Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004D0167

    2004/167/EG: Beschikking van de Commissie van 17 september 2003 betreffende de staatssteun die Duitsland aan Space Park Development GmbH & Co. KG heeft verleend (Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3241) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 61 van 27.2.2004, p. 66–75 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/167(1)/oj

    32004D0167

    2004/167/EG: Beschikking van de Commissie van 17 september 2003 betreffende de staatssteun die Duitsland aan Space Park Development GmbH & Co. KG heeft verleend (Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3241) (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 061 van 27/02/2004 blz. 0066 - 0075


    Beschikking van de Commissie

    van 17 september 2003

    betreffende de staatssteun die Duitsland aan Space Park Development GmbH & Co. KG heeft verleend

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3241)

    (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2004/167/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken(1),

    Overwegende hetgeen volgt:

    I. DE PROCEDURE

    (1) Tussen 14 juni 1999 en 19 september 2001 ontving de Commissie diverse klachten in verband met de bouw van een amusementspark in Bremen, waaraan naar verluidt in tegenstelling tot de bepalingen van het EG-Verdrag omvangrijke staatssteun werd verleend, in het bijzonder vanwege de regionale autoriteiten van Bremen. Op 26 oktober 2001 richtte de Commissie een schriftelijk verzoek om informatie aan Duitsland om de beweringen van de klagers te toetsen. Duitsland heeft hierop gereageerd bij schrijven van 31 januari en 1 februari 2002, tijdens een gesprek op 6 juni 2002 en bij schrijven van 20 juni 2002. De zaak werd ingeschreven onder nummer NN 78/2002.

    (2) De Commissie heeft er Duitsland bij brief van 2 augustus 2002 van in kennis gesteld dat zij wegens een deel van de steunmaatregelen de procedure overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag inleidt. De zaak werd vervolgens ingeschreven onder nummer NN 53/2002.

    (3) In het besluit tot inleiding van het formele onderzoek kon de Commissie niet uitsluiten dat de verschaffing van kapitaal door de stad Bremen aan Köllmann AG en de ten dele renteloze lening van SWG Grundstücks GmbH & Co. KG (SWG) aan Space Park Development GmbH & Co. KG elementen omvatten van ongeoorloofde staatssteun, zoals bedoeld in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Wat de andere beweringen van de klagers betreft, besloot de Commissie dat geen sprake was van staatssteun en dat er derhalve geen reden was om de procedure voort te zetten.

    (4) Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt(2). De Commissie heeft alle andere belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

    (5) De Commissie heeft geen opmerkingen van andere belanghebbenden ontvangen.

    (6) Bij brieven van respectievelijk 12 september 2002, 27 januari 2003 en 16 april 2003 heeft Duitsland zijn standpunt weergegeven. Op 8 mei 2003 besloot de Commissie Duitsland overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag(3) op te dragen alle betrokken documenten, informatie en gegevens te verstrekken die nodig zijn om na te kunnen gaan of de betwiste maatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Duitsland verstrekte aanvullende inlichtingen bij brief van 16 juni 2003 (ingeschreven op 17 juni 2003).

    II. BESCHRIJVING VAN HET PROJECT EN DE BETWISTE MAATREGELEN

    a) Space Park Bremen

    (7) Space Park Bremen is een investeringsproject van meer dan 500 miljoen EUR op een terrein van 26 ha, met verschillende activiteiten in de vrijetijds- en amusementssector, in het bijzonder een amusementspark van het type "Space Centre", restaurants, een bioscoopcomplex en een discotheek, een hotel en een winkelcentrum (detailhandel). Het park wordt sinds einde 2000 aangelegd en de opening was gepland voor het voorjaar van 2003, maar werd uitgesteld wegens onvoorziene vertragingen. Het park bevindt zich op het terrein van een voormalige scheepswerf in de stadswijk Gröpelingen in Bremen, waar ook twee andere industrieterreinen werden gevestigd.

    (8) Köllmann AG, een onderneming die actief is op het gebied van internationale vastgoedontwikkeling, heeft het initiatief genomen voor het "Space Park"-project. De stad Bremen, Deutsche Gesellschaft für Immobilienfonds mbH (DEGI), een dochteronderneming van de groep Dresdner Bank, en KanAm EuroMalls GmbH (KanAM) hebben in het project geïnvesteerd. Zowel DEGI als KanAM is actief op het gebied van internationale vastgoedontwikkeling en investeringen in winkelcentra en stedelijke amusementscentra.

    b) De betwiste steunmaatregelen

    (9) Bremen wilde een participatie in Köllmann AG nemen door de overname van 2,96 miljoen aandelen tegen 2,55 EUR en een agio van 1,75 EUR. Dit kwam overeen met 7,98 % van het verhoogde kapitaal van Köllmann AG. De totale prijs bedroeg 12,782 miljoen EUR. Als tegenprestatie zou Bremen voor de duur van de participatie het recht worden gegund een van de zes leden van de raad van beheer aan te wijzen en aan de uitkering van minstens 50 % van de commerciële winst van Köllmann AG evenredig te participeren. Volgens Duitsland zou KanAM onder dezelfde voorwaarden participeren in Köllmann AG. Köllmann AG zelf had geïnvesteerd in het "Space Park"-project.

    (10) De klagers hebben verklaard dat Bremen een renteloze lening heeft toegestaan voor de financiering van het "Space Park"-project. Volgens de gegevens die Duitsland had verstrekt voordat het besluit tot inleiding van de procedure werd genomen, heeft SWG aan een voorloper van de onderneming Space Park KG in een overeenkomst van 18 januari 1999 een lening ten bedrage van 26 miljoen DEM (13 miljoen EUR) toegestaan, die op 23 februari 1999 werd uitbetaald. Met ingang van 15 april 1999 nam het huidige Space Park Development GmbH & Co. KG, een hiermee niet verbonden onderneming, de leningsovereenkomst over via een vervanging van debiteur. Deze lening was minstens ten dele renteloos.

    III. OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

    (11) In de loop van het formele onderzoek heeft Duitsland aanvullende gegevens verstrekt over de participatie van Bremen in Köllmann AG en over de gedeeltelijk renteloze lening van SWG aan Space Park Development GmbH & Co. KG.

    a) Voorgenomen participatie van Bremen in Köllmann AG

    (12) Wat de geplande participatie van Bremen in Köllmann AG betreft, heeft Duitsland de Commissie medegedeeld dat de voormalige investeerder Köllmann werd vervangen en dat Bremen dus geen participatie in Köllmann AG zal nemen. Voorts deelde Duitsland de Commissie mede dat het nog geen steunmaatregel heeft genomen en dat derhalve, ongeacht of de voorgenomen maatregel staatssteun zou inhouden, nog geen steun is verleend.

    b) Gedeeltelijk renteloze lening

    (13) Volgens de door Duitsland verstrekte gegevens, volgde Space Park Development GmbH & Co. KG, een particuliere projectvennootschap die door Köllmann AG werd opgericht met het oog op het "Space Park"-project, vanaf 15 april 1999 Space Park KG op als debiteur van de door SWG toegestane lening van 26 miljoen DEM (13 miljoen EUR). De voormalige begunstigde Space Park KG werd ontheven van alle rechten en plichten van de leenovereenkomst. De lening werd verdeeld over twee tranches (lening I en lening II) en was - afgezien van een behandelingsvergoeding van 25000 DEM en enige minieme wijzigingen op 5 juli 1999 en 20 september 1999 - gebonden aan de volgende voorwaarden:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (14) De beschikbare gegevens bevatten evenwel geen elementen waaruit blijkt dat de rente is betaald of de leningen tijdig zijn afgelost. De Commissie is in tegendeel van oordeel dat geen rente is betaald en dat de leningen nog altijd niet zijn afgelost. Daarom gaat de Commissie ervan uit dat de leningen sinds respectievelijk 1 januari 2000 en 1 april 2000 voor onbeperkte tijd verlengd zijn en nog niet werden afgelost.

    (15) In zijn schrijven van 16 april 2003 stelt Duitsland dat de lening geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag inhoudt. De steunmaatregel zou namelijk niet aan de staat kunnen worden toegerekend, aangezien de lening werd verstrekt door SWG en niet rechtstreeks door de staat. SWG zou een zelfstandige openbare onderneming zijn, die niet permanent onder overheidstoezicht staat. In dit verband verwijst Duitsland naar het zogenaamde Stardust-arrest(4) en stelt het dat, overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie over artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, geldelijke middelen slechts dan als staatsmiddelen kunnen worden aangemerkt wanneer zij "constant onder staatscontrole, en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan"(5). Duitsland verwijst in het bijzonder naar punten 55 en 57 van het Stardust-arrest en beweert dat, zelfs wanneer SWG constant onder staatscontrole zou staan, het feit dat een openbare onderneming aan een dergelijke controle is onderworpen geen voldoende reden kan zijn om te besluiten dat een maatregel van een dergelijke onderneming de staat kan worden toegerekend; ieder geval zou afzonderlijk moeten worden onderzocht.

    (16) Ondanks deze argumentatie heeft Duitsland in eerdere brieven aangeboden de begunstigde van de lening op te dragen de geldende referentierentevoet met terugwerkende kracht te betalen. Dit werd later door de begunstigde Space Park Development GmbH & Co. KG bij schrijven van 13 juni 2003 aanvaard en door Duitsland bevestigd bij schrijven van 16 juni 2003. Daarom stelt Duitsland dat de lening niet mag worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, aangezien zij door borgstellingen en andere zekerheden is gewaarborgd.

    (17) Ten slotte stelt Duitsland dat de lening weliswaar is verstrekt aan Space Park Development GmbH & Co. KG, maar dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de onderneming bij de Köllmann-groep hoort en dat de financiële omstandigheden moeten worden geplaatst in de context van de financiële situatie van Köllmann AG, dat een van de meest succesvolle Duitse ondernemingen voor vastgoedontwikkeling was toen de lening werd toegestaan. De huidige economische problemen van Köllmann AG zouden in dit verband niet relevant zijn, aangezien deze niet konden worden voorzien toen de lening werd toegestaan of verlengd.

    IV. BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN

    1. De betrokken maatregelen

    a) De voorgenomen participatie van de stad Bremen in Köllmann AG

    (18) De Commissie stelt vast dat de stad Bremen tot nog toe geen participatie in Köllmann AG heeft genomen. Derhalve hoeft deze participatie in deze beschikking niet te worden behandeld. De maatregel vervalt dus. Iedere toekomstige participatie in deze of een andere onderneming zal op zichzelf moeten worden onderzocht.

    b) De lening aan Space Park AG

    (19) Op 18 januari 1999 verstrekte SWG aan Space Park KG een lening van 26 miljoen DEM tegen een rentevoet van 3,8 %. Deze moest op 15 april 1999 worden terugbetaald. Eender welke steun in verband met deze lening zou onder de "de minimis"-drempel van 100000 EUR gedurende drie jaar blijven en er werd derhalve in het besluit over de inleiding van de procedure geen rekening mee gehouden.

    c) De lening aan Space Park Development GmbH & Co. KG

    (20) Op 15 april 1999 nam Space Park Development GmbH & Co. KG de leenschulden van Space Park KG over en werd daardoor debiteur van de SWG-lening van 26 miljoen DEM (13 miljoen EUR). Gelet op het voorgaande moet enkel deze maatregel uitvoerig worden behandeld.

    2. Aanwezigheid van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

    (21) Om de maatregel aan de regels inzake staatssteun van het EG-Verdrag te kunnen toetsen, moet worden onderzocht of er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    (22) Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Het begrip staatssteun omvat iedere bevoordeling die direct of indirect wordt gefinancierd uit overheidsmiddelen en die wordt verleend door de staat zelf of door instellingen die werken op grond van een overheidsmandaat. Een maatregel geldt dus als staatssteun wanneer hij vier criteria vervult: a) verlening van een voordeel, b) verlening van dit voordeel uit overheidsmiddelen, c) verstoring of dreigende verstoring van de mededinging en daardoor voortvloeiende ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten en d) selectieve aard van de maatregel wegens bevoordeling van bepaalde ondernemingen.

    (23) De Commissie dient dus de lening, het voorwerp van deze procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag, te onderzoeken in het licht van de vier vermelde criteria.

    (24) De maatregel bevoordeelt de begunstigde, aangezien de rente op de lening duidelijk onder de referentierentevoet van de Commissie ligt(6).

    (25) Om de volgende redenen gaat de Commissie ervan uit dat iedere staatssteun voor de oprichting van een amusementspark de mededinging verstoort of dreigt te verstoren en daardoor de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt:

    a) Grote amusementsparken, zoals dat waarvan sprake, hebben een specifiek doel en beïnvloeden tenminste potentieel de toeristenstroom.

    b) Dergelijke parken breiden het toeristisch aanbod in de betrokken regio's uit.

    c) De Commissie heeft reeds meerdere beschikkingen over staatssteun voor amusementsparken (Eurodisney(7), Parco Navi(8), Terra Mítica Park (Benidorm, Alicante)(9)) en voor investeringen in het toerisme (hotels(10), jachthavens(11) enz.) gewezen.

    Ongeacht de overige activiteiten van Space Park Bremen (bioscoop, winkelcentrum enz.) kan de maatregel derhalve de mededinging verstoren of dreigen te verstoren en daardoor de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Bovendien komt de maatregel indirect ten goede van Köllmann AG, een internationale immobiliënmaatschappij. Ook om die reden wordt het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloed.

    (26) De maatregel bevoordeelt Space Park Development GmbH & Co. KG, dat op het moment dat de lening werd toegestaan, een 100 % dochteronderneming van Köllmann AG was. Derhalve gaat het om een selectieve maatregel.

    (27) De vraag is of de maatregel werd gefinancierd uit overheidsmiddelen en of hij de staat kan worden toegerekend.

    a) Aanwezigheid van overheidsmiddelen en toerekening aan de staat

    (28) Duitsland betwist dat sprake is van overheidsmiddelen en dat het toestaan van de lening aan de staat kan worden toegeschreven, aangezien de lening werd verstrekt door SWG, een overheidsonderneming, en niet rechtstreeks door de stad Bremen. De Commissie betwijfelt of de beginselen die het Hof van Justitie in het Stardust-arrest(12) heeft ontwikkeld, in dit geval van toepassing zijn en niet veeleer de beginselen die zijn ontwikkeld in het zogenaamde "Air France"-arrest(13), waarbij het om een situatie ging, die veel meer leek op de in deze beschikking behandelde. Maar zelfs wanneer de in het Stardust-arrest ontwikkelde beginselen van toepassing zouden zijn, zou ervan moeten worden uitgegaan dat sprake is van overheidsmiddelen en dat de betrokken maatregel aan de staat moet worden toegerekend. Overeenkomstig het Stardust-arrest kan de toerekenbaarheid aan de staat van een door een openbaar bedrijf genomen steunmaatregel worden afgeleid uit een samenstel van aanwijzingen die blijken uit de omstandigheden van de zaak en de context waarin deze maatregel is genomen(14). In dit verband stelde advocaat-generaal Jacobs vast dat wegens de moeilijke bewijsvoering en het klaarblijkelijke gevaar van ontwijking niet moet worden gekozen voor een restrictieve interpretatie wat de aard van het voor te leggen bewijs betreft. Een bewijs op grond van indicaties (zelfs persberichten) zou kunnen volstaan(15). Aangezien Duitsland ondanks het bevel tot informatieverstrekking niet alle voor de beoordeling van deze kwestie relevante documenten, informatie en gegevens heeft ingediend, moet de Commissie de zaak beoordelen aan de hand van de beschikbare gegevens.

    (29) Duitsland lijkt tegenstrijdige gegevens te hebben verstrekt over de eigendomsverhoudingen van SWG. In de brief van 20 juni 2002, die werd ontvangen tijdens het voorlopig onderzoek, werd met betrekking tot mogelijke steunelementen in verband met de verkoop van het bouwterrein door de deelstaat Bremen beweerd dat SWG het bezit van de stad Bremen is. Hierop baseerde de Commissie zich in het besluit tot inleiding van de procedure, toen zij vaststelde dat de verkoop van het bouwterrein door SWG geen elementen van staatssteun inhield. In zijn schrijven van 16 april 2003 verklaarde Duitsland dat SWG een privaatrechtelijke immobiliënmaatschappij van Bremer Investitions-Gesellschaft mbH was en geen deel uitmaakt van de overheidsdiensten van de stad Bremen, die evenmin een participatie in SWG had. Volgens de beschikbare informatie(16) is Bremer Investitions-Gesellschaft mbH evenwel de belangrijkste dienstverlener in alle kwesties van deelstaatontwikkeling en stimulering van de economie in Bremen, in het bijzonder samen met haar dochtermaatschappijen (WfG Bremer Wirtschaftsförderung GmbH, Bremer Aufbau-Bank GmbH en BIA Bremer Innovations-Agentur GmbH), en bevoegd voor alle vormen van stimulering van de economie, in de eerste plaats voor het beheer van gesubsidieerde programma's. Deze laatste bevoegdheid werd verleend door middel van een publiekrechtelijke overeenkomst op grond van het zogenaamde "Beleihungsgesetz" ("Gesetz zur Übertragung von Aufgaben staatlicher Förderung auf juristische Personen des privaten Rechts" van 26 mei 1998)(17). Volgens de jaarverslagen 2000 en 2001(18) participeren de deelstaat Bremen (met 86,2 miljoen EUR), de stad Bremen (met 4,464 miljoen EUR) en de stad Bremerhaven (met 0,736 miljoen EUR) in het eigen vermogen van Bremer Investitions-Gesellschaft mbH. De voor economie bevoegde senator van Bremen is voorzitter van de raad van beheer. Om deze redenen besluit de Commissie dat SWG, dochteronderneming van Bremer Investitions-Gesellschaft mbH, indirect het bezit van de deelstaat Bremen is en derhalve moet worden beschouwd als overheidsonderneming. Aan SWG toebehorende middelen zijn dus overheidsmiddelen.

    (30) Hoewel dit in het bevel tot informatieverstrekking uitdrukkelijk werd gevraagd, legde Duitsland geen beschikking, verdrag, overeenkomst, wet of ander document voor, waardoor zou worden weerlegd dat Bremer Investitions-Gesellschaft en/of SWG - openlijk of heimelijk, regelmatig of slechts in dit geval - als verlengstuk of hulpmiddel van de autoriteiten van Bremen diende om Space Park Development GmbH & Co. KG te steunen. Eigen onderzoek van de Commissie wees uit dat in een antwoord van de senaat van Bremen van 10 september 2002 op een interpellatie in het parlement van Bremen ervan werd uitgegaan dat er sprake is van overheidsmiddelen en dat de autoriteiten van Bremen deel hadden genomen aan de verstrekking van de lening. De senaat van Bremen beantwoordde de interpellatie als volgt(19): "... SWG heeft de lening ten bedrage van 24,53 miljoen DEM geherfinancierd uit de koopprijs voor het zogenaamde AG-Weser-terrein, dat de stad Bremen economisch toekomt, en voor 1,47 miljoen DEM uit middelen van Bremer Investitions-Gesellschaft mbH (BIG). Bij de beoordeling van de situatie, in het bijzonder wat de zekerheden betreft, hebben vertegenwoordigers van de voor economie en financiën bevoegde senatoren, van de kanselarij van de senaat en van BIG op 13 januari 1999 besloten dat de verstrekking van de lening verenigbaar is met de besluitvorming van het comité van november 1998, dit met het oog op een snelle verwezenlijking van het project. Volgens het vennootschapscontract hoefde de raad van beheer van BIG zich niet uit te spreken over het eigen aandeel in de lening.

    SWG heeft de lening aanvankelijk aan Space Park KG verstrekt. Op verzoek van Köllmann AG werd de lening bij overeenkomsten van 15 juni 1999 en 5 juli 1999 overgedragen aan Space Park Development GmbH (ondertussen: Space Park Development GmbH & Co. KG). Space Park KG blijft voor de gehele som van de lening aansprakelijk tegenover SWG. In dit verband werd de lening van SWG verdeeld in twee deel-leningen van 1,47 miljoen DEM en 24,53 miljoen DEM, waarvoor bijzondere rentevoorwaarden golden. Op het deel van 1,47 miljoen DEM werd tot 30 juni 1999 3,8 % rente p.a. en nadien 4,73 % p.a. aangerekend. Het deel ten bedrage van 24,53 miljoen DEM werd tot 31 december renteloos verstrekt. Vanaf 1 januari 2000 beliep de rente 4,73 % p.a. ...".

    De Commissie stelt derhalve vast dat minstens 24,53 miljoen DEM van de voor de herfinanciering van de lening bestemde middelen economisch aan de stad Bremen toekwamen en dus als overheidsmiddelen moeten worden beschouwd. Voorts moet worden vastgesteld dat de autoriteiten van Bremen toelating moesten geven voor de verstrekking van de lening. De lening kan daarom de staat worden toegerekend. Ook al zou een deel van de lening van SWG zijn gefinancierd uit eigen middelen of uit middelen van BIG, zou dit in dit verband irrelevant zijn. Overeenkomstig de jurisprudentie volstaat het dat deze middelen, zoals in dit geval, permanent onder overheidscontrole en dus ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan, om ze te kenmerken als overheidsmiddelen(20).

    (31) In dit verband stelt de Commissie ook vast dat Duitsland vóór de inleiding en in de loop van de procedure heeft aangeboden de voorwaarden van de lening met terugwerkende kracht te wijzigen. Een hiermee overeenstemmend schrijven van SWG aan de ontvanger werd op 27 januari 2003 geregistreerd. De schriftelijke instemming van de ontvanger van 13 juni 2003 werd op 16 juni 2003 overhandigd. De omzetting van deze belofte door SWG kan enkel worden verklaard doordat de autoriteiten van Bremen SWG hebben beïnvloed in het kader van de betwiste leenovereenkomst. Het feit dat het de autoriteiten van Bremen is gelukt de leenovereenkomst met terugwerkende kracht te wijzigen, is duidelijk in tegenspraak met de bewering van Duitsland dat de maatregel de staat niet kan worden toegerekend.

    (32) Dienovereenkomstig komt de Commissie tot het besluit dat sprake is van overheidsmiddelen en dat het verstrekken van de lening de autoriteiten van Bremen kan worden toegerekend.

    b) Leningsvoorwaarden en steunelementen

    (33) Om te kunnen besluiten of het verstrekken van een lening door een overheidsdienst elementen van staatssteun inhoudt, moet in het bijzonder worden nagegaan of de onderneming de lening op de particuliere kapitaalmarkten had kunnen verkrijgen onder vergelijkbare voorwaarden(21). Het steunelement komt overeen met het verschil tussen de rente die onder reële marktvoorwaarden verschuldigd zou zijn en de feitelijk betaalde rente(22). Om het marktcriterium bij bet verstrekken van een lening te bepalen en het subsidie-equivalent te berekenen moet worden verwezen naar de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld(23). In deze mededeling legt de Commissie abstracte parameters vast, die voor de berekening van het subsidie-equivalent van in meerdere tranches betaalde steun en van de steunelementen van leningen met lage rente moeten worden gebruikt.

    (34) Voor de berekening van het subsidie-equivalent gebruikt de Commissie een referentierentevoet die overeenkomt met de gemiddelde stand van de rente in de onderscheiden lidstaten voor leningen met een middellange tot lange looptijd (vijf tot tien jaar), waarvoor de gebruikelijke zekerheden zijn gesteld. De aldus vastgestelde referentierentevoet is een minimumpercentage, dat in omstandigheden met bijzondere risico's (zoals een onderneming in moeilijkheden, afwezigheid van de door de banken verlangde gebruikelijke zekerheden) kan worden verhoogd. In gevallen waarin geen enkele particuliere bank de betrokken lening zou hebben willen verstrekken, kan de opslag oplopen tot 400 basispunten en meer.

    (35) In ieder geval moet de toedracht van de feiten vanuit het oogpunt van de verstrekker van de lening op het moment dat de lening werd verstrekt, worden onderzocht. Indien de verstrekker van de lening bereid is een lening toe te staan onder voorwaarden die in de banksector niet als normaal kunnen worden beschouwd, is er sprake van een steunelement dat dient te worden gekwantificeerd. Daarom moet overeenkomstig de jurisprudentie voor de beoordeling van de economische rationaliteit van het gedrag van de staat worden uitgegaan van de periode waarin de financiële steunmaatregelen zijn genomen, en dus niet van een latere situatie(24). Bijgevolg moet de Commissie de voorwaarden van de lening beoordelen uit het oogpunt van 1999, toen zij aan Space Park Development GmbH & Co. KG werd toegestaan, en 2000, toen de lening voor onbepaalde tijd werd verlengd.

    aa) Gebruik van de referentierentevoeten

    (36) In dit verband stelt de Commissie vast dat Duitsland zich er zelf toe heeft verplicht de geldende referentierentevoeten met terugwerkende kracht op te leggen. De referentierentevoet van de Commissie voor Duitsland werd vastgelegd op 4,73 % vanaf 1 januari 1999, 4,76 % vanaf 1 augustus 1999, 5,61 % vanaf 1 november 1999, 5,7 % vanaf 1 januari 2000, 6,33 % vanaf 1 januari 2001, 5,23 % vanaf 1 december 2001, 5,06 % vanaf 1 januari 2002 en 4,8 % vanaf 1 januari 2003.

    bb) Geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van uitzonderlijke risico's bij het toestaan van de lening

    (37) Voorts is volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt, de referentierentevoet niet verhoogd, daar bij het verstrekken van de leningen (I en II), d.i. op grond van de gegevens waarover de autoriteiten van Bremen en SWG in 1999 en 2000 beschikten, geen sprake was van een uitzonderlijk risico.

    (38) Volgens Duitsland kon de begunstigde van de lening op het tijdstip dat de lening werd verstrekt en verlengd, niet worden beschouwd als een onderneming in moeilijkheden. Space Park Development GmbH & Co. KG zelf werd in 1997 door Köllmann AG opgericht als projectvennootschap voor de ontwikkeling van het Space Park. Volgens de beschikbare informatie was Space Park Development GmbH & Co. KG op het moment dat de lening werd toegestaan duidelijk geen onderneming in moeilijkheden.

    (39) Nochtans moet er rekening mee worden gehouden dat Space Park Development GmbH & Co. KG behoort tot de Köllmann-groep, die een uitdrukkelijke schriftelijke borgstelling voor de lening had gesteld, en dat zijn situatie dus in de context van de financiële toestand van Köllmann AG moet worden beoordeeld. Köllmann AG lijkt sinds 2002 financiële problemen te hebben. Toen de lening werd toegestaan, was Köllmann AG niettemin een van de belangrijkste Duitse projectontwikkelingsvennootschappen, die in 1997 talrijke grote projecten in binnen- en buitenland uitvoerde. Toen beschikte Köllmann AG over een aanzienlijk eigen vermogen van 150 miljoen DEM (75 miljoen EUR) dat het geleende bedrag ver overtrof. Einde 1997 stond op de winst- en verliesrekening een omzet van bijna 308 miljoen DEM (154 miljoen EUR) en een balanswinst van ongeveer 45 miljoen DEM (22,5 miljoen EUR). De lening werd tevens verstrekt op basis van financiële prognoses terzake. Volgens het financieringsplan van Köllmann AG zouden alle verbintenissen van het project "Space Park Bremen" worden gefinancierd met de cashflow van Space Park Development GmbH & Co. KG. Voor de periode van 1999 tot 2002 werden de uitgaven geraamd op 862 miljoen DEM (431 miljoen EUR) en de ontvangsten op 960 miljoen DEM (480 miljoen EUR). De verwachte cashflow van 100 miljoen DEM (50 miljoen EUR) lag dus ver boven het bedrag van de lening. Bovendien werd rekening gehouden met een winst van 200 miljoen DEM (100 miljoen EUR).

    (40) De prognoses werden door SWG zorgvuldig onderzocht. Er werd een beroep gedaan op de trustmaatschappij FIDES, een onafhankelijk accountantsbureau, dat de financiële prognoses bevestigde.

    (41) Derhalve trekt de Commissie de conclusie dat SWG vóór het toestaan van de lening zowel de financiële toestand van Space Park Development GmbH & Co. KG als die van de moedermaatschappij Köllmann AG heeft onderzocht en het financieringsplan van het project "Space Park Bremen" zowel zelf als met de hulp van het accountantsbureau FIDES heeft geanalyseerd. Volgens de gegevens die in 1999 en ook in 2000 beschikbaar waren, was er voor een leningverstrekker als SWG geen aanleiding om te twijfelen aan de kredietwaardigheid van Space Park Development GmbH & Co. KG of de moedermaatschappij Köllmann AG. Het toestaan en verlengen van de lening in 1999 en 2000 hield dus geen onverantwoord risico in.

    (42) Volgens de beschikbare informatie was de lening bovendien zo gedekt als normaal wordt gevraagd bij particuliere banken. Als zekerheden dienden: een borgstelling van het concern Köllmann AG ten bedrage van 26 miljoen DEM (13 miljoen EUR), een grondrente van Köllmann AG ten bedrage van 11 miljoen DEM (5,5 miljoen EUR) en een hoofdelijk aansprakelijke borgstelling van Space Park KG ten bedrage van 26 miljoen DEM (13 miljoen EUR). De Commissie stelt vast dat de participatiestructuur van Space Park KG in 1999 en 2000 er als volgt uitzag: DEGI bezat 90 % van de aandelen, KanAm 5 % en Köllmann AG 5 %. Zoals reeds vermeld, is DEGI een dochtermaatschappij van Dresdner Bank AG. Space Park KG beschikte en beschikt nog over een vermogen van 290 miljoen DEM (ca. 145 miljoen EUR); het was en is nog eigenaar van het vastgoed van Space Park.

    (43) Hieruit kan worden afgeleid dat de lening van SWG aan Space Park Development GmbH & Co. KG gedekt was door zekerheden die volgens de beschikbare informatie solide waren en een veelvoud van het bedrag van de lening bedroegen.

    (44) Voorts dient te worden vermeld dat een lening van 26 miljoen DEM (13 miljoen EUR) voor een investeringsplan van meer dan 500 miljoen EUR relatief beperkt is en niet gepaard lijkt te gaan met een uitzonderlijk risico.

    (45) Wat betreft de vooruitzichten van een amusementspark in 1999 en 2000, wijst de Commissie erop dat in die periode vele dergelijke projecten werden begonnen of verwezenlijkt, zoals Parco Navi(25), Pompei Tech World(26) en Terra Mítica(27). Zo erkende de Commissie in de zaak Pompei Tech World dat dit specifiek marktsegment een groeisector is. Derhalve kan de Commissie niet vaststellen dat er uitsluitend vanwege de aard van het project sprake is van een uitzonderlijk risico.

    (46) De Commissie komt op grond van de beschikbare gegevens tot het besluit dat bij het verstrekken van de lening in 1999 en bij de verlenging in 2000 geen sprake kan zijn van een uitzonderlijk risico. De minimale referentierentevoet hoeft derhalve niet te worden verhoogd.

    cc) Risico's die SWG heeft genomen door de verlenging van de lening

    (47) Volgens de beschikbare informatie werd de lening voor onbepaalde tijd verlengd onder dezelfde voorwaarden. Een particuliere bank in een markteconomie verlengt een lening principieel niet voor onbepaalde tijd (zonder afbetalingsplan). Ook in deze zin houdt een verlenging elementen in van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    (48) Tot maart 2002, d.w.z. tot wanneer de autoriteiten van Bremen en dus ook SWG volgens de beschikbare gegevens(28) zekerheid hadden dat de financiële situatie van Köllmann AG verslechterd was, ziet de Commissie geen reden om aan te nemen dat een dergelijke verlenging gepaard ging met extra risico's. Grote projecten zoals dat van het Space Park lopen vaak vertraging op en de financiering moet dan worden verlengd. De financiële prognoses hoefden niet te worden veranderd, aangezien de lening gedekt bleef door dezelfde zekerheden. Derhalve moet de gebruikte minimale referentierentevoet niet worden verhoogd voor deze periode.

    (49) De autoriteiten van Bremen en dus ook SWG hadden sinds april 2002 de zekerheid dat de financiële situatie van Köllmann AG was verslechterd. Sindsdien kan worden betwist of een particuliere bank een dergelijke lening onder dezelfde voorwaarden zou hebben verlengd. Dit wordt bevestigd door het feit dat de positie van Köllmann als belangrijkste investeerder in het "Space Park"-project geleidelijk in twijfel werd getrokken. Overeenkomstig alinea 6, eerste streepje, van de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld kan bij een onderneming in moeilijkheden de opslag (bij het minimumpercentage) oplopen tot 400 basispunten en meer, indien geen enkele particuliere bank de betrokken lening zou hebben willen verlengen. Ondanks het bevel tot informatieverstrekking heeft Duitsland geen ondubbelzinnige verantwoording voor de verlenging gegeven. Daarom gaat de Commissie ervan uit dat, aangezien de lening nog altijd gewaarborgd is, een verhoging van het minimumpercentage met 400 basispunten gepast zou zijn, gelet op het verhoogde risico van SWG.

    (50) De Commissie neemt tevens kennis van de belofte van Duitsland dat de lening op korte termijn wordt terugbetaald. Indien dit niet gebeurt, zou de volledige lening moeten worden beschouwd als ondernemingssteun ten gunste van Space Park Development GmbH & Co. KG en de moedermaatschappij Köllmann AG, ook al zou het minimumpercentage worden verhoogd als beschreven.

    dd) Het gebruik van samengestelde interest

    (51) Om alle verstoringen van de mededinging die uit een mogelijke steun kunnen voortvloeien, uit te sluiten, wordt Duitsland gewezen op de mededeling van de Commissie betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun(29). Door de leenovereenkomst met terugwerkende kracht te veranderen, verliest het begunstigde bedrijf het oneerlijke voordeel dat het in vergelijking met zijn concurrenten op de markt had en worden de mededingingsvoorwaarden van voor de betaling van de lening hersteld. De aanpassing van de leenovereenkomst met terugwerkende kracht kan dus worden vergeleken met de terugbetaling van onrechtmatig verleende steun en de in de vermelde mededeling opgenomen beginselen moeten worden toegepast op de renteloze lening op middellange termijn aan Space Park Development GmbH & Co. KG(30). Bovendien zou in dergelijke gevallen misbruik niet kunnen worden uitgesloten, indien de Commissie het gebruik van de referentierentevoet met terugwerkende kracht zou goedkeuren zonder dat samengestelde interest wordt berekend. De lidstaten zouden kunnen proberen om een verwachte negatieve beschikking, waarin het gebruik van de referentierentevoet met berekening van de samengestelde interest wordt opgelegd, te omzeilen door de maatregel met terugwerkende kracht te wijzigen en de geldende referentierentevoet te gebruiken, maar volgens de eenvoudige interestformule. Het lijkt dan ook noodzakelijk dat samengestelde interest in rekening wordt gebracht om ervoor te zorgen dat de financiële voordelen die uit een dergelijke situatie voortvloeien, volledig worden geneutraliseerd. De samengestelde interest wordt berekend met behulp van de verschuldigde interest, die op zijn beurt wordt berekend op grond van de (aangepaste) referentierentevoet, zoals hierboven verklaard.

    3. Rechtmatigheid van de maatregel

    (52) De Commissie betreurt het dat Duitsland de lening heeft toegestaan en verlengd zonder aanmelding vooraf overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, of er niet voor heeft gezorgd dat bij de lening geen sprake is van staatssteun.

    4. Verenigbaarheid van de maatregel met het EG-Verdrag

    (53) Indien de maatregel verenigbaar is met het EG-Verdrag, hoeft de Commissie geen negatieve beschikking te wijzen. Derhalve moet worden nagegaan of de maatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden geacht. Op te merken valt dat Duitsland met betrekking tot mogelijke steunelementen van de betwiste lening zich op geen enkele van de uitzonderingsbepalingen van het Verdrag heeft beroepen.

    (54) Geen van de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag is van toepassing. De steunmaatregel is niet van sociale aard en wordt niet aan individuele verbruikers toegestaan. Evenmin dient hij tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen of compenseert hij door de deling van Duitsland berokkende economische nadelen.

    (55) Daar de steunmaatregel geen regionale doelstelling heeft - hij dient noch ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, noch ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën - kunnen regionale aspecten noch een toepassing van artikel 87, lid 3, onder a), noch van artikel 87, lid 3, onder c), verantwoorden. Volgens de door Duitsland verstrekte gegevens was de steunverlening niet aan voorwaarden gebonden. Derhalve is geen regionale uitzonderingsbepaling relevant.

    (56) De betwiste steunmaatregel kan niet worden verantwoord doordat hij een ernstige storing in de economie van Duitsland zou helpen opheffen, of doordat hij een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), zou bevorderen.

    (57) Overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), kan een steunmaatregel als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien hij de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt. Principieel zou dit bij de betwiste lening het geval kunnen zijn. De voorwaarden voor het gebruik van deze uitzonderingsbepalingen zijn evenwel niet vervuld, daar de steunverlening geen van de in deze bepaling vermelde doelstellingen heeft.

    (58) De steunmaatregel draagt evenmin bij tot de bevordering van de cultuur of de instandhouding van het culturele erfgoed in de zin van artikel 87, lid 3, onder d).

    (59) Derhalve is geen van de uitzonderingen op het principiele verbod op steunverlening van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag van toepassing.

    V. CONCLUSIE

    (60) Na de tenuitvoerlegging van deze beschikking moet de in de lening vervatte staatssteun worden opgeheven door de beëindiging of een gepaste wijziging van de lening. Duitsland zou bijvoorbeeld de lening kunnen aanpassen door het rentepercentage met 400 basispunten te verhogen en ervoor te zorgen dat het geleende bedrag op korte termijn wordt terugbetaald.

    (61) Voor de periode tot de tenuitvoerlegging van deze beschikking stelt de Commissie vast dat de lening staatssteun inhoudt, die kan worden berekend op grond van het verschil tussen de werkelijk gevraagde rentevoet en de referentierentevoet, eventueel verhoogd met 400 basispunten. Duitsland moet deze onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun terugvorderen van de begunstigde. Bij het terug te vorderen bedrag moet samengestelde interest worden gevoegd, overeenkomstig de referentierentevoet die gold toen de lening werd verstrekt.

    (62) Voor de berekening van het in de lening begrepen steunbedrag wordt de referentierentevoet(31) vanaf de verstrekking van de lening tot de verlenging ervan gebruikt. Nadien wordt de referentierentevoet vanaf de verlenging van de lening (d.i. 1 januari 2000 voor lening I en 1 april 2000 voor lening II) gebruikt(32). Ten slotte worden voor de periode van 1 april 2002 tot de terugbetaling van de onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun de desbetreffende referentierentevoeten, verhoogd met 400 basispunten, gebruikt(33).

    (63) Deze bepalingen stemmen in de grond ook overeen met de conclusies die Duitsland in de loop van de beheersprocedure heeft aanvaard en de in dit verband uitgesproken beloften.

    (64) Wat de participatie van Bremen in Köllmann AG betreft, besluit de Commissie dat de maatregel komt te vervallen, daar er geen participatie is geweest,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De lening die Duitsland op 15 april 1999 via SWG Grundstücks GmbH & Co. KG heeft toegestaan aan de steunontvanger Space Park Development GmbH & Co. KG, houdt onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun in, die bestaat uit het verschil tussen het werkelijk gevraagde rentepercentage en de geldende referentierentevoet, die vanaf 1 april 2002 moet worden verhoogd met 400 basispunten.

    Artikel 2

    Duitsland doet onmiddellijk al het nodige om de in de lening begrepen onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun terstond op te heffen. Indien de lening wordt voortgezet, wijzigt Duitsland de maatregel terstond door het opleggen van een rentevoet die overeenstemt met de referentierentevoet, verhoogd met 400 basispunten, en door een bepaling toe te voegen dat de lening op korte termijn moet worden terugbetaald.

    Artikel 3

    Duitsland doet onmiddellijk al het nodige om de onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun terug te vorderen van de steunontvanger. Op de terug te vorderen steun moet samengestelde interest worden geheven, overeenkomstig de referentierentevoet die gold toen de lening werd verstrekt.

    Artikel 4

    Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om aan de beschikking te voldoen.

    Artikel 5

    Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

    Gedaan te Brussel, 17 september 2003.

    Voor de Commissie

    Mario MONTI

    Lid van de Commissie

    (1) PB C 246 van 12.10.2002, blz. 14.

    (2) Zie voetnoot 1.

    (3) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

    (4) Arrest van het Hof van Justitie van 16 mei 2002 in de zaak C-482/99 (Franse Republiek/Commissie ("Stardust Marine"), Jurispr. 2002, blz. I-04397.

    (5) Stardust-arrest, l.c., punt 37.

    (6) Cf. Mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 372 van 9.9.1997, blz. 3) en de referentierentevoeten die sinds 1 augustus 1997 in Duitsland van kracht zijn (http://europa.eu.int/comm/ competition/state_aid/others/ reference_rates.html).

    (7) Staatssteun N 640/99 - Frankrijk (PB C 284 van 7.10.2000, blz. 4).

    (8) Staatssteun N 132/99 - Italië (PB C 162 van 10.6.2000, blz. 23).

    (9) Staatssteun C 42/2001 - Spanje (voorheen NN 14/01) (PB C 300 van 26.10.2001, blz. 2).

    (10) Staatssteun N 785/99 - Italië (PB C 328 van 18.11.2000, blz. 32).

    (11) Staatssteun N 582/99 - Italië (PB C 40 van 12.2.2000, blz. 2).

    (12) Stardust-arrest, l.c.

    (13) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 december 1996 in de zaak T-358/94 (Air France/Commissie), Jurispr. 1996, blz. II-2109, in het bijzonder de punten 55 tot en met 61.

    (14) Stardust-arrest, l.c., punt 55.

    (15) Conclusies van advocaat-generaal Jacobs in het Stardust-arrest, l.c., punt 68.

    (16) Cf. http://www.big-bremen.de/.

    (17) Brem.GBl. 1998, blz. 134 (Corrigendum Brem.GBl. 1998, blz. 171). Het grondwettig karakter van de wet in de versie van 17 oktober 2000 (Brem.GBl. 2000, blz. 399) werd in 2002 bevestigd door het Verfassungsgericht van Bremen (zie arrest van 15 januari 2002 in Rs. ST 1/01).

    (18) De jaarverslagen zijn gepubliceerd op het volgende adres: http://www.big-bremen.de/.

    (19) Cf. publicatie 15/1238 van de Bürgerschaft (deelstaatparlement) van Bremen, te vinden op het adres http://www.bremische- buergerschaft.de/.

    (20) Arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2003 in de gevoegde zaken C-328/99 en C-399/00 (Italië/Commissie), nog niet gepubliceerd, punt 33; en Stardust-arrest, l.c., punt 37.

    (21) Arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986 in de zaak 40/85 (België/Commissie) ("Boch"), Jurispr. 1986, blz. 2321, punt 13.

    (22) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 1998 in de zaak T-16/96, Cityflyer Express/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-757, punt 52.

    (23) PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3.

    (24) Stardust-arrest, l.c., punt 71.

    (25) Staatssteun N 132/99 - Italië (PB C 162 van 10.6.2000, blz. 33).

    (26) Staatssteun N 229/01 - Italië (PB C 330 van 24.11.2000, blz. 2).

    (27) Staatssteun C 42/2001 (voorheen NN 14/01) - Spanje (PB C 91 van 8.4.2003, blz. 23).

    (28) De Duitse autoriteiten hebben niet precies aangegeven wanneer SWG zekerheid over de verslechterde financiële toestand van Köllmann AG heeft verkregen. In een debat dat de Bürgerschaft van de stad Bremen had aangevraagd, heeft de voor economie bevoegde senator van Bremen echter toegegeven dat Köllmann de autoriteiten van Bremen in maart 2002 op de hoogte heeft gesteld van de financiële problemen (zie protocol van 38e zitting van de Bürgerschaft van Bremen (Stadtbürgerschaft) van 17 september 2002, Plenarprotokollnr. PlPr 15/38, blz. 1761, te vinden onder http://bremische-buergerschaft.de/). Daar geen precieze datum wordt vermeld, gaat de Commissie ervan uit dat de autoriteiten van Bremen en het in hun opdracht handelende SWG in maart 2002 op de hoogte werden gesteld en vanaf april 2002 rekening moesten houden met deze informatie.

    (29) PB C 110 van 8.5.2003, blz. 21 (rectificatie in PB C 150 van 27.6.2003, blz. 3).

    (30) Zie in het bijzonder de zesde alinea van de mededeling van de Commissie betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun (PB C 110 van 8.5.2003, blz. 21 en PB C 150 van 27.6.2003, blz. 3): "... lijkt het er derhalve op dat de verlening van onrechtmatige steun tot gevolg heeft dat aan de begunstigde financiële middelen worden verstrekt op soortgelijke voorwaarden als die welke gelden voor een renteloze lening op middellange termijn. Het lijkt dan ook aangewezen dat samengestelde interest in rekening wordt gebracht om ervoor te zorgen dat de financiële voordelen die uit een dergelijke situatie voortvloeien, volledig worden geneutraliseerd.".

    (31) Op 15 april 1999 was het rentepercentage voor Duitsland 4,73 %.

    (32) Aangezien de leningen I en II niet in tijd beperkt zijn, moet de verhoogde referentierentevoet als volgt worden gebruikt: voor lening I: 5,70 % van 1 januari tot en met 31 december 2000; 6,33 % van 1 januari tot en met 31 november 2001;5,23 % van 1 tot en met 31 december 2001 en 5,06 % van 1 januari tot en met 31 maart 2002; voor lening II: 5,70 % van 1 april tot en met 31 december 2000; 6,33 % van 1 januari tot en met 30 november 2001;5,23 % van 1 tot en met 31 december 2001 en 5,06 % van 1 januari tot en met 31 maart 2002.

    (33) Aangezien de leningen I en II niet in tijd beperkt zijn, moet de verhoogde referentierentevoet als volgt worden gebruikt: 9,06 % van 1 april tot en met 31 december 2002; 8,80 % vanaf 1 januari 2003. Met latere wijzigingen van de referentierentevoet moet rekening worden gehouden tot wanneer de lening wordt terugbetaald.

    Top