EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005H0762

Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap

PB L 289 van 3.11.2005, p. 26–28 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/2005/762/oj

3.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/26


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 12 oktober 2005

tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap

(2005/762/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het Europees onderzoeksbeleid te consolideren en te herstructureren heeft de Commissie in januari 2000 besloten dat er een Europese onderzoeksruimte moest worden gecreëerd als hoeksteen van het toekomstige optreden van de Gemeenschap op dit gebied.

(2)

De Europese Raad van Lissabon heeft ingestemd met de Europese onderzoeksruimte en de Gemeenschap ten doel gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden.

(3)

Door de mondialisering van de economie moeten onderzoekers mobieler worden. Het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek (4) komt hieraan tegemoet door zijn programma’s meer open te stellen voor onderzoekers van buiten de Europese Unie.

(4)

De Gemeenschap heeft tegen 2010 naar schatting 700 000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 om 3 % van het BBP in onderzoek te investeren, te verwezenlijken. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het betrekken van meer vrouwen bij het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidingsmogelijkheden en de mobiliteit op het gebied van onderzoek, het verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen die in aanmerking komen om te worden toegelaten met het oog op onderzoek.

(5)

In afwachting van de implementatie van Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (5), wordt er in deze aanbeveling bij de lidstaten op aangedrongen de toelating van deze personen nu al te vergemakkelijken.

(6)

Aangezien de Gemeenschap te weinig onderzoekers heeft en hun toelating moet worden vergemakkelijkt, dient de toegang tot onderzoeksbanen op de arbeidsmarkt te worden versoepeld, bijvoorbeeld door de betrokkenen vrij te stellen van de werkvergunningsvoorschriften.

(7)

Om met de rest van de wereld te kunnen concurreren en onderzoekers te kunnen aantrekken, moeten de lidstaten hun procedures voor de afgifte en de verlenging van visa en verblijfstitels voor onderzoekers vereenvoudigen en versnellen.

(8)

De opvolging van deze aanbeveling mag er niet toe leiden dat de „braindrain” vanuit opkomende economieën en ontwikkelingslanden wordt gestimuleerd. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van migratie dienen in het kader van het partnerschap met de landen van oorsprong begeleidende maatregelen te worden genomen om zowel de integratie van onderzoekers in hun land van oorsprong als de mobiliteit van onderzoekers te bevorderen. In dit verband moeten de lidstaten streven naar een evenwicht tussen het ontvangen van onderzoekers uit derde landen en de inschatting van de behoeften van hun land van oorsprong op het gebied van onderzoek. Daarbij moeten zij rekening houden met de persoonlijke situatie van de onderzoeker, met name wanneer de betrokkene een contractuele verbintenis heeft met een onderzoeksorganisatie in haar/zijn land van oorsprong.

(9)

Aangezien de voorwaarden met betrekking tot gezinshereniging een doorslaggevende factor vormen bij de keuze van onderzoekers voor de Gemeenschap, moeten de lidstaten de hereniging van gezinsleden van onderzoekers vergemakkelijken, bijvoorbeeld wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt en de mogelijkheid voor gezinsleden een aanvraag te doen wanneer zij legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat aanwezig zijn.

(10)

Bij het bepalen van de duur van aan gezinsleden af te geven verblijfsvergunningen moeten de lidstaten rekening houden met de vraag of de betrokkene al dan niet nog leerplichtig is.

(11)

De uitwisseling van gegevens en beste praktijken moet worden aangemoedigd om de procedures voor de toelating van onderzoekers te verbeteren. In deze aanbeveling wordt tevens gesteld dat contacten tussen bevoegde autoriteiten en networking tot verbeteringen kunnen leiden. Met name het „Pan-european Researchers Mobility Web Portal” (Pan-Europees Mobiliteitsportaal voor Onderzoekers) en de equivalente nationale instrumenten vormen voor onderzoekers een belangrijke bron van informatie.

(12)

Overeenkomstig de Toetredingsakte van 2003 geven de toenmalige lidstaten, wat de toegang tot hun arbeidsmarkten betreft, gedurende eender welke periode tijdens welke nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen worden toegepast, voorrang aan werknemers die onderdaan van de lidstaten zijn, boven werknemers die onderdaan van derde landen zijn.

(13)

Legaal in een andere lidstaat verblijvende en werkende migrerende werknemers van Tsjechië, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië en hun gezinnen, en legaal in Tsjechië, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië verblijvende en werkende migrerende werknemers van andere lidstaten en hun gezinnen worden niet restrictiever behandeld dan in de betrokken lidstaat respectievelijk Tsjechië, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië verblijvende en werkende migrerende werknemers en hun gezinnen uit derde landen.

(14)

Deze aanbeveling eerbiedigt de grondrechten en neemt de met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht.

(15)

Overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling. Deze aanbeveling is niet van toepassing op Ierland.

(16)

Het Verenigd Koninkrijk neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en onverminderd artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling. Deze aanbeveling is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

(17)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling, die derhalve niet van toepassing is in Denemarken,

BEVEELT DE LIDSTATEN AAN:

1.

op het gebied van toelating met het oog op het verrichten van onderzoek:

a)

de toelating van onderzoekers tot de Gemeenschap aan te moedigen door voor hen gunstige voorwaarden voor het verrichten van onderzoek te creëren, bij voorkeur door hen vrij te stellen van de werkvergunningsvoorschriften, dan wel door te voorzien in automatische of versnelde afgifte van werkvergunningen;

b)

af te zien van het gebruik van quota om de toelating van onderdanen van derde landen tot onderzoeksfuncties te beperken;

c)

onderdanen van derde landen te garanderen dat zij als onderzoeker kunnen werken, en dat hun werkvergunning in voorkomend geval kan worden verlengd of vernieuwd;

2.

op het gebied van verblijfsvergunningen:

a)

zo snel mogelijk verblijfsvergunningen af te geven in verband met aanvragen van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, en versnelde procedures te vergemakkelijken;

b)

onderdanen van derde landen die als onderzoeker werkzaam zijn, te garanderen dat hun verblijfsvergunning zal worden vernieuwd;

c)

de onderzoeksorganisaties geleidelijk te betrekken bij de procedure voor de toelating van onderzoekers;

3.

op het gebied van gezinshereniging, de hereniging van gezinsleden te vergemakkelijken en te ondersteunen door voor hen gunstige en aantrekkelijke voorwaarden en procedures te creëren;

4.

op het gebied van operationele samenwerking:

a)

de toegang van onderzoekers tot nuttige informatie te vergemakkelijken en de beschikbaarheid ervan bij alle relevante informatiebronnen te vergroten;

b)

een netwerk van contactpersonen bij de bevoegde instanties te bevorderen;

c)

onderzoeksorganisaties aan te moedigen dergelijke netwerken op te zetten;

d)

de Commissie in te lichten over de maatregelen die zijn genomen om de toelating van onderzoekers uit derde landen te vergemakkelijken.

Gedaan te Luxemburg, 12 oktober 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  Advies uitgebracht op 12 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 120 van 20.5.2005, blz. 60.

(3)  PB C 71 van 22.3.2005, blz. 6.

(4)  Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

(5)  Zie bladzijde 15 van dit Publicatieblad.


Top