Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002D0915

    2002/915/EG: Beschikking van de Commissie van 18 november 2002 betreffende een verzoek om afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), en van artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 464)

    PB L 319 van 23.11.2002, p. 24–27 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/08/2004

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2002/915/oj

    32002D0915

    2002/915/EG: Beschikking van de Commissie van 18 november 2002 betreffende een verzoek om afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), en van artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 464)

    Publicatieblad Nr. L 319 van 23/11/2002 blz. 0024 - 0027


    Beschikking van de Commissie

    van 18 november 2002

    betreffende een verzoek om afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), en van artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

    (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 464)

    (Slechts de tekst in de Deense taal is authentiek)

    (2002/915/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen(1), en met name op bijlage III, punt 2, onder b),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) In punt 2, onder b), van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG is bepaald dat als een lidstaat met betrekking tot de hoeveelheid dierlijke mest die elk jaar op of in de bodem mag worden gebracht, een andere hoeveelheid per hectare vaststelt dan is bepaald in punt 2, onder a), van bijlage III, hij daarvan mededeling moet doen aan de Commissie, die de motivering volgens de procedure van artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG onderzoekt.

    Deze hoeveelheid moet zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de in artikel 1 van Richtlijn 91/676/EEG genoemde doelstellingen, en moet worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, bijvoorbeeld

    - lange groeiperioden,

    - gewassen met hoge stikstofopname,

    - hoge nettoneerslag in de kwetsbare zone,

    - bodems met een uitzonderlijk hoog denitrificatievermogen;

    In deze beschikking gaat het met name om de eerste twee criteria.

    (2) Denemarken heeft de Commissie op 2 juli 1998 meegedeeld voornemens te zijn een afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), bij Richtlijn 91/676/EEG toe te passen ten aanzien van het op grond van artikel 5 van de richtlijn opgestelde actieprogramma, en heeft op 2 december 1999, 30 juni 2000, 20 november 2000 en 8 oktober 2001 technische documenten ter staving van dit verzoek overgelegd.

    (3) Denemarken is voornemens toe te staan dat op bepaalde rundveehouderijen waar gemiddeld 90 % van de voor het op- en inbrengen van mest beschikbare landbouwgrond wordt beteeld met gras, gras als tussengewas of bieten, en andere met gras als ondervrucht verbouwde gewassen met een laag nitraatuitspoelingspotentieel, per jaar en per hectare een hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem wordt gebracht die met 230 kg stikstof overeenkomt.

    (4) Op deze bedrijven worden geen leguminosen of andere planten geteeld die stikstof uit de lucht fixeren, en door aangepaste procédés wordt de aanwezigheid van klaver op het grasland beperkt.

    (5) Deze afwijking geldt voor ongeveer 10 % van het totale aantal grootvee-eenheden in Denemarken, op basis van het stikstofequivalent in dierlijke mest, en voor 5 % van het landbouwareaal.

    (6) Naar aanleiding van de omzetting door Denemarken van de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging moeten de rundveehouderijen met meer dan 250 grootvee-eenheden een vergunning van de gemeente aanvragen waarin wordt verklaard dat het gebruik van de dierlijke mest in overeenstemming is met de plaatselijke vereisten inzake waterbescherming. Het aantal rundveehouderijen dat de komende acht jaar een vergunning nodig heeft, vertegenwoordigt 6 tot 8 % van de nationale rundveestapel.

    (7) De Deense regering hecht zeer veel belang aan de ontwikkeling van de biologische landbouw. Biologische rundveebedrijven staan slechts 140 kg stikstof per hectare toe, waardoor de uitspoeling van stikstof met meer dan 10 % wordt verminderd. In 1998 bedroeg het aantal grootvee-eenheden in de biologische melkveehouderij ongeveer 50000, wat overeenkomt met 5 % van de nationale rundveestapel; volgens de prognoses zal dit aantal in 2003 zijn opgelopen tot 130000, wat neerkomt op 15 % van de nationale rundveestapel.

    (8) Op 6 juni 1997 heeft Denemarken bij de Commissie wetgeving aangemeld voor de omzetting van de richtlijn in Deens recht. Op 2 juli 1998 heeft Denemarken aanvullende wetgeving bij de Commissie aangemeld met het oog op de volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn. De aangemelde wetgeving wordt als conform de richtlijn aangemerkt. De bepalingen van die wetgeving zijn eveneens van toepassing op de meegedeelde afwijking.

    (9) Er worden actieprogramma's vastgesteld waarin doelstellingen voor de aquatische ecosystemen zijn geformuleerd die moeten worden gerealiseerd door de richtcijfers voor de vermindering van nutriëntenlozingen te halen, d.w.z. eliminatie van lozingen van landbouwafval uit puntbronnen en vermindering van verliezen door uitspoeling tot gemiddeld ongeveer 50 kg stikstof per hectare per jaar, waardoor ervoor zal worden gezorgd dat de in de richtlijn vastgestelde doelstelling van maximaal 50 mg/l nitraten in het grondwater wordt gehaald.

    (10) De tenuitvoerlegging van de nitraatrichtlijn door Denemarken is gebaseerd op een strikte interpretatie van de bepalingen van die richtlijn, en in deze context met name van de bepalingen betreffende de berekening van het aantal grootvee-eenheden, het stikstofgehalte van de dierlijke mest, en de berekening van de voor op- en inbrengen van mest beschikbare oppervlakte.

    (11) De tenuitvoerlegging van de nitraatrichtlijn door Denemarken is gericht op de volledige verwezenlijking van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde milieudoelstellingen.

    (12) Dankzij het nationale bewakingsprogramma dat in landbouwgebieden is opgezet, kan het effect van de initiatieven in het kader van de actieprogramma's worden aangetoond. De resultaten zullen worden gebruikt als grondslag voor besluiten inzake aanvullende maatregelen of intensievere acties ingeval zou blijken dat de reeds getroffen maatregelen niet volstaan om de in artikel 1 van de richtlijn genoemde doelstellingen te bereiken.

    (13) De nationale bewakingsprogramma's zijn bedoeld om het volgende aan te tonen:

    - de ontwikkelingen wat de rol van de landbouw met betrekking tot waterverontreiniging betreft;

    - het verband tussen de landbouwpraktijk en de lozing van nutriënten in het milieu;

    - de vermindering van de hoeveelheid nutriënten in water dat de wortelzone verlaat en de waterlopen bereikt;

    - de ontwikkeling ten aanzien van het nutriëntengehalte van dicht onder de oppervlakte gelegen grondwaterlagen;

    - de ontwikkeling inzake het gebruik van nutriënten in de landbouw;

    - de lozingen op landbouwgrond: omvang en ontwikkelingen.

    (14) Het Deense actieprogramma voor de tenuitvoerlegging van de nitraatrichtlijn omvat een hele reeks algemene voorschriften in het kader waarvan normen worden vastgesteld voor de huisvesting van dieren, mesttanks, het op- en inbrengen van dierlijke mest, en meststoffenbeheer. Deze voorschriften zijn vervat in wetten en besluiten.

    (15) In het kader van de tenuitvoerlegging van de richtlijn is met betrekking tot de behandeling van dierlijke mest bepaald dat in de stallen de nodige voorzieningen aanwezig moeten zijn voor het afvoeren en verzamelen van alle mest en vloeibaar afval en opslagcapaciteit voor negen maanden, dat open tanks voor vloeibare mest van een goed afsluitende vlottende afdekking voorzien moeten zijn, en dat het uitrijden van dierlijke mest moet worden beperkt tot bepaalde tijdstippen in het jaar. De gemeentes hebben een controlesysteem opgezet om ervoor te zorgen dat deze voorschriften in acht worden genomen.

    (16) Elk veehouderijbedrijf moet zorgen voor een evenwicht tussen de hoeveelheid landbouwgrond en het aantal grootvee-eenheden, en wel zo dat de hoeveelheid dierlijke mest overeenkomt met maximaal 170 kg stikstof per hectare (210 kg N/ha voor rundveehouderijen) tot het jaar 2002, en maximaal 140 kg N/ha (170 kg N/ha voor rundveehouderijen) na 2002. De oppervlakte die beschikbaar is voor het op- en inbrengen van dierlijke mest omvat geen grond waarvoor geen bemesting nodig is, geen grond waar niet op de normale manier mest kan worden op- en ingebracht, noch grond die is bedoeld om te worden braakgelegd.

    (17) Onder het stikstofgehalte van dierlijke mest wordt verstaan de totale hoeveelheid stikstof in de uitwerpselen min het ammoniakverlies door vervluchtiging in de stallen en gedurende de opslag (voor de berekeningen is maximaal 10 % verlies door vervluchtiging toegestaan).

    (18) In het kader van de tenuitvoerlegging moet de efficiëntie van het gebruik van de stikstof in dierlijke mest (drijfmest van runderen) in het bemestingsjaar 2001/2002 worden verhoogd van de huidige 60 % tot ten minste 65 %. De normen voor stikstofbemesting moeten worden verlaagd met 10 % beneden het economisch optimum, dat jaarlijks aan de hand van talrijke veldproeven wordt vastgesteld.

    (19) Alle landbouwbedrijven moeten elk jaar vruchtwisselings- en bemestingsplannen voor de periode 1 augustus tot en met 31 juli opstellen. Die plannen moeten bij de bevoegde instantie worden ingediend. Plannen voor de periode van 1 augustus tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar moeten uiterlijk op 1 september zijn ingediend. Uiterlijk op 31 maart moeten alle plannen voor de hele periode beschikbaar zijn. In de vruchtwisselingsplannen moeten de soorten groene gewassen worden gespecificeerd (tussengewassen, wintergranen en gewassen met een lang groeiseizoen). In de bemestingsplannen moet de geraamde economisch optimale stikstof- en fosforgift worden aangegeven, en moet worden vermeld welke soorten mest daarvoor zullen worden gebruikt (bv. dierlijke mest, afvalproducten, kunstmest). De bemestingsplannen moeten een kaart bevatten waarop de ligging van de verschillende percelen is aangegeven. Bij wijzigingen in de landbouwpraktijk moeten de plannen uiterlijk zeven dagen na de betrokken wijziging worden aangepast om overeenstemming tussen de plannen en de feitelijke landbouwpraktijk te garanderen. Deze voorschriften zijn vervat in wetten en besluiten.

    (20) De bemestingsnormen, de stikstofbehoefte van de gewassen, en de op basis van beide factoren bepaalde toegestane mestgift, worden omschreven in bestuursrechtelijke besluiten.

    (21) Empirische modellen en berekeningen aan de hand van de hoeveelheden dierlijke mest en kunstmest, gewassoort en bodemsoort, die in de mededeling van Denemarken zijn opgenomen, laten zien dat de nitraatuitspoeling door een aantal aanvullende preventieve maatregelen in de landbouwpraktijk kan worden teruggebracht tot minder dan 50 kg per hectare per jaar. Volgens die modellen en berekeningen wordt, mede rekening houdend met de denitrificatie, de doelstelling van maximaal 50 mg nitraat per liter grondwater voor stroomgebieden gerealiseerd.

    (22) Uit de berekeningen die door Denemarken zijn ingediend blijkt dat de hoeveelheid kunstmest nog verder kan worden verminderd om een betere stikstofopname uit op- en ingebrachte dierlijke mest mogelijk te maken, als in het kader van het bewakingsprogramma wordt aangetoond dat de totale stikstofgift moet worden teruggedrongen. Door die verdere beperking van de uitspoeling zal het bovengenoemde maximum kunnen worden gerespecteerd.

    (23) Elke twee jaar zullen kaarten worden ingediend waarop is aangegeven welk percentage landbouwgrond overeenkomstig deze beschikking wordt beteeld.

    (24) De resultaten van de representatieve bewaking die wordt uitgevoerd in intensieve rundveehouderijen in het gebied van ongeveer 1500 ha landbouwgrond waarvoor het bewakingsprogramma geldt dat relevant is voor de situatie waarop deze beschikking betrekking heeft, zullen worden gepresenteerd om aan te tonen dat in de praktijk aan de voorwaarden van deze beschikking wordt voldaan.

    (25) Deze beschikking is van toepassing in het kader van de voor de periode 1999-2003 goedgekeurde Deense actieproramma's.

    (26) De Commissie heeft de motivering van het verzoek van Denemarken onderzocht en heeft kunnen constateren dat de vastgestelde hoeveelheden en de voorwaarden voor het op- en inbrengen van die hoeveelheden het bereiken van de in artikel 1 van de richtlijn genoemde doelstellingen niet in de weg staan.

    (27) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het op 6 december 2001 uitgebrachte advies van het in artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG bedoelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    Het bij brief van 2 juli 1998 door Denemarken bij de Commissie ingediende verzoek om toestemming voor een afwijking op grond van bijlage III, punt 2, onder b), bij Richtlijn 91/676/EEG wordt goedgekeurd op de onderstaande voorwaarden.

    Artikel 2

    Definities

    In deze beschikking wordt verstaan onder

    - "rundveehouderijen": bedrijven met meer dan drie grootvee-eenheden, en waar ten minste 2/3 van de veestapel uit runderen bestaat,

    - "gras": blijvend of tijdelijk grasland ("tijdelijk" betekent dat de betrokken grond doorgaans gedurende minder dan vier jaar grasland is),

    - "gewassen met gras als ondervrucht": kuilgranen, kuilmaïs en/of zomergerst, met vóór (maïs) of na de oogst ondergezaaid gras dat fungeert als vanggewas voor de biologische retentie van stikstofresiduen in de winter,

    - "bieten": voederbieten.

    Artikel 3

    Werkingssfeer

    Deze afwijking geldt, op individuele basis, voor rundveehouderijen waarvan de vruchtwisseling meer dan 70 % gewassen bevat die bijzonder veel stikstof verbruiken en een lang groeiseizoen hebben. De landbouwers, die jaarlijks een aanvraag bij de bevoegde instanties indienen, moeten zich schriftelijk ertoe verbinden de in de artikelen 4 en 5 opgenomen voorwaarden in acht te nemen.

    Artikel 4

    Op- en inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen

    De hoeveelheid dierlijke mest die in rundveehouderijen elk jaar op of in de bodem wordt gebracht, met inbegrip van die welke door de dieren zelf wordt opgebracht, mag een hoeveelheid die 230 kg N bevat niet overschrijden, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

    - de totale stikstofgift is afgestemd op de nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas en de hoeveelheid nutriënten in de bodem, waarbij de mestgift 10 % onder het economische optimum ligt;

    - voor elk bedrijf worden een bemestingsplan en een mestboekhouding bijgehouden;

    - elk bedrijf dient jaarlijks bij de bevoegde nationale instantie een aanvraag in die vergezeld gaat van de mestboekhouding, en onderwerpt zich aan eventuele, steekproefsgewijs verrichte, controles;

    - landbouwers aan wie de betrokken afwijking is toegestaan voeren, met het oog op een accurate bemesting, in het voor- en het najaar periodieke N- en P-analyses van de bodem uit (ten minste elke drie jaar 5 ha grond);

    - er wordt geen dierlijke mest op- en ingebracht in het najaar vóór een grasteelt, en na het ploegen wordt een gewas met een grote stikstofbehoefte geteeld.

    Artikel 5

    Bodemgebruik

    1. 70 % of meer van de voor het op- en inbrengen van mest beschikbare landbouwgrond in de betrokken rundveehouderij wordt beteeld met gras, gras als tussengewas of bieten, en andere met ondergezaaid gras verbouwde gewassen met een laag nitraatuitspoelingspotentieel.

    2. Gras als vanggewas wordt niet vóór 1 maart omgeploegd, zodat er een permanent plantendek op het akkerland aanwezig is waardoor nitraat dat in de ondergrond is terechtgekomen in het najaar wordt gerecupereerd en nitraatverlies in de winter wordt beperkt.

    3. Tijdelijk grasland wordt in de lente gescheurd.

    Artikel 6

    Bewaking

    1. Er worden twee kaarten opgesteld die voor elke gemeente in Denemarken respectievelijk het percentage landbouwbedrijven en het percentage landbouwgrond waarvoor de afwijking geldt, aangeven, die jaarlijks moeten worden bijgewerkt en die bij de Commissie moeten worden ingediend. Deze kaarten worden voor het eerst ingediend in het laatste kwartaal van 2002.

    2. In het kader van het nationale bewakingsprogramma worden op referentielocaties op zand- en kleigronden een onderzoek en voortdurende nutriëntenanalyses uitgevoerd die gegevens opleveren over het plaatselijke bodemgebruik, de vruchtwisseling, en de praktijk op rundveehouderijen. Deze gegevens kunnen worden gebruikt voor op modellen gebaseerde berekeningen van de omvang van de nitraatuitspoeling op grond waarop, volgens wetenschappelijke principes, dierlijke mest wordt op- en ingebracht die tot 230 kg stikstof bevat.

    3. Om aan te tonen dat de afwijking geen gevaar vormt voor het bereiken van de doelstelling van het nationale actieprogramma en van de richtlijn, wordt in het kader van het nationale bewakingsprogramma een netwerk opgezet voor bemonstering van afwateringssloten en ondiepe grondwaterlagen die gelden als stroomgebiedbewakingspunten in landbouwgebieden, met de bedoeling gegevens te verstrekken over het nitraatgehalte van water dat de wortelzone verlaat en in het grondwater terechtkomt.

    Artikel 7

    Rapportage

    De resultaten van de bewaking worden jaarlijks aan de Commissie meegedeeld, samen met een samenvattend verslag over praktijkevaluaties (controles in de bedrijven) en de ontwikkeling van de waterkwaliteit (gebaseerd op de controle van uitspoeling uit de wortelzone, op de oppervlaktewater-/grondwaterkwaliteit, en op de aan de hand van modellen uitgevoerde berekeningen). Na een initiële beoordeling worden de eerste resultaten eind 2002 gepresenteerd en wordt eind 2003 een tweede verslag ingediend.

    Artikel 8

    Geldigheidsduur

    Deze afwijking geldt tot 1 augustus 2004.

    Artikel 9

    Uitbreiding

    Op verzoek van de Deense autoriteiten kan de Commissie de afwijkingsperiode verlengen, afhankelijk van de resultaten van de bewaking.

    Artikel 10

    Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.

    Gedaan te Brussel, 18 november 2002.

    Voor de Commissie

    Margot Wallström

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

    Top