Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003D0093

Beschikking van de Raad van 19 december 2002 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Gemeenschap het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te ondertekenen

PB L 48 van 21.2.2003, p. 1–2 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2003/93(1)/oj

Related international agreement

32003D0093

Beschikking van de Raad van 19 december 2002 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Gemeenschap het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te ondertekenen

Publicatieblad Nr. L 048 van 21/02/2003 blz. 0001 - 0002


Beschikking van de Raad

van 19 december 2002

waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Gemeenschap het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen te ondertekenen

(2003/93/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 300,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Gemeenschap beijvert zich om een gemeenschappelijke justitiële ruimte tot stand te brengen, die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen.

(2) Het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, dat op 19 oktober 1996 in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht werd gesloten ("het verdrag"), levert een waardevolle bijdrage aan de bescherming van kinderen op internationaal niveau en het is bijgevolg wenselijk dat de bepalingen ervan zo snel mogelijk worden toegepast.

(3) Bepaalde artikelen van het verdrag raken aan het afgeleide recht van de Gemeenschap terzake van de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, in het bijzonder zoals dat is neergelegd in Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen(1).

(4) De Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid ten aanzien van de betrokken bepalingen van het verdrag, voorzover deze artikelen van invloed zijn op de terzake vastgestelde communautaire regelgeving. De lidstaten behouden hun bevoegdheden in de onder het verdrag vallende aangelegenheden die het Gemeenschapsrecht onverlet laten.

(5) Volgens de tekst van het verdrag kunnen slechts soevereine staten partij bij dit verdrag worden. De Gemeenschap kan daarom op dit ogenblik dit verdrag ondertekenen noch bekrachtigen, noch kan zij ertoe toetreden.

(6) Het is derhalve dienstig dat de Raad de lidstaten bij wijze van uitzondering machtigt het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 in het belang van de Europese Gemeenschap onder de in deze beschikking vastgestelde voorwaarden te ondertekenen.

(7) Gezien de artikelen 23, 26 en 52 van het Verdrag van 's-Gravenhage kan een in een lidstaat genomen besluit over onder het verdrag vallende aangelegenheden conform de terzake geldende interne communautaire rechtsvoorschriften in een andere lidstaat worden erkend en ten uitvoer gelegd.

(8) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen deel aan de aanneming en toepassing van deze beschikking.

(9) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking en is het derhalve niet door deze beschikking gebonden, noch aan de toepassing ervan onderworpen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De Raad machtigt de lidstaten hierbij om het op 19 oktober 1996 gesloten Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, in het belang van de Gemeenschap onder de in de volgende artikelen vastgestelde voorwaarden te ondertekenen.

2. De tekst van het verdrag is aan deze beschikking gehecht(2).

3. In deze beschikking worden onder "lidstaat" alle lidstaten verstaan, met uitzondering van Denemarken.

Artikel 2

Wanneer zij het verdrag ondertekenen, leggen de lidstaten de volgende verklaring af:

"De artikelen 23, 26 en 52 van het verdrag bieden de verdragsluitende partijen enige flexibiliteit voor het toepassen van een eenvoudige en snelle regeling voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen. De voorschriften van de Gemeenschap voorzien in een stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging dat ten minste even gunstig is als dat waarin het verdrag voorziet. Derhalve wordt een door een rechterlijke instantie van een lidstaat van de Europese Unie gegeven beslissing over een onder het verdrag vallende aangelegenheid in ...(3) erkend en ten uitvoer gelegd door toepassing van de terzake geldende interne communautaire rechtsvoorschriften(4)."

Artikel 3

De lidstaten treffen de nodige regelingen voor ondertekening van het verdrag vóór 1 juni 2003.

Artikel 4

Bij de ondertekening van het verdrag stellen de lidstaten het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden er schriftelijk van in kennis dat de ondertekening in overeenstemming met deze beschikking is geschied.

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 19 december 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

L. Espersen

(1) PB L 160 van 30.6.2000, blz. 19. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1185/2002 van de Commissie (PB L 173 van 3.7.2002, blz. 3).

(2) Zie bladzijde 3 van dit Publicatieblad.

(3) Lidstaat die de verklaring aflegt.

(4) Zoals bekend speelt Verordening (EG) nr. 1347/2000 op dit gebied een speciale rol, aangezien zij betrekking heeft op de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen.

Top