EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003D0229

2003/229/EG: Beschikking van de Commissie van 30 oktober 2002 betreffende de door Duitsland toegekende verlenging van de investeringspremie van 8 % voor investeringen in de nieuwe Duitse deelstaten bij de belastingwet 1996 ten gunste van Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie GmbH (Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 4037) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 91 van 8.4.2003, p. 42–46 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2003/229/oj

32003D0229

2003/229/EG: Beschikking van de Commissie van 30 oktober 2002 betreffende de door Duitsland toegekende verlenging van de investeringspremie van 8 % voor investeringen in de nieuwe Duitse deelstaten bij de belastingwet 1996 ten gunste van Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie GmbH (Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 4037) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 091 van 08/04/2003 blz. 0042 - 0046


Beschikking van de Commissie

van 30 oktober 2002

betreffende de door Duitsland toegekende verlenging van de investeringspremie van 8 % voor investeringen in de nieuwe Duitse deelstaten bij de belastingwet 1996 ten gunste van Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie GmbH

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 4037)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2003/229/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de bovengenoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

1. ACHTERGROND EN PROCEDURE

(1) Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie GmbH (hierna "MIDER" genoemd) is een dochteronderneming van de Franse naamloze vennootschap Elf Aquitaine SA (hierna "ELF" genoemd). Zij werd op 23 juli 1992 opgericht met het oog op de bouw van een nieuwe raffinaderij in Leuna, Saksen-Anhalt (hierna "project Leuna 2000" genoemd).

(2) Bij beschikking van 11 november 1992(1) heeft de Commissie goedkeuring verleend aan een investeringspremie van 8 % voor investeringen in de voormalige DDR in overeenstemming met de investeringspremiewet 1993 (Investitionszulagengesetz 1993 - hierna "InvZulG" genoemd). In paragraaf 3, lid 3, van het InvZulG was bepaald dat de belanghebbende, om voor de investeringspremie van 8 % in aanmerking te komen, tussen 31 december 1992 en 1 juli 1994 met de uitvoering van zijn investeringsproject moest zijn begonnen en dit project vóór 1 januari 1997 moest hebben afgesloten. Ingeval het project niet binnen die termijn geheel was uitgevoerd, moest belanghebbende de bedragen terugbetalen die hij uit hoofde van de investeringspremie reeds had ontvangen.

(3) Bij beschikking van 30 juni 1993(2) heeft de Commissie een pakket steunmaatregelen voor de bouw van een raffinaderij in het kader van het project Leuna 2000, waaronder de investeringspremie van 8 % ten bedrage van 184,1 miljoen EUR (360 miljoen DEM), op grond van artikel 92, lid 3, van het EG-Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaard. De belangrijkste elementen van deze beschikking waren de volgende: "Met uitzondering van de extra investeringssteun van 400 miljoen DEM komen alle toegekende steunmaatregelen overeen met de bestaande steunprogramma's, waaraan de Commissie toestemming heeft verleend (Investitionszulagengesetz: C 59/91, NN 150/91 en N 561/92; Fördergebietsgesetz: C 63/91, N 153/91; Gemeinschaftsaufgabe Verbesserung der regionalen Wirtschaftsstruktur: N 292/92 en NN 83/92). [...]". "Gezien de toestand en de vooruitzichten van de raffinage-industrie in de Gemeenschap, de groeiende vraag naar brandstoffen en distillaten in de nieuwe deelstaten, de positieve uitwerking welke de raffinaderij op de ontwikkeling van de regio Halle zal hebben, en het feit dat de beoogde steunmaatregelen, welke overeenkomstig bestaande steunprogramma's worden toegekend, samen met de extra investeringssteun van 400 miljoen DEM niet uitkomen boven het cumulatiemaximum van 35 % voor nieuwe investeringen in de nieuwe deelstaten, kan het steunproject overeenkomstig artikel 92, lid 3, van het EG-Verdrag worden aangemerkt als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt [...]." Bij beschikking van 25 oktober 1994 heeft de Commissie toestemming gegeven voor de toekenning van extra steun aan het project Leuna 2000(3).

(4) Paragraaf 3, lid 3, van het InvZulG werd gewijzigd bij paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996. Krachtens deze bepaling moest de belanghebbende voortaan, om voor de investeringspremie van 8 % in aanmerking te komen, de uitvoering van zijn investeringsproject vóór 1 januari 1999 hebben voltooid. Hierdoor werd de uitvoeringstermijn voor de voor steun in aanmerking komende investeringen met twee jaar verlengd, zonder dat evenwel de termijn waarin met de uitvoering moest zijn begonnen werd veranderd. De belastingwet 1996 trad op 1 januari 1996 in werking.

(5) Bij brief van 19 december 1995 heeft de Duitse regering deze wijziging te laat ter kennis van de Commissie gebracht.

(6) Bij beschikking van 3 juli 1996, welke op 31 juli 1996 ter kennis van de Duitse regering werd gebracht, heeft de Commissie ten aanzien van paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid(4). Zij verzocht de Bondsrepubliek Duitsland alsmede de andere lidstaten en alle belanghebbenden hun opmerkingen kenbaar te maken. De Duitse regering en ELF maakten opmerkingen bij brieven van 9 september, respectievelijk 29 oktober 1996. De Franse regering maakte op 30 oktober 1996 opmerkingen, onder verwijzingen naar de argumenten van ELF.

(7) Tussen december 1996 en juli 1997 zijn de Duitse autoriteiten en de diensten van de Commissie verschillende keren bijeengekomen om de zaak te bespreken.

(8) Op 16 oktober 1997 heeft de Commissie de procedure afgesloten met een negatieve eindbeschikking(5). Daarin stelde zij zich op het standpunt dat de verlenging - ingevolge paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 - van de uitvoeringstermijn om voor de investeringspremie van 8 % in aanmerking te komen, nieuwe bijkomende staatssteun vormt voor ondernemingen die in de nieuwe deelstaten investeringen doen. Voorts stelde de Commissie vast dat die steun geen nieuwe investeringen bevorderde en derhalve moest worden beschouwd als bedrijfssteun waardoor het eigen vermogen van de betrokken ondernemingen wordt vergroot. Zij sloot toepassing van de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag uit, met name omdat deze bedrijfssteun niet uitsluitend aan de economie van de nieuwe deelstaten ten goede zou komen.

(9) Het dictum van deze beschikking luidt:

"Artikel 1

Bij paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996, die paragraaf 3 van de investeringspremiewet 1993 aldus wijzigt dat de investeringspremie van 8 % voortaan wordt toegekend voor investeringen waarmee na 31 december 1992 en vóór 1 juli 1994 is begonnen en die vóór 1 januari 1999 (in plaats van vóór 1 januari 1997) worden afgesloten, wordt nieuwe bijkomende staatssteun ingevoerd ten gunste van ondernemingen die in de nieuwe deelstaten investeringen hebben verricht. Deze steun is onwettig, omdat hij in strijd met artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag in werking is getreden. De steun is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, omdat hij niet bijdraagt tot de bereiking van één van de doelstellingen van artikel 92, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag.

Artikel 2

Paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 moet worden ingetrokken. Duitsland dient alle krachtens deze bepaling verleende steun terug te vorderen. Het steunbedrag moet worden terugbetaald volgens de procedures en de bepalingen van het Duitse recht, met rente vanaf de datum waarop de steun is verleend, tegen het referentiepercentage dat geldt voor de beoordeling van regionale steunmaatregelen.

Artikel 3

Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen zijn genomen omhieraan te voldoen.

Artikel 4

De beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.".

(10) De Commissie heeft in haar beschikking echter gesteld: "Bovenstaande overwegingen lopen evenwel niet vooruit op een eventuele individuele aanmelding door Duitsland van bepaalde maatregelen tot wijziging van het steunpakket ten behoeve van de investering van MIDER in Oost-Duitsland. Een dergelijke wijziging zou door de Commissie worden getoetst tegen de achtergrond van de bijzondere omstandigheden van deze investering en van de positieve beschikking van de Commissie ten aanzien van dit voornemen.".

(11) Bij schrijven van 13 maart 1998 heeft de Duitse regering de Commissie laten weten dat de beschikking was uitgevoerd overeenkomstig artikel 12 van het Gesetz zur weiteren Fortentwicklung des Finanzplatzes Deutschland (wet inzake de toekomstige ontwikkeling van Duitsland als financieel centrum). De belastingwet 1996 werd dan ook ingetrokken. De maatregel trad op 28 maart 1998 in werking, en de ministers van Financiën van de deelstaten vorderden de reeds uitgekeerde bedragen terug van de investeerders die hun projecten niet vóór 1 januari 1997 hadden kunnen uitvoeren. De deelstaat Saksen-Anhalt heeft bij beslissing van 30 december 1996 van MIDER de terugbetaling gevorderd van een voor het jaar 1994 reeds uitgekeerde investeringspremie van 49,8 miljoen EUR (97,5 miljoen DEM), plus rente (3,4 miljoen EUR). MIDER is tegen deze terugvorderingsaanslag in beroep gegaan en heeft het bedrag op een geblokkeerde rekening geplaatst.

(12) MIDER heeft op 5 januari 1998 bij het Gerecht van eerste aanleg beroep aangetekend tegen de beschikking van de Commissie van 16 oktober 1997.

(13) Op 30 december 1997 was tussen ELF/MIDER en de Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderausgaben (hierna "BvS" genoemd) (Federaal bureau voor met de hereniging verband houdende uitgaven) een compromis tot stand gekomen, volgens welk beide partijen zouden afzien van hun wederzijdse vorderingen uit hoofde van de privatisering van het project Leuna 2000. Het compromis hield in dat BvS 122,7 miljoen EUR (240 miljoen DEM) zou betalen en de deelstaat Saksen-Anhalt 61,4 miljoen EUR (120 miljoen DEM). Duitsland heeft dit compromis op 30 januari 1998 bij de Commissie aangemeld.

(14) Bij beschikking van 13 maart 2000(6) stelde de Commissie vast dat het compromis geen enkel element van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag inhield wat de betaling van 122,7 miljoen EUR door BvS betreft. Ten aanzien van de betaling van 61,4 miljoen EUR door de deelstaat Saksen-Anhalt, waardoor de niet-ontvangen investeringspremie van 8 % gedeeltelijk werd gecompenseerd, oordeelde de Commissie dat het om een maatregel van staatssteun ging, maar dat deze verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Wel heeft Duitsland zich ertoe verbonden het bedrag van 61,4 miljoen EUR op een geblokkeerde rekening te laten staan totdat de Commissie in de procedure C 47/97 - Leuna 2000/ELF/MIDER een eindbeschikking had gegeven.

2. ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (T-9/98)

(15) Het Gerecht van eerste aanleg heeft op 22 november 2001 zijn arrest in zaak T-9/98(7) gewezen. Het verklaarde Beschikking 98/194/EG van de Commissie van 1 oktober 1997 betreffende de verlenging van de investeringspremie van 8 % voor investeringen in de nieuwe Duitse deelstaten bij de belastingwet 1996, nietig voorzover deze MIDER betreft. Het Gerecht volgde met name de volgende redenering:

(16) "Ten slotte moet worden vastgesteld, dat het feit dat bij de Commissie, formeel gezien, één aanmelding met betrekking tot een steunregeling is ingediend, geenszins verhindert dat de Commissie naast een algemeen en abstract onderzoek van deze regeling, de toepassing daarvan in een bijzonder geval onderzoekt. Tevens kan de Commissie in de beschikking waarmee zij haar onderzoek afsluit, vaststellen dat de toepassing van de aangemelde steunregeling in bepaalde gevallen een steunmaatregel oplevert en in andere gevallen niet, of die toepassing alleen voor bepaalde gevallen onverenigbaar verklaren met de gemeenschappelijke markt. Bij de uitoefening van haar ruime beoordelingsbevoegdheid kan zij meer in het bijzonder een onderscheid maken tussen de begunstigden van een aangemelde steunregeling, naargelang zij al dan niet bepaalde kenmerken vertonen of aan bepaalde voorwaarden voldoen. [...]" (Overweging 116 van het arrest).

(17) "In casu mocht de Commissie niet volstaan met een algemene en abstracte analyse van paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996, maar moest zij ook verzoeksters specifieke geval onderzoeken. Een dergelijk onderzoek was niet alleen noodzakelijk wegens de bijzonderheden van verzoeksters investeringsproject - waarvan de Commissie volledig op de hoogte was - maar ook omdat de Duitse regering gedurende de administratieve procedure uitdrukkelijk daarom had verzocht." (Overweging 117 van het arrest).

(18) "Blijkens het dossier en de preciseringen van de Commissie ter terechtzitting, zijn deze vaststellingen gebaseerd op een onderscheid tussen twee categorieën van mogelijke begunstigden van de bewuste steunmaatregel." (Overweging 121 van het arrest).

(19) "Tot de eerste categorie behoren de ondernemingen die in het vooruitzicht van de 8 %-investeringspremie tot uitvoering van een investeringsproject in de nieuwe deelstaten hadden besloten, die tussen 1 januari 1993 en 30 juni 1994 met de uitvoering van het project waren begonnen en die tijdig de gedeeltelijke uitkering van de premie hadden aangevraagd, maar die uiteindelijk, hun oorspronkelijke verwachtingen ten spijt, dat project niet vóór 1 januari 1997 hadden kunnen voltooien. In de bestreden beschikking overweegt de Commissie op dit punt: 'Ondernemingen die investeringsbeslissingen hebben genomen in het vooruitzicht van de 8 %-investeringspremie zonder daarbij een zekere tijdsmarge voor investeringsrisico's in te calculeren, hebben een investeringssteun aanvaard die potentieel lager uitvalt dan wanneer zij aan de voorwaarden van het InvZulG 1993 hadden voldaan en hebben hun investering niettegenstaande deze risico's rendabel bevonden'. Zij vervolgt aldus: 'Termijnverlenging leidt niet tot extra investeringen en is waarschijnlijk niet van invloed op de beëindiging van reeds begonnen investeringen'. Door het Gerecht ter terechtzitting om nadere toelichting verzocht, verklaarde de Commissie dat paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 voor ondernemingen van de eerste categorie een bijkomende staatssteun inhield doordat hij voor die ondernemingen 'het risico wegnam' dat zij hun investeringsproject niet binnen de vereiste termijn zouden voltooien." (Overweging 122 van het arrest).

(20) [...] "De Commissie rekent verzoekster echter tot de ondernemingen van de eerste categorie. In casu hoeft dus geen uitspraak te worden gedaan over de juistheid van de afbakening van de tweede categorie en dus evenmin over de uiteenlopende interpretaties door partijen van paragraaf 6, lid 1, van het InvZulG." (Overweging 124 van het arrest).

(21) "Wat verzoekster betreft, moet worden aangenomen dat paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 kennelijk geen bijkomende steun en dus evenmin bedrijfssteun inhield." (Overweging 125 van het arrest).

(22) "Uit het dossier blijkt immers dat verzoekster, toen zij aan het project Leuna 2000 begon, niet het risico op de koop nam dat zij dit project niet zou kunnen voltooien vóór 1 januari 1997, de in paragraaf 3, lid 3, van het InvZulG in de versie van 1993 gestelde datum. Niet alleen had zij voor de uitvoering van het project - dat oorspronkelijk in juli 1996 moest zijn voltooid - een zekere tijdsmarge voorzien, maar bovendien was de opgelopen vertraging het gevolg van omstandigheden die absoluut niet aan haar toe te rekenen waren en die zij bij het nemen van haar investeringsbeslissing niet noodzakelijkerwijze had moeten voorzien. Er kan dus niet van worden uitgegaan dat verzoekster haar investeringsproject ook zonder de 8 %-investeringspremie als rendabel zou hebben beschouwd." (Overweging 126 van het arrest).

(23) "Evenmin kon de Commissie tot de conclusie komen dat hier sprake was van bijkomende steun ten gunste van verzoekster. Met name kon de Commissie, die van meet af aan de aard en de precieze omvang van verzoeksters investeringsproject kende alsmede het bedrag en de intensiteit van de verschillende steunmaatregelen ter ondersteuning daarvan (zie inzonderheid de beschikking van 30 juni 1993), slechts constateren dat die verschillende factoren door de verlenging met twee jaar van de uitvoeringsperiode voor de investeringen die recht geven op de 8 %-investeringspremie, geenszins worden gewijzigd." (Overweging 127 van het arrest).

(24) "In ieder geval, zelfs in de veronderstelling dat paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 ook voor verzoekster een bijkomende staatssteun inhield, bestond er in haar geval geen grond om die steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Enerzijds immers had de Commissie niet alleen geen bezwaar gemaakt tegen de regeling van de 8 %-investeringspremie, maar bovendien had zij de toekenning van het steunpakket ten behoeve van het Leuna-2000 project - waaronder 360 miljoen DEM steun uit hoofde van die premie - uitdrukkelijk verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard in de zin van artikel 92, lid 3, van het EG-Verdrag, en anderzijds was de loutere verlenging van de investeringsperiode niet van dien aard dat daardoor de aard en de omvang van het project of het bedrag en de intensiteit van dat steunpakket werden gewijzigd. In die omstandigheden had de Commissie geen enkele reden om te veronderstellen, dat die verlenging de mededinging zou vervalsen of dreigen te vervalsen, althans niet zoveel meer dan het project Leuna 2000 zoals dat oorspronkelijk was aangemeld, dat die verlenging onverenigbaar zou zijn met de gemeenschappelijke markt." (Overweging 129 van het arrest).

(25) "Uit het voorgaande volgt dat de Commissie zich, wat verzoekster betreft, op het standpunt had moeten plaatsen, dat paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 geen bijkomende staatssteun inhield of althans dat de bij die bepaling ingevoerde bijkomende staatssteun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was." (Overweging 130 van het arrest).

3. RECENTE ONTWIKKELINGEN EN BEOORDELING VAN DE MAATREGEL BETREFFENDE MIDER

(26) Ingevolge de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie werd procedure C 28/96 (ex NN 6/96) betreffende MIDER heropend. In overeenstemming met het arrest van het Gerecht van eerste aanleg en om de Commissie in staat te stellen in een afzonderlijk geval een beschikking te geven, heeft Duitsland bij brief van 31 juli 2002 zijn aanvankelijke aanmelding (van 19 december 1995) van de belastingwet 1996 gewijzigd. Volgens de gewijzigde melding ontvangt MIDER uitsluitend voor het jaar 1994 een investeringspremie van 8 % ten bedrage van 49,8 miljoen EUR (97,5 miljoen DEM) plus rente ten bedrage van 3,4 miljoen EUR (6,8 miljoen DEM). De aanmelding van de investeringspremies voor de jaren 1995 tot en met 1997 ten gunste van MIDER - en voor alle andere potentiële ontvangers van steun - werd ingetrokken.

(27) De Commissie ontving met betrekking tot de rentebetalingen een brief van ELF van 19 augustus 2002 en aanvullende opmerkingen van Duitsland bij brief van 19 september 2002. Zij heeft ter zake vastgesteld dat in het compromis uitdrukkelijk is bepaald dat MIDER alle uit hoofde van de 8 %-investeringspremies uitgekeerde bedragen waardoor de onderneming zou komen te beschikken over een hoger bedrag dan 184,1 miljoen EUR (360 miljoen DEM), aan BvS terugbetaalt (Overwegingen 31 en 37 van het arrest).

(28) Volgens de Commissie leidde paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996 tot bijkomende steun voor MIDER, aangezien zij in haar beschikking van 30 juni 1993 de investeringspremie ten bedrage van 184,1 miljoen EUR (360 miljoen DEM) niet had goedgekeurd(8).

(29) MIDER voldeed niet aan de voorwaarden van paragraaf 3, lid 3, van het InvZulG 1993 en had derhalve op grond van deze bepaling geen recht op de investeringspremie van 8 % ten bedrage van 184,1 miljoen EUR.

(30) Door de wijziging van het InvZulG 1993 in het kader van de belastingwet 1996 werden voor MIDER nieuwe steunmaatregelen in het leven geroepen, omdat de onderneming dankzij deze wijziging recht had op investeringspremies. Deze nieuwe steunmaatregel werd door de Commissie evenwel niet goedgekeurd en was dientengevolge onwettig.

4. CONCLUSIE

(31) Duitsland heeft bij brief van 31 juli 2002 zijn aanmelding betreffende MIDER gewijzigd. De aangemelde steunmaatregel heeft betrekking op een investeringspremie van 8 % uitsluitend voor het jaar 1994 ten bedrage van 49,8 miljoen EUR plus rente ten bedrage van 3,4 miljoen EUR. Op basis van de gewijzigde aanmelding behoeft de Commissie alleen over de verenigbaarheid van dit gewijzigde bedrag met betrekking tot MIDER een oordeel uit te spreken.

(32) Overeenkomstig het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-9/98 en haar eerdere beschikkingen van 11 november 1992 en 30 juni 1993, bevestigt de Commissie dat de investeringspremie van 8 % voor het jaar 1994 ten gunste van MIDER verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, met name omdat de totale steunintensiteit niet hoger is dan het in de deelstaat Saksen-Anhalt toegestane regionale maximumpercentage van 35 % bij cumulering van steunmaatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Bij paragraaf 18, punt 1, van de belastingwet 1996, welke paragraaf 3 van InvZulG 1993 in dier voege wijzigt dat de investeringspremie van het 8 % voortaan wordt toegekend voor investeringen waarmee na 31 december 1992 en vóór 1 juli 1994 is begonnen en die vóór 1 januari 1999 in plaats van vóór 1 januari 1997 zijn voltooid, wordt ten gunste van MIDER nieuwe bijkomende staatssteun ingevoerd ten bedrage van 49,8 miljoen EUR plus rente ten bedrage van 3,4 miljoen EUR. Deze steunmaatregel is onwettig, omdat hij in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag werd uitgevoerd.

Artikel 2

De investeringspremie van 8 % ten gunste van MIDER voor het jaar 1994 ten bedrage van 49,8 miljoen EUR plus rente ten bedrage van 3,4 miljoen EUR, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2002.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

(1) Staatssteun N 561/92 - Duitsland (Verlenging van de investeringspremie in de voormalige DDR).

(2) Staatssteun NN 11/93 en N 109/93 - Duitsland (Privatisering van Leuna-Minol - Investeringssteun van de deelstaat Saksen-Anhalt), PB C 214 van 7.8.1993, blz. 9.

(3) Staatssteun N 543/94 - Duitsland (Verhoging van de steun van de deelstaat Saksen-Anhalt aan de nieuwe raffinaderij-onderneming Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie GmbH), PB C 385 van 31.12.1994, blz. 35.

(4) PB C 290 van 3.10.1996, blz. 8.

(5) Beschikking 98/194/EG van de Commissie van 1 oktober 1997 betreffende de verlenging van de investeringspremie van 8 % voor investeringen in de nieuwe Duitse deelstaten bij de belastingwet 1996 (PB L 73 van 12.3.1998, blz. 38).

(6) Staatssteun N 94/98 - Duitsland.

(7) Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie/Commissie, Jurisprudentie 2001, blz. II-03367.

(8) De Commissie heeft alleen verklaard dat "alle toegekende steunmaatregelen overeenkwamen met de bestaande steunprogramma's waaraan de Commissie toestemming had verleend [...]".

Top