Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003R0930

    Verordening (EG) nr. 930/2003 van de Raad van 26 mei 2003 tot beëindiging van de antidumping- en antisubsidieprocedure betreffende gekweekte Atlantische zalm uit Noorwegen en van de antidumpingprocedure betreffende gekweekte Atlantische zalm uit Chili en de Faeröer

    PB L 133 van 29.5.2003, p. 1–35 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2003/930/oj

    32003R0930

    Verordening (EG) nr. 930/2003 van de Raad van 26 mei 2003 tot beëindiging van de antidumping- en antisubsidieprocedure betreffende gekweekte Atlantische zalm uit Noorwegen en van de antidumpingprocedure betreffende gekweekte Atlantische zalm uit Chili en de Faeröer

    Publicatieblad Nr. L 133 van 29/05/2003 blz. 0001 - 0035


    Verordening (EG) nr. 930/2003 van de Raad

    van 26 mei 2003

    tot beëindiging van de antidumping- en antisubsidieprocedure betreffende gekweekte Atlantische zalm uit Noorwegen en van de antidumpingprocedure betreffende gekweekte Atlantische zalm uit Chili en de Faeröer

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ("de basisantidumpingverordening")(1) en met name op artikel 5, artikel 9, artikel 11, lid 3, en artikel 11, lid 7,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn(2) ("de basisantisubsidieverordening"), en met name op artikel 14, artikel 19 en artikel 22, lid 3,

    Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    1. EERDERE PROCEDURES EN THANS GELDENDE MAATREGELEN TEN AANZIEN VAN GEKWEEKTE ATLANTISCHE ZALM UIT NOORWEGEN

    (1) In september 1997 heeft de Raad bij de Verordeningen (EG) nr. 1890/97(3) en nr. 1891/97(4), definitieve antidumpingrechten respectievelijk compenserende rechten ingesteld op gekweekte Atlantische zalm uit Noorwegen. Bij Besluit 97/634/EG(5), laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2003/119/EG, heeft de Commissie verbintenissen aanvaard van een groot aantal producenten/exporteurs in Noorwegen, volgens welke zij onder andere minimuminvoerprijzen in acht zouden nemen. In december 1998 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(6) aangekondigd dat zij op eigen initiatief een procedure inleidde ingevolge artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "de basisantidumpingverordening" genoemd) en artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97 (hierna "de basisantisubsidieverordening" genoemd) om een eventuele wijziging in de vorm van de rechten te onderzoeken om te voorkomen dat zalm nog langer tegen schadeveroorzakende prijzen werd ingevoerd. Vervolgens heeft de Raad Verordening (EG) nr. 1890/97 en (EG) nr. 1891/97 ingetrokken en deze vervangen door een enkele verordening van de Raad(EG) nr. 772/1999(7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 321/2003.

    (2) Naast bovenvermelde verordeningen tot instelling van antidumpingrechten en compenserende rechten en verbintenissen hebben de Commissie en de Noorse overheid een overeenkomst ondertekend die bekend staat als de overeenkomst voor de oplossing van het zalmprobleem (hierna "de zalmovereenkomst" genoemd) waarin ondersteunende maatregelen werden vastgesteld die beheerd zouden worden door middel van regelmatige contacten tussen de ondertekenaars.

    2. TUSSENTIJDSE HERZIENINGSPROCEDURE EN PROCEDURE BIJ HET VERVALLEN VAN DE ANTIDUMPINGMAATREGELEN BETREFFENDE DE INVOER UIT NOORWEGEN

    (3) Op grond van de gegevens die de Commissie in het kader van de zalmovereenkomst en die zij in 2001 uit verscheidene andere bronnen had verkregen, was zij van oordeel dat er voldoende redenen waren om over te gaan tot de inleiding van een tussentijdse procedure voor een eventuele herziening van de bestaande maatregelen. Het waren met name aanwijzingen dat de maatregelen (waaronder verbintenissen) door verstoringen op de EG-markt niet langer de gepaste vorm hadden om een einde te maken aan de schadelijke gevolgen van dumping en subsidiëring. Het bewijsmateriaal dat de Noorse autoriteiten over de normale waarde hadden voorgelegd en de gegevens over de exportprijzen waarover de Gemeenschap beschikte wezen er ook op dat de dumpingmarges aanzienlijk konden zijn gewijzigd. Gezien de informatie die de Noorse autoriteiten over wijzigingen in de uitvoerheffing hebben verstrekt en informatie die afkomstig was van producenten van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap, werd het bovendien passend geacht een parallel onderzoek in te stellen naar de doeltreffendheid van de vorm en de hoogte van de compenserende maatregelen. Tenslotte waren er gegevens over ontwikkelingen in de eigendomsstructuur van de zalmproducerende bedrijven in de Gemeenschap en over de productiekosten en de wederverkoopprijzen van zalm uit Noorwegen, waarvan aanzienlijke hoeveelheden werden ingevoerd, op grond waarvan het nodig werd geacht de bevindingen inzake schade van de antidumping- en antisubsidieprocedure opnieuw te bezien.

    (4) Na overleg in het Raadgevend Comité was de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal was om tot de inleiding van een tussentijdse herzieningsprocedure over te gaan en heeft zij met een bericht (hierna"bericht van inleiding" genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(8) de inleiding aangekondigd van een herzieningsprocedure ingevolge artikel 11, lid 3, van de basisantidumpingverordening en artikel 19, lid 1, van de basisantisubsidieverordening, in verband met de invoer in de Gemeenschap van gekweekte Atlantische zalm uit Noorwegen, welke procedure zowel betrekking zou hebben op de vorm als op het niveau van de antidumping- en compenserende maatregelen.

    (5) Volgens artikel 11, lid 7, van de basisantidumpingverordening en artikel 22, lid 3, van de basisantisubsidieverordening moet, wanneer tegen de tijd dat de maatregelen vervallen, reeds een tussentijdse herzieningsprocedure loopt, deze tussentijdse herzieningsprocedure ook betrekking hebben op die aspecten die in andere omstandigheden behandeld zouden zijn in het kader van een herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen ingevolge artikel 11, lid 2, van de basisantidumpingverordening en artikel 18, lid 1, van de basisantisubsidieverordening. De Commissie moest derhalve ook onderzoeken of het waarschijnlijk was dat het vervallen van de maatregelen tot een voortzetting dan wel herhaling van dumping, subsidiëring en schade zou leiden. De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van het ruimere bereik van de herzieningsprocedure en heeft om reacties verzocht op de vraag of het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot de voortzetting of herhaling van dumping en schade en/of de voortzetting of herhaling van de subsidiëring en schade zou leiden.

    3. INLEIDING VAN EEN ANTIDUMPINGPROCEDURE INZAKE CHILI EN DE FAERÖER

    (6) Op 18 juli 2002 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(9) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van gekweekte Atlantische zalm uit Chili en de Faeröer.

    (7) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die was ingediend op 3 juni 2002 door de "EU Salmon Producers Group", namens producenten die goed waren voor een groot deel van de productie van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap, in de zin van artikel 4 van de basisantidumpingverordening. De klacht bevatte voldoende bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade om tot de inleiding van een antidumpingprocedure over te gaan.

    4. BELANGHEBBENDEN BIJ HET ONDERZOEK

    (8) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs en importeurs/handelaren alsmede hun organisaties, de Noorse en Chileense autoriteiten en de Landsregering van de Faeröer, de verwerkende bedrijven, leveranciers en EG-producenten van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend maken en verzoeken te worden gehoord.

    (9) Een aantal producenten/exporteurs en handelaren in Noorwegen, Chili en de Faeröer, in de Gemeenschap gevestigde producenten en leveranciers alsmede representatieve organisaties van visimporteurs, -verwerkers en de consument hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt. Alle partijen die dit binnen de gestelde termijn hadden verzocht en hadden aangetoond dat er bijzondere redenen waren om hen te horen, werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

    (10) Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs van het betrokken product in Noorwegen, Chili en de Faeröer en het grote aantal producenten van het betrokken product in de Gemeenschap, werd in de berichten van inleiding bekendgemaakt dat de Commissie voornemens was van steekproeven gebruik te maken, zowel in het kader van het herzieningsonderzoek naar dumping en subsidiëring van het betrokken product uit Noorwegen als in het kader van de antidumpingprocedure ten aanzien van Chili en de Faeröer.

    (11) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de onderzoeken nodig had verzameld en geverifieerd. Wat het onderzoek naar de invoer uit Chili en de Faeröer betreft waren dit de gegevens die relevant waren voor de vaststelling van dumping, schade en het belang van de Gemeenschap. Wat het onderzoek naar de invoer uit Noorwegen betreft waren dit de gegevens die relevant waren voor de vaststelling van dumping, subsidiëring en schade en voor de beantwoording van de vraag of het waarschijnlijk was dat de schadeveroorzakende dumping en subsidiëring zouden worden voortgezet en/of zich weer zouden voordoen alsmede de gegevens die relevant waren voor de beoordeling van het belang van de Gemeenschap. Bij de volgende bedrijven en instanties werden controles ter plaatse verricht:

    a) De Noorse overheid en andere Noorse instanties

    - Ministerie van Visserij, Oslo,

    - Ministerie van Plaatselijk Bestuur en Regionale Ontwikkeling, Oslo,

    - Ministerie van Handel en Industrie, Oslo,

    - Noors Fonds voor Industriële en Regionale ontwikkeling (SND), Oslo,

    - De Noorse onderzoeksraad, Oslo.

    b) EG-producenten

    - Orkney Sea Farms Ltd. Glasgow, Verenigd Koninkrijk,

    - Muirachmhainní Teo, Co. Galway, Ierland,

    - Ardvar Salmon Ltd, Saffron Walden, Verenigd Koninkrijk,

    - Hoganess Salmon Ltd, Wester Sound Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - Cro Lax Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - Bressay Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - West Minch Salmon Ltd, Atlantic West Salmon Ltd, Sidinish Salmon Ltd, South Uist, Verenigd Koninkrijk,

    - Loch Duart Ltd, Edinburgh, Verenigd Koninkrijk,

    - Hoove Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - North Atlantic Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - Ayre Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk.

    c) Producenten/exporteurs en gelieerde handelsmaatschappijen

    Noorwegen

    - Midt-Norsk Havbruk AS, Rørvik,

    - Lofoten Sjøprodukter AS, Leknes,

    - Follalaks AS, Nordfold,

    - Terra Seafood AS, Trondheim,

    - Marine Harvest Norway AS, Bergen,

    - Aqua Farms AS, Bergen,

    - Naco Trading AS, Bergen,

    - Aalesundfisk AS, Aalesund,

    - Alsaker Fjordbruk AS, Onarheim,

    - Labeyrie Norge AS, Oslo.

    Chili

    - Marine Harvest Chile SA, Puerto Montt,

    - Salmones Multiexport Ltda, Puerto Montt,

    - Pesca Chile SA, Santiago,

    - Invertec Pesquera Mar de Chiloé SA, Santiago,

    - Cultivos Yadran SA, and Yadran Quellón SA, Quellón, Chiloé Island,

    De Faeröer

    - P/F Vestlax, and P/F Vestsalmon, Kollafjørður,

    - P/F East Salmon, Klaksvík,

    - P/F Faeroe Seafood, Tórshavn,

    - P/F Bakkafrost, Glyvrar.

    d) Importeurs in de Gemeenschap die banden hebben met de exporteurs

    - Armoric SA, Quimper, Frankrijk,

    - Vensy España SA, Málaga, Spanje,

    - Narvik SA, Landivisiau, Frankrijk,

    - Benfumat SA, St. Feliu de Llobregat, Spanje,

    - H. Van Wijnen, Krimpen a/d IJssel, Nederland,

    - A-fish Skagen AS, Skagen, Denemarken,

    - Labeyrie SA, Saint Geours de Maremne, Frankrijk.

    e) Onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap

    - Moulin de la Marche, Bretagne, Frankrijk.

    f) Toeleveranciers

    - Landcatch Ltd, Argyll, Verenigd Koninkrijk.

    (12) Het onderzoek naar dumping en schade in het kader van de herzieningsprocedure betreffende Noorwegen had betrekking op de periode van 1 januari tot en met 31 december 2001 (hierna "het onderzoektijdvak" genoemd). Dezelfde periode werd bij wijze van uitzondering in aanmerking genomen voor het onderzoek naar dumping in het kader van de antidumpingprocedure betreffende Chili en de Faeröer om de analyse van schade en oorzakelijk verband ten behoeve van beide procedures te kunnen combineren. Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling in het kader van beide procedures had betrekking op de periode van januari 1998 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna "de beoordelingsperiode" genoemd).

    (13) Overeenkomstig artikel 20 van de basisantidumpingverordening en artikel 30 van de basisantisubsidieverordening werden alle belanghebbenden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan het voornemen bestond de onderzoeken te beëindigen. De belanghebbende konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

    (14) De Commissie is voortgegaan met het inwinnen en controleren van alle gegevens die zij voor de onderzoeken nodig had. De schriftelijke opmerkingen van de partijen werden in overweging genomen en de bevindingen werden op grond hiervan zo nodig gewijzigd.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1. BETROKKEN PRODUCT

    (15) De onderzoeken hebben betrekking op gekweekte Atlantische zalm, al dan niet gefileerd, vers, gekoeld of bevroren. Zij hebben geen betrekking op andere vergelijkbare gekweekte visproducten, zoals grote (zalm)forel, andere zalmsoorten zoals Pacifische zalm, wilde zalm en verdere verwerkte soorten zoals gerookte zalm.

    (16) Het betrokken product is ingedeeld onder de GN-codes 0302 12 00, 0303 22 00, 0304 10 13 en 0304 20 13, die overeenstemmen met de verschillende wijzen waarop het product wordt aangeboden (verse of gekoelde hele vis, verse of gekoelde filets, bevroren hele vis en bevroren filets). Al deze aanbiedingsvormen bleken voldoende vergelijkbaar te zijn om in het kader van deze procedure als een enkel product te worden beschouwd.

    2. SOORTGELIJK PRODUCT

    (17) Onderzocht werd of het betrokken product dat in Noorwegen, Chili en de Faeröer werd geproduceerd en naar de Gemeenschap uitgevoerd identiek was, dit wil zeggen in alle opzichten vergelijkbaar, met de in de Gemeenschap geproduceerde en daar verkochte gekweekte Atlantische zalm in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisantidumpingverordening en artikel 1, lid 5, van de basisantisubsidieverordening.

    (18) Een partij voerde aan dat in het kader van het onderzoek een onderscheid moest worden gemaakt tussen verse en bevroren zalm, omdat bevroren zalm, die in de Gemeenschap niet in grote hoeveelheden wordt geproduceerd, voor andere afnemers en markten bestemd was dan verse zalm. Opgemerkt werd dat bij een eerder onderzoek van de Commissie naar gekweekte Atlantische zalm dat in 1990 was ingeleid en dat zonder de instelling van maatregelen was beëindigd, bevroren zalm van het onderzoek was uitgesloten. Ook werd opgemerkt dat de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika in antidumping- en antisubsidieprocedures betreffende zalm consequent een onderscheid hebben gemaakt tussen verse en bevroren zalm. De partij was van oordeel dat het bevriezen van zalm heel wat meerwaarde toevoegde die door bepaalde verwerkende bedrijven op prijs werd gesteld. Bevroren zalm zou een verder bewerkt product zijn waarvoor verse zalm als grondstof had gediend. De consumenten in de Gemeenschap zouden een duidelijke voorkeur hebben voor verse zalm en dit bleek uit de meerprijs die zij bereid waren hiervoor te betalen. Op grond van deze overwegingen werd aangevoerd dat bevroren Atlantische zalm en de in de Gemeenschap geproduceerde zalm niet als soortgelijk producten konden worden beschouwd en dat bevroren Atlantische zalm derhalve van het onderzoek moest worden uitgesloten.

    (19) Om te beoordelen of bevroren Atlantische zalm en in de Gemeenschap geproduceerde gekweekte Atlantische zalm als soortgelijke producten konden worden beschouwd, werd eerst nagegaan of de verschillende soorten gekweekte Atlantische zalm en de vormen waarin deze werd aangeboden, dat wil zeggen als filets of hele vis, vers of bevroren, dezelfde fysieke, technische en/of chemische basiskenmerken vertoonden. Argumenten in verband met de door de Verenigde Staten toegepaste praktijken en een vorige procedure die zonder het nemen van maatregelen was beëindigd, werden in dit verband niet relevant geacht. In het kader van de meest recente procedures betreffende gekweekte Atlantische zalm uit Noorwegen die tot het nemen van maatregelen hadden geleid, was juist bepaald dat het betrokken product, ook hele vis, van ingewanden ontdane vis en verschillende stukken, delen en filets omvatte die vers, gekoeld of bevroren konden worden aangeboden en dat het, ondanks al deze aanbiedingsvormen, om een enkel product ging dat op zich in alle opzichten vergelijkbaar was met het product dat in de Gemeenschap werd geproduceerd en in de Gemeenschap verkocht. Het invriezen van de zalm was niet voldoende om de basiskenmerken van het product te wijzigen. Het invriezen, dat door sommige verwerkende bedrijven werd geapprecieerd, verleende geen meerwaarde aan het product, maar gebeurde slechts om het vervoer naar de Gemeenschap te vergemakkelijken. Bevroren zalm kon in het kader van deze procedure dan ook niet als een van zalm afgeleid, maar verder verwerkt product dan zalm worden beschouwd - de vergelijking met wijn, als een een druiven afgeleid, maar verder bewerkt product dan druiven - kon niet worden aanvaard.

    (20) Bij onderhavige onderzoeken bleek dat verse en bevroren zalm tot op zekere hoogte onderling verwisselbaar zijn. Aangezien het aandeel van bevroren zalm in het totale verbruik in het onderzoektijdvak steeds groter is geworden, moet worden aangenomen dat bepaalde verwerkende bedrijven die niet aan het onderzoek medewerkten verse zalm in hun productieproces door bevroren zalm kunnen vervangen. Tevens wordt erop gewezen dat gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap duidelijk de voorkeur geniet boven andere zalmsoorten, zoals Pacifische zalm en wilde zalm. Dit blijkt uit de hoeveelheden gekweekte Atlantische zalm die in de Gemeenschap worden verbruikt (zie overweging 164). Andere zalmsoorten dan het betrokken product zijn derhalve niet van veel invloed op de markt voor gekweekte Atlantische zalm.

    C. STEEKPROEF VOOR DE VASTSTELLING VAN DUMPING

    (21) Om de Commissie in staat te stellen een steekproef samen te stellen ingevolge artikel 17, lid 2, van de basisantidumpingverordening, werden exporteurs, producenten en producenten/exporteurs uitgenodigd zich binnen drie weken na de inleiding van de herzieningsprocedure en de antidumpingprocedure bekend te maken en basisgegevens te verstrekken over hun verkoop in binnen- en buitenland, een nauwkeurige beschrijving te geven van hun activiteiten in verband met het betrokken product en de naam en activiteiten te vermelden van alle ondernemingen waarmee zij banden hadden voor de productie en/of de verkoop van gekweekte Atlantische zalm. De Commissie heeft ook contact opgenomen met de haar bekende organisaties van producenten/exporteurs, de autoriteiten van Noorwegen en Chili en met de Landsregering van de Faeröer. Deze maakten geen bezwaar tegen het gebruik van een steekproef.

    1. PRESELECTIE VAN MEDEWERKENDE ONDERNEMINGEN

    Chili

    (22) 59 Chileense entiteiten die samen 42 afzonderlijke ondernemingen of groepen van ondernemingen vormen (hierna "ondernemingen" genoemd) hebben zich aangemeld en binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens verstrekt. Zij waren goed voor bijna 100 % van de uitvoer van het betrokken product uit Chili naar de Gemeenschap. Slechts 28 waren producenten die het betrokken product in het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd en voor de steekproef in aanmerking konden worden genomen. Van de overige 14 ondernemingen waren acht handelaren die niet voor de steekproef geselecteerd konden worden; drie waren producenten die in het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd en drie ondernemingen verwerkten het betrokken product maar produceerden het zelf niet.

    De Faeröer

    (23) 26 ondernemingen op de Faeröer, gegroepeerd in 13 groepen van ondernemingen, hebben zich aangemeld en binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens verstrekt. Al deze ondernemingen waren bereid aan het onderzoek mede te werken. Zij waren goed voor 100 % van de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap. Zeven van de 13 groepen hadden het betrokken product in het onderzoektijdvak zowel geproduceerd als naar de Gemeenschap uitgevoerd. Deze zeven groepen werden voor de samenstelling van de steekproef in aanmerking genomen.

    Noorwegen

    (24) 228 ondernemingen in Noorwegen hebben de minivragenlijst met het oog op de samenstelling van de steekproef binnen de gestelde termijn beantwoord. Zij waren goed voor bijna 100 % van de uitvoer van het betrokken product uit Noorwegen naar de Gemeenschap.

    2. SAMENSTELLING VAN DE STEEKPROEF

    Chili

    (25) In Chili wordt het betrokken product in het algemeen door geïntegreerde ondernemingen zowel geproduceerd als verkocht. Voor Chili werd derhalve een steekproef van geïntegreerde producenten/exporteurs samengesteld. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisantidumpingverordening werd de samenstelling van steekproef gebaseerd op de grootste representatieve uitgevoerde hoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Criteria die ook belangrijk werden geacht bij de samenstelling van de steekproef van Chileense ondernemingen waren een representatieve omvang van de verkoop op de binnenlandse markt en een aanzienlijke productie.

    (26) Aldus werden, in overleg met de Chileense Associatie van Zalm- en Forelkwekers en de Chileense autoriteiten die geen van beide bezwaar maakten tegen het voorstel van de Commissie, vier producenten/exporteurs voor de steekproef geselecteerd. De vier in de steekproef opgenomen ondernemingen waren volgens de antwoorden op de minivragenlijst goed voor ongeveer 45 % van de uitvoer uit Chili naar de Gemeenschap, voor ongeveer 53 % van de binnenlandse verkoop in Chili en voor ongeveer 36 % van de productie van het betrokken product in Chili.

    (27) De medewerkende producenten/exporteurs die uiteindelijk niet in de steekproef werden opgenomen, werd medegedeeld dat een eventueel antidumpingrecht op hun product berekend zou worden overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisantidumpingverordening. Enkele van deze ondernemingen waren aanvankelijk voornemens een individuele behandeling aan te vragen overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisantidumpingverordening, indien zij niet in de steekproef zouden worden opgenomen. Er werden evenwel slechts twee met bewijsmateriaal gesteunde verzoeken ontvangen binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn.

    (28) Een van de twee ondernemingen die een verzoek om individuele behandeling hadden ingediend, heeft de Commissie later medegedeeld dat zij haar verzoek wilde intrekken omdat haar antwoorden op de vragenlijst ernstige fouten bevatten en zij niet over de personele middelen beschikte om de fouten te corrigeren of verder aan het onderzoek mede te werken.

    (29) Voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen die volledig aan het onderzoek hebben medegewerkt en de enige onderneming die om een individuele behandeling heeft verzocht, werd een afzonderlijke dumpingmarge berekend.

    (30) Er werden vragenlijsten gezonden aan de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen en aan de ondernemingen die aanvankelijk voornemens waren een individuele behandeling aan te vragen.

    De Faeröer

    (31) Zoals in Chili hielden ook in de Faeröer geïntegreerde ondernemingen zich bezig met zowel de productie als de verkoop van het betrokken product. Derhalve werd slechts een steekproef van geïntegreerde producenten/exporteurs samengesteld. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisantidumpingverordening werd de samenstelling van steekproef gebaseerd op de grootste representatieve uitgevoerde hoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Drie producenten/exporteurs werden voor de steekproef geselecteerd in overleg met en met instemming van de Viskwekersorganisatie en de Landsregering van de Faeröer. De drie voor de steekproef geselecteerde ondernemingen zijn volgens de antwoorden op de minivragenlijst goed voor ongeveer 54 % van zowel de productie van het betrokken product op de Faeröer als de uitvoer uit de Faeröer naar de Gemeenschap.

    (32) Geen enkele van de overige producenten/exporteurs heeft om een individuele behandeling overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisantidumpingverordening verzocht. De medewerkende producenten/exporteurs die geen deel uitmaakten van de steekproef werd derhalve medegedeeld dat indien een antidumpingrecht op hun product werd ingesteld, dit berekend zou worden overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisantidumpingverordening.

    (33) Voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen die volledig aan het onderzoek hebben meegewerkt, werden afzonderlijke dumpingmarges vastgesteld. Vragenlijsten werden gezonden aan alle in de steekproef opgenomen ondernemingen.

    Noorwegen

    (34) De steekproef voor Noorwegen werd samengesteld in overleg met en met instemming van de Noorse autoriteiten en de Noorse Visserij- en Aquacultuurfederatie.

    (35) Zoals bij het onderzoek dat tot de instelling van de oorspronkelijke maatregelen heeft geleid (hierna "oorspronkelijk onderzoek" genoemd), werd vastgesteld dat er een strikt onderscheid is tussen zalmkwekers, die de zalm produceren, en de handelaren (hierna "de exporteurs" genoemd) die de zalm op de binnenlandse markt verkopen of uitvoeren. Daarom werd besloten twee steekproeven samen te stellen, een van zalmkwekers en een van exporteurs.

    (36) Omdat het onmogelijk was gebleken om per onderneming een recht in te stellen dat door de douaneautoriteiten kon worden afgedwongen, omdat de identiteit van de kweker nooit gecontroleerd kon worden, werd besloten dat het doel van de steekproeven was een voor het gehele land geldend recht vast te stellen. Omdat bovendien bij Verordening (EG) nr. 772/1999 slechts een recht voor Noorwegen als geheel was vastgesteld, was een eventuele herziening van dit ene recht het doel van onderhavig onderzoek.

    (37) Als gevolg hiervan heeft een onderneming die met het oog op de vaststelling van een individuele dumpingmarge uitdrukkelijk had verzocht in de steekproef te worden opgenomen, haar verzoek ingetrokken.

    (38) De ondernemingen werden aan de hand van de volgende criteria geselecteerd:

    Voor de zalmkwekers:

    i) de door hen gekweekte hoeveelheden, en

    ii) hun plaats van vestiging, met het oog op een goede geografische spreiding.

    Voor de exporteurs (handelaren):

    i) de door hen uitgevoerde hoeveelheden, en

    ii) hun betrokkenheid bij activiteiten die representatief zijn voor de diverse functies die Noorse exporteurs vervullen.

    (39) De aldus samengestelde steekproeven omvatten tien ondernemingen. Uit de antwoorden op de vragenlijsten die de ondernemingen met het oog op de samenstelling van de steekproeven waren toegezonden, bleek dat deze ondernemingen samen goed waren voor 17 % van de uitvoer uit Noorwegen naar de Gemeenschap, voor 20 % van de binnenlandse verkoop in Noorwegen en voor 15 % van de productie van het betrokken product in Noorwegen. Aan alle in de steekproef opgenomen ondernemingen werden vragenlijsten gezonden.

    (40) Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek stelde een partij dat de Noorse steekproef van exporteurs niet representatief was en tot onbetrouwbare resultaten had geleid, vooral omdat daarin een onderneming was opgenomen dat deel uitmaakte van een multinationale groep met wereldwijde belangen. Er wordt op gewezen dat de steekproef in een vroeg stadium van het herzieningsonderzoek was samengesteld en dat belanghebbenden op dat tijdstip opmerkingen hadden kunnen maken en dit toen niet hadden gedaan. Bovendien werd de bewering dat de Noorse exporteur tot een multinationale groep behoorde en dat diens gegevens daarom niet bruikbaar waren voor het onderzoek niet met argumenten onderbouwd. De claim van deze partij werd daarom afgewezen.

    D. DUMPING

    1. CHILI

    a) Normale waarde

    (41) Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisantidumpingverordening is de Commissie eerst nagegaan of de binnenlandse verkoop van gekweekte Atlantische zalm door iedere producent/exporteur aan onafhankelijke afnemers representatief was, met andere woorden of de totale omvang van de binnenlandse verkoop gelijk was aan of hoger dan 5 % van de totale omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap.

    (42) Alle producenten/exporteurs bleken in het onderzoektijdvak representatieve hoeveelheden gekweekte zalm op de binnenlandse markt te hebben verkocht.

    (43) Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de op de binnenlandse markt verkochte en de uitgevoerde productsoorten dezelfde kwaliteit hadden, dezelfde aanbiedingsvorm (vers/gekoeld of bevoren, van ingewanden ontdaan met kop, van ingewanden ontdaan zonder kop, hele filets, delen, enz.). Zij is tot de conclusie gekomen dat deze soorten identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren.

    (44) Bovendien werd voor elke productsoort die door een producent/exporteur op de binnenlandse markt was verkocht en die rechtstreeks vergelijkbaar was met een naar de Gemeenschap uitgevoerde soort, vastgesteld of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisantidumpingverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd voldoende representatief geacht indien de totale omvang van de verkoop van die soort op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale omvang van de uitvoer van die soort naar de Gemeenschap.

    (45) Vervolgens is de Commissie nagegaan of de binnenlandse verkoop van iedere onderneming had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisantidumpingverordening.

    Hiertoe werd voor iedere uitgevoerde productsoort vastgesteld hoe groot in het onderzoektijdvak het aandeel was van de binnenlandse verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers dat met verlies had plaatsgevonden:

    - Indien meer dan 80 % van een bepaalde productsoort op de binnenlandse markt niet onder de kostprijs was verkocht en de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger dan de gewogen gemiddelde productiekosten, was de normale waarde van die productsoort gelijk aan het gewogen gemiddelde van alle verkoopprijzen van die soort op de binnenlandse markt.

    - Indien tenminste 10 % maar niet meer dan 80 % van een bepaalde productsoort op de binnenlandse markt niet onder de kostprijs was verkocht, was de normale waarde van die productsoort gelijk aan het gewogen gemiddelde van de verkoopprijzen van die soort op de binnenlandse markt die gelijk waren aan of hoger dan de kostprijs van die soort.

    - Indien minder dan 10 % van een bepaalde productsoort op de binnenlandse markt niet onder de kostprijs was verkocht, werd ervan uitgegaan dat die soort niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht en werd een normale waarde aangenomen.

    (46) Voor enkele naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten werd voor drie onderzochte ondernemingen vastgesteld dat de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden. Voor die productsoorten werd de normale waarde gebaseerd op de door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van Chili in het onderzoektijdvak werkelijk betaalde of te betalen prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisantidumpingverordening.

    (47) Voor productsoorten die niet in het kader van normale handelstransacties waren verkocht en voor productsoorten die op de binnenlandse markt niet in representatieve hoeveelheden waren verkocht, moest de normale waarde worden aangenomen. De vijf onderzochte ondernemingen hadden dergelijke soorten naar de Gemeenschap uitgevoerd.

    (48) Om een aangenomen normale waarde vast te stellen ingevolge artikel 2, lid 6, van de basisantidumpingverordening werden de verkoopkosten, de administratiekosten en de algemene kosten (de VAA-kosten) en de gewogen gemiddelde winst van de betrokken medewerkende producenten/exporteurs bij verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak toegevoegd aan hun gemiddelde productiekosten in het onderzoektijdvak. Waar nodig werden de opgegeven productie- en VAA-kosten gecorrigeerd, alvorens werd nagegaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en alvorens een normale waarde werd aangenomen.

    b) Exportprijs

    (49) Enkele Chileense producenten/exporteurs hadden het betrokken product bij uitvoer naar de Gemeenschap zowel aan onafhankelijke als aan gelieerde afnemers verkocht. Twee ondernemingen voerden uit via onafhankelijke handelaren in Uruguay en de Verenigde Staten. In deze gevallen kon worden aangetoond dat het betrokken product naar de Gemeenschap was verzonden.

    (50) De prijs bij rechtstreekse uitvoer van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisantidumpingverordening, vastgesteld aan de hand van de door de onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of onafhankelijke handelaars in derde landen werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    (51) Bij verkoop via gelieerde importeurs werd de exportprijs berekend aan de hand van de prijs waartegen het product aan onafhankelijke afnemers was doorverkocht. Er werden correcties toegepast voor alle kosten die deze importeurs tussen de invoer en de wederverkoop hadden gemaakt, waaronder de VAA-kosten en een redelijke winst, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisantidumpingverordening.

    c) Vergelijking

    (52) De normale waarde en de exportprijs werden in het stadium af fabriek met elkaar vergeleken. Voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de exportprijs werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisantidumpingverordening. Op verzoek van de onderzochte producenten/exporteurs werden, waar dit nodig en gerechtvaardigd was, correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten, voor invoerheffingen, kredietkosten, kosten na verkoop, commissielonen, kortingen en wisselkoersverschillen.

    d) Dumpingmarges

    (53) Voor de onderzochte ondernemingen werd voor iedere productsoort een dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs.

    (54) Aangezien dumpingmarges van 0 % werden vastgesteld voor drie van de vier in de steekproef opgenomen Chileense producenten/exporteurs, werd de dumpingmarge voor producenten/exporteurs die zich overeenkomstig artikel 17 van de basisantidumpingverordening hadden aangemeld, maar die niet individueel waren onderzocht, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisantidumpingverordening, vastgesteld aan de hand van de dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen onderneming waarvoor dumping was vastgesteld. Bovendien werd het, gezien het hoge niveau van medewerking, passend geacht de residuele dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen op hetzelfde niveau vast te stellen.

    (55) De dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, zijn:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    2. DE FAERÖER

    a) Normale waarde

    (56) Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisantidumpingverordening is de Commissie eerst nagegaan of de binnenlandse verkoop van het betrokken product door iedere producent/exporteur aan onafhankelijke afnemers representatief was, m.a.w. of de totale omvang van de binnenlandse verkoop gelijk was aan of hoger dan 5 % van de totale omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap.

    (57) Geen van de onderzochte producenten/exporteurs bleek in het onderzoektijdvak representatieve hoeveelheden gekweekte Atlantische zalm op de binnenlandse markt te hebben verkocht.

    (58) Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisantidumpingverordening werd de normale waarde daarom gebaseerd, hetzij op de productiekosten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, vermeerderd met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst, hetzij op de verkoopprijzen die in het kader van normale handelstransacties waren aangerekend bij de uitvoer naar een geschikt derde land, mits deze verkoop representatief was.

    (59) Vastgesteld werd dat geen enkele producent/exporteur representatieve hoeveelheden naar een derde land had uitgevoerd. Daarom moest de Commissie de normale waarde baseren op de productiekosten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, vermeerderd met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst.

    (60) In afwezigheid van een representatieve verkoop van het betrokken product en van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt, diende gebruik te worden gemaakt van een andere redelijke methode voor de berekening van de VAA-kosten en de winst die toegevoegd moesten worden aan de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs.

    (61) Derhalve werd besloten, ingevolge artikel 2, lid 6, onder c), van de basisantidumpingverordening om de normale waarde voor de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs vast te stellen door aan de productiekosten van deze producenten/exporteurs de gewogen gemiddelde VAA-kosten en winst toe te voegen van de in de steekproef opgenomen Chileense producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt. Deze methode werd in deze omstandigheden als de meest redelijke beschouwd omdat Chili partij is bij dezelfde procedure als de Faeröer en de productie- en verkoopstructuur van de zalmindustrie in de Faeröer en Chili vergelijkbaar zijn, in die zin dat zowel in Chili als op de Faeröer de zalm door grote geïntegreerde ondernemingen wordt geproduceerd en verkocht.

    (62) Na de bekendmakingen van de resultaten van het onderzoek maakte een partij bezwaar tegen deze werkwijze en stelde dat de Commissie geen gebruik had moeten maken van de VAA-kosten en de winst in Chili voor het aannemen van een normale waarde voor de Faeröer, daar de Chileense markt niet te vergelijken is met de markt van de Faeröer, noch in omvang noch in ontwikkeling. Voorts stelde deze partij dat een winstmarge van 15 % had moeten worden gebruikt, daar de Commissie dit als een passende winstmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap had beschouwd bij het oorspronkelijke onderzoek betreffende Noorwegen.

    (63) In antwoord op deze opmerkingen wordt erop gewezen dat de kwestie van de vergelijkbaarheid van de binnenlandse markt niet relevant is, daar er op de Faeröer geen binnenlandse markt is voor het betrokken product is. De Commissie blijft er daarom bij dat, gezien de afwezigheid van een binnenlandse markt op de Faeröer voor het betrokken of een soortgelijk product, het gebruik van de gewogen gemiddelde VAA-kosten en winst van de in de steekproef opgenomen Chileense producenten/exporteurs de meest passende methode was om voor de Faeröer een normale waarde vast te stellen. Zoals in overweging 61 vermeld, werd dit als de meest redelijke methode beschouwd gezien de vergelijkbare structuur van de zalmindustrie in beide gebieden. Wat de winstmarge betreft wordt erop gewezen dat de winstmarge die bij het oorspronkelijke onderzoek betreffende Noorwegen voor de berekening van de schademarge was gebruikt (15 %) niet dient te worden verward met de winstmarge die in het kader van de dumpingberekeningen van deze onderzoeken voor het aannemen van een normale waarde is gebruikt. De Commissie kan daarom haar werkwijze niet wijzigen, als door de partij voorgesteld.

    b) Exportprijs

    (64) Vastgesteld werd dat de producenten/exporteurs van de Faeröer rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap hadden uitgevoerd. Derhalve werd de exportprijs, ingevolge artikel 2, lid 8, van de basisantidumpingverordening, vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen exportprijzen.

    c) Vergelijking

    (65) De normale waarde en de exportprijs werden in het stadium af fabriek met elkaar vergeleken. Voor een billijke vergelijking van de normale waarde met de exportprijs werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisantidumpingverordening.

    (66) Waar nodig en gerechtvaardigd werden voor alle onderzochte producenten/exporteurs correcties toegestaan voor verschillen in de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, krediet en kortingen.

    d) Dumpingmarges

    (67) De dumpingmarge werd voor iedere productsoort vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs. Bij deze vergelijking werden voor de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen dumpingmarges van 0 % vastgesteld. Gezien het hoge niveau van medewerking in de Faeröer, werd het passend geacht om voor alle andere producenten/exporteurs van de Faeröer eveneens een dumpingmarge van 0 % toe te passen.

    3. NOORWEGEN

    a) Algemeen

    (68) Bij het oorspronkelijk onderzoek werd de dumping beoordeeld op het niveau van de exporteurs, omdat de zalmkwekers destijds hun volledige productie aan exporteurs verkochten en in het algemeen niet van de eindbestemming van het product op de hoogte waren. Omdat deze situatie sinds het oorspronkelijk onderzoek niet wezenlijk is veranderd, werd in het kader van dit onderzoek dezelfde werkwijze gevolgd.

    (69) Ten tijde van het oorspronkelijk onderzoek werd het redelijk geacht om een representatieve steekproef van Noorse zalmkwekers te samen te stellen en de "aankoopkosten" - die waren gebruikt om vast te stellen of de binnenlandse verkoop van iedere exporteur winstgevend was en om een normale waarde aan te nemen - te baseren op de gewogen gemiddelde verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen zalmkwekers op de binnenlandse markt. In het kader van dit onderzoek werd dezelfde werkwijze gevolgd om de in overweging 68 vermelde redenen.

    (70) Bij het oorspronkelijk onderzoek was het onderzoek naar de dumping beperkt tot twee productsoorten (namelijk verse/gekoelde zalm, van ingewanden ontdaan, met kop, van eerste kwaliteit en verse/gekoelde zalm, van ingewanden ontdaan, met kop, van gewone kwaliteit) die voor elk van de zes in de steekproef opgenomen exporteurs 72 % uitmaakten van de totale uitvoer naar de Gemeenschap. In onderhavig onderzoek werd op dezelfde wijze te werk gegaan omdat deze twee productsoorten voor elk van de vijf in de steekproef opgenomen exporteurs niet minder dan 85 % uitmaakten van de totale uitvoer naar de Gemeenschap.

    (71) Daar onderhavig onderzoek ten doel had een enkel, voor geheel Noorwegen geldend antidumpingrecht vast te stellen, werden een gewogen gemiddelde normale waarde en een gewogen gemiddelde exportprijs voor Noorwegen als geheel berekend aan de hand van de gegevens die de in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben verstrekt.

    b) Normale waarde

    (72) Eerst werd nagegaan of ieder exporteur op de binnenlandse markt representatieve hoeveelheden had verkocht - in totaal, en van elk van de twee betrokken productsoorten. Bij het oorspronkelijk onderzoek was geen rekening gehouden met de hoeveelheden die aan andere exporteurs waren verkocht en waarvan de verkoper de eindbestemming niet kon weten. Gezien de bijzondere kenmerken van de Noorse binnenlandse markt werd een omvang van de verkoop op de binnenlandse markt van ten minste 4 % van de omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap (in plaats van de gebruikelijke 5 %) als representatief beschouwd. Omdat de situatie in dit opzicht niet wezenlijk was gewijzigd, werden deze methodes ook in het kader van onderhavig onderzoek toegepast.

    (73) Een partij stelde dat de Commissie geen gebruik had mogen maken van de cijfers over de verkoop op de binnenlandse markt, daar deze minder was dan 5 % van de uitvoer naar de Gemeenschap en binnenlandse afnemers naar de Gemeenschap hadden kunnen doorverkopen. Wat het eerste argument betreft wordt opgemerkt dat de basisantidumpingverordening duidelijk in de mogelijkheid voorziet gebruik te maken van de cijfers over de verkoop op de binnenlandse markt, indien deze minder dan 5 % van de uitvoer bedraagt, indien de prijzen als representatief voor de betrokken markt kunnen worden beschouwd, overeenkomstig artikel 2, lid 2. Daar het binnenlandse verbruik in Noorwegen sinds het oorspronkelijke onderzoek in wezen niet is veranderd, moet deze claim worden afgewezen. Wat de tweede claim betreft, heeft de Commissie de binnenlandse aard van de verkoop in aanmerking genomen en slechts gebruik gemaakt van de cijfers over verkoop aan binnenlandse eindafnemers.

    (74) Voor slechts één exporteur werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop - in totaal en van elk van de twee betrokken productsoorten - ten minste 4 % bedroeg van de uitvoer naar de Gemeenschap. De andere in de steekproef opgenomen exporteurs verkochten niet op de binnenlandse markt of hun verkoop op de binnenlandse markt was aanzienlijk minder dan genoemd percentage.

    (75) Voor de enige exporteur met een representatieve binnenlandse verkoop werd vervolgens nagegaan of deze verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisantidumpingverordening. Vastgesteld werd dat in het onderzoektijdvak minder dan 80 %, maar meer dan 10 %, van de van beide productsoorten op de binnenlandse markt boven de kostprijs was verkocht.

    (76) Gezien het bovenstaande was de normale waarde van iedere productsoort gelijk aan het gewogen gemiddelde van uitsluitend die binnenlandse verkoopprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de kostprijs van de productsoort in kwestie.

    (77) De kostprijs aan de hand waarvan was bepaald of de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, was berekend door aan de "aankoopprijs" per eenheid de VAA-kosten per eenheid toe te voegen die de betrokken exporteur bij de binnenlandse verkoop van het betrokken product had gemaakt. De "aankoopprijs" per eenheid was voor iedere productsoort het gewogen gemiddelde van de prijzen van de in de steekproef opgenomen zalmkwekers bij verkoop aan onafhankelijke binnenlandse afnemers in het kader van normale handelstransacties.

    (78) Daar de vier overige in de steekproef opgenomen exporteurs het betrokken product niet in representatieve hoeveelheden hadden verkocht, werd voor hen een normale waarde aangenomen aan de hand van de "aankoopprijs", zoals hierboven vastgesteld, vermeerderd met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 3 en lid 6, onder c), van de basisantidumpingverordening. De gebruikte VAA-kosten en winst waren gebaseerd op de VAA-kosten en winst die waren berekend voor de enige exporteur wiens normale waarde op zijn binnenlandse verkoop was gebaseerd.

    (79) Een partij stelde dat het niet juist was de VAA-kosten en de winst van slechts een exporteur te gebruiken en klaagde erover dat deze bedragen niet waren bekendgemaakt. Volgens deze partij waren de gebruikte percentages lager dan bij het oorspronkelijke onderzoek. In antwoord op deze beweringen wordt allereerst opgemerkt dat deze partij geen alternatief heeft voorgesteld en dat het gebruik van de percentages die voor Chili waren vastgesteld voor hem geen gunstiger resultaat zou hebben opgeleverd. Voorts waren er geen redenen om de percentages van het oorspronkelijke onderzoek toe te passen, daar volgens artikel 11, lid 9, van de basisantidumpingverordening voor de dumpingberekeningen gebruik moet worden gemaakt van dezelfde werkwijze als bij het oorspronkelijke onderzoek (indien de omstandigheden niet zijn gewijzigd) en niet van dezelfde feitelijke gegevens. Deze claim werd daarom afgewezen. Daar de bedragen van de VAA-kosten en de winst slechts betrekking hadden op één exporteur, konden deze om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt.

    (80) Tenslotte werden de normale waarden die voor iedere in de steekproef opgenomen exporteur waren vastgesteld zoals hierboven beschreven, gewogen aan de hand van de hoeveelheden die elke exporteur aan afnemers in de Gemeenschap had verkocht om een gewogen gemiddelde normale waarde voor Noorwegen te verkrijgen.

    c) Exportprijs

    (81) Wanneer naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap was uitgevoerd, werd de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisantidumpingverordening vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen exportprijzen.

    (82) In enkele gevallen was het product in de Gemeenschap ingevoerd door een gelieerde onderneming die het verder verwerkte en vervolgens als gerookte of gemarineerde zalm verkocht. In deze gevallen zouden normalerwijze betrouwbare exportprijzen zijn verkregen door van de prijs die de eerste onafhankelijke afnemer wordt aangerekend alle kosten af te trekken die tussen de invoer en de wederverkoop zijn ontstaan, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisantidumpingverordening. Er werd evenwel vastgesteld dat alle exporteurs, op een na, bij hun verkoop aan gelieerde verwerkende bedrijven prijzen hadden toegepast die volledig overeenstemden met de prijzen die de in de steekproef opgenomen exporteurs aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap aanrekenden. In deze gevallen werd aangetoond dat zowel de exporteurs als de gelieerde verwerkende bedrijven een redelijke winst hadden gemaakt en dat de verwerkende bedrijven geen financiële steun leken te krijgen van de Noorse exporteurs waarmee zij banden hadden. Derhalve werd geoordeeld dat de prijzen die deze gelieerde verwerkende bedrijven hadden betaald betrouwbaar waren en gebruikt konden worden om de exportprijs aan de hand van werkelijk betaalde of te betalen prijzen vast te stellen.

    (83) Voor de enige exporteur die het betrokken product aan gelieerde verwerkende bedrijven leverde tegen prijzen die niet overeenstemden met de gemiddelde prijzen van de in de steekproef opgenomen exporteurs voor onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, werd een exportprijs aangenomen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisantidumpingverordening.

    (84) Een partij stelde dat voor de exportprijzen van alle exporteurs een aangenomen waarde had moeten worden vastgesteld. Deze claim werd afgewezen omdat artikel 2, lid 9, van de basisantidumpingverordening slechts wordt toegepast wanneer de exportprijzen als onbetrouwbaar worden beschouwd, hetgeen slechts voor een exporteur het geval was.

    (85) Tenslotte werden de exportprijzen die voor iedere in de steekproef opgenomen exporteur op de hierboven beschreven wijze waren vastgesteld, gewogen aan de hand van de hoeveelheden die zij aan afnemers in de Gemeenschap hadden verkocht om een gewogen gemiddelde exportprijs voor Noorwegen te verkrijgen.

    d) Vergelijking

    (86) De gemiddelde normale waarde en de gemiddelde exportprijs werden vervolgens vergeleken in het stadium af fabriek. Voor een billijke vergelijking van de normale waarde met de exportprijs werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Bijgevolg werden, indien van toepassing en met gecontroleerde gegevens gestaafd, correcties op de exportprijs toegepast voor verschillen in de kosten van kortingen, vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten, krediet, en de kosten na verkoop en voor de heffing die bij de uitvoer van zalm naar de Gemeenschap wordt geheven. Op de normale waarde werden op dezelfde voorwaarden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten en krediet.

    (87) Een partij maakte bezwaar tegen het feit dat de bedragen van de correcties niet waren medegedeeld. Deze bedragen konden evenwel om redenen van vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt.

    e) Dumpingmarge

    (88) De dumpingmarge werd vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisantidumpingverordening.

    (89) Bij deze vergelijking bleek dat de voor het gehele land geldende dumpingmarge 0 % was.

    (90) Een partij stelde dat dumping zou zijn aangetoond indien een vergelijking was gemaakt tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de prijzen van afzonderlijke exporttransacties, wat naar zijn mening had moeten worden gedaan. Om zeker te zijn had de Commissie de dumpingmarge voor Noorwegen ook vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de prijzen van afzonderlijke exporttransacties. Bij deze vergelijking bleek dat de dumpingmarge voor Noorwegen minimaal was, hetgeen betekende dat de dumpingmarge geheel tot uiting was gekomen bij de vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijzen. De claim werd daarom afgewezen.

    (91) Een partij stelde dat de berekeningen tot de vaststelling van een dumpingmarge hadden moeten leiden door op het feit te wijzen dat sommige grote Noorse bedrijven in het onderzoektijdvak verlies hadden gemaakt. Deze partij stelde ook dat de prijsverbintenissen door veel Noorse exporteurs waren ontdoken en dat dit op dumping wees. In dit verband moet er in de eerste plaats op worden gewezen dat de economische situatie van enkele Noorse bedrijven niet de algemene situatie van de Noorse zalmindustrie weergeeft. De Noorse zalmbedrijven verkeerden in het onderzoektijdvak niet allemaal in dezelfde situatie. Zoals in de meeste bedrijfstakken het geval is, maken sommige bedrijven winst en andere verlies. Bovendien, daar bedrijven om verschillende redenen verlies kunnen lijden (bijv. buitengewone saneringskosten, verliezen door investeringen in andere producten of landen), wijst het loutere feit dat zij verlies lijden er niet noodzakelijkerwijs op dat zij hun producten dumpen. Het argument dat de prijsverbintenissen niet werden nagekomen werd niet met bewijsmateriaal gesteund. Hoewel enkele verbintenissen niet in acht werden genomen, wat tot de intrekking van die verbintenissen heeft geleid, zijn de meeste verbintenissen van kracht gebleven. Bij het onderzoek is niet gebleken dat de betrokken ondernemingen deze verbintenissen niet in acht namen. Deze claims werden derhalve afgewezen.

    f) Waarschijnlijkheid van het weer optreden van dumping

    i) Productiecapaciteit

    (92) Alle in de steekproef opgenomen Noorse zalmkwekers, op een na, werkten in het onderzoektijdvak op volle capaciteit.

    (93) De productiecapaciteit in Noorwegen is afhankelijk van het verlenen van extra vergunningen door de Noorse overheid en ook van de door de overheid vastgestelde voederquota. De Noorse bedrijven voerden aan dat een stijging van het aantal vergunningen en van de voederquota afhankelijk is van een duurzame groei van de markt.

    (94) Een partij voerde aan dat Noorwegen zijn productiecapaciteit weldra met meer dan 10 % zou verhogen, als gevolg van de afgifte van 90 extra productievergunningen in november 2002 en dat alleen dit feit het al waarschijnlijk maakt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade zal blijven leiden door invoer met dumping van het betrokken product uit Noorwegen.

    (95) Een stijging van het aantal productievergunningen alleen behoeft evenwel niet tot een stijging van de productie te leiden omdat deze ook afhankelijk is van de voederquota. Door de lengte van de productiecyclus van het betrokken product, die ten minste twee jaar bedraagt, zou een mogelijke stijging eerst vanaf eind 2004 voelbaar zijn op de EG-markt. Op korte termijn zou een stijging van de productiecapaciteit niet van invloed zijn op de omvang van de verkoop en de uitvoer naar de Gemeenschap. In ieder geval betekent een toename van de productiecapaciteit niet noodzakelijkerwijs dat grotere hoeveelheden tegen schadeveroorzakende prijzen naar de Gemeenschap zullen worden uitgevoerd. De claim werd daarom afgewezen.

    ii) Uitvoer naar andere landen (prijzen, hoeveelheden, dumping)

    (96) De ontwikkeling van de prijzen en de hoeveelheden bij uitvoer naar andere landen werd onderzocht zowel aan de hand van statistische gegevens als aan de hand van de gegevens die de in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden verstrekt.

    (97) De analyse van de statistische gegevens werd bemoeilijkt doordat bij de registratie van de uitvoer van zalm geen onderscheid was gemaakt naar productsoort, terwijl de prijzen naar gelang van de productsoort sterk kunnen verschillen. Bij het onderzoek naar de uitgevoerde hoeveelheden bleek dat (in de tijd vóór het instellen van de maatregelen en het onderzoektijdvak) de uitvoer vanuit Noorwegen naar sommige "nieuwe markten", zoals Rusland en Polen, zeer sterk was gestegen, terwijl de uitvoer naar andere, meer "traditionele markten" zoals Japan, Hongkong en Taiwan op vergelijkbare wijze was gestegen als de uitvoer naar de Gemeenschap, die ook als een traditionele markt wordt beschouwd. Grotere hoeveelheden die als gevolg van een grotere productiecapaciteit voor export beschikbaar komen, zullen naar verwachting eerder naar de steeds groeiende "nieuwe markten" worden uitgevoerd dan naar "traditionele" markten zoals de Gemeenschap die reeds een zekere stabiliteit hebben bereikt.

    (98) In dezelfde periode zijn de prijzen op de "traditionele markten" grotendeels constant gebleven, terwijl de prijzen bij uitvoer naar landen buiten de Gemeenschap gemiddeld hoger waren dan bij uitvoer naar de Gemeenschap. De prijzen bij uitvoer naar de "nieuwe markten" zijn iets gedaald, hetgeen op sterk groeiende markten te verwachten was.

    (99) De gegevens die de in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben verstrekt, bevestigden dat zalm uit Noorwegen naar landen buiten de Gemeenschap werd uitgevoerd tegen prijzen die gemiddeld hoger waren dan de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap.

    (100) Daar de Gemeenschap lange tijd de belangrijkste exportmarkt voor zalm uit Noorwegen was, mag worden aangenomen dat indien de maatregelen vervallen, de omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap en de prijzen in de Gemeenschap zich op vergelijkbare wijze zullen ontwikkelen als op andere "traditionele markten", terwijl de vergelijking met markten zoals die van Polen en Rusland minder opgaat. Indien de maatregelen vervallen, zullen de prijzen dus waarschijnlijk stabiel blijven en zal de omvang van de uitvoer waarschijnlijk slechts in de mate stijgen als in de periode na de instelling van de maatregelen. Er wordt ook op gewezen dat de uitvoer naar andere traditionele markten zoals Japan, Hongkong en Taiwan in het onderzoektijdvak niet tegen dumpingprijzen lijkt te hebben plaatsgevonden.

    (101) Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek hebben een aantal partijen aangevoerd dat de analyse inzake de waarschijnlijkheid van een weer optreden van dumping op optimistische veronderstellingen was gebaseerd die heel goed niet waar konden blijken. Met name werd gesteld dat Polen en Rusland niet werkelijk eindbestemmingen waren van Noorse zalm, maar vandaar uit slechts naar de Gemeenschap werden doorverzonden. Volgens de handelsstatistieken worden vanuit die landen slechts onbeduidende hoeveelheden van het betrokken product naar de Gemeenschap uitgevoerd. Bovendien hebben bedoelde partijen geen bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning van hun argument. De claim moest daarom worden afgewezen.

    iii) Conclusies

    (102) Gezien de hierboven uiteengezette marktsituatie wordt het onwaarschijnlijk geacht, ten minste op korte termijn, dat aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product de Gemeenschap zullen binnenkomen indien de maatregelen vervallen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de situatie vanaf eind 2004 anders zal worden als gevolg van de pas afgegeven nieuwe productievergunningen, wordt ervan uitgegaan dat bijkomende hoeveelheden eerder naar de groeiende "nieuwe markten" dan naar de Gemeenschap zullen gaan. Omdat bij het onderzoek is gebleken dat het betrokken product uit Noorwegen in het onderzoektijdvak niet tegen dumpingprijzen naar traditionele markten, waaronder de Gemeenschap, is uitgevoerd, kan redelijkerwijze worden verwacht dat de prijzen stabiel zullen blijven en geen dumpingprijzen zullen worden, ook indien de productie in Noorwegen stijgt, zoals aangegeven in overweging 100.

    (103) Derhalve wordt geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het betrokken product uit Noorwegen weer tegen dumpingprijzen in de Gemeenschap zal worden ingevoerd, indien de maatregelen ten aanzien van dit land vervallen.

    E. SUBSIDIES

    1. INLEIDING

    (104) Bij het oorspronkelijk onderzoek was vastgesteld dat de Noorse overheid een aantal subsidies had verleend die tot compenserende maatregelen aanleiding gaven overeenkomstig artikel 3 van de basisantisubsidieverordening. De regelingen waarvan in het kader van het oorspronkelijk onderzoek was vastgesteld dat ze tot compenserende maatregelen aanleiding gaven, zijn ook in het kader van deze herzieningsprocedure onderzocht. Bovendien werd onderzocht of de producenten/exporteurs van het betrokken product ook voordeel hadden bij andere subsidieregelingen.

    (105) De Commissie heeft in dit verband onderzocht of overheidsinstellingen, met inbegrip van openbare of particuliere organen die onder toezicht van de Noorse overheid staan, een financiële bijdrage in de zin van artikel 2, lid 1, van de basisantisubsidieverordening aan zalmkwekers in Noorwegen hebben geleverd. Voorts werd onderzocht of de ontvangers hierdoor een voordeel hebben verkregen.

    (106) Hoewel, met instemming van de Noorse autoriteiten, slechts een klein aantal representatieve ondernemingen is onderzocht, werd het, zoals in het oorspronkelijk onderzoek, passend geacht om een enkele subsidiemarge voor het gehele land vast te stellen.

    (107) Bij het onderzoek werd ook nagegaan of het vervallen van de maatregelen al dan niet tot een voortzetting of herhaling van de subsidiëring zou leiden.

    2. OVEREENKOMST BETREFFENDE DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE (EER-OVEREENKOMST)

    (108) De Noorse overheid herhaalde het argument dat zij in het kader van het oorspronkelijk onderzoek had aangevoerd, namelijk dat de toepassing van compenserende maatregelen in de visserijsector overwogen en beoordeeld moest worden in het licht van Protocol nr. 9 bij de EER-overeenkomst en de gemeenschappelijke verklaring betreffende de overeengekomen interpretatie van artikel 4, leden 1 en 2, van het protocol.

    (109) De Noorse overheid verwees naar artikel 4, lid 1, van Protocol nr. 9 waarin is bepaald dat uit overheidsmiddelen verstrekte steun aan de visserijsector die de mededinging vervalst, wordt afgeschaft. Bovendien werd verwezen naar de gemeenschappelijke verklaring waarin het volgende wordt gesteld: "hoewel de EVA-staten het 'acquis communautaire' betreffende het visserijbeleid niet overnemen, wordt overeengekomen dat, wanneer wordt verwezen naar met staatsmiddelen bekostigde steunmaatregelen, elke concurrentievervalsing door de overeenkomstsluitende partijen moet worden beoordeeld in de context van de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag en met inachtneming van de relevante bepalingen van het 'acquis communautaire' inzake het visserijbeleid en de inhoud van de gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 61, lid 3, onder c) van de overeenkomst". De Noorse overheid voert met andere woorden aan dat elke concurrentievervalsing moet worden beoordeeld aan de hand van een vergelijking van de steunmaatregelen van de betrokken EVA/EER-staten met die van de Gemeenschap en indien concurrentievervalsing wordt vastgesteld, moet de uit overheidsmiddelen verstrekte steun worden afgeschaft.

    (110) Zoals in het oorspronkelijk onderzoek wordt eraan herinnerd dat artikel 26 van de EER-overeenkomst de toepassing van compenserende maatregelen verbiedt, tenzij in de overeenkomst anders is bepaald. In artikel 20 van de EER-overeenkomstig is uitdrukkelijk bepaald dat Protocol nr. 9 de bepalingen en regelingen bevat die van toepassing zijn op vis. Artikel 4, lid 3, van Protocol nr. 9 laat uitdrukkelijk toe dat compenserende maatregelen worden toegepast om de schadelijke gevolgen van subsidiëring in de visserijsector te verhelpen. Protocol nr. 13 bij deze overeenkomst beperkt het gebruik van compenserende maatregelen tot gebieden ten aanzien waarvan het communautaire acquis niet volledig in de overeenkomst is opgenomen. Dit is het geval voor de visserijsector.

    3. REGELINGEN DIE VOLGENS HET OORSPRONKELIJK ONDERZOEK AANLEIDING GAVEN TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN

    a) Verschillen in socialezekerheidspremies

    (111) In Noorwegen zijn de door werkgevers te betalen socialezekerheidpremies afhankelijk van de woonplaats van de werknemer. Zoals in het oorspronkelijk onderzoek was vastgesteld, zijn er vijf geografische zones waarvoor verschillende premies gelden. De premies verschillen van 14,1 % van het brutoloon van werknemers in zone 1 tot 0 % voor werknemers die in zone 5 woonachtig zijn:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (112) Volgens de Noorse overheid werden de zones in 1999 herzien, maar er vonden slechts kleine aanpassingen plaats. Sommige sectoren werden uit het systeem van de gedifferentieerde socialezekerheidspremies gehaald, bijvoorbeeld mijnbouw en telecommunicatie. Voor deze sectoren geldt 14,1 %, ongeacht de woonplaats van de werknemers. De verschillende percentages zijn sedert het oorspronkelijk onderzoek ongewijzigd gebleven.

    (113) Het stelsel van gedifferentieerde socialezekerheidpremies voor werkgevers is een subsidie in de zin van artikel 2 van de basisantisubsidieverordening. De conclusies in verband met deze regeling zijn dezelfde als bij het oorspronkelijk onderzoek.

    (114) Het verlaging of vrijstelling van socialezekerheidspremies voor werkgevers is een financiële bijdrage van de Noorse overheid. Door deze regeling doet de overheid afstand van inkomsten of int zij deze niet. Door de verlaging of vrijstelling van socialezekerheidspremies voor werkgevers, in alle zones behalve zone 1, heeft de overheid minder inkomsten. De definitie van subsidie in artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisantisubsidieverordening, is dus op deze regeling van toepassing.

    (115) De regeling kent de werkgevers duidelijk een voordeel toe in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisantisubsidieverordening. Door werknemers in dienst te nemen die hun woonplaats hebben in de zones 2 tot 5 verkrijgen de werkgevers een voordeel dat zij niet zouden hebben als zij werknemers in dienst hadden die in zone 1 woonachtig zijn, waarvoor het tarief van 14,1 % geldt. De regeling kent feitelijk een voordeel toe aan werkgevers op basis van hun woonplaats, aangezien de meeste werknemers in dezelfde zone wonen als de werkgever. Het voordeel voor werkgevers met werknemers uit de zones 2 tot 5 is gelijk aan het verschil tussen de werkelijk betaalde socialezekerheidspremies en het bedrag van deze premies tegen het basistarief van 14,1 %. Voor de berekening van het subsidiebedrag werd derhalve, zoals bij het oorspronkelijke onderzoek, uitgegaan van bovengenoemd basispremietarief.

    (116) Werkgevers in de zones 2 tot en met 5 betalen minder dan het basistarief dat in zone 1 van toepassing is en het voordeel dat hierdoor wordt verkregen is derhalve beperkt tot ondernemingen in de zones 2 tot en met 5. Deze subsidie is dus specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van de basisantisubsidieverordening.

    (117) Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek kon de Noorse overheid geen cijfers verstrekken over de socialezekerheidspremies die door de zalmindustrie in haar geheel zijn betaald. Het voordeel werd derhalve berekend aan de hand van de socialezekerheidspremies van de onderzochte zalmkwekers die in diverse zones waren gevestigd. De subsidie werd berekend door de werkelijk betaalde socialezekerheidspremies te vergelijken met het bedrag dat betaald zou zijn indien het basistarief van 14,1 % was toegepast.

    (118) Het aldus verkregen verschil werd beschouwd als het voordeel voor de zalmkwekers. De totale subsidiemarge bedraagt 0,84 % van de omzet van de onderzochte zalmkwekers (inclusief die in zone 1).

    b) Het Noorse Industriële en Regionale Ontwikkelingsfonds (SND)

    (119) Het SND is bij wet nr. 97 van 3 juli 1992 opgericht en werd op 1 januari 1993 operationeel. Het SND, dat onder het Ministerie van Handel en Industrie ressorteert, is belast met de tenuitvoerlegging van het overheidsbeleid. Doel van het SND is de bevordering van het bedrijfsleven en de economische ontwikkeling in geheel Noorwegen door bij te dragen aan de ontwikkeling, modernisering en herstructurering van de Noorse handel en industrie, aan productontwikkeling en de oprichting van nieuwe ondernemingen, en door de bevordering van activiteiten die zorgen voor een stabiele en rendabele werkgelegenheid en kansen bieden aan gebieden met bijzondere werkgelegenheidsproblemen of met een van oudsher zwakke economische basis.

    (120) Het SND moedigt ondernemingen aan door middel van subsidies, leningen en kredietgaranties.

    i) Subsidies

    (121) De regelingen waarop de zalmkwekers een beroep kunnen doen worden gefinancierd uit de begroting van het ministerie van Handel en Industrie en het ministerie van Plaatselijk Bestuur en Regionale Ontwikkeling. De regelingen die door deze ministeries worden gefinancierd zijn sedert 1996 in werking. Twee nieuwe regelingen die door het Ministerie van Visserij worden gefinancierd, numario en de regeling voor de ontwikkeling van de mariene sector, werden respectievelijk in 1997 en 2001 in het leven geroepen. De zalmkwekers hebben tot dusverre geen gebruik gemaakt van deze regelingen die derhalve niet werden onderzocht.

    (122) De zalmkwekers kunnen een beroep doen op de volgende regelingen:

    1. Subsidies voor ontwikkeling.

    2. Subsidies voor de regionale ontwikkeling.

    (123) Regeling 2 is tot bepaalde steunbehoevende regio's beperkt, maar voor regeling 1 geldt deze geografische beperking niet; op laatstgenoemde regeling wordt hoofdzakelijk een beroep gedaan door andere dan de steunbehoevende regio's. Beide regelingen zijn al van toepassing sinds het onderzoektijdvak dat in het kader van het oorspronkelijk onderzoek in aanmerking werd genomen en hebben sindsdien slechts kleine wijzigingen ondergaan.

    (124) Het SND is ook verantwoordelijk voor verscheidene andere regelingen. Hiervan werd evenwel door de zalmkwekers geen gebruik gemaakt.

    (125) Het totale bedrag aan subsidies dat de zalmkwekers hebben ontvangen bleek sedert het oorspronkelijke onderzoek te zijn gedaald.

    Bestaan van een subsidie

    (126) De regeling voorziet in een financiële bijdrage, daar er een rechtstreekse overdracht is van overheidsmiddelen aan de ontvangers in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basisantisubsidieverordening. De zalmkwekers verkrijgen een voordeel, daar investeringskosten met het bedrag van de subsidie worden verlaagd. De SND-regeling is daarom een subsidieregeling.

    Specificiteit

    (127) Bij het oorspronkelijk onderzoek werd aangetoond dat de SND-regeling in twee opzichten specifiek was:

    - er was een regionale specificiteit en,

    - er waren geen objectieve criteria en de niet-regionale regelingen werden niet automatisch toegekend.

    (128) De zalmkwekerijen hebben in het onderzoektijdvak geen voor het gehele land geldende subsidies (regeling 1) ontvangen. Of deze subsidies specifiek waren behoeft dus niet te worden onderzocht.

    (129) De subsidies in het kader van regeling 2 zijn beperkt tot ondernemingen in bepaalde regio's, hoewel niet alleen tot zalmkwekerijen, en zijn derhalve specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisantisubsidieverordening.

    Berekening van het voordeel

    (130) Hoewel de SND-subsidies in het algemeen gebruikt werden voor de aanschaf van vaste activa, zijn het periodieke subsidies die de ontvanger op regelmatige basis verkrijgt. Bovendien werden ze niet toegekend in de vorm van grote eenmalige bedragen zoals bij het oorspronkelijke onderzoek het geval bleek te zijn, maar ging het om betrekkelijk geringe bedragen. Deze bedragen konden in het onderzoektijdvak worden uitgegeven.

    (131) In het onderzoektijdvak hebben de Noorse zalmkwekers subsidies ontvangen ter waarde van 0,26 % van hun totale omzet. Zoals in overweging 153 vermeld, kon echter niet met zekerheid worden vastgesteld of het gehele bedrag van deze subsidie een voordeel inhield voor de zalmkwekerij.

    ii) Leningen

    (132) Bij het oorspronkelijk onderzoek werd vastgesteld dat de SND-leningen tot compenserende maatregelen aanleiding gaven. Er was een financiële bijdrage van de overheid en er werd een voordeel verkregen; er werden bijvoorbeeld leningen verstrekt tegen een rente die lager was dan de rente voor soortgelijke leningen op de commerciële markt. Bovendien leed het SND ernstige verliezen op de leningen die het aan de viskwekers had toegekend.

    (133) Om na te gaan of de onderzochte zalmkwekers nog steeds voordeel hadden bij de SND-leningen, werd de in het onderzoektijdvak op de leningen betaalde rente vergeleken met de normale commerciële rente. De commerciële lening waarmee werd vergeleken is een lening van eenzelfde bedrag met eenzelfde looptijd die de ontvanger kan verkrijgen bij een representatieve particuliere bank op de binnenlandse markt. Hierbij bleek dat de SND-leningen, inclusief de aangerekende rente, vergelijkbaar waren met die van de particuliere sector. De onderzochte kwekers hadden dus geen voordeel verkregen.

    (134) Het SND bleek slechts weinig verlies te lijden tengevolge van niet-terugbetaalde leningen. Bovendien omvatte het rentetarief een risico-element voor andere leningen dan die met een laag risico.

    (135) In het kader van deze regeling bleek geen subsidie te zijn toegekend.

    iii) Kredietgaranties

    (136) Bij het oorspronkelijk onderzoek was vastgesteld dat deze SND-regeling een subsidie was. Er was toen een financiële bijdrage van het SND en een voordeel voor de zalmkwekers wier krediet gegarandeerd was voor zover dit niet op commerciële basis was.

    (137) De verliezen die het SND door deze regeling leed waren na het onderzoektijdvak van het oorspronkelijk procedure zeer gering en in het huidige onderzoektijdvak zelfs onbestaande voor de gehele viskwekerijsector (waaronder de zalmkwekerijen). Bovendien kon niet worden aangetoond dat de tarieven van dien aard waren dat zij de noodlijdende leningen niet konden dekken.

    (138) In deze omstandigheden werd geoordeeld dat in het kader van deze regeling geen subsidies zijn verleend.

    c) Vervoerssubsidies

    (139) Bij het oorspronkelijk onderzoek werd geoordeeld dat de subsidie voor vervoer specifiek was en derhalve aanleiding gaf tot compenserende maatregelen. De subsidiemarge bedroeg evenwel slechts 0,01 %.

    (140) In het kader van deze herzieningsprocedure werd vastgesteld dat een subsidie voor vervoer slechts in vier van de 19 districten was toegekend en dat het totale bedrag aan subsidies voor ondernemingen die, naast andere visserijproducten, zalm vervoerden ongeveer 600000 Noorse kroon was, terwijl dit bij het vorige onderzoek 1420000 Noorse kroon was.

    (141) De subsidie werd uitgedrukt in procenten van de totale waarde van de zalmverkoop in het onderzoektijdvak. Het bedrag van de subsidie was te verwaarlozen. De regeling werd in het kader van deze herzieningsprocedure derhalve niet verder onderzocht.

    d) Regionale Commissie voor Noord-Noorwegen en Noord-Trondelag

    (142) De zalmsector bleek na 1998 geen nieuwe subsidies te hebben ontvangen. Deze regeling werd in het kader van deze herzieningsprocedure derhalve niet verder onderzocht.

    e) FOS/Rødfisk

    (143) In november 1991 heeft Rødfisk, een consortium van banken dat was opgezet om over te gaan tot de liquidering van FOS, de organisatie die het monopolie had op de export van zalm uit Noorwegen, een lening van 400 miljoen Noorse kroon van de overheid ontvangen. Deze lening werd later afgeschreven en in een schenking omgezet. Bij het oorspronkelijk onderzoek was gebleken dat het voordeel van deze afgeschreven lening aan de zalmkwekers was overgedragen om hun vorderingen jegens FOS te regelen. Deze schenking bleek tot compenserende maatregelen aanleiding te geven en het voordeel van deze schenking werd toegerekend aan de normale afschrijvingsperiode voor vaste activa in de betrokken bedrijfstak. Deze periode eindigde in 1998 en derhalve is nu geen subsidie ontvangen.

    (144) Bovendien werd vastgesteld dat na het oorspronkelijk onderzoek geen steunprogramma's zoals FOS/Rødfisk, waarbij zalmkwekers voordeel hadden, zijn opgezet. Deze regeling werd in het kader van deze herzieningsprocedure bijgevolg niet verder onderzocht.

    4. ANDERE REGELINGEN

    (145) Ook de regelingen van de Onderzoekraad van Noorwegen werden onderzocht. De Onderzoekraad verleent steun voor onderzoek en ontwikkeling (O & O) aan diverse sectoren. Het doel van de regeling is de ontwikkeling van nieuwe kennis door O & O. Universiteiten, onderzoekinstellingen en ondernemingen kunnen voor deze regeling in aanmerking komen. Alle deelnemers kunnen subsidievoorstellen doen en de subsidies zijn niet beperkt tot bepaalde regio's in Noorwegen. Sommige zalmkwekers bleken in het kader van deze regeling steun voor O & O te hebben ontvangen.

    (146) De Noorse overheid voerde aan dat deze steun aan producenten van het betrokken product ten behoeve van door de gebruiker gecontroleerde O & O-projecten een toegelaten subsidie was, daar deze steun aan de criteria van artikel 4, lid 2, van de basisantisubsidieverordening voldeed. Subsidies voor O & O zijn evenwel niet specifiek, omdat alle sectoren van de economie er een beroep op kunnen doen.

    (147) Geconcludeerd werd dat subsidies voor O & O van de Onderzoekraad geen aanleiding geven tot compenserende maatregelen, omdat zij niet specifiek zijn; de vraag of deze subsidies toegestane subsidies zijn behoefde derhalve niet te worden beantwoord.

    (148) Er werden geen andere regelingen gevonden die tot compenserende maatregelen aanleiding konden geven. Tot slot werd vastgesteld dat geen andere instellingen financiële steun verleenden die als een subsidie in de zin van de basisantisubsidieverordening kon worden beschouwd.

    5. CONCLUSIE

    (149) De volgende regelingen bleken overeenkomstig de basisantisubsidieverordening tot compenserende maatregelen aanleiding te geven; de subsidiemarge is in deze gevallen:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De totale subsidiemarge is 1,1 %, slechts 0,1 % hoger dan minimaal. Bovendien werd dit percentage van 1,1 slechts bereikt in de veronderstelling dat alle SND-subsidies de zalmproductie ten goede zijn gekomen, hetgeen, zoals in overweging 153 vermeld, hoogstwaarschijnlijk niet met de werkelijkheid overeenstemt.

    6. VOORTZETTING DAN WEL HERHALING VAN SUBSIDIËRING

    (150) Overeenkomstig artikel 18 van de basisantisubsidieverordening is de Commissie nagegaan of het vervallen van maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting dan wel herhaling van subsidiëring zal leiden. Volgens dit artikel moet worden beoordeeld hoe hoog de subsidiëring in een redelijk afzienbare tijd waarschijnlijk zal zijn, rekening houdend met de bevindingen voor het onderzoektijdvak.

    (151) De totale overheidssteun die de Noorse zalmkwekers hadden ontvangen bleek sinds het oorspronkelijk onderzoek sterk te zijn gedaald. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd een totale subsidiemarge van 3,8 % vastgesteld. Verscheidene regelingen waarvan bij het oorspronkelijk onderzoek was gebleken dat zij tot compenserende maatregelen aanleiding gaven, waren afgeschaft (zoals de hierboven genoemde FOS/Rødfisk-subsidies) of boden de zalmkwekers geen voordeel meer (subsidies voor vervoer en leningen/kredietgaranties van het SND). Bovendien heeft de Noorse overheid geen nieuwe regelingen ingevoerd die een voordeel inhielden voor de zalmkwekers.

    (152) Slechts voor twee van de regelingen waarvan bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat zij tot compenserende maatregelen aanleiding gaven werd bij dit herzieningsonderzoek vastgesteld dat op grond daarvan een voordeel was verkregen. In dit verband moeten evenwel de volgende twee opmerkingen worden gemaakt.

    (153) Ten eerste: de subsidies op grond van het stelsel van de gedifferentieerde socialezekerheidspremies (met een voordeel van 0,84 % voor de zalmkwekers), een algemene, niet specifiek voor zalmkwekers bestemde regionale regeling, zijn sinds het oorspronkelijke onderzoek iets minder geworden. Ten tweede: het bedrag aan SND-subsidies dat de zalmkwekers hebben ontvangen is gedaald van 0,48 % bij het oorspronkelijke onderzoek tot 0,26 % bij onderhavig onderzoek. Het is evenwel bijna zeker dat het vastgestelde bedrag aan SND-subsidies te hoog is, daar de Noorse overheid slechts cijfers kon verstrekken over subsidies aan ondernemingen die zich onder meer bezig houden met de productie of de verkoop van zalm. Bij gebrek aan meer nauwkeurige gegevens werden deze bedragen als basis voor dit onderzoek gebruikt, ongeacht het feit of de subsidies feitelijk voor de zalmproductie zijn gebruikt. Bij controles bij de zalmkwekers bleek evenwel dat de meeste subsidies waren gebruikt voor investeringen die geen verband hielden met zalm, bv. voor de opslag van andere vissoorten en voor verpakkingsafdelingen die ook voor andere vissoorten werden gebruikt. Het was niet mogelijk de investeringen voor andere vissoorten te kwantificeren. Het is in ieder geval duidelijk dat een aantal van de opgegeven subsidies waarschijnlijk geen rechtstreeks verband houdt met het betrokken product. Zelfs indien alle subsidies met het betrokken product verband hielden, is de subsidiemarge voor deze regeling ten hoogste 0,26 %. In aanmerking genomen dat de subsidies ten voordele van zalm in werkelijkheid lager waren, is de feitelijke subsidiemarge over het geheel genomen minimaal.

    (154) De subsidiemarge van de SND-regeling werd vastgesteld aan de hand van de in het onderzoektijdvak aan de zalmkwekers werkelijk betaalde bedragen. Het totaalbedrag aan subsidies voor zalmkwekers waarvoor de Noorse overheid in het onderzoektijdvak een betalingsverplichting was aangegaan, was evenwel beduidend lager dan het uitbetaalde bedrag dat tot de hierboven vermelde subsidiemarge van 0,26 % had geleid. Uitgaande van het totaalbedrag aan subsidies voor zalmkwekers waarvoor in het onderzoektijdvak een betalingsverplichting is aangegaan (in tegenstelling tot de bedragen die zijn uitbetaald), wordt een algemene subsidiemarge verkregen die minimaal is. Om deze reden en omdat er geen aanwijzingen zijn dat het subsidieniveau zal stijgen is het niet waarschijnlijk dat de subsidiëring zal worden voortgezet of zich weer opnieuw zal voordoen op een meer dan minimaal niveau. Bovendien bevestigen de officiële cijfers over betalingsverplichtingen en uitbetaalde bedragen aan zalmkwekers in 2002 dat het subsidieniveau minimaal is.

    (155) Als conclusie kan worden gesteld dat het niet waarschijnlijk is dat de subsidiëring zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen omdat het huidige subsidiëringsniveau bijna minimaal is en het waarschijnlijk is dat het subsidieniveau in de nabije toekomst nog lager zal zijn. De antisubsidieprocedure moet derhalve worden beëindigd.

    F. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (156) Overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisantidumpingverordening en artikel 22, lid 4, van de basisantisubsidieverordening moet bij een herzieningsonderzoek normalerwijze dezelfde werkwijze worden gevolgd als bij het oorspronkelijke onderzoek. Vanwege wijzigingen in de eigendomsstructuur van de zalmkwekerijen in de Gemeenschap in de afgelopen jaren en andere factoren, zijn de ondernemingen die in het kader van onderhavige onderzoeken als de bedrijfstak van de Gemeenschap worden beschouwd in de zin van artikel 4 van de basisantidumpingverordening en artikel 9 van de basisantisubsidieverordening niet altijd dezelfde ondernemingen die als bedrijfstak van de Gemeenschap werden beschouwd in het kader van het onderzoek betreffende zalm uit Noorwegen dat tot de instelling van de geldende maatregelen heeft geleid.

    (157) EG-producenten die banden hadden met exporteurs in Noorwegen, Chili en de Faeröer werden uitgesloten van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de basisantidumpingverordening en artikel 9, lid 2, van de basisantisubsidieverordening. Twee EG-producenten waren teleurgesteld over deze interpretatie. Zij merkten op dat zij weliswaar deel uitmaakten van een multinationale groep die zalmkwekerijen had in Noorwegen, Chili en andere derde landen, maar dat de moedermaatschappij van de groep een in Nederland gevestigde beursgenoteerde onderneming was. Zij dienden daarom als onderdeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap te worden beschouwd. Om grond van voornoemde bepalingen kon deze claim evenwel niet worden aanvaard.

    (158) Rekening houdend met het bovenstaande werd vastgesteld dat ondernemingen die geen banden hadden met exporteurs in de bij deze procedure betrokken landen goed waren voor een groot deel (meer dan 80 %) van de productie van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap en daarom de bedrijfstak van de Gemeenschap vormden in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisantidumpingverordening en artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisantisubsidieverordening.

    G. SCHADE

    1. INLEIDING

    (159) Gezien het grote aantal producenten van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap werd in het bericht van inleiding vermeld dat voor de beoordeling van de schade van een steekproef gebruik zou worden gemaakt. Bij het samenstellen van de steekproef van EG-producenten werd uitgegaan van de grootste representatieve omvang van de productie en de verkoop die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijze kon worden onderzocht, overeenkomstig artikel 17 van de basisantidumpingverordening en artikel 27 van de basisantisubsidieverordening. Alle EG-producenten van gekweekte Atlantische zalm werd derhalve in het bericht van inleiding verzocht bepaalde gegevens te verstrekken over hun activiteiten in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2001.

    (160) Aan de hand van de informatie die de Commissie werd verstrekt, werden de volgende 17 ondernemingen aanvankelijk voor de steekproef geselecteerd:

    - Gaelic Seafoods (Ireland) Ltd, Co. Galway, Ierland,

    - Johnson Seawell Ltd, Johnson Seafarms Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - Orkney Sea Farms Ltd. Glasgow, Verenigd Koninkrijk,

    - Muirachmhainní Teo, Co. Galway, Ierland,

    - Ardvar Salmon Ltd, Saffron Walden, Verenigd Koninkrijk,

    - Hoganess Salmon Ltd, Wester Sound Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - Cro Lax Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - Bressay Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - West Minch Salmon Ltd, Atlantic West Salmon Ltd, Sidinish Salmon Ltd, South Uist, Verenigd Koninkrijk,

    - Loch Duart Ltd, Edinburgh, Verenigd Koninkrijk,

    - Hoove Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - North Atlantic Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk,

    - Ayre Salmon Ltd, Shetland, Verenigd Koninkrijk.

    (161) Alle belanghebbenden bij de herzieningsprocedure betreffende de invoer uit Noorwegen werden in kennis gesteld van de samenstelling van de steekproef en konden hierover opmerkingen maken. Gaelic Seafoods (Ireland) Ltd had haar activiteiten op 21 maart 2002 gestaakt als gevolg van financiële moeilijkheden en heeft verder niet aan het herzieningsonderzoek deelgenomen. Johnson Seawell Ltd en Johnson Seafarms Ltd verleenden vervolgens geen medewerking meer en hebben evenmin verder deelgenomen aan de procedure. Vervolgens werd vastgesteld dat Muirachmhainní Teoranta een joint venture was aangegaan met een onderneming die banden had met exporteurs in Noorwegen en derhalve niet als een onderdeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap kon worden beschouwd. De hieronder besproken schade-indicatoren zijn derhalve vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde informatie die was verstrekt door de in overweging 160 vermelde overige ondernemingen.

    (162) Omdat de schadebeoordelingsperiode in het kader van de antidumpingprocedure betreffende Chili en de Faeröer dezelfde is die in het kader van de herzieningsprocedure betreffende Noorwegen heeft de Commissie de belanghebbenden in kennis gesteld van haar voornemen gebruik te maken van dezelfde steekproef van onafhankelijke EG-producenten, met inachtneming van de in de vorige overweging genoemde ontwikkelingen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hierover opmerkingen te maken. Overeenkomstig artikel 19, lid 6, van de basisantidumpingverordening en artikel 29, lid 6, van de basisantisubsidieverordeningen mag de op grond van een van deze verordeningen verkregen informatie uitsluitend worden gebruikt voor het doel waarvoor ze is gevraagd. De Commissie vroeg de in de steekproef opgenomen producenten die aan de herzieningsprocedure hadden meegewerkt dan ook schriftelijk om toestemming om voor de nieuwe procedure gebruik te mogen maken van de in het kader van de herzieningsprocedure verstrekte informatie. Alle betrokkenen hebben hiertoe toestemming gegeven zodat de steekproef voor het onderzoek betreffende Chili en de Faeröer dezelfde is als die voor de herzieningsprocedure.

    2. VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP

    (163) Grootschalige kwekerijen van Atlantische zalm in de Gemeenschap komen alleen in het Verenigd Koninkrijk (Schotland) en Ierland voor. Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap van gekweekte Atlantische zalm werd derhalve vastgesteld aan de hand van de productiecijfers van producenten in deze twee landen die werden verstrekt door de Fisheries Research Services van de Schotse Landsregering en de Irish Sea Fisheries Board en aan de hand van de in- en uitvoergegevens van Eurostat. Evenals bij het oorspronkelijke onderzoek met betrekking tot Noorwegen werden bepaalde correcties toegepast om het nettogewicht in de Eurostat-gegevens om te zetten in levend gewicht of "hele-visequivalenten" zoals gebruikelijk bij vergelijkingen in deze bedrijfstak. De invoercijfers voor verse, gekoelde en bevroren zalm, met uitzondering van filets, en voor verse, gekoelde en bevroren zalmfilets werden gedeeld door respectievelijk 0,90 en 0,65. De GN-codes 0302 12 00, 0304 10 13 en 0304 20 13 hebben overigens ook betrekking op producten die niet onder deze herzieningsprocedure vallen zoals Pacifische zalm en Donauzalm. Gezien de opgegeven oorsprong kan de invoer van die soorten echter als te verwaarlozen worden beschouwd.

    (164) Aan de hand van deze gegevens bedroeg het verbruik in de Gemeenschap van gekweekte Atlantische zalm in het onderzoektijdvak bijna 500000 ton. Dit cijfer was bijna 25 % hoger dan aan het begin van de beoordelingsperiode.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3. CUMULATIEVE BEOORDELING VAN DE GEVOLGEN VAN DE BETROKKEN INVOER

    (165) Cumulatie was in dit geval niet aan de orde omdat de invoer uit de Faeröer en Noorwegen niet met dumping had plaatsgevonden en het in het geval van Noorwegen niet waarschijnlijk was dat opnieuw dumping of subsidiëring zou plaatsvinden. De analyse hieronder heeft dan ook uitsluitend betrekking op de invoer uit Chili.

    4. OMVANG VAN DE INVOER EN MARKTAANDEEL

    (166) Na bewerking van de Eurostatgegevens over de omvang van de invoer uit Chili volgens de in overweging 163 beschreven methode, bleek de invoer te zijn gestegen van ongeveer 9000 ton in 1998 tot meer dan 26000 ton in het onderzoektijdvak. In dezelfde periode steeg het marktaandeel van het betrokken product uit Chili van 2,4 % in 1998 tot 5,4 % in het onderzoektijdvak.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5. PRIJZEN

    a) Prijsontwikkeling

    (167) Informatie over de prijzen van het betrokken product uit Chili was afkomstig van Eurostat, uitgaande van de omvang van de invoer en de in overweging 163 beschreven methode. Uit deze informatie bleek dat de gemiddelde prijs van het betrokken product uit Chili was gestegen van 3 EUR per kg in 1998 tot 3,75 EUR per kg in 2000, alvorens in het onderzoektijdvak te dalen tot 2,93 EUR per kg.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    b) Prijsonderbieding

    (168) Voor de berekening van de prijsonderbieding in het onderzoektijdvak werden de prijzen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten vergeleken met de prijzen van het betrokken product uit Chili. De prijzen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten waren de prijzen af fabriek (na bewerking) en in handelsstadia die vergelijkbaar waren met die van de betrokken invoer. Voor de in de steekproef opgenomen EG-producenten die hun vis "in het vat" verkopen (dat wil zeggen af kwekerij zonder enige bewerking) werd een correctie naar boven van 29 pence (47 cent) per kilo toegepast om rekening te houden met de kosten van bewerking en verpakking. Deze correctie geschiedde aan de hand van de kosten van andere in de steekproef opgenomen producenten voor deze activiteiten.

    (169) De invoer uit Chili bleek in het onderzoektijdvak vrijwel volledig uit ingevroren filets te bestaan. Omdat de in de steekproef opgenomen EG-producenten geen zalm in deze aanbiedingsvorm produceerden en verkochten, werd een correctie toegepast om rekening te houden met verschillen tussen deze aanbiedingsvorm en de verse filets die door de in de steekproef opgenomen EG-producenten werden geproduceerd en verkocht. Alle aanbiedingsvormen van filets maakten in het onderzoektijdvak overigens slechts 1 % uit van de omvang van de verkoop van de in de steekproef opgenomen EG-producenten.

    (170) Volgens de indiener van de klacht zou de prijs van verse zalm 10 % hoger moeten zijn dan die van ingevroren zalm. Uit informatie afkomstig van medewerkende exporteurs in Noorwegen en de Faeröer die zowel verse als ingevroren zalm in dezelfde aanbiedingsvorm verkopen bleek dat ingevroren zalm stelselmatig duurder was dan de equivalente aanbiedingsvorm van verse zalm. Aan de hand van cijfers die medewerkende exporteurs in Noorwegen en de Faeröer hebben verstrekt, werd derhalve een gewogen gemiddelde premie berekend voor ingevroren zalm die werd toegepast op de prijzen van zalm uit Chili, grens Gemeenschap, na inklaring. Uit deze vergelijking bleek dat de prijsonderbieding 20 % à 30 % bedroeg.

    6. ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    a) Inleiding

    Gebruik van steekproeven

    (171) Gezien de termijn die bij artikel 5, lid 9, en artikel 11, lid 5, van de basisantidumpingverordening voor het onderzoek is vastgesteld en het grote aantal producenten van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap werd gebruik gemaakt van een steekproef om de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te beoordelen. De hieronder weergegeven schade-indicatoren zijn dan ook vastgesteld aan de hand van een representatieve steekproef van EG-producenten zoals beschreven in overweging 160. Tevens werd informatie bijeengebracht over de verkoop in de Gemeenschap door medewerkende EG-producenten die geen deel uitmaakten van de steekproef om de totale omvang van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap te berekenen.

    (172) Een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, Loch Duart Ltd, is in 1999 met haar activiteiten begonnen toen zij bepaalde onderdelen van de zalmkwekerij van een andere onderneming overnam. Hoewel laatstgenoemde onderneming geen deel uitmaakt van de steekproef, is de Commissie van oordeel dat dit geen gevolgen van betekenis heeft voor de trends die voor de beoordelingsperiode zijn vastgesteld.

    b) Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (173) De in de steekproef opgenomen EG-producenten hebben hun productie in de beoordelingsperiode verhoogd van ongeveer 7000 ton in 1998 tot meer dan 15000 ton in het onderzoektijdvak. De cijfers voor productiecapaciteit die zijn gebruikt in het kader van het oorspronkelijke onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid, waren gebaseerd op milieuvergunningen die waren afgegeven door de Scottish Environment Protection Agency (SEPA). Het SEPA is een overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor milieubescherming in Schotland en die de zalmkweek in Schotland reglementeert door het verlenen van vergunningen voor het lozen van afval in getijdewater. In deze vergunningen worden doorgaans de grootte van de kooien en de biomassa (het gewicht van de levende vissen) per locatie vastgesteld. Omdat vis in een bepaalde kooi over een langere periode kan worden geoogst, is het mogelijk dat de totale productie van die kooi groter is dan de maximum biomassa zonder dat deze ooit wordt overschreden. Omdat er geen ander redelijk uitgangspunt was om de capaciteit van de in de steekproef opgenomen ondernemingen te berekenen en de omstandigheden in dit opzicht niet waren gewijzigd, werd opnieuw uitgegaan van de SEPA-vergunningen overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisantidumpingverordening, om in het kader van deze onderzoeken de capaciteit te berekenen. Het SEPA heeft echter medegedeeld voor bepaalde locaties het aantal tonnen niet exact te kunnen opgeven omdat deze cijfers op centraal niveau niet voorhanden waren of omdat de vergunning was uitgedrukt in aantal kooien en niet in visbiomassa. Met deze beperkingen moet rekening worden gehouden bij de analyse van de volgende informatie met betrekking tot de capaciteit en de Bezettingsgraad.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    c) Voorraden

    (174) Gekweekte Atlantische zalm is een bederflijk product dat, tenzij het ingevroren is, een houdbaarheidstermijn heeft van minder dan twee weken. Omdat de in de steekproef opgenomen EG-producenten geen voorraden aanleggen van verse zalm na de oogst en hun productie niet invriezen is het niveau van de voorraden in het kader van deze onderzoeken geen zinvolle schade-indicator.

    d) Omvang van de verkoop, marktaandeel en groei

    (175) In de beoordelingsperiode steeg de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap van ongeveer 10500 ton in 1998 tot meer dan 21000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in dezelfde periode geleidelijk van 2,7 % in 1998 tot 4,3 % in het onderzoektijdvak. Deze stijging verliep sneller dan de groei van het zichtbare verbruik in de Gemeenschap in dezelfde periode. De omvang van de verkoop in de Gemeenschap door de in de steekproef opgenomen EG-producenten steeg in de beoordelingsperiode van ongeveer 6000 ton in 1998 tot meer dan 15000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van de in de steekproef opgenomen EG-producenten steeg van 1,6 % in 1998 tot 3,1 % in het onderzoektijdvak.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    e) Verkoopprijzen en kosten

    (176) De gemiddelde verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen EG-producenten steeg van 3,31 EUR per kg in 1998 tot een piek van 3,93 EUR in 2000. In het onderzoektijdvak daalde de prijs sterk, namelijk tot 3,13 EUR per kilo. In dezelfde periode slaagden de in de steekproef opgenomen EG-producenten erin hun gemiddelde productiekosten met ongeveer 10 % te verlagen tot 3,11 EUR per kilo.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    f) Winstgevendheid

    (177) Nadat in 1997 maatregelen waren genomen, steeg de netto-opbrengst van de verkoop van de in de steekproef opgenomen EG-producenten in de Gemeenschap, vóór belasting, tot meer dan 10 % in 2000. Ondanks hun voortdurende inspanningen om efficiënter te werken, zagen de in de steekproef opgenomen EG-producenten hun winstgevendheid in het onderzoektijdvak over de gehele lijn aanzienlijk achteruitgaan als gevolg van de lage prijzen op de markt. Het lukte deze EG-producenten niet om in de beoordelingsperiode de winst van ten minste 15 % te boeken die bij het oorspronkelijke onderzoek als noodzakelijk was beschouwd. Deze winstmarge was bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld gezien de hoge risico's van deze bedrijfstak die zeer gevoelig is voor onzekere factoren zoals het weer, ziektes en ontsnappingen. Er kan niet worden uitgesloten dat de combinatie van deze factoren en de sanering en consolidatie van de bedrijfstak in de afgelopen jaren mede de oorzaak zijn geweest van de hieronder weergegeven sterke schommelingen in de winstgevenheid. Omdat evenwel niet op overtuigende wijze kon worden aangetoond dat de omstandigheden in de tussenliggende periode aanzienlijk zijn gewijzigd en rekening houdend met de opmerkingen van de producentenorganisaties in de Gemeenschap die achter dit percentage stonden, werd overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisantidumpingverordening opnieuw een winstmarge van 15 % aangehouden.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    g) Investeringen en rendement van de investeringen

    (178) Het niveau van de investeringen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten steeg in de beoordelingsperiode van 2,5 miljoen EUR in 1998 tot meer dan 4,5 miljoen EUR in het onderzoektijdvak. Afgezien van de vervanging van de bestaande activa en de aankoop van nieuw materieel in verband met de uitbreiding van de productie hadden de belangrijkste uitgaven betrekking op de aankoop van automatische visvoedervaartuigen. Met deze vaartuigen kan de zalm in de kooien op zee op geautomatiseerde basis worden gevoerd, zodat hiervoor minder personeel moet worden ingezet.

    (179) Het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten, na belasting, in procenten van de gemiddelde netto-boekwaarde aan het begin en het einde van het boekjaar van de activa die voor de zalmkweek werden gebruikt, was in 1998 negatief, omdat de producenten verlies hadden gemaakt. In de overige jaren was het rendement van de investeringen positief omdat de in de steekproef opgenomen EG-producenten winst hadden gemaakt.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    h) Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (180) De in de steekproef opgenomen EG-producenten noteerden in de beoordelingsperiode een nettokasinstroom voor hun bedrijfsactiviteiten. In procenten van de omzet liet de nettokasinstroom echter een sterke daling zien.

    (181) De in de steekproef opgenomen EG-producenten ondervonden moeilijkheden bij het aantrekken van kapitaal uit externe bronnen zoals banken en moesten in bepaalde gevallen voor extra middelen een beroep doen op de aandeelhouders. Gezien de risico's in deze bedrijfstak zijn traditionele geldschieters onwillig om meer middelen te verstrekken wanneer geen aanzienlijke zekerheden worden gesteld. Druk van de geldschieters, gekoppeld aan kasstroomproblemen op korte termijn betekenden dat de producenten niet altijd optimale oogstschema's konden aanhouden. Een meer uitgebreide kredietverlening door de voederproducenten begint een steeds grotere rol te spelen bij de bedrijfsfinanciering. In een aantal gevallen verstrekken voederleveranciers ook middelen voor de aankoop van visvoederboten. Deze regelingen brengen echter altijd extra kosten met zich.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    i) Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

    (182) Het aantal werknemers van de in de steekproef opgenomen EG-producenten steeg over de gehele beoordelingsperiode tot 175 in het onderzoektijdvak. Deze stijging moet worden gezien in het licht van een sterke stijging van de productie, zoals vermeld in overweging 173. Geschat wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel ongeveer 250 werknemers telt.

    (183) Omdat het aantal werknemers minder sterk steeg dan de productie, steeg de productiviteit van de in de steekproef opgenomen EG-producenten, uitgedrukt in het aantal tonnen dat jaarlijks per werknemer wordt geproduceerd, van ongeveer 70 ton in 1998 tot meer dan 85 ton in het onderzoektijdvak.

    (184) De arbeidskosten voor de in de steekproef opgenomen EG-producenten stegen in de beoordelingsperiode in absolute cijfers. Ook het gemiddelde loon per werknemer steeg in die periode.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    j) Omvang van dumping en herstel van dumping en subsidiëring in het verleden

    (185) Gezien de omvang van de invoer uit Chili en de prijzen waartegen het Chileense product wordt verkocht, kunnen de gevolgen van de dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

    (186) De economische situatie van de in de steekproef opgenomen EG-producenten liet een verbetering zien nadat antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen waren genomen ten aanzien van zalm uit Noorwegen. Deze producenten konden hun productie, verkoop en marktaandeel verhogen en in 1999 weer winst maken. Door de aanzienlijke verstoring van de EG-markt in het onderzoektijdvak daalde de opbrengst van veel producenten echter en ging de economische situatie van de in de steekproef opgenomen EG-producenten achteruit. De in de steekproef opgenomen EG-producenten konden zich niet volledig herstellen van de nadelige gevolgen van dumping en subsidiëring in het verleden en hun economische situatie blijft zwak.

    7. CONCLUSIE

    (187) Ondanks de aanhoudende inspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om zijn prestaties te verbeteren, zoals blijkt uit de investeringen in nieuwe voedertechnieken en de verbeterde productiviteit, slaagde deze bedrijfstak er in de beoordelingsperiode niet in de rentabiliteit te bereiken die voor deze bedrijfstak nodig wordt geacht. Hoewel vanaf 1999 opnieuw winst werd geboekt, konden geen reserves worden opgebouwd om het hoofd te bieden aan een langere periode van ongunstige prijsontwikkelingen, zoals in het onderzoektijdvak, toen grote hoeveelheden zalm uit Chili tegen dumpingprijzen op de EG-markt verschenen. Als gevolg van de verstoring van de EG-markt in de tweede helft van het onderzoektijdvak werd een aantal producenten van de markt verdreven. Eén van de ondernemingen die aanvankelijk was geselecteerd voor de steekproef, Gaelic Seafoods (Ireland) Ltd ging failliet en twee andere ondernemingen in de steekproef, Hoganess Salmon Ltd en Wester Sound Salmon Ltd, kwamen na het onderzoektijdvak in Noorse handen. Andere ondernemingen moesten als gevolg van hun financiële positie hun productieplannen voor de toekomst herzien zodat in het najaar van 2001 minder jonge zalm werd uitgezet.

    (188) De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de stijging van het verbruik in de beoordelingsperiode benutten om zijn productie, capaciteit en verkoop uit te breiden. Deze groei ging gepaard met een uitbreiding van de werkgelegenheid en een toename van de investeringen. Ondanks pogingen om zijn productiviteit te verbeteren slaagde de bedrijfstak van de Gemeenschap er niet in het hoofd te bieden aan de sterke druk op de prijzen in het onderzoektijdvak. De winstgevendheid daalde sterk evenals het rendement van de investeringen. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft derhalve aanmerkelijke schade geleden, die tot uiting is gekomen in een druk op de prijzen, een dalende winstgevendheid en onvoldoende rendement van de investeringen, in de zin van artikel 3, van de basisantidumpingverordening.

    H. OORZAAK VAN DE SCHADE

    1. INLEIDING

    (189) Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisantidumpingverordening werd onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping uit Chili schade heeft geleden die als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade had kunnen lijden, werden onderzocht om te voorkomen dat schade die eventueel door deze andere factoren is veroorzaakt ten onrechte wordt toegeschreven aan de invoer met dumping.

    2. GEVOLGEN VAN DE INVOER MET DUMPING

    (190) De omvang van de invoer met dumping uit Chili verdrievoudigde bijna in de beoordelingsperiode. Het marktaandeel van zalm uit Chili steeg in die periode van 2,4 % in 1998 tot 5,4 % in het onderzoektijdvak. De toename was vooral sterk in het onderzoektijdvak toen er meer dan een verdubbeling was ten opzichte van 2000. De prijzen van de met dumping ingevoerde zalm was meer dan 20 % lager dan de prijzen van de in de steekproef opgenomen EG-producenten.

    (191) In dezelfde periode moest de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen met gemiddeld 5 % verlagen. Hoewel de winst tot 2000 een positieve ontwikkeling liet zien, daalde deze in het onderzoektijdvak tot het punt waarop slechts de kosten werden gedekt, terwijl het rendement van de investeringen 2,1 % bedroeg. Er waren echter ook veel positieve ontwikkelingen: de bedrijfstak van de Gemeenschap kon zijn verkoop verdubbelen en zijn marktaandeel uitbreiden, investeren in capaciteitsuitbreiding en zijn productiekosten met 10 % terugschroeven.

    (192) Bij een meer toegespitst onderzoek van de ontwikkelingen in 2000 en het onderzoektijdvak komt een complexer en minder eenduidig beeld naar voren. Het marktaandeel van zalm uit Chili steeg van 2,6 % tot 5,4 % en de Chileense prijzen daalden van een vrij hoog niveau, met 27 procentpunten, tot iets onder het peil van 1998. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in deze periode echter van 3,5 % tot 4,3 %, terwijl zijn prijzen met 24 procentpunten daalden, zijn winstgevendheid van 10,2 % tot 0,6 % en het rendement van de investeringen van 51,4 % tot 2,1 %.

    (193) Het product van drie Chileense ondernemingen bleek niet met dumping te zijn ingevoerd. Wanneer het onderzoek naar het oorzakelijk verband zou worden beperkt tot de invoer met dumping, zou het beeld van de omvang van de verkoop, het marktaandeel en de prijzen van de zalm uit Chili, aan de hand van de gegevens van Eurostat en de steekproef zijn zoals hieronder weergegeven. Opgemerkt wordt dat het nettogewicht werd omgezet in hele-visequivalenten door gebruik te maken van een omrekeningsfactor 0,65 en de gemiddelde prijzen per kg zijn eveneens gebaseerd op hele-visequivalenten waarbij de situatie in het onderzoektijdvak werd geëxtrapoleerd voor eerdere jaren van de beoordelingsperiode.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (194) De omvang van de invoer verdubbelde in het onderzoektijdvak evenals het marktaandeel. De Chileense prijzen waren in de beoordelingsperiode lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De prijsonderbieding in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen ondernemingen die zich aan dumping hadden schuldig gemaakt bedroeg meer dan 30 %. De stijging van de invoer met dumping en de aanzienlijke prijsonderbieding in het onderzoektijdvak vielen samen met de daling van de gemiddelde verkoopprijzen en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Gezien echter enkele positieve ontwikkelingen in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals vermeld in overweging 191 en andere factoren, zoals de geringe concurrentie in de Gemeenschap tussen verse en bevroren zalm, kon niet met absolute zekerheid worden gesteld dat de invoer met dumping, op zich genomen, de oorzaak was van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    (195) Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek voerde een partij aan dat de Commissie geen goed begrip had van de interactie tussen verse en ingevroren zalm op de markt. Hoewel bij het onderzoek was gebleken dat uit Chili voornamelijk ingevroren zalm werd ingevoerd, terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts verse zalm verkocht, stelde deze partij dat veel verwerkende bedrijven geen onderscheid maakte tussen deze twee soorten zalm en eerder ingevroren zalm zouden kopen indien deze goedkoper was dan verse zalm. Dit zou blijken uit het feit dat zalm uit Chili een deel van het marktaandeel van Noorse en Schotse zalm had ingenomen en dat deze tendens werd voortgezet.

    (196) Bij het onderzoek bleek evenwel dat er in het onderzoektijdvak slechts een geringe concurrentie was tussen verse en ingevroren zalm. Alleen bepaalde verwerkende bedrijven maakten geen onderscheid tussen de twee soorten en konden zowel verse als ingevroren zalm gebruiken. In het algemeen bestond op de markt een duidelijke voorkeur voor verse zalm. Wat het argument betreft dat zalm uit Chili een deel van het marktaandeel van Noorse en Schotse zalm heeft ingenomen, wordt erkend dat Noorse zalm in het onderzoektijdvak enig marktaandeel heeft verloren. De productie van Schotse zalm bereikte in het onderzoektijdvak evenwel een piek. In dezelfde periode nam het marktaandeel van alle EG-producenten tezamen en van de bedrijfstak van de Gemeenschap afzonderlijk ook toe. Het was daarom duidelijk dat de partij zich vergiste wat de daling van het marktaandeel van de Schotse producenten betrof. Wat de toekomstige ontwikkeling van de invoer uit Chili en het marktaandeel van Chileense zalm betreft, wordt erop gewezen dat, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisantidumpingverordening, bij een antidumpingonderzoek normalerwijze geen rekening wordt gehouden met gebeurtenissen na het onderzoektijdvak. De argumenten van deze partij konden daarom niet worden aanvaard.

    3. GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

    a) Invoer uit andere derde landen

    (197) Noorwegen is marktleider op de EG-markt voor zalm. De omvang van de invoer uit Noorwegen steeg in de periode 1998-2000, alvorens in het onderzoektijdvak te dalen. Omdat de invoer in de periode 1998-2000 trager steeg dan het zichtbare verbruik in de Gemeenschap daalde het marktaandeel van Noorwegen van ongeveer 64 % in 1998 tot 60 % in 2000. Daar het verbruik in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak bleef stijgen en de invoer uit Noorwegen bleef dalen, ging het marktaandeel van Noorse zalm nog meer omlaag, tot ongeveer 53 %. Volgens de Eurostat-gegevens was de gemiddelde prijs van zalm uit Noorwegen in 1998 en 1999 stabiel op 3,18 EUR per kg, alvorens in 2000 te stijgen tot 3,71 EUR per kg. In het onderzoektijdvak daalde de gemiddelde prijs van Noorse zalm tot 3,16 EUR per kg, wat niet veel verschilde van het prijsniveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De prijzen van Noorse zalm onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet.

    (198) De omvang van de invoer uit de Faeröer steeg van 1998 op 1999 alvorens in 2000 te dalen. Vervolgens deed zich in het onderzoektijdvak een forse stijging voor tot meer dan 40000 ton. Op dat moment werd tevens het grootste marktaandeel in de beoordelingsperiode bereikt van iets meer dan 8 %. Volgens de Eurostat-gegevens steeg de gemiddelde prijs bij invoer uit de Faeröer van 3,21 EUR per kg in 1998 tot 3,84 EUR per kg in 2000. In het onderzoektijdvak daalde de gemiddelde prijs van zalm uit de Faeröer tot minder dan 3 EUR per kg. De invoer uit de Faeröer vond echter niet plaats met dumping. Er was echter wel sprake van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met zo'n 10 %. Het marktaandeel van zalm uit de Faeröer (8,3 %) is aanmerkelijk groter dan dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap (4,3 %) en van Chili (5,4 %).

    (199) Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek stelde een partij vragen bij de wijze waarop de Commissie de schade had beoordeeld die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden ten gevolge van de invoer van zalm uit Noorwegen en de Faeröer. Met name de prijsonderbiedingsberekening zou volgens deze partij niet correct zijn, daar de kosten van levering aan de eerste afnemer niet waren begrepen in de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze partij stelde voorts dat bij de schadebeoordeling te weinig waarde was gehecht aan de invoer uit de Faeröer, gezien het marktaandeel en de prijzen van zalm uit de Faeröer.

    (200) Het argument betreffende de berekening van de prijsonderbieding door zalm uit Noorwegen moest om twee redenen worden afgewezen. Ten eerste was de vergelijking gemaakt in hetzelfde handelsstadium en voor dezelfde aanbiedingsvormen. Dit betekende dat de prijzen van de EG-producenten die zalm "in het vat" verkochten (dat wil zeggen af kwekerij) met 0,47 EUR per kg waren verhoogd om rekening te houden met de kosten van logistiek, bewerking en verpakking voor levering aan de eerste afnemer. Ten tweede stemde deze werkwijze overeen met die welke in het oorspronkelijke onderzoek was gebruikt.

    (201) De prijsonderbieding door zalm uit de Faeröer werd op dezelfde wijze berekend als voor zalm uit Noorwegen, zoals hierboven beschreven. Er wordt aan herinnerd dat zalm uit de Faeröer niet met dumping bleek te zijn ingevoerd. De prijsonderbieding is dus niet het gevolg van dumping. De Commissie is zich ervan bewust dat de invoer uit de Faeröer ook van invloed kan zijn geweest op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Indien bij de schadebeoordeling een nog groter belang wordt toegeschreven aan de invoer uit de Faeröer, dan verzwakt dit slechts het oorzakelijk verband tussen de invoer uit Chili en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    (202) De invoer uit de overige derde landen (dat wil zeggen met uitzondering van Noorwegen, Chili en de Faeröer) steeg in de beoordelingsperiode van ongeveer 9000 ton in 1998 tot 15000 ton in het onderzoektijdvak. In dezelfde periode steeg hun marktaandeel van 2,3 % in 1998 tot 3,1 % in het onderzoektijdvak. Meer dan 85 % van deze zalm, per gewicht (op basis van hele-visequivalenten) bestond uit ingevroren filets (GN-code ex 0304 20 13 ) met als belangrijkste landen van oorsprong de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten van Amerika. De gemiddelde prijs van alle soorten van het betrokken product uit deze overige derde landen steeg van 2,36 EUR per kg in 1998 tot 2,57 EUR per kg in het onderzoektijdvak. De prijzen van die producten waren in de beoordelingsperiode altijd lager dan de prijzen van de producten van de in de steekproef opgenomen EG-producenten en van de producenten in Noorwegen, Chili en de Faeröer, doch dit kan ook het gevolg zijn van de aard en kwaliteit van het product. Bij onderhavig onderzoek werd niet aangetoond dat Atlantische zalm in de Volksrepubliek China wordt gekweekt. De zalm die wordt aangegeven onder de GN-codes waarop dit onderzoek betrekking heeft zou wellicht een andere zalmsoort kunnen zijn (Pacifische of Donau) of verwerkte Atlantische zalm die oorspronkelijk in een ander derde land werd gekweekt.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (203) Uit het bovenstaande blijkt dat zowel het betrokken product van de bedrijfstak van de Gemeenschap als uit Chili een ondergeschikte rol spelen op de EG-markt. Het kan niet worden uitgesloten dat de invoer uit de in overweging 202 genoemde landen mede de oorzaak is geweest van de prijsdaling en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    b) Veranderingen in het consumptiepatroon

    (204) Het verbruik van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap steeg in de beoordelingsperiode met 25 % tot bijna 500000 ton in het onderzoektijdvak. De bedrijfstak van de Gemeenschap profiteerde hiervan door zijn productie en verkoop te verhogen. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon zijn marktaandeel, met name in het onderzoektijdvak, ook vergroten omdat de invoer uit Noorwegen terugliep. De ontwikkeling van het verbruik kan derhalve niet mede de oorzaak zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    c) Aard van de markt voor zalm

    (205) Onderzocht werd tevens of andere factoren die van invloed waren op de EG-markt voor zalm mede de oorzaak kunnen zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    (206) Volgens de Viskwekerijenassociatie van de Faeröer waren er een aantal factoren die erop wezen dat er geen oorzakelijk verband was tussen de invoer van gekweekte Atlantische zalm uit de Faeröer en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap zou hebben geleden. De prijzen op korte termijn werden volgens hen beïnvloed door factoren zoals het weer, ziektes en het aanbod van jonge zalm, terwijl de prijzen op lange termijn afhingen van de productiekosten. Gezien de lengte van de productiecyclus voor gekweekte Atlantische zalm (2 à 3 jaar) zouden de prijzen over een vergelijkbare periode moeten worden onderzocht en niet over een periode van 6 maanden tot een jaar. Voorts zou volgens hen bij het onderzoek rekening moeten worden gehouden met andere soorten zalm zoals wilde zalm en gekweekte Pacifische zalm omdat het aanbod van deze soorten van invloed zou kunnen zijn op de prijs van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap.

    (207) Kortetermijnfactoren zoals ziektes kunnen gevolgen hebben voor het aanbod op de zalmmarkt. Het uitbreken van ziektes zoals besmettelijke zalmanemie (infectious salmon anaemie of ISA) in de Gemeenschap betekent dat vis uit de besmette gebieden moet worden verwijderd en dat gedurende een daaropvolgende periode van zes maanden in die gebieden geen zalm kan worden gekweekt. In 1998 werd bij een aantal kwekerijen in Schotland, Noorwegen en Canada, en recentelijk in de Faeröer, gevallen van ISA geconstateerd. Het verwijderen van de vis uit de besmette locaties betekent dat zij voor de geplande datum moeten worden geoogst zodat hun gewicht niet voldoet aan de eisen van bepaalde afnemers. Deze gedwongen oogst betekent tevens een vermindering van de totale biomassa vis die in latere perioden kan worden geoogst. Een klein aantal ondernemingen dat deel uitmaakt van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd in 1998 door het vermoedelijk uitbreken van ISA getroffen. Hierdoor zou in daaropvolgende jaren minder vis beschikbaar kunnen zijn geweest voor de oogst. Deze situatie vormt echter geen verklaring voor de verslechtering van de algehele situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak.

    (208) Het tweede punt dat deze partij naar voren bracht, namelijk dat het niet correct was de prijzen over een beperkte periode zoals het onderzoektijdvak te onderzoeken, werd niet aanvaardbaar geacht. De levenscyclus van de gekweekte Atlantische zalm is weliswaar 2 à 3 jaar, doch productcycli vormen geen excuus voor het dumpen van vis.

    (209) Het laatste argument van deze belanghebbende betreffende de invloed van andere zalmsoorten op de EG-markt voor gekweekte Atlantische zalm werd niet gestaafd met bewijsmateriaal. Volgens dit argument zouden gekweekte Pacifische zalm en wilde zalm producten van dezelfde soort zijn als en verwisselbaar zijn met gekweekte Atlantische zalm, hetgeen bij het onderzoek echter niet werd bevestigd. Gezien de hoeveelheid in de Gemeenschap verkochte gekweekte Atlantische zalm, wordt echter geoordeeld dat de hoeveelheden andere soorten zalm die in de Gemeenschap zijn verkocht niet van dien aard zijn dat deze aanzienlijke gevolgen hadden voor de prijs van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap.

    d) De structuur van de zalmkwekerijen in de Gemeenschap

    (210) De Viskwekerijassociatie van de Faeröer wees op mogelijke gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van de productiestijging in de beoordelingsperiode bij andere EG-producenten die geen deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het consolideringsproces van EG-producenten betekent volgens hen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, die nu qua omvang is gekrompen, te maken heeft gekregen met een sterkere concurrentie van grotere en meer talrijke EG-producenten die geen deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap zoals gedefinieerd overeenkomstig artikel 4 van de basisantidumpingverordening.

    (211) Bij de onderzoeken bleek dat de door de Viskwekerijassociatie van de Faeröer bedoelde categorie producenten in de beoordelingsperiode goed was voor het grootste deel van de Atlantische zalm die binnen de Gemeenschap werd gekweekt. Deze ondernemingen zijn over het algemeen groter dan de ondernemingen die in de huidige onderzoeken als de bedrijfstak van de Gemeenschap worden beschouwd en zijn meer verticaal geïntegreerd met bedrijven die jonge zalm vermeerderen (het zoetwaterstadium van de levenscyclus van zalm), het voeder produceren en het product verwerken. Tezamen bezitten zij een marktaandeel van ongeveer 25 %. Als onderdeel van grote multinationale groeperingen die vaak zijn genoteerd op de aandelenbeurzen hebben zij verder een betere toegang tot de kapitaalmarkten en financiële steun. Ook kunnen zij hun productie beter plannen om tegemoet te komen aan de specifieke eisen van belangrijke afnemers zoals supermarktketens, met oogstprogramma's van zeven dagen. Zij hebben vaak ook korte- tot middellange-termijn-contracten met belangrijke afnemers die doorgaans een zekere bescherming bieden tegen de sterke prijsschommelingen die zich voordoen op de niet-contractuele markt of de spotmarkt waarop andere bedrijven actief zijn.

    (212) Uit informatie van verwerkende bedrijven/rokerijen van het betrokken product in het kader van de herzieningsprocedure betreffende de invoer uit Noorwegen bleek bovendien dat bepaalde EG-producenten werden beïnvloed door de wijze waarop de verwerkende bedrijfstak werkt. Onderzocht werd tegen welke prijs de verwerkende ondernemingen het betrokken product in het onderzoektijdvak aankochten en tegen welke prijs zij de zalm na verwerking weer verkochten. Deze ondernemingen bleken in de Gemeenschap geproduceerde zalm in het onderzoektijdvak tegen prijzen te kopen die gelijk waren aan of zelfs lager waren dan de prijzen van zalm uit Noorwegen. Na verwerking/roken werd de zalm doorverkocht waarbij de prijzen van producten die waren gemaakt van in de Gemeenschap geproduceerde zalm aanzienlijk hoger waren dan die van producten die gemaakt waren van Noorse zalm. Producten gemaakt van in de Gemeenschap geproduceerde zalm bleken ongeveer 10 % duurder te zijn dan soortgelijke producten die waren gemaakt van Noorse zalm. Bepaalde verwerkende bedrijven/rokerijen lijken derhalve hogere prijzen voor hun producten te kunnen vragen, terwijl hun leveranciers hiervan niet altijd kunnen meeprofiteren. Een deel van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden kan derhalve worden toegeschreven aan de machtspositie van bepaalde grote afnemers.

    e) Conclusie

    (213) Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat niet met de nodige zekerheid kan worden gesteld dat er een oorzakelijk verband is tussen de invoer uit Chili en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    (214) De stijging van de invoer uit Chili en de prijsonderbieding door de Chileense zalm enerzijds en de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap wat betreft verkoopprijzen en financiële prestaties anderzijds, zijn onvoldoende om vast te stellen dat er een oorzakelijk verband is. Enkele andere factoren hadden een grotere invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap dan de invoer uit Chili. De invoer uit andere landen vond plaats tegen prijzen die, in het geval van Noorwegen, gelijk waren aan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap of in het geval van andere derde landen, lager waren. De prijzen van andere EG-producenten waren eveneens op dit niveau. Dat betekent dat niet alleen het betrokken product uit Chili, maar ook het betrokken product van andere EG-producenten en uit de Faeröer, die tezamen goed waren voor een marktaandeel van 30 %, tegen prijzen werden verkocht die duidelijk ontoereikend waren voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. In deze omstandigheden kan moeilijk worden beweerd dat de invoer uit Chili, op zich, aanmerkelijke gevolgen heeft gehad voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (215) Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek heeft een partij kritiek geuit op de wijze waarop de kwestie van het oorzakelijk verband is behandeld. Deze partij voerde aan dat invoer uit Chili, Noorwegen en de Faeröer cumulatief had moeten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisantidumpingverordening. Artikel 3, lid 4, bevat evenwel een aantal criteria waaraan moet zijn voldaan voordat de gevolgen van de invoer uit verschillende gebieden cumulatief kan worden beoordeeld. Daar bij dit onderzoek geen dumping was vastgesteld bij invoer uit Noorwegen en de Faeröer, was er geen rechtsgrond om de gevolgen van deze invoer cumulatief te beoordelen met de gevolgen van de invoer met dumping uit Chili. Deze claim moest dus worden afgewezen, omdat hij was gebaseerd op een onjuiste interpretatie van het betrokken artikel.

    (216) Omdat een oorzakelijk verband niet met absolute zekerheid kon worden uitgesloten, werd geoordeeld dat het aanbeveling verdiende na te gaan of de vaststelling van maatregelen ten aanzien van de invoer uit Chili in het belang van de Gemeenschap was, indien men ervan zou uitgaan dat er een oorzakelijk verband was, ondanks de hierboven uiteengezette argumenten die op het tegendeel wezen.

    I. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1. INLEIDING

    (217) Onderzocht werd of er, ondanks de conclusies inzake schadelijke dumping, dwingende redenen bestaan die tot de conclusie leiden dat het niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen tegen de invoer uit Chili. Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisantidumpingverordening werd dan ook, aan de hand van het voorgelegde bewijsmateriaal, onderzocht welke gevolgen het al dan niet nemen van maatregelen zou hebben voor alle betrokkenen.

    (218) Om het belang van de Gemeenschap te kunnen vaststellen werd alle bekende belanghebbenden en de bedrijven die zich binnen de in het bericht tot inleiding vermelde termijn hadden bekendgemaakt om informatie verzocht.

    (219) Afgezien van de antwoorden van de in de steekproef opgenomen EG-producenten werden tevens antwoorden ontvangen van de volgende ondernemingen:

    - twee andere EG-producenten van gekweekte Atlantische zalm - Marine Harvest (Scotland) Ltd en Marine Harvest Ireland,

    - vijf toeleveranciers van zalmkwekerijen in de Gemeenschap, waaronder vier voederproducenten - Trouw (UK) Ltd, Trouw Aquaculture Ltd, Ewos Ltd en Biomar Ltd, en een leverancier van jonge zalm - Landcatch Ltd, in het kader van de herzieningsprocedure betreffende Noorwegen,

    - twee importeurs/verwerkende bedrijven in het kader van de herzieningsprocedure betreffende Noorwegen die geen banden hebben met exporteurs in Noorwegen - Moulin de la Marche SA en Le Borvo SA - en twee onafhankelijke importeurs/verwerkende bedrijven in het kader van de procedure betreffende Chili en de Faeröer - Cogesal Miko en Royal Greenland Seafood A/S.

    (220) Daarnaast werden opmerkingen ontvangen van de volgende organisaties en instanties:

    - de Scottish Salmon Producers' Organisation,

    - de Shetland Salmon Farmers' Association,

    - de Irish Salmon Growers' Association,

    - BEUC - Europees Bureau van de Consumentenverenigingen,

    - AIPCE/CEP - de Federatie van Nationale Organisaties van Visimporteurs en -exporteurs

    - de Deense Associatie van Visverwerkende bedrijven en exporteurs,

    - het Franse Syndicat National de l'Industrie du Saumon Fumé,

    - Nutreco Aquaculture,

    - SA Direct Ocean.

    (221) Ook werd informatie ontvangen van een buiten de Gemeenschap gevestigde leverancier van voer, namelijk Havsbrun van de Faeröer. Deze informatie werd bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap buiten beschouwing gelaten.

    (222) De indiener van de klacht betreffende Chili en de Faeröer was van oordeel dat geen rekening moest worden gehouden met de opmerkingen van de Nutreco-groep en het Syndicat National de l'Industrie du Saumon Fumé. Volgens hem lagen de belangen van de Nutreco-groep hoofdzakelijk buiten de Gemeenschap, terwijl het Syndicat National de l'Industrie du Saumon Fumé ook een aantal ondernemingen telde die banden hadden met Noorse ondernemingen. De beoordeling van het belang van de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 21 van de basisantidumpingverordening, is echter gebaseerd op een beoordeling van de belangen van alle betrokkenen, waaronder de binnenlandse producenten, de verwerkende bedrijven en de consument. Daarom moest rekening worden gehouden met de opmerkingen van al deze belanghebbenden.

    2. BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (223) De voornaamste productiegebieden in de Gemeenschap zijn gelegen in Schotland en Ierland waar de omstandigheden zich goed lenen voor de zalmkwekerij. Sedert het oorspronkelijke onderzoek hebben zich belangrijke veranderingen voorgedaan in de structuur van de zalmkwekerij in de Gemeenschap: er heeft namelijk een ontwikkeling plaatsgevonden naar minder, maar grotere ondernemingen. Enkele kleinere producenten hebben hun activiteiten gestaakt of overgedaan aan andere bedrijven, vaak grote multinationale groepen met wereldwijde belangen in de zalmkwekerij. Veel van de ondernemingen die samen de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen hebben, gelet op de steeds sterkere concurrentie, maatregelen getroffen om hun prestaties te verhogen en de kosten te verlagen door regelingen te treffen voor de gezamenlijke inkoop van voer. Zo konden zij hun positie ten opzichte van toeleveranciers versterken. Tevens heeft een aantal ondernemingen die deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap overeenkomsten gesloten voor de gezamenlijke marketing en verkoop van hun producten, in de hoop hun producten op die manier op de markt te onderscheiden.

    (224) Uit de bij het herzieningsonderzoek ingewonnen informatie over Noorwegen (zie overweging 212) blijkt dat de zalmkwekers in de Gemeenschap niet ten volle konden profiteren van de hogere prijs die consumenten voor het eindproduct betaalden. Ook wordt eraan herinnerd dat de ingevroren zalm uit Chili slechts in geringe mate met de verse zalm van de bedrijfstak van de Gemeenschap concurreerde. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap bedroeg in het onderzoektijdvak minder dan 5 %, terwijl het betrokken product uit andere landen dan Chili (Noorwegen, de Faeröer enz.) een marktaandeel hadden van meer dan 60 %. Willen maatregelen ten aanzien van zalm uit Chili gunstige gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, dan moeten de prijzen van het betrokken product uit andere bronnen en van andere EG-producenten dan die welke deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap ook worden verhoogd. Gezien het relatief kleine marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in vergelijking met andere aanbieders op de EG-markt zouden maatregelen ten aanzien van Chili tot een netto-overdracht van middelen aan leveranciers in derde landen kunnen leiden die groter zou zijn dan de voordelen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het is echter zeer twijfelachtig of antidumpingmaatregelen ten aanzien van zalm uit Chili tot een prijsstijging van zalm uit alle bronnen zal leiden en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap hierbij baat zal hebben, gelet op het kleine marktaandeel van zalm uit Chili.

    3. BELANG VAN ANDERE EG-PRODUCENTEN

    (225) De twee overige EG-producenten die medewerking verleenden aan het onderzoek hadden in het onderzoektijdvak bijna 800 mensen in dienst die zich bezighielden met de zalmproductie en aanverwante activiteiten en hadden tezamen een omzet van meer dan 120 miljoen EUR. De economische situatie van deze ondernemingen ging in het onderzoektijdvak sterk achteruit als gevolg van de verstoring van de EG-markt. Zij wezen op het belang van de zalmkwekerij in tal van afgelegen en betrekkelijk achtergebleven gebieden van de Gemeenschap. Zij merkten op dat veel problemen op de markt het gevolg waren van een onevenwicht tussen vraag en aanbod. 2000 was volgens hen een goed jaar geweest, wat de prijzen betrof, door een combinatie van factoren, zoals ziektes in Schotland, die het aanbod hadden beperkt. Vervolgens had het overaanbod van tal van productielanden, waaronder Schotland, tot een scherpe daling van de prijzen geleid. Een evenwicht tussen vraag en aanbod zou nog het meest in het belang zijn van de EG-producenten van zalm en hun leveranciers. Dit zou kunnen worden verwezenlijkt door de vraag verder te stimuleren en het aanbod hierop af te stemmen en door de EG-producenten middelen ter beschikking te stellen om het concurrentienadeel en de verschillen in de regelgeving ten aanzien van andere productielanden aan te pakken.

    (226) Volgens Nutreco Aquaculture (de divisie van de Nutreco-groep waartoe beide Marine-Harvest-ondernemingen behoren) waren antidumpingmaatregelen niet de beste oplossing voor de problemen in de zalmkwekerijsector, en dat gold zowel voor de zalmkwekers in de Gemeenschap als voor de zalmkwekers in derde landen die zalm naar de Gemeenschap uitvoeren. Antidumpingmaatregelen zouden geen oplossing zijn voor het overaanbod van zalm en de prestaties en het concurrentievermogen van de EG-producenten ook niet verbeteren.

    4. BELANG VAN IMPORTEURS, VERWERKENDE BEDRIJVEN EN DE CONSUMENT

    (227) De twee importeurs die medewerking verleenden aan het onderzoek ten aanzien van Chili en de Faeröer hebben geen opmerkingen gemaakt over het belang van de Gemeenschap, omdat de verkoop van gekweekte Atlantische zalm een onbetekend deel van hun totale omzet uitmaakte.

    (228) Opmerkingen werden ontvangen namens SA Direct Ocean. Deze onderneming gebruikt ingevroren zalm uit Chili voor haar productie van kant-en-klaarmaaltijden die gericht zijn op consumenten in het segment lage en modale inkomens. Deze producten concurreerden volgens haar niet met verse zalm uit Schotland. Maatregelen ten aanzien van Chili zouden niet in het belang zijn van de Gemeenschap omdat de Schotse zalmkwekers geen ingevroren zalm konden leveren. Bovendien zouden duizenden banen in de voedselverwerkende industrie in gevaar komen indien maatregelen werden genomen ten aanzien van gekweekte Atlantische zalm uit Chili.

    (229) De Federatie van Nationale Organisaties van Visimporteurs en -exporteurs (AIPCE/CEP) was gekant tegen iedere regeling die van invloed was op vraag en aanbod, indien die tot een verhoging van de prijzen en een beperking van het aanbod zou leiden. Wanneer de prijzen sterker zouden stijgen dan het natuurlijke prijspeil van de markt, zou dit volgens hen zowel voor de EG-producenten als de consument nadelig zijn in termen van concurrentie. De Federatie verstrekte gegevens waaruit bleek dat haar leden meer dan 60000 ton zalm per jaar verwerkten en bijna 50000 ton gerookte zalm produceerden. Het aantal werknemers dat rechtstreeks werkzaam is in deze sector wordt geschat op meer dan 10000.

    (230) De Deense Vereniging van Visverwerkende Bedrijven en Exporteurs maakte bezwaar tegen elke vorm van marktregulering die de prijzen en de normale concurrentieregels verstoort. De bestaande maatregelen hadden volgens deze organisatie de markt voor zalm in de Gemeenschap verstoord en ertoe geleid dat in Noorwegen buitensporige winsten waren gemaakt. Deze hoge winsten waren aanleiding geweest om meer te investeren in de zalmkwekerij waardoor het evenwicht tussen vraag en aanbod over de gehele wereld was ontregeld. De organisatie benadrukte het belang van de verwerkende industrie in de Gemeenschap, zowel wat betreft de werkgelegenheid als de toegevoegde waarde.

    (231) Het Syndicat National de l'Industrie du Saumon Fumé vertegenwoordigt vijftien ondernemingen in Frankrijk die betrokken zijn bij de productie van gerookte zalm. Bij deze ondernemingen, die 2800 werknemers tellen, werd in het onderzoektijdvak ongeveer 36000 ton verse zalm verwerkt. De antidumpingwetgeving was volgens deze organisatie niet het juiste instrument om de handel in landbouwproducten te reguleren die aan sterke prijsschommelingen onderhevig waren en waren de zalmkwekerijen voor hun groei afhankelijk van de ontwikkelingen op de wereldmarkt.

    (232) De Europese Organisatie van Consumentenverenigen (BEUC) merkte op dat de EG-markt voor zalm zich sterk had uitgebreid, hetgeen volgens deze organisatie grotendeels het gevolg was van de toegenomen concurrentie door producenten in Noorwegen en meer recent Chili en de Faeröer. Deze concurrentie had volgens hen tot een prijsdaling geleid, waardoor de consumptie van zalm door de Europese consument had kunnen stijgen. Dit viel toe te juichen omdat zalm als gezond bekend staat. Tevens werd aangevoerd dat de economische belangen van importeurs, verwerkende ondernemingen en kleinhandelaren van zalm in de Gemeenschap veel zwaarder doorwogen dan de eventuele voordelen op korte termijn van maatregelen ten behoeve van een relatief klein aantal onafhankelijke zalmproducenten in de Gemeenschap. De BEUC was dan ook gekant tegen maatregelen ten aanzien van de invoer van gekweekte Atlantische zalm in de Gemeenschap.

    (233) In het licht van de opmerkingen van de drie vertegenwoordigende organisaties werd tevens onderzocht of antidumpingmaatregelen voor bepaalde verwerkende bedrijven aanleiding zouden kunnen zijn om hun productiefaciliteiten naar landen buiten de Gemeenschap te verplaatsen. Het conventionele douanerecht van de Gemeenschap op verse en bevroren Atlantische zalm bedroeg in het onderzoektijdvak en in 2002 2 %, terwijl het conventionele douanerecht op gerookte zalm normalerwijze 13 % bedraagt. Volgens de Eurostat-gegevens over de beoordelingsperiode (zie tabel hieronder) was bijna de helft van de invoer die in het onderzoektijdvak aangegeven onder de GN-code 0305 41 00 (Pacifische, Atlantische en Donauzalm, gerookt, met inbegrip van filets) van oorsprong uit Polen, terwijl Noorwegen en de Faeröer daarna de meest belangrijke landen van oorsprong waren. De invoer uit andere landen was te verwaarlozen. Op het eerste oog zou uit deze gegevens kunnen worden afgeleid dat de maatregelen die momenteel van toepassing zijn op Noorwegen nauwelijks van invloed zijn op de handelsstroom van gerookte zalm. De maatregelen ten aanzien van Noorwegen werden echter in 1997 ingesteld. Er moet dan ook rekening worden gehouden met de invoer van gerookte zalm in dat jaar en in 1996 om een beter beeld van de situatie te verkrijgen. Uit deze cijfers blijkt dat de invoer uit Polen toen veel lager was, namelijk 302 ton in 1996 en 229 ton in 1997. De cijfers voor de invoer uit Noorwegen voor dezelfde jaren waren respectievelijk 771 en 900 ton en voor de Faeröer respectievelijk 566 en 493 ton. Het is dan ook duidelijk dat de maatregelen ten aanzien van Noorwegen tot een aanzienlijke stijging van de invoer van gerookte zalm uit Polen hebben geleid die in de plaats kan zijn gekomen van gerookte zalm uit Denemarken omdat de hoeveelheid die van Denemarken naar de rest van de Gemeenschap werd uitgevoerd daalde van ongeveer 15500 ton in 1997 tot 13500 ton in 1998.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (234) Voorts wordt opgemerkt dat de Europese Unie en haar lidstaten onlangs een vrijhandelsovereenkomst met Chili hebben gesloten. Volgens deze overeenkomst zal het conventionele douanerecht van 2 % op het betrokken product worden afgeschaft op de datum waarop de overeenkomst van kracht wordt. Verder bepaalt de overeenkomst, wat de handel in uit zalm verkregen producten zoals gerookte zalm betreft, dat het bestaande recht geleidelijk zal worden opgeheven over een periode van 10 jaar en dat tegelijkertijd een systeem van geaggregeerde contingenten van 40 ton zal worden gehanteerd voor producten van post 0305 41 00 (gerookt) en post 0305 30 30 (gezouten of gepekeld). Gezien de hoeveelheden waar het bij deze contingenten om gaat, de toekomstige toetreding van Polen tot de Europese Unie en het voorstel om de maatregelen ten aanzien van Noorwegen niet voort te zetten, is de Commissie van oordeel dat maatregelen ten aanzien van Chili er niet toe zullen leiden dat zalmverwerkende bedrijven hun activiteiten naar derde landen zullen verplaatsen.

    (235) Bij het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de maatregelen voor de consument werd gebruik gemaakt van de gegevens van de Noorse Federatie voor Visproducten over de kleinhandelsprijzen van Atlantische zalmfilet in 150 supermarkten in Frankrijk. Volgens deze gegevens vertoonden de gemiddelde prijzen slechts lichte schommelingen, zoals blijkt uit onderstaande tabel. De EG-consument heeft derhalve niet kunnen profiteren van de verlaging van de productiekosten van de producenten. Dit werd bevestigd door de Salmon Producers Group van de EG die tevens aanvoerde dat de zalmovereenkomst en de bestaande maatregelen geen duidelijke gevolgen hebben gehad voor de consumentenprijzen en dat het vooral de klein- en de groothandel was die van de dalende prijzen van de producenten hadden geprofiteerd. Volgens deze groep zou de consument van gekweekte Atlantische zalm in zekere mate beschermd zijn tegen grote prijsschommelingen op de markt. Het is dan ook niet duidelijk welke gevolgen maatregelen ten aanzien van Chili voor de consument zullen hebben, omdat dit deels afhankelijk is van het prijsbeleid van kleinhandelaren die niet aan het onderzoek medewerkten.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (236) Het belang van de zalmverwerkende sector wat betreft werkgelegenheid en toegevoegde waarde wordt erkend, doch op grond van de beschikbare gegevens wordt niet geoordeeld dat maatregelen ertoe zullen leiden dat de verwerkende bedrijven naar locaties buiten de Gemeenschap worden verplaatst. Importeurs/verwerkende bedrijven zullen evenwel nadeel ondervinden van de maatregelen, omdat zij aanvullende rechten zullen moeten betalen bij de invoer van zalm uit Chili.

    5. BELANGEN VAN DE TOELEVERANCIERS

    (237) De vijf medewerkende toeleveranciers hebben zich aangemeld in het kader van de herzieningsprocedure betreffende Noorwegen en hebben daarom geen uitgebreid commentaar geleverd over de mogelijke gevolgen voor hun activiteiten van maatregelen ten aanzien van Chili. Twee toeleveranciers merkten evenwel op dat het nemen van antidumpingmaatregelen of compenserende maatregelen niet de meest passende manier was om de problemen van de zalmproducenten in de Gemeenschap op te lossen.

    6. CONCLUSIE

    (238) Dankzij de thans geldende maatregelen ten aanzien van de invoer uit Noorwegen slaagden de in de steekproef opgenomen EG-producenten er aanvankelijk in hun economische situatie te verbeteren wat betreft omvang van de productie, omvang van de verkoop, winstgevendheid en marktaandeel. Omdat het evenwel niet waarschijnlijk is, wat zalm uit Noorwegen betreft, dat dumping en subsidiëring zullen worden voortgezet of zich opnieuw zullen voordoen, kunnen de maatregelen ten aanzien van zalm uit Noorwegen niet worden gehandhaafd. Maatregelen ten aanzien van de invoer uit Chili, in de veronderstelling dat de invoer uit Chili schade veroorzaakt, zullen zeer waarschijnlijk niet doelmatig zijn, gezien de geringe prijsconcurrentie tussen verse en ingevroren zalm en (zie overweging 212) omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk weinig baat zal hebben bij een eventuele prijsstijging. Zelfs indien maatregelen ten aanzien van de invoer uit Chili tot een prijsstijging van verse zalm op de EG-markt leidt, die verondersteld wordt in het voordeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn, dan zouden er toch nog grotere voordelen zijn voor producenten/exporteurs in landen die niet aan maatregelen zijn onderworpen dan voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en sommige andere belanghebbenden. Tevens zou een dergelijke prijsstijging in het nadeel zijn van importeurs, verwerkende bedrijven en de consument.

    (239) Na de bekendmaking van de resultaten van het onderzoek heeft een partij de wijze bekritiseerd waarop de Commissie het belang van de Gemeenschap had beoordeeld. Volgens deze partij was niet voldoende rekening gehouden met het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap niet groot was, was dit volgens deze partij geen reden om geen beschermingsmaatregelen te nemen. Deze werkwijze was in strijd met die in vergelijkbare omstandigheden in het verleden, met name ten tijde van het nemen van de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van Noorwegen.

    (240) Dezelfde partij voerde aan dat de beoordeling van het standpunt van andere belanghebbenden niet juist was. Zij merkte met name op dat het standpunt van EG-producenten die wel aan de onderzoeken meewerkten, maar namens welke de klacht niet was ingediend, niet als representatief kon worden beschouwd voor het standpunt van de andere EG-producenten, waarvan vele zich niet bij de Commissie hadden aangemeld. Volgens deze partij hadden in de Gemeenschap gevestigde zalmkwekerijen die in Noorse handen waren de instructie gekregen geen medewerking te verlenen aan het onderzoek van de Commissie en zouden 8000 arbeidsplaatsen in de nabije toekomst kunnen verdwijnen indien niet met spoed maatregelen werden genomen. Deze partij stelde voorts dat de situatie op de EG-markt waarschijnlijk nog zou verslechteren, daar de Verenigde Staten handelsbeschermingsmaatregelen hadden genomen, waardoor Chili de export van zalm van de Verenigde Staten naar de Gemeenschap zou verleggen.

    (241) Opgemerkt wordt dat het belang van de Gemeenschap beoordeeld werd op grond van alle verstrekte informatie. Het standpunt van alle belanghebbenden werd onderzocht, met inbegrip van die welke ervaring hadden met de bestaande maatregelen ten aanzien van Noorwegen. Ontkend wordt dat de situatie in onderhavig geval vergelijkbaar is met de situatie ten tijde van het vorige onderzoek betreffende Noorwegen. Toen was het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap meer dan 25 % en dat van de Noorse zalmkwekers meer dan 65 %. De maatregelen die op dat tijdstip werden genomen hadden betrekking op het grootste deel van de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap en beschermden een bedrijfstak van de Gemeenschap die een groot marktaandeel had. In onderhavig geval is de beoordeling van het belang van de Gemeenschap beperkt tot de gevolgen van maatregelen ten aanzien van invoer met dumping uit Chili. Deze invoer was in het onderzoektijdvak goed voor een marktaandeel van 5 % en voor minder dan 7 % van de totale invoer van het betrokken product. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is ondertussen veel kleiner geworden, namelijk minder dan 5 %, terwijl het proces van sanering en consolidering van de markt werd voortgezet.

    (242) Wat de andere opmerkingen van deze partij over het belang van de Gemeenschap betreft: er werd duidelijk vermeld dat de ondernemingen van de Nutreco-groep, naast de bedrijfstak van de Gemeenschap, de enige andere producenten waren die aan de onderzoeken hebben meegewerkt. Hoewel het niet de bedoeling was het standpunt van Nutreco als representatief weer te geven voor het standpunt van alle andere zalmproducenten in de Gemeenschap, wordt opgemerkt dat deze groep een van de grootste zalmproducenten in de Gemeenschap is. Daar bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap rekening moet worden gehouden met de verschillende belangen in hun geheel, moest daarom ook de nodige aandacht worden besteed aan het standpunt van Nutreco.

    (243) Erkend wordt dat de zalmkwekerijen werkgelegenheid verschaffen in afgelegen gebieden van de Gemeenschap waar andere werkgelegenheid dikwijls schaars is. Het cijfer van 8000 arbeidsplaatsen, waarvoor geen bewijsmateriaal werd verstrekt, lijkt evenwel overdreven. Uit cijfers van de Schotse Landsregering blijkt dat in 2001 1257 personen zich rechtstreeks met de zalmproductie bezig hielden (hetzij voltijds hetzij deeltijds). Gezien de veel lagere productiecijfers voor Ierland wordt verondersteld dat het aantal personen dat zich daar rechtstreeks met de zalmproductie bezighoudt, veel lager is. Er wordt op gewezen dat het antidumpinginstrument op de eerste plaats ten doel heeft oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. Bij het onderzoek van het algemene belang van de Gemeenschap wordt op de eerste plaats nagegaan of er dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen, ondanks het feit dat schadeveroorzakende dumping is aangetoond. In verband hiermee moeten alle betrokken economische belangen worden beoordeeld.

    (244) Wat het laatste punt van deze partij betreft dat verband houdt met de handelsbeschermingsmaatregelen van de Verenigde Staten en de mogelijke gevolgen daarvan voor de EG-markt voor zalm, wordt opgemerkt dat de Amerikaanse autoriteiten deze maatregelen reeds in 1998 hebben genomen en niet in 2001 zoals deze partij vermeldde. De maatregelen gelden overigens uitsluitend voor verse zalm, hetgeen betekent dat zij geen invloed hebben op de uitvoer van ingevroren zalm (en nagenoeg alle zalm die uit Chili wordt uitgevoerd is ingevroren) uit Chili naar de Gemeenschap. Daarnaast hebben de Verenigde Staten de rechten voor de meeste Chileense exporteurs verlaagd in het kader van een procedure van de herziening van de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen. Daarom wordt geoordeeld dat de handelsbeschermingsmaatregelen van de Verenigde Staten voor de Gemeenschap geen voldoende rechtvaardiging vormen om maatregelen te nemen ten aanzien van de invoer van zalm uit Chili. Gezien het bovenstaande werd deze claim en de andere claims van bedoelde partij, als uiteengezet in de overwegingen 239 en 240 afgewezen.

    (245) Op basis van alle voorgelegde informatie wordt geconcludeerd dat het niet in het belang van de Gemeenschap is maatregelen te nemen.

    J. BEËINDIGING VAN DE PROCEDURES

    (246) Gezien het bovenstaande is de conclusie dat de procedures betreffende de invoer van het betrokken product uit Noorwegen moeten worden beëindigd en dat de antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen die aanvankelijk bij Verordening (EG) nr. 1890/97 en Verordening (EG) nr. 1891/97 werden vastgesteld, kunnen vervallen.

    (247) Tevens wordt op grond van het bovenstaande geconcludeerd dat de antidumpingprocedure betreffende de invoer van het betrokken product uit Chili en de Faeröer moet worden beëindigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De antidumping- en antisubsidieprocedure betreffende de invoer van gekweekte Atlantische zalm, ingedeeld onder de GN-codes ex 0302 12 00, ex 0303 22 00, ex 0304 10 13 en ex 0304 20 13, van oorsprong uit Noorwegen, worden hierbij beëindigd.

    Artikel 2

    De antidumpingprocedure betreffende de invoer van gekweekte Atlantische zalm, ingedeeld onder de GN-codes ex 0302 12 00, ex 0303 22 00, ex 0304 10 13 en ex 0304 20 13, van oorsprong uit Chili en de Faeröer, wordt hierbij beëindigd.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 26 mei 2003.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    G. Drys

    (1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1972/2002 (PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1).

    (2) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1973/2002 (PB L 305 van 7.11.2002, blz. 4).

    (3) PB L 267 van 30.9.1997, blz. 1.

    (4) PB L 267 van 30.9.1997, blz. 19.

    (5) PB L 267 van 30.9.1997, blz. 81. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2003/119/EG (PB L 47 van 21.2.2003, blz. 4).

    (6) PB C 400 van 22.12.1998, blz. 4.

    (7) PB L 101 van 16.4.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 321/2003 (PB L 47 van 21.2.2003, blz. 3).

    (8) PB C 53 van 28.2.2002, blz. 10.

    (9) PB C 172 van 18.7.2002, blz. 11.

    Top