worden gebruikt en niet de prijzen bij uitvoer naar derde landen.

    (34)

    In verband met het gebruik van de prijzen bij uitvoer naar derde landen wordt erop gewezen dat het doel van onderhavig onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening is na te gaan of de antidumpingmaatregelen moeten worden gehandhaafd. Bij het onderzoek naar dumping moet worden nagegaan of de dumpingmarge is gewijzigd ten opzichte van de bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde dumpingmarge. Het besluit om, wat drie Indiase producenten/exporteurs betreft, de prijzen bij uitvoer naar derde landen in aanmerking te nemen in plaats van de prijzen bij uitvoer naar de EU is niet gebaseerd op artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening. Zoals vermeld in de overwegingen 27 en 28, werden de prijzen bij uitvoer naar derde landen gebruikt omdat moet worden onderzocht of de prijzen bij uitvoer naar de EU in de toekomst waarschijnlijk zullen worden gehandhaafd en dus of het waarschijnlijk is dat opnieuw dumping zal optreden.

    (35)

    De conclusie van dat onderzoek was dat de prijzen van deze drie Indiase producenten/exporteurs bij uitvoer naar de EU beïnvloed waren door de minimuminvoerprijzen, aangezien deze exportprijzen dicht bij de minimuminvoerprijzen lagen. Deze exportprijzen waren dus niet uitsluitend het resultaat van vraag en aanbod, en het was dus onwaarschijnlijk dat zij in de toekomst op hetzelfde niveau zouden blijven. Er kon bijgevolg geen gebruik worden gemaakt van de prijzen bij uitvoer naar de EU voor de berekening van de dumpingmarge. Daar deze prijzen niet konden worden gebruikt, werden de prijzen bij uitvoer naar derde landen als een accuraat en redelijk alternatief beschouwd voor de vaststelling van de exportprijzen in het onderzoektijdvak en voor de berekening van de dumpingmarge.

    (36)

    Eén Indiase exporteur voerde aan dat hij, omdat zijn prijzen bij uitvoer naar derde landen waren gebruikt in plaats daarvan zijn prijzen bij uitvoer naar de EU, was gediscrimineerd en anders was behandeld dan de exporteurs wier prijzen bij uitvoer naar de EU wel waren gebruikt.

    (37)

    Opgemerkt wordt dat bij het vaststellen van de exportprijzen niet werd gediscrimineerd, aangezien dezelfde methode voor alle Indiase exporteurs werd gebruikt. Voor iedere producent/exporteur werd nagegaan of zijn prijzen bij uitvoer naar de EU geschikt waren om voor de dumpingberekening te worden gebruikt. Hiertoe werden de prijzen bij uitvoer naar de EU van iedere exporteur/producent vergeleken met de minimuminvoerprijzen om vast te stellen of eerstgenoemde prijzen beschouwd konden worden als prijzen die onafhankelijk van de minimuminvoerprijzen tot stand waren gekomen. Indien, zoals in overweging 28 vermeld, de exportprijzen voldoende boven de minimuminvoerprijzen lagen, was de conclusie dat ze niet door de minimuminvoerprijzen waren beïnvloed en dus voor de dumpingberekening konden worden gebruikt, aangezien ze als een aanwijzing van het vermoedelijke toekomstige prijsgedrag van de exporteur konden worden beschouwd.

    (38)

    Werd evenwel vastgesteld dat de prijzen bij uitvoer naar de EU beïnvloed waren door de minimuminvoerprijzen, dan werden eerstgenoemde prijzen niet beschouwd als een aanwijzing voor het vermoedelijke toekomstige prijsgedrag van de exporteur en werd er voor de dumpingberekening geen gebruikgemaakt van deze prijzen, maar van de prijzen bij uitvoer naar derde landen. Er is derhalve geen sprake van discriminatie indien voor sommige exporteurs gebruik werd gemaakt van de prijzen bij uitvoer naar de EU en voor andere exporteurs van de prijzen bij uitvoer naar derde landen.

    (39)

    Een aantal Indiase exporteurs/producenten waren het niet eens met de conclusie dat hun prijzen bij uitvoer naar de EU dicht bij de minimuminvoerprijzen lagen en derhalve niet voor de dumpingberekening konden worden gebruikt. Zij oordeelden dat hun prijzen voldoende boven de minimuminvoerprijzen lagen en wezen erop dat in het kader van de prijsverbintenis van hen uitsluitend werd verwacht dat zij niet onder de minimuminvoerprijs verkochten. Eén exporteur voerde aan dat een vergelijking met de minimuminvoerprijzen geen bevredigende methode was om vast te stellen of de prijzen bij uitvoer naar de EU redelijk en betrouwbaar waren en dat het passender was geweest een vergelijking te maken met de prijzen van andere Indiase producenten/exporteurs of van de EU-producenten.

    (40)

    Zoals in overweging 30 vermeld, hebben de EU-instellingen vastgesteld dat de prijzen van drie producenten/exporteurs niet voldoende boven de minimuminvoerprijzen lagen waardoor het niet duidelijk was dat ze los van deze minimuminvoerprijzen waren vastgesteld. Deze prijzen vormden derhalve geen geschikte basis voor de dumpingberekening. Het feit dat van de producenten/exporteurs in het kader van de verbintenissen uitsluitend werd verwacht dat ze niet onder de minimuminvoerprijzen verkochten, wordt niet betwist, maar is in dit verband irrelevant.

    (41)

    In aanwezigheid van verbintenissen moet bij het onderzoek of de prijzen bij uitvoer naar de EU zijn beïnvloed door de minimuminvoerprijzen, worden nagegaan of de prijzen bij uitvoer naar de EU betrouwbaar zijn en een geschikte basis vormen voor de berekening van de dumpingmarges. Wanneer de prijzen bij uitvoer naar de EU beïnvloed worden door andere factoren dan de marktkrachten, bijvoorbeeld door bij een verbintenis vastgestelde minimuminvoerprijzen, worden eerstgenoemde prijzen niet als redelijk of betrouwbaar beschouwd. In dit geval wordt een vergelijking met de prijzen bij export naar andere landen (zie overweging 28) passender geacht om het prijsgedrag van een bepaalde exporteur vast te stellen dan een vergelijking met de prijzen van andere Indiase producenten/exporteurs of met die van de EU-producenten, omdat eerstgenoemde vergelijking een beter inzicht verschaft in het prijsgedrag van een bepaalde producent/exporteur.

    (42)

    De EU-producenten voerden aan dat, gelet op het prijsverstorende effect van de bij de verbintenissen vastgestelde minimuminvoerprijzen, voor alle Indiase producenten/exporteurs gebruik had moeten worden gemaakt van de prijzen bij uitvoer naar derde landen en geen rekening had mogen worden gehouden met de prijzen bij uitvoer naar de EU. De EU-producenten waren ook bezorgd over het feit dat de Indiase producenten/exporteurs waarvoor, met gebruik van de prijzen bij uitvoer naar de EU, lage dumpingmarges waren berekend, zich in de toekomst niet aan deze prijzen zouden houden.

    (43)

    In antwoord op dit argument wordt erop gewezen (zie overweging 32) dat voor alle Indiase producenten/exporteurs dezelfde methode werd gebruikt. Het gebruik van de prijzen bij uitvoer naar de EU was afhankelijk van de beoordeling of deze prijzen door de minimuminvoerprijzen waren beïnvloed en het verschil tussen de prijzen van een bepaalde exporteur bij uitvoer naar de EU en bij uitvoer naar derde landen (zie overweging 28).

    (44)

    De EU-producenten voerden ook aan dat de vergelijking van de gewogen gemiddelde prijzen bij uitvoer naar de EU met de minimuminvoerprijzen, om te bepalen of de prijzen bij uitvoer naar de EU representatief waren voor het toekomstige gedrag van een exporteur en betrouwbaar waren voor de dumpingbeoordeling, in strijd waren met de resultaten van het onderzoek naar de vorm van de maatregelen, namelijk dat de minimuminvoerprijzen niet langer doeltreffend waren.

    (45)

    Opgemerkt wordt dat bij het onderzoek naar de vorm van de antidumpingmaatregelen de vraag werd gesteld of de prijsverbintenissen nog geschikt of relevant waren in de zin dat daarmee hetzelfde resultaat werd bereikt als met antidumpingrechten (zie overweging 8 van Verordening (EG) nr. 365/2006 van de Raad). Bij dat onderzoek werd vastgesteld dat de verschillen tussen de prijzen bij uitvoer naar de EU binnen sommige productgroepen sterk waren gewijzigd ten opzichte van de situatie tijdens het oorspronkelijk onderzoek (de bandbreedte was groter of kleiner geworden). De conclusie was dat de minimuminvoerprijzen, die op de oorspronkelijke exportprijzen waren gebaseerd, niet langer doeltreffend waren om de schadelijke gevolgen van de dumping te compenseren. Bij onderhavig onderzoek werd de vraag gesteld of de prijzen bij uitvoer naar de EU beïnvloed waren door de bij de verbintenissen vastgestelde minimuminvoerprijzen, met andere woorden of deze prijzen duurzaam waren. Indien deze prijzen ruim boven de minimuminvoerprijzen lagen, werd geoordeeld dat zij niet door deze minimuminvoerprijzen waren beïnvloed. Deze redenering geldt ongeacht het feit of het betrokken product geschikt is voor prijsverbintenissen. In dit geval worden de prijzen dus door marktkrachten gereguleerd en vormen zij een geschikte basis voor de beoordeling van dumpinggedrag. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    3.   Vergelijking

    (46)

    De normale waarde en de exportprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Er werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Er werden daarom, in voorkomend geval, correcties toegepast op de normale waarde voor verschillen in de kosten van kortingen, rabatten, vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissielonen, wanneer deze verschillen konden worden aangetoond. Er vonden ook correcties plaats op de exportprijs van Ester, Garware en MTZ voor verschillen in fysische kenmerken van sommige soorten bij uitvoer naar derde landen en bij uitvoer naar de EU overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening.

    (47)

    Twee producenten/exporteurs verzochten voor een beperkt aantal exporttransacties ook om een correctie op de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening voor voordelen verkregen in het kader van de regeling Duty Entitlement Passbook Scheme (DEPB) post export. Het bleek echter dat de in het kader van deze regeling ontvangen kredietpunten bij de uitvoer van het betrokken product gebruikt konden worden voor de betaling van de invoerrechten op eender welke goederen dan wel vrij verkocht konden worden aan andere ondernemingen. Bovendien was er geen verplichting om de ingevoerde goederen uitsluitend te gebruiken bij de vervaardiging van het exportproduct. De producenten konden derhalve niet aantonen dat het voordeel van de DEPB-regeling post export gevolgen had voor de vergelijkbaarheid van de prijzen en met name dat de prijzen op de binnenlandse markt constant verschillend waren als gevolg van dit voordeel in het kader van de DEPB-regeling. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

    4.   Dumpingmarge

    (48)

    De dumpingmarge werd vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening. Wanneer de exportprijzen gebaseerd waren op de prijzen bij uitvoer naar derde landen, werden de cif-waarden berekend door de prijs af fabriek naar derde landen te verhogen met het gewogen gemiddelde verschil, per productsoort, tussen de prijs af fabriek en de cif-prijs bij uitvoer naar de EU.

    (49)

    Gelet op de aanzienlijke verlaging van de individuele dumpingmarges in vergelijking met het oorspronkelijke onderzoek, werd het ook passend geacht het residuele recht te wijzigen. Dit werd overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening afgestemd op de hoogste dumpingmarge die werd vastgesteld voor de vijf Indiase producenten/exporteurs waarop onderhavig onderzoek van toepassing is, daar de vijf betrokken ondernemingen, wat exportvolume betreft, beschouwd werden als representatief voor de in de steekproef opgenomen producenten die als basis diende voor de berekening van het oorspronkelijke residuele recht.

    (50)

    De dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens EU, vóór inklaring, zijn:

    Ester Industries Ltd

    29,3 %

    Flex Industries Ltd

    3,2 %

    Garware Polyester Ltd

    20,1 %

    MTZ Polyfilms Ltd

    26,7 %

    Polyplex Corporation Ltd

    3,7 %

    Alle andere ondernemingen

    29,3 %

    D.   DUURZAAMHEID VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

    (51)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd nagegaan of de gewijzigde omstandigheden, wat dumping betreft, redelijkerwijze als duurzaam konden worden beschouwd.

    (52)

    Er wordt opgemerkt dat de normale waarde werd vastgesteld op basis van de kosten en prijzen van de indieners van het verzoek. De exporteurs hebben een aanzienlijk aandeel op de binnenlandse markt van het betrokken product en de prijzen op deze binnenlandse markt zijn gestegen in vergelijking met het oorspronkelijk onderzoek. Er waren geen aanwijzingen dat de bij onderhavig onderzoek vastgestelde normale waarde niet als duurzaam kon worden beschouwd.

    (53)

    Er zou aangevoerd kunnen worden dat de evolutie van de grondstofprijzen, die nauw samenhangen met de olieprijzen, van grote invloed zou kunnen zijn op de normale waarde. Daar de grondstoffen evenwel basisproducten zijn waarvoor de prijs internationaal wordt bepaald, werd geoordeeld dat een prijsstijging van die grondstoffen gevolgen zou hebben voor alle ondernemingen en dus zowel de normale waarde als de exportprijs zou beïnvloeden.

    (54)

    Zoals reeds vermeld in de overwegingen 22 en 23, moesten de prijzen bij uitvoer naar de EU, gelet op de aanwezigheid van verbintenissen, worden getoetst aan de bij deze verbintenissen vastgestelde minimuminvoerprijzen om na te gaan of deze prijzen duurzaam zijn. Bovendien werden de prijzen bij uitvoer naar de EU vergeleken met de prijzen bij uitvoer naar derde landen in het onderzoektijdvak. Wanneer de prijzen bij uitvoer naar de EU niet ruim hoger waren dan de minimuminvoerprijzen, maar aanmerkelijk hoger dan de prijzen bij uitvoer naar derde landen werd ervan uitgegaan, zoals vermeld in overweging 23, dat de eerstgenoemde prijzen geen betrouwbare indicatie vormden voor de prijzen die de exporteurs in de toekomst waarschijnlijk zullen toepassen. In dit geval werden deze prijzen bij uitvoer naar de EU vervangen door de prijzen bij uitvoer naar derde landen om toekomstige exportprijzen vast te stellen die als duurzaam konden worden beschouwd.

    (55)

    Op die basis wordt geconcludeerd dat de wijziging van de omstandigheden wat dumping betreft in vergelijking met het oorspronkelijk onderzoek redelijkerwijze als duurzaam kan worden beschouwd, met als bijzonderheid dat voor drie Indiase exporteurs (zie overweging 26) de duurzame wijziging van de omstandigheden op het gebied van dumping, met name wat de exportprijzen betrof, moest worden vastgesteld aan de hand van de prijzen van de naar de EU uitgevoerde soorten bij uitvoer naar andere derde landen en niet bij uitvoer naar de EU.

    (56)

    De aanzienlijke daling van de dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in vergelijking met de oorspronkelijke maatregelen alsmede de duurzame aard van deze daling kunnen ook voor de andere ondernemingen als representatief worden beschouwd. Het residuele recht moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd zoals vermeld in overweging 30.

    E.   CONCLUSIE

    (57)

    Gelet op de conclusies inzake dumping en de duurzame aard van de gewijzigde omstandigheden alsmede met de conclusies van Verordening (EG) nr. 365/2006 van de Raad inzake de vorm van de antidumpingmaatregelen (intrekking van de verbintenissen), moeten de antidumpingmaatregelen ten aanzien van het betrokken product uit India op de nieuw vastgestelde dumpingmarges worden afgestemd.

    (58)

    Daar overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de basisverordening van geen product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten kunnen worden geheven ter verhelping van eenzelfde situatie die door dumping of exportsubsidies is ontstaan, werd het compenserende recht dat met de exportsubsidies overeenstemt afgetrokken van het antidumpingrecht. Voor het residuele recht stemt de aftrek overeen met de exportsubsidiemarge van de onderneming op basis waarvan de residuele dumpingmarge was vastgesteld.

    (59)

    Gelet op het voorgaande en de bevindingen van het onderzoek bij het vervallen van de definitieve compenserende maatregelen (Verordening (EG) nr. 367/2006 van de Raad) zijn de voorgestelde rechten, in procenten van de cif-prijs grens EU, vóór inklaring:

    Onderneming

    Export-subsidiemarge

    Totaal subsidiemarge

    Dumpingmarge

    Compenserend recht

    Antidumpingrecht

    Totaal recht

    Ester Industries Ltd

    12,0 %

    12,0 %

    29,3 %

    12,0 %

    17,3 %

    29,3 %

    Flex Industries Ltd

    12,5 %

    12,5 %

    3,2 %

    12,5 %

    0, %

    12,5 %

    Garware Polyester Ltd

    2,7 %

    3,8 %

    20,1 %

    3,8 %

    17,4 %

    21,2 %

    MTZ Polyfilms Ltd

    8,7 %

    8,7 %

    26,7 %

    8,7 %

    18,0 %

    26,7 %

    Polyplex Corporation Ltd

    19,1 %

    19,1 %

    3,7 %

    19,1 %

    0 %

    19,1 %

    Alle andere ondernemingen

    12,0 % (14)

    19,1 %

    29,3 %

    19,1 %

    17,3 %

    36,4 %

    (60)

    Zoals vermeld in overweging 4 werden de antidumpingmaatregelen uitgebreid tot PET-folie die vanuit Brazilië en Israël wordt verzonden en al dan niet als van oorsprong uit Brazilië of Israël wordt aangegeven. De gewijzigde antidumpingmaatregelen, zoals vermeld in overweging 59, moeten eveneens blijven gelden ten aanzien van PET-folie die vanuit Brazilië en Israël wordt verzonden en al dan niet als van oorsprong uit Brazilië en Israël wordt aangegeven. De Braziliaanse en Israëlische producenten/exporteurs die bij Verordening (EG) nr. 1975/2004, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 101/2006, van de uitgebreide maatregelen werden vrijgesteld, dienen ook te worden vrijgesteld van de bij deze verordening gewijzigde maatregelen.

    (61)

    Alle betrokkenen werden op de hoogte gebracht van de voornaamste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was een wijziging voor te stellen van Verordening (EG) nr. 1676/2001 en werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken.

    (62)

    De bij deze verordening vastgestelde antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij weerspiegelen de situatie die bij dat onderzoek voor deze ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van het betrokken product uit het betrokken land dat vervaardigd werd door de specifiek vermelde ondernemingen (rechtspersonen). Op producten die door andere ondernemingen zijn vervaardigd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn vermeld — of door bedrijven die banden hebben met de specifiek vermelde ondernemingen — zijn deze rechten niet van toepassing en is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

    (63)

    Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie Verordening (EG) nr. 1676/2001 wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    (64)

    Met het oog op een correcte toepassing van het antidumpingrecht mag het residuele recht niet uitsluitend van toepassing zijn op niet-medewerkende exporteurs, maar moet het ook gelden voor ondernemingen die in het onderzoektijdvak niet uitvoerden.

    (65)

    Er wordt op gewezen dat de Indiase exporteur MTZ zijn adres met ingang van juli 2005 heeft gewijzigd; wat eigendom, structuur en werkzaamheden van de onderneming betreft deden zich geen wijzigingen voor. Daarom moet het gewijzigde adres van de onderneming worden vermeld.

    (66)

    Ten behoeve van de transparantie en gelet op Verordening (EG) nr. 365/2006 die op dezelfde dag als deze verordening werd goedgekeurd en die eveneens betrekking heeft op een herziening van de antidumpingmaatregelen, dient een geconsolideerde versie van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1676/2001 in het dispositief van deze verordening te worden opgenomen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1676/2001, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 365/2006, wordt vervangen door:

    „Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op folie van polyethyleentereftalaat (PET-folie), ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 (Taric-codes 3920621903, 3920621906, 3920621909, 3920621913, 3920621916, 3920621919, 3920621923, 3920621926, 3920621929, 3920621933, 3920621936, 3920621939, 3920621943, 3920621946, 3920621949, 3920621953, 3920621956, 3920621959, 3920621963, 3920621969, 3920621976 en 3920621994) en ex 3920 62 90 (Taric codes 3920629033 en 3920629094) uit India en de Republiek Korea.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens EU, vóór inklaring, van het in lid 1 beschreven product is:

    Land

    Onderneming

    Definitief recht

    Aanvullende Taric-code

    India

    Ester Industries Limited

    75-76, Amrit Nagar,

    Behind South Extension Part-1,

    New Delhi 110 003

    India

    17,3 %

    A026

    India

    Flex Industries Limited

    A-1, Sector 60

    Noida 201 301, (UP)

    India

    0,0 %

    A027

    India

    Garware Polyester Limited

    Garware House

    50-A, Swami Nityanand Marg

    Vile Parle (East)

    Mumbai 400 057

    India

    17,4 %

    A028

    India

    Jindal Poly Films Limited

    56, Hanuman Road

    New Delhi 110 001

    India

    0,0 %

    A030

    India

    MTZ Polyfilms Limited

    New Indian Centre, 5th floor

    17th Co-operage Road

    Mumbai 400 039

    India

    18,0 %

    A031

    India

    Polyplex Corporation Limited

    B-37, Sector-1

    Noida 201 301

    Dist. Gautam Budh Nagar,

    Uttar Pradesh

    India

    0,0 %

    A032

    India

    Alle andere ondernemingen

    17,3 %

    A999

    Korea

    Kolon Industries Inc.

    Kolon Tower

    1-23, Byulyang-dong

    Kwacheon-city,

    Kyunggi-do

    Korea

    0,0 %

    A244

    Korea

    SKC Co., Ltd

    Kyobo Gangnam Tower

    1303-22, Seocho 4 Dong

    Deocho Gu

    Seoul 137-074

    Korea

    7,5 %

    A224

    Korea

    Toray Saehan Inc.

    17F, LG Mapo B/D

    275 Kongdug-Dong

    Mapo-Gu

    Seoul 121-721

    Korea

    0,0 %

    A222

    Korea

    HS Industries Co., Ltd

    Kangnam Building, 5th floor

    1321, Seocho-Dong

    Seocho-Ku

    Seoul

    Korea

    7,5 %

    A226

    Korea

    Hyosung Corporation

    450, Kongduk-Dong

    Mapo-Ku

    Seoul

    Korea

    7,5 %

    A225

    Korea

    KP Chemical Corporation

    No. 89-4, Kyungun-Dong

    Chongro-Ku

    Seoul

    Korea

    7,5 %

    A223

    Korea

    Alle andere ondernemingen

    13,4 %

    A999

    3.   Indien een onderneming de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt dat:

    zij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen in het onderzoektijdvak niet heeft uitgevoerd;

    zij geen banden heeft met een exporteur of producent waarop de bij deze verordening vastgestelde maatregelen van toepassing zijn,

    en

    zij de betrokken goederen na het onderzoektijdvak heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een belangrijke hoeveelheid van de betrokken goederen naar de EU uit te voeren,

    kan de Raad, met een gewone meerderheid, op een na overleg in het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel artikel 1, lid 2, wijzigen door die onderneming toe te voegen aan de lijst van ondernemingen waarop individuele antidumpingmaatregelen van toepassing zijn zoals opgenomen in artikel 1, lid 2.

    4.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.”

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 27 februari 2006.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    U. PLASSNIK


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

    (2)  PB L 316 van 10.12.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2004 (PB L 342 van 18.11.2004, blz. 8).

    (3)  PB L 227 van 23.8.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1975/2004 (PB L 342 van 18.11.2004, blz. 1).

    (4)  PB L 227 van 23.8.2001, blz. 56.

    (5)  PB C 40 van 17.2.2005, blz. 8.

    (6)  PB C 154 van 28.6.2002, blz. 2.

    (7)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

    (8)  PB C 281 van 22.11.2003, blz. 4.

    (9)  PB C 306 van 10.12.2004, blz. 2.

    (10)  Zie bladzijde 15 van dit Publicatieblad.

    (11)  PB L 218 van 23.8.2005, blz. 3.

    (12)  PB L 17 van 21.1.2006, blz. 1.

    (13)  PB C 1 van 4.1.2005, blz. 5.

    (14)  Om het antidumpingrecht voor „alle andere ondernemingen” te berekenen, werd de exportsubsidiemarge van de onderneming in aanmerking genomen op basis waarvan de dumpingmarge voor „alle andere ondernemingen” werd vastgesteld.


    Top