EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R1629

Verordening (EG) nr. 1629/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Polen en Oekraïne

PB L 187 van 26.7.2000, p. 12–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 26/01/2001

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/1629/oj

32000R1629

Verordening (EG) nr. 1629/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Polen en Oekraïne

Publicatieblad Nr. L 187 van 26/07/2000 blz. 0012 - 0023


Verordening (EG) nr. 1629/2000 van de Commissie

van 25 juli 2000

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Polen en Oekraïne

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98(2), inzonderheid op artikel 7,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) Op 29 oktober 1999 maakte de Commissie middels een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3) (het "bericht van inleiding") de inleiding bekend van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van ammoniumnitraat (AN), van oorsprong uit Litouwen, Polen en Oekraïne.

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die was ingediend door de European Fertiliser Manufacturers Association (EFMA) namens ondernemingen die een belangrijk deel van de totale communautaire productie vertegenwoordigen. De klacht bevatte bewijsmateriaal van dumping van het betrokken product en van hieruit voortvloeiende aanmerkelijke schade die voldoende werd geacht om inleiding van de procedure te rechtvaardigen.

(3) De Commissie bracht de haar bekende klagende communautaire producenten, de exporterende producenten/importeurs, leveranciers en afnemers alsmede de betrokken organisaties en vertegenwoordigers van de exporterende landen, en de Associatieraad EU-Litouwen en EU-Polen officieel op de hoogte van de inleiding van de procedure. Belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn.

(4) De Commissie zond alle haar bekende betrokken partijen vragenlijsten. Negen klagende communautaire producenten, vijf exporterende producenten, één exporteur, een organisatie van importeurs en zeven importeurs in de Gemeenschap (waarvan drie verbonden met de exporteurs) stuurden antwoorden op.

(5) De Commissie verzamelde en controleerde alle informatie die zij nodig achtte voor de voorlopige vaststelling van dumping, schade en het belang van de Gemeenschap en voerde ten kantore van de volgende ondernemingen onderzoek uit:

a) Klagende communautaire producenten

1. BASF AG, Limburgerhof, Duitsland,

2. Fertiberia SA, Madrid, Spanje,

3. Grande Paroisse SA, Parijs, Frankrijk,

4. Hydro Agri France, Nanterre, Frankrijk,

5. Hydro Agri UK Ltd, Immingham, Verenigd Koninkrijk,

6. Hydro Agri Sluiskil BV, Sluiskil, Nederland,

7. Kemira Ince Ltd, Chester, Verenigd Koninkrijk,

8. Kemira SA, Waver, België,

9. Sefanitro SA, Barakaldo, Spanje,

10. Terra Nitrogen (UK) Ltd, Stockton on Tees, Verenigd Koninkrijk;

b) Exporteurs/exporterende producenten uit de betrokken landen

1. JSC Achema, Jonava, Litouwen,

2. Anwil SA, Wloclawek, Polen,

3. CIECH SA, Warschau, Polen,

4. Zaklady Azotowe Pulawy SA, Pulawy, Polen;

c) Importeurs

a) verbonden met de exporterende producenten

1. Litfert SARL, Saint-Malo, Frankrijk,

2. Scandinavian Chemicals and Fertilisers AB, Malmö, Zweden,

3. Daltrade Ltd, Londen, Verenigd Koninkrijk;

b) niet-verbonden met exporterende producenten

1. Helm Düngemittel GmbH, Hamburg, Duitsland,

2. UNCAA, Parijs, Frankrijk.

(6) Het onderzoek naar dumping en schade bestreek de periode van 1 april 1998 tot 30 september 1999 (het "onderzoektijdvak"). Deze periode is langer dan een jaar om twee landbouwseizoenen te kunnen bestrijken en zo een meer representatief beeld te kunnen krijgen van de markt en rekening te kunnen houden met mogelijke veranderingen van de markt die zich voor hebben gedaan nadat in 1998 een specifiek recht werd ingesteld, ter versterking van de antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van AN van oorsprong uit Rusland die in 1995 waren ingesteld. Het onderzoek van de trends die relevant zijn voor de beoordeling van de schade bestreek de periode van 1995 tot het eind van het onderzoektijdvak.

B. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Product

(7) Het product in kwestie is ammoniumnitraat, een vaste stikstofmeststof die over het algemeen gebruikt wordt in de landbouw. Het wordt vervaardigd van ammonium en salpeterzuur en het stikstofgehalte bedraagt meer dan 28 % in gewicht. Het in de Gemeenschap ingevoerde product wordt gewoonlijk verkocht in zakken van 50 kg en 500 kg. Het betrokken product valt onder de GN-codes 3102 30 90 (ammoniumnitraat, andere dan opgelost in water) en 3102 40 90 (mengsels van ammoniumnitraat en calciumcarbonaat of andere niet-vruchtbaarmakende anorganische stoffen, met een stikstofgehalte van meer dan 28 % in gewicht).

2. Soortgelijk product

(8) Ammoniumnitraat is een grondstof en de chemische kenmerken zijn vergelijkbaar ongeacht het land van oorsprong. Er zijn twee verschillende soorten ammoniumnitraat: in granules en in korrelvorm. Granulair ammoniumnitraat heeft een grotere diameter en kan derhalve beter worden verspreid. Het onderzoek wees uit dat alle invoer ammoniumnitraat in korrelvorm betrof en dat de communautaire bedrijfstak overwegend granulair ammoniumnitraat produceert. Omdat granulaire en korrelammoniumnitraat dezelfde chemische kenmerken en eindgebruiken hebben worden zij door de afnemers als uitwisselbaar gezien en moeten zij worden beschouwd als twee verschillende soorten van hetzelfde product.

Het in de Gemeenschap vervaardigde product bleek een soortgelijk product ten opzichte van het product dat werd ingevoerd uit de betrokken landen, overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 (de "basisverordening"). Het naar de Gemeenschap uit de betrokken landen uitgevoerde product en de producten die werden vervaardigd en verkocht op de Poolse en de Litouwse markt worden soortgelijk geacht.

C. DUMPING

1. Litouwen

a) Normale waarde

(9) De enige Litouwse producent van AN verleende zijn medewerking aan het onderzoek. Hij verkocht slechts een soort AN (namelijk in korrelvorm). De binnenlandse verkoop was tijdens het onderzoektijdvak representatief omdat deze meer dan 5 % vertegenwoordigde van de verkoop voor uitvoer (artikel 2, lid 2, van de basisverordening).

(10) Meer dan 20 % van de binnenlandse verkoop van het betrokken product geschiedde tegen prijzen onder de productiekosten (vaste en variabele) plus verkoop-, algemene en administratieve kosten. Deze binnenlandse verkoop met verlies werd overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening derhalve beschouwd als verkoop die niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden. De normale waarde werd derhalve vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde prijzen van alle verkoop zonder verlies omdat deze overige verkoop meer dan 10 % van alle binnenlandse verkoop vertegenwoordigde.

b) Uitvoerprijs

(11) Voor de verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd de exportprijs vastgesteld op basis van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het product wanneer het voor de uitvoer werd verkocht naar de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. Voor verkoop die via verbonden importeurs geschiedde werd de exportprijs berekend op basis van de wederverkoopprijs aan onafhankelijke afnemers. Aanpassingen werden uitgevoerd voor alle kosten tussen de invoer en de wederverkoop door deze importeurs en voor de winstmarge die werd vastgesteld tijdens het onderzoek van onafhankelijke importeurs van het betrokken product, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

c) Vergelijking

(12) De normale waarde en uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Er werden aanpassingen verricht voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

d) Dumpingmarge

(13) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de betrokken exporterende producent vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. De vergelijking wees uit dat er geen sprake was van dumping voor uitvoer van AN van de onderneming tijdens het onderzoektijdvak. De voorlopige dumpingsmarge bedraagt derhalve 0,0 %.

Omdat de enige medewerkende Litouwse producent alle Litouwse uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap voor zijn rekening nam werd de voorlopig vastgestelde dumpingmarge voor deze onderneming van toepassing op het hele land.

2. Polen

a) Samenwerking

(14) De Commissie zond vijf van de in de klacht genoemde ondernemingen vragenlijsten (één exporteur en vier exporterende producenten). Eén exporteur en twee exporterende producenten antwoordden binnen de vastgestelde termijn, een derde exporterende producent weigerde mee te werken en een vierde gaf geen antwoord. Op basis van Eurostat-invoergegevens werd vastgesteld dat de medewerkende exporterende producenten meer dan 90 % van de totale uitvoer van oorsprong uit, Polen voor hun rekening namen.

b) Normale waarde

(15) Beide medewerkende exporterende producenten verkochten slechts één soort AN (korrelvorm). De binnenlandse verkoop van beide ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak waren representatief omdat zij meer dan 5 % vertegenwoordigden van hun respectieve verkoop voor uitvoer (artikel 2, lid 2, van de basisverordening).

(16) Meer dan 20 % van de binnenlandse verkoop van het betrokken product werd verricht door de twee producenten tegen prijzen die onder de productiekosten per eenheid lagen (vast en variabel) plus verkoop-, algemene en administratieve kosten. Deze binnenlandse verkoop met verlies werd overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening derhalve niet beschouwd als verkoop die in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden. De normale waarde voor beide producten werd derhalve vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde prijs van alle verkoop zonder verlies omdat deze overige verkoop meer dan 10 % van alle binnenlandse verkoop vertegenwoordigde.

c) Exportprijs

(17) Eén van de Poolse producenten verkocht AN voor uitvoer naar de Gemeenschap via twee verkooproutes:

- rechtstreeks aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap,

- onrechtstreeks, via een exporteur in Polen.

Voor zowel de directe als de indirecte uitvoer werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het product, indien dit van Polen naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(18) De tweede Poolse producent verkocht alleen AN aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap. De uitvoerprijs werd derhalve vastgesteld op basis van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

d) Vergelijking

(19) De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Hierbij werden correcties toegepast in verband met verschillen in commissies, kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, zoals bepaald in artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

e) Dumpingmarge

(20) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor elk van de twee exporterende producenten in kwestie vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

De gewogen gemiddelde dumpingmarges die voorlopig waren vastgesteld voor beide medewerkende exporterende producenten, bedroegen uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs grens Gemeenschap:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Voor exporterende producenten die geen antwoord hadden gegeven op de vragenlijst van de Commissie of zich anderszins niet bekendmaakten werd dumping, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vastgesteld op basis van beschikbare feiten. Omdat er ten minste één niet-medewerkende exporterende producent was, werd een residuele dumpingmarge berekend gebaseerd op de hoogste dumpingmarge die was vastgesteld voor representatieve transacties van een medewerkende exporterende producent in Polen. Dit werd gedaan om niet-medewerking niet te belonen en ontwijking te voorkomen.

De residuele dumpingmarge die was vastgesteld voor Polen, bedraagt uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs grens Gemeenschap 43,4 %.

3. Oekraïne

a) Samenwerking

(21) De Commissie zond vragenlijsten aan de vijf in de klacht genoemde ondernemingen. Twee van hen beantwoordden de vragenlijst binnen de hiervoor vastgestelde termijn en verklaarden dat zij tijdens het onderzoektijdvak het betrokken product niet hadden uitgevoerd naar de Gemeenschap. Eén antwoordde nadat de termijn was verstreken en haar werd medegedeeld dat zij zou worden behandeld als een niet-medewerkende partij. De twee overige ondernemingen gaven geen antwoord.

b) Referentieland

(22) Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moest de normale waarde voor Oekraïne worden vastgesteld op basis van de prijs of de berekende waarde van een derde land met een markteconomie. In het bericht tot inleiding werd Polen voorgesteld als geschikt referentieland.

Geen van de betrokken partijen dienden hierover opmerkingen in. Voorts wees het onderzoek uit dat:

- er een belangrijke binnenlandse markt in Polen was voor het betrokken product die representatief is vergeleken met de uitvoer van AN naar de Gemeenschap van oorsprong uit Oekraïne;

- er ten minste twee (medewerkende) binnenlandse producenten waren van belangrijke omvang;

- er belangrijke invoer plaatsvond in Polen van AN uit derde landen;

- de informatie die de medewerkende ondernemingen hadden ingediend betrouwbaar was.

Gezien het bovenstaande stelde de Commissie voorlopig vast dat Polen een redelijke keuze was van een derde land met een markteconomie, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

c) Normale waarde

(23) De normale waarde werd vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de normale waarde die was vastgesteld voor de twee medewerkende exporterende producenten in Polen. Een toelichting bij de berekening van de normale waarde is te vinden in de overwegingen 15 en 16.

d) Uitvoerprijs

(24) Omdat de informatie van de exporteurs ontbrak moesten de voorlopige conclusies worden vastgesteld op basis van de beschikbare feiten, in dit geval Eurostat-cijfers en de informatie over de zeevrachtkosten in de klacht, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

e) Vergelijking

(25) De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken op fob-basis (af grens exportland). Hiertoe werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

f) Dumpingmarge

(26) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs grens Gemeenschap bedraagt de voorlopige nationale dumpingmarge voor Oekraïne 67,4 %.

D. SCHADE

(27) De algemene situatie van de communautaire bedrijfstak volgde een opwaartse trend tussen 1995 en 1996 maar begon daarna sterk te dalen. Deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van de gevolgen van de antidumpingmaatregelen die waren ingevoerd met betrekking tot de invoer van AN van oorsprong uit Rusland die in augustus 1995 werden vastgesteld (minimuminvoerprijs) en in maart 1998 werden versterkt (specifiek recht van 26,3 ECU/ton).

1. Definitie van de communautaire bedrijfstak

(28) De Commissie was van oordeel dat twee van de tien klagende communautaire producenten geen medewerking verleenden omdat de door hen ingediende informatie ontoereikend was. Deze producenten werden derhalve niet beschouwd als deel uitmakend van de communautaire bedrijfstak. De acht medewerkende communautaire producenten vertegenwoordigen meer dan 85 % van de communautaire productie van AN en vormen derhalve de communautaire bedrijfstak in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

2. Communautair verbruik

(29) Het zichtbaar communautair verbruik werd vastgesteld op basis van de verkochte hoeveelheden van de communautaire bedrijfstak op de communautaire markt, de verkoop van de overige communautaire producenten op de communautaire markt zoals beschreven in de klacht, de informatie van de medewerkende exporterende producenten en Eurostat-invoercijfers met betrekking tot de ingevoerde hoeveelheden.

Op deze basis daalde het communautaire verbruik tussen 1995 en het onderzoektijdvak met 16,7 % en tussen 1996 en het onderzoektijdvak nog sterker. Tussen 1998 en het onderzoektijdvak daalde het sterk maar dit moet worden gezien in het licht van het feit dat de gegevens voor het onderzoektijdvak op jaarbasis zijn en dat de AN-markt sterk seizoengebonden is.

3. Invoer uit de betrokken landen(4)

a) Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(30) Allereerst werd onderzocht of invoer uit alle betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld, rekening houdend met artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Gezien bovenstaande conclusies met betrekking tot dumping van invoer van oorsprong uit Litouwen werd met deze invoer geen rekening gehouden voor de beoordeling van schade en oorzakelijk verband maar werd deze beoordeeld in de context van invoer uit andere derde landen. Voor Polen en Oekraïne bleken de dumpingmarges meer dan minimaal, de ingevoerde hoeveelheden niet verwaarloosbaar en de cumulatieve beoordeling werd tevens passend geacht met het oog op dezelfde concurrentievoorwaarden zowel tussen de ingevoerde producten als tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk communautair product. Dit blijkt eens te meer uit het feit dat de ingevoerde hoeveelheden aanzienlijk waren en hun marktaandeel met ingang van 1995 gestaag is toegenomen. Bovendien zijn hun prijzen sedert 1996 aanzienlijk gedaald. Alle exporterende producenten onderboden bovendien de verkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak terwijl zij gebruikmaakten van dezelfde of soortgelijke verkoopkanalen. Om deze redenen wordt voorlopig vastgesteld dat invoer van oorsprong uit Polen en Oekraïne cumulatief moet worden beoordeeld.

b) Volume en marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten(5)

(31) De ingevoerde hoeveelheden van AN van oorsprong uit de twee betrokken landen stegen tussen 1995 en 1996. In 1997 daalden deze opnieuw tot het niveau van 1995, om vervolgens sterk te stijgen. Deze hoeveelheden waren tijdens het onderzoektijdvak 176,5 % hoger dan in 1995 terwijl het communautair verbruik tijdens dezelfde periode met 16,7 % daalde. Het marktaandeel van de invoer van de twee betrokken landen steeg van 2,6 % in 1995 tot 3,1 % in 1996 om vervolgens in 1997 te dalen tot het niveau van 1995 en daarna tijdens het onderzoektijdvak opnieuw sterk te stijgen tot 8,7 %. Vergeleken met 1995 was dit een stijging van 235 %.

c) Prijzen van de met dumping ingevoerde producten

i) Prijsontwikkeling(6)

(32) De gewogen gemiddelde prijs van de ingevoerde producten van oorsprong uit de twee betrokken landen daalde tussen 1995 en het onderzoektijdvak met 23,9 %. Terwijl de prijzen in 1996 een piek bereikten daalden zij tijdens de hieropvolgende periode aanzienlijk met 31,4 %.

ii) Prijsonderbieding

(33) Onderzocht werd of de exporterende producenten in de betrokken landen de prijzen van de communautaire bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak onderboden. Voor dit onderzoek werden de cif-prijzen van de exporterende producenten aangepast aan een prijs grens Gemeenschap af kaai, na inklaring (DEQ) en vergeleken met hetzelfde handelsniveau met de prijzen af fabriek van de communautaire producenten, beide voor het verpakte product. Hiertoe werd besloten omdat de invoer altijd in verpakte vorm aankwam terwijl de communautaire bedrijfstak haar producten zowel in verpakking als in bulkvorm aanbood. Correcties werden toegepast waar noodzakelijk.

Voorts wees het onderzoek uit dat granulaire producten gemiddeld tegen hogere prijzen werden verkocht dan het product in korrelvorm, onder meer als gevolg van de verschillende spreidingskwaliteiten. Er werd derhalve een correctie van 5,8 EUR per ton toegepast voor de prijsonderbiedingsberekeningen. Dit bedrag is het gemiddelde prijsverschil tussen de granulaire en de korrelvorm AN die door de communautaire bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak werd verkocht.

Om de prijsonderbieding te kunnen beoordelen moet worden opgemerkt dat de prijzen van de communautaire bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak onder druk stonden, zoals blijkt uit overweging 36.

De onderbiedingsmarges die op deze basis per land werden vastgesteld, bedragen, uitgedrukt als een percentage van de prijzen van de communautaire producenten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Situatie van de communautaire bedrijfstak

a) Productie

(34) De productie van de communautaire bedrijfstak daalde tussen 1995 en het onderzoektijdvak met 4,7 %, dat wil zeggen van 3915 Kton tot 3730 Kton. Tussen 1995 en 1996 vond een belangrijke stijging plaats. Vervolgens daalde de productie met 20,9 % tussen 1996 en het onderzoektijdvak.

b) Capaciteit en capaciteitsbenuttingspercentage

(35) De capaciteit en de capaciteitsbenutting bleken geen zinvolle indicatoren voor dit soort productie omdat de ontwikkeling van deze indicatoren werd beïnvloed door het feit dat ook andere producten worden geproduceerd met dezelfde productielijnen. Uitgaande van aardgas dat wordt omgezet in ammonia kunnen tal van verschillende producten worden vervaardigd met dezelfde productielijnen. De totale productiecapaciteit van de communautaire bedrijfstak was met uitzondering van 1996 over het algemeen stabiel voor de betrokken periode. De capaciteitsbenutting steeg van 46 % in 1995 tot 56 % in 1996 om vervolgens licht te dalen tot onder het niveau van 1995 in het onderzoektijdvak.

c) Verkoop in de Gemeenschap

(36) De verkochte hoeveelheden van de communautaire bedrijfstak daalden van 3790 Kton in 1995 tot 3396 Kton in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 10,4 %. Zij daalden gedurende de periode tussen 1996 en het onderzoektijdvak met 19,9 %.

d) Marktaandeel

(37) Het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak was tussen 1995 en 1997 stabiel en liet vervolgens een stijging zien. Het bedroeg tijdens het onderzoektijdvak 71,9 % vergeleken met 66,8 % in 1995. Terwijl het algemene gebruik sedert 1996 daalde konden de communautaire bedrijfstak en de betrokken landen in nog sterkere mate hun marktaandeel verhogen. Deze ontwikkeling vond plaats terwijl antidumpingmaatregelen werden ingesteld op de invoer van oorsprong uit Rusland.

e) Prijzen van de communautaire bedrijfstak

(38) De gemiddelde nettoverkoopprijzen van de communautaire bedrijfstak daalden van 120,5 ECU/ton in 1995 tot 99,3 ECU/ton in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 17,6 %. De daling was vooral opvallend tussen 1996 en het onderzoektijdvak toen de prijzen gestadig daalden met 25,4 %.

f) Winstgevendheid

(39) De gewogen gemiddelde winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak daalde tussen 1995 en het onderzoektijdvak met 22 percentpunten, van 9,6 % tot - 12,4 %. Parallel met deze prijsontwikkeling was de winstgevendheid het hoogst in 1996 om tussen dat jaar en het onderzoektijdvak gestaag te dalen met 31 percentpunten.

g) Werkgelegenheid

(40) De werkgelegenheid van de communautaire bedrijfstak steeg tussen 1995 en 1996 en daalde vervolgens van 1986 werknemers tot 1693 werknemers in het onderzoektijdvak, een daling van 14,8 %.

h) Investeringen

(41) De communautaire bedrijfstak breidde zijn investeringen tussen 1995 en het onderzoektijdvak uit. Deze investeringen omvatten investeringen met betrekking tot productiestappen voorafgaand aan de feitelijke productie van AN en houden derhalve niet rechtstreeks verband met het betrokken product. De belangrijkste investeringen tussen 1995 en het onderzoektijdvak waren investeringen in productiefaciliteiten voor salpeterzuur, een grondstof voor de productie van AN dat tevens gebruikt kan worden voor andere doeleinden zoals de productie van UAN-oplossingen.

5. Conclusie inzake schade

(42) In de betrokken periode werd een verslechtering vastgesteld van de situatie van de communautaire bedrijfstak. Terwijl de antidumpingmaatregelen op de invoer van AN van oorsprong uit Rusland leidden tot een aanzienlijke daling van deze invoer na 1996 met allereerst een verbetering van de algemene situatie, kon de communautaire bedrijfstak vervolgens niet volledig profiteren van deze ontwikkeling. Hoewel ruwweg het halve marktaandeel dat Rusland sedert 1997 had verloren kon worden terug verkregen, namen de betrokken landen de andere helft in beslag. Terwijl de verkoop van de communautaire bedrijfstak tussen 1996 en het onderzoektijdvak met 19,9 % daalde steeg de invoer van oorsprong uit de betrokken landen met 111 % tijdens dezelfde periode. Voorts bleek uit het onderzoek dat de invoer tijdens het onderzoektijdvak plaatsvond tegen prijzen die de prijzen van de communautaire bedrijfstak onderboden.

Wat de prijsontwikkeling betreft slaagde de communautaire bedrijfstak erin zijn gemiddelde prijzen tussen 1995 en 1996 te verhogen. De verkoopprijzen ondervonden vervolgens sterke neerwaartse druk. Dit had belangrijke negatieve gevolgen voor de winstgevendheid die met ingang van 1996 aanzienlijk verslechterde tot een niveau van 12,4 % tijdens het onderzoektijdvak.

De situatie van de communautaire bedrijfstak is derhalve zodanig verslechterd dat voorlopig wordt vastgesteld dat de communautaire bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden tijdens het onderzoektijdvak.

F. OORZAKELIJK VERBAND

1. Inleiding

(43) Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening onderzocht de Commissie, teneinde uitspraak te kunnen doen over het oorzakelijk verband tussen de met dumping ingevoerde producten en de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak, de gevolgen van alle bekende factoren en de gevolgen voor de situatie in die bedrijfstak. Met behulp van dit onderzoek kon ervoor worden gezorgd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping niet werd toegeschreven aan de invoer met dumping.

2. Gevolgen van de invoer met dumping

(44) AN is een grondstof die geen belangrijke verschillen vertoont qua technische, fysieke en chemische kenmerken en toepassingen tussen het ingevoerde product en het in de Gemeenschap vervaardigde product. Het in de Gemeenschap vervaardigde product en het uit de betrokken landen ingevoerde product zijn derhalve in rechtstreekse concurrentie met elkaar hoofdzakelijk op basis van de prijs en dit op een transparante en hoogst prijsgevoelige markt.

(45) Tussen 1995 en het onderzoektijdvak steeg de invoer uit de betrokken landen aanzienlijk qua hoeveelheden (175 %) en marktaandeel (van 2,6 % tot 8,7 %); verder was er sprake van prijsonderbieding en druk op de prijzen van de communautaire bedrijfstak. Deze trend viel vanaf 1996 samen met de verslechtering van de situatie van de communautaire bedrijfstak qua verkoop en prijsverlagingen alsmede een daling van de winstgevendheid.

In augustus 1995 stelde de Raad definitieve maatregelen in (op minimuminvoerprijzen gebaseerd variabel recht) op de invoer van AN van oorsprong uit Rusland. Na mogelijke absorptie van deze maatregelen te hebben onderzocht werd het variabel recht vervangen door een specifiek recht van 26,3 ECU/ton in maart 1998. De met dumping ingevoerde producten uit de betrokken landen belemmerden de communautaire bedrijfstak te profiteren van de antidumpingmaatregelen die waren ingesteld op de invoer uit Rusland. De betrokken landen namen, qua volume, meer dan de helft van het marktaandeel over, dat eerder in handen was van Rusland, terwijl de communautaire bedrijfstak slechts een beperkt marktaandeel erbij kreeg en de verkoop in absolute zin daalde. De belangrijke stijging van het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten tussen 1996 en het onderzoektijdvak viel bovendien samen met de neerwaartse trend van de situatie van de communautaire bedrijfstak, met name wat betreft de prijzen en de winst.

Geconfronteerd met laaggeprijsde invoer van oorsprong uit de betrokken landen had de communautaire bedrijfstak de keuze zijn prijzen te handhaven met het risico marktaandeel te verliezen of de lage prijzen van de met dumping ingevoerde producten te volgen. Beide opties zouden negatieve gevolgen hebben gehad voor de winstgevendheid. De communautaire bedrijfstak voerde met ingang van 1997 een belangrijke verlaging van de verkoopprijzen door. Dit had negatieve gevolgen voor de winstgevendheid die in 1998 negatief werd. Dit illustreert duidelijk de prijsgevoeligheid van de markt en de belangrijke gevolgen van de prijzen die worden gehanteerd door de exporterende producenten van de betrokken landen.

3. Gevolgen van andere factoren

a) Invoer uit andere derde landen

(46) Omdat de dumpingmarge voor invoer van oorsprong uit Litouwen minimaal bleek werd deze invoer beschouwd als "invoer uit andere derde landen".

De ingevoerde hoeveelheden van AN uit andere derde landen daalden van ongeveer 1636 Kton in 1995 tot ongeveer 720 Kton in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 56 %. De belangrijkste leveranciers in deze groep landen tijdens het onderzoektijdvak waren Rusland, Litouwen, Bulgarije en Egypte. Het marktaandeel van de invoer van derde landen daalde van 28,8 % in 1995 tot 15,2 % in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 13,6 percentpunten. Deze daling is grotendeels het gevolg van de verlaging van de invoer van oorsprong uit Rusland hoewel het marktaandeel van de invoer van oorsprong uit Litouwen een andere trend toonde; deze steeg van 3,2 % in 1995 tot 5,4 % in 1997 om vervolgens tijdens het onderzoektijdvak te dalen tot 4,5 %.

Gezien de algemene daling met betrekking tot de verkochte hoeveelheden en het marktaandeel van de invoer van oorsprong uit andere derde landen kan deze invoer niet op belangrijke wijze hebben bijgedragen aan de aanmerkelijke schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak, hoewel niet kan worden uitgesloten dat invoer uit afzonderlijke landen heeft bijgedragen tot de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak.

b) Daling van het zichtbaar verbruik

(47) Wat de ontwikkeling van de vraag betreft daalde het zichtbaar verbruik van AN met 950 Kton tussen 1995 en het onderzoektijdvak (op jaarbasis), dat wil zeggen met 16,7 %.

De daling was met name opmerkelijk tussen 1998 en het onderzoektijdvak (op jaarbasis). Zoals hierboven uiteengezet is de AN-markt bijzonder seizoengevoelig. Het grootste deel van de verkoop vindt plaats tussen oktober en maart elk jaar (hoogseizoen) terwijl de vraag de rest van het jaar relatief laag is (laagseizoen). Omdat het onderzoektijdvak van 18 maanden twee laagseizoenen omvat en slechts een hoogseizoen zou het zichtbaar verbruik op jaarbasis een verkeerd beeld geven.

Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de daling van de vraag (zelfs indien deze statistisch gezien in het onderzoektijdvak overtrokken was) het gevolg is van bepaalde substitutie-effecten onder verschillende stikstofkunstmeststoffen. In een recent geval met betrekking tot UAN-oplossingen werd vastgesteld dat het zichtbaar verbruik van UAN-oplossingen de afgelopen jaren is gestegen (zie Verordening (EG) nr. 617/2000 van de Commissie(7)). Deze trend zette zich voort in de tweede helft van 1999.

Hoewel de dalende vraag zeker heeft bijgedragen tot meer intense concurrentie en een bepaalde neerwaarste druk heeft uitgeoefend op de prijzen en zo heeft bijgedragen aan de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak, verwachtte deze een daling van de vraag en past zich aan zoals blijkt uit de recente aankondiging van verschillende fabriekssluitingen. Wanneer er geen druk op de prijzen was geweest van de met dumping ingevoerde producten, zou de daling van de prijzen en de winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak minder opvallend zijn geweest.

c) Verdere factoren

(48) Tevens werd onderzocht of andere dan bovengenoemde factoren zouden kunnen hebben bijgedragen tot de schade die is geleden door de communautaire bedrijfstak.

Aangevoerd werd dat er over de gehele wereld een overcapaciteit bestaat voor stikstofkunstmeststoffen die heeft bijgedragen tot een daling van de prijzen van deze producten waarbij schade werd berokkend aan de communautaire bedrijfstak. De communautaire bedrijfstak heeft echter tijdens de onderzochte periode geen aanvullende capaciteit opgebouwd en derhalve niet bijgedragen tot een verhoging van de wereldwijde overcapaciteit. Deze overcapaciteit kan overigens wellicht de reden zijn waarom de betrokken landen naar de Gemeenschap uitvoerden maar is geen rechtvaardiging voor schadelijke dumping.

De ontwikkeling van de productiekosten per eenheid van de communautaire bedrijfstak waren tussen 1995 en het onderzoektijdvak vrij stabiel en hadden derhalve geen invloed op de winstgevendheid.

Met betrekking tot de ontwikkelingen in technologie en productiviteit van de communautaire bedrijfstak werd vastgesteld dat de communautaire bedrijstak belangrijke investeringen heeft gedaan om niet aan concurrentievermogen in te boeten.

4. Conclusie inzake oorzakelijk verband

(49) Gezien het bovenstaande wordt voorlopig vastgesteld dat hoewel de daling van het zichtbaar verbruik of de invoer uit bepaalde derde landen zeker kunnen hebben bijgedragen tot de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak, met name wat een verlaging van de productie en de verkochte hoeveelheden betreft, de met dumping ingevoerde hoeveelheden een belangrijke factor blijven met name wat betreft de prijs en winstontwikkeling van de communautaire bedrijfstak. Omdat de prijsdaling en prijsonderbieding die werd vastgesteld voor de betrokken invoer, het belangrijke marktaandeel dat de met dumping ingevoerde producten van oorsprong uit de betrokken landen verkregen, samenvielen met de daling van de verkoop van de communautaire bedrijfstak alsmede de verlaging van diens verkoopprijzen en de daling van de winstgevendheid, wordt voorlopig vastgesteld dat de met dumping ingevoerde producten van oorsprong uit de betrokken landen aanmerkelijke schade hebben berokkend aan de communautaire bedrijfstak. Vastgesteld werd derhalve ook dat de gevolgen van andere factoren dan de met dumping ingevoerde producten niet van dien aard waren dat het oorzakelijk verband werd verbroken tussen de met dumping ingevoerde producten en de aanmerkelijke schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Ter inleiding

(50) Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of instelling van antidumpingmaatregelen tegen het belang van de Gemeenschap als geheel zou indruisen. De vaststelling van het communautair belang was gebaseerd op een beoordeling van de verschillende belangen in kwestie, dat wil zeggen die van de communautaire bedrijfstak, de importeurs en de handelaren en de afnemers van het betrokken product op basis van de door de relevante partijen verstrekte informatie.

Om de mogelijke gevolgen van al dan niet instelling van maatregelen te beoordelen werden alle belanghebbende partijen om informatie gevraagd. Vragenlijsten werden verstuurd naar de communautaire bedrijfstak; twee andere producenten in de Gemeenschap, 51 importeurs/handelaars, één organisatie van importeurs en twee organisaties van afnemers van het betrokken product. Vijf importeurs/handelaren (waarvan één verbonden met een exporterende producent) alsmede de organisatie van de importeurs beantwoordden de vragenlijst. Geen van de organisaties van afnemers beantwoordden de vragenlijsten of dienden andere informatie in.

Op deze basis werd onderzocht of ondanks conclusies inzake schade, de situatie van de communautaire bedrijfstak en het oorzakelijk verband er dringende redenen waren die zouden leiden tot de conclusie dat het niet in het belang zou zijn van de Gemeenschap om in dit geval maatregelen in te stellen.

2. Belang van de communautaire bedrijfstak

(51) De communautaire bedrijfstak heeft zich bewezen als een structureel levensvatbare bedrijfstak, die zich kan aanpassen aan de veranderingen op de markt. Dit blijkt met name uit de positieve ontwikkeling van de situatie toen de daadwerkelijke concurrentie was hersteld nadat antidumpingmaatregelen waren ingesteld met betrekking tot de invoer van oorsprong uit Rusland en door de investeringen van de bedrijfstak in hoogwaardige productiecapaciteit. Als gevolg van de druk die de met dumping ingevoerde producten uitoefenden op de verkoopprijzen kon de communautaire bedrijfstak niet volledig profiteren van de instelling van de antidumpingmaatregelen op de invoer van oorsprong uit Rusland met name sedert 1996.

Een groep klagende ondernemingen heeft reeds de sluiting aangekondigd van ongeveer 1 miljoen metrieke ton nitraatcapaciteit die tot dusverre werd gebruikt om onder meer AN te produceren hetgeen vanzelfsprekend verlies van banen met zich brengt. Ondanks de hierboven omschreven structurele levensvatbare achtergrond kan niet worden uitgesloten dat een aantal ondernemingen in deze bedrijfstak hun productieactiviteiten voor het betrokken product in de Gemeenschap verder zullen reduceren of zelfs zullen staken wanneer geen maatregelen worden genomen tegen schadelijke dumping. Deze conclusie is gerechtvaardigd gezien de duur en de omvang van de financiële verliezen als gevolg van de invoer met dumping (tussen 1998 en het onderzoektijdvak leed de communautaire bedrijfstak toenemende verliezen). Inderdaad zal zonder maatregelen de druk op de prijzen van de invoer met dumping alle inspanningen van de communautaire bedrijfstak om een behoorlijke winstmarge te realiseren in de weg blijven staan.

Anderzijds zouden maatregelen deze bedrijfstak in staat stellen zijn activiteiten in de Gemeenschap te herstellen en te handhaven.

3. Belangen van importeurs/handelaars

(52) Antwoorden op de vragenlijsten en informatie werden ontvangen van de European Fertilizer Import Association (EFIA) en vier niet-verbonden importeurs en er werden twee controlebezoeken afgelegd. Voorts werd in het onderzoek vastgesteld dat importeurs/handelaren over het algemeen niet alleen in AN handelen maar ook voor een belangrijk deel in andere kunstmeststoffen. De gevolgen van maatregelen voor hun bedrijven zouden derhalve beperkt zijn. Niettemin kan niet worden uitgesloten dat een aantal importeurs negatieve gevolgen zou ondervinden van antidumpingmaatregelen.

4. Belangen van afnemers

(53) Afnemers van het betrokken product zijn landbouwers in de Gemeenschap. De vraag naar stikstofkunstmeststoffen lijkt relatief weinig elastisch en landbouwers kopen over het algemeen de goedkoopste kunstmeststoffen. In de seizoenen 1998 en 1999 hebben landbouwers derhalve geprofiteerd van lage prijzen voor AN. Het feit dat de organisaties van afnemers geen medewerking hebben verleend rechtvaardigt echter de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen belangrijke gevolgen zullen hebben voor afnemers. Wanneer antidumpingmaatregelen zouden worden ingesteld zouden de kosten van AN voor landbouwers waarschijnlijk stijgen. Kunstmeststoffen vertegenwoordigen echter een klein deel van de totale productiekosten zodat de eventuele negatieve gevolgen voor landbouwers in de Gemeenschap niet opwegen tegen de positieve gevolgen van maatregelen tegen schadelijke dumping voor de communautaire bedrijfstak.

5. Mededinging en handelsverstorende gevolgen

(54) Wat de gevolgen van eventuele maatregelen voor de mededinging in de Gemeenschap betreft voerde een aantal belanghebbende partijen aan dat de betrokken exporterende producenten van de communautaire markt zouden verdwijnen zodat de concurrentie aanzienlijk zou worden verzwakt en de prijzen voor AN zouden worden verhoogd.

Een aantal van de betrokken exporterende producenten zal hun producten waarschijnlijk blijven verkopen zij het tegen niet-schadelijke/niet-dumpingprijzen omdat zij een steeds sterkere marktpositie bekleden. Instelling van antidumpingmaatregelen op exporterende producenten waarvoor hogere dumping en schademarges zijn vastgesteld zal waarschijnlijk leiden tot een daling van hun verkochte hoeveelheden en hun marktaandeel. Voorts kan niet worden uitgesloten dat wanneer de prijzen eenmaal het niveau bereiken waarop de gevolgen van schadelijke dumping worden opgeheven, de invoer uit andere derde landen eveneens zal worden gericht op de communautaire markt. Het is derhalve waarschijnlijk dat de communautaire bedrijfstak nog steeds een belangrijk aantal concurrenten op de markt zal hebben en, zoals hierboven uiteengezet, gezien het groot aantal producenten in de Gemeenschap alsmede de doorzichtigheid van de markt zullen de afnemers kunnen blijven kiezen uit verschillende leveranciers van het betrokken product.

Instelling van antidumpingrechten zal de keus voor afnemers derhalve niet onnodig beperken of de concurrentie verzwakken.

6. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(55) Gezien het bovenstaande wordt voorlopig vastgesteld dat er geen dwingende redenen zijn die tegen instelling van antidumpingrechten pleiten.

H. VOORLOPIGE MAATREGELEN

1. Niveau waarop de schade wordt tenietgedaan

(56) Gezien de conclusies ten aanzien van dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap, zouden voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden genomen om verdere schade aan de communautaire bedrijfstak door de dumping met invoer te voorkomen.

Om het niveau te bepalen waarop het recht moet worden vastgesteld werd rekening gehouden met het niveau van de dumpingmarges en het bedrag van het recht dat noodzakelijk is om de schade teniet te doen die de communautaire bedrijfstak heeft geleden.

Om de hoogte van het recht te bepalen dat noodzakelijk is om de schade teniet te doen die werd veroorzaakt door dumping, werden schademarges berekend. De noodzakelijke prijsverhoging werd vastgesteld op basis van de vergelijking, in hetzelfde handelsstadium, van de gewogen gemiddelde invoerprijs, met de niet-schadelijke prijs van AN die werd verkocht door de communautaire bedrijfstak op de communautaire markt.

De niet-schadelijke prijs werd verkregen door bij de volledige productiekosten per eenheid een winstmarge toe te voegen die redelijkerwijs kan worden verwezenlijkt wanneer geen schadelijke dumping bestaat, rekening houdend met de aanpassing voor het verschil tussen AN in granulaire en korrelvorm dat reeds werd gemaakt voor de berekeningen van de prijsonderbieding. De winstmarge voor deze berekening bedraagt 8 %.

De klager had aangevoerd dat een winstmarge van 10 à 15 % juist zou zijn. Volgens hem had de communautaire bedrijfstak in 1995 en 1996 winsten bereikt van achtereenvolgens 9,6 % en 18,6 %, er moest opnieuw worden geïnvesteerd op lange termijn en de aandeelhouders moesten een redelijke opbrengst voor hun aandelen kunnen krijgen.

Nadat de Commissie de opmerkingen van de klager in overweging had genomen werd voorlopig besloten dat een winstmarge van 8 % de communautaire bedrijfstak een winstniveau zou verschaffen dat redelijkerwijs had kunnen worden verwacht in het onderzoektijdvak wanneer geen dumping had plaatsgevonden. In dit opzicht kan de winst die in 1995 werd geboekt worden beschouwd als een winst in een periode zonder schadelijke dumping omdat dit een jaar was waarin de communautaire bedrijfstak kon profiteren van de gevolgen van de maatregelen die waren ingesteld op de invoer met dumping van AN uit Rusland, zij het in een expansieve markt. 1996 was een jaar waarin de opwaartse trend voor de winst werd bevestigd, zij het met een groeiende vraag, die leidde tot een uitzonderlijk goede marktsituatie met uitmuntende resultaten voor alle economische handelaren. In vergelijking met 1995/1996 was de markt tijdens het onderzoektijdvak in slechte staat. Bij het vaststellen van de winst die tijdens het onderzoektijdvak redelijkerwijze zou kunnen zijn geboekt wanneer er geen sprake was van schadelijke dumping, werd derhalve rekening gehouden met de voorgaande situatie van de communautaire bedrijfstak, maar ook met de algemene marktsituatie in het onderzoektijdvak die leidde tot de conclusie dat 8 % kon worden beschouwd als een passende, niet-schadelijke winstmarge.

Het verschil uit de vergelijking tussen de gewogen gemiddelde invoerprijs en de niet-schadelijke prijs van de communautaire bedrijfstak werd vervolgens uitgedrukt als een percentage van de totale cif-invoerwaarde.

2. Voorlopige maatregelen

(57) De klager verklaarde dat er tekenen waren van de opkomst van nieuwe vormen van AN, dat wil zeggen mengsels van AN met andere producten die alleen tot doel hebben mogelijke antidumpingmaatregelen met betrekking tot AN te ontwijken. De douaneautoriteiten worden hierop gewezen.

In het licht van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld op de invoer van oorsprong uit Polen en Oekraïne op het niveau van de schademarges die zijn vastgesteld omdat deze lager zijn dan de dumpingmarges.

Om er voor te zorgen dat de maatregelen werkelijk doeltreffend zijn en prijsmanipulatie te belemmeren die in een aantal voorgaande procedures met betrekking tot dezelfde productcategorie, dat wil zeggen kunstmeststoffen, werd geconstateerd wordt het juist geacht de rechten in de vorm van een specifiek bedrag per ton vast te stellen.

Als basis voor het residueel recht dat van toepassing is op de niet-medewerkende exporterende producenten, werd gebruikgemaakt van de hoogste marges die waren vastgesteld voor representatieve transacties van een medewerkende producent.

Op basis van het bovenstaande zijn de voorlopige rechten als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Gezien het resultaat van het onderzoek met betrekking tot Litouwen en overwegende dat de dumpingmarge minimaal is, moeten voor dit land geen voorlopige maatregelen worden ingesteld. De Commissie zal dit punt echter blijven onderzoeken en eventueel verder bewijsmateriaal dat werd ingediend in overweging nemen om tot een definitieve conclusie te komen.

(58) Een van de Poolse exporterende producenten bood een verbintenis aan. De verbintenis kon echter niet worden aanvaard omdat dit vrijstelling zou betekenen van een belangrijk deel van de invoer van de voorlopige maatregelen en derhalve niet voldoende zou zijn om de schade op te heffen die was berokkend aan de communautaire bedrijfstak.

(59) De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening zijn vermeld werden vastgesteld op basis van de conclusies van het huidig onderzoek. Zij weerspiegelen derhalve de situatie tijdens het onderzoek met betrekking tot deze ondernemingen. Deze rechten (in tegenstelling tot het nationaal recht dat van toepassing is op "alle overige ondernemingen") zijn derhalve uitsluitend van toepassing op de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die geproduceerd zijn door de ondernemingen en derhalve door de specifieke rechtspersonen zoals vermeld. Ingevoerde producten die geproduceerd zijn door andere ondernemingen die in het dictum van deze verordening niet specifiek met naam en adres zijn genoemd, met inbegrip van de rechtspersonen die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen, kunnen niet in aanmerking komen voor deze percentages en zijn onderworpen aan het recht dat van toepassing is op "alle overige ondernemingen".

(60) Een verzoek om toepassing van deze individuele antidumpingrechten (bijvoorbeeld naar aanleiding van een verandering van naam van de rechtspersoon of na de oprichting van een nieuwe productie- of verkoopeenheid) moet onverwijld worden gericht aan de Commissie(8) met alle relevante informatie, met name eventuele wijzigingen in de activiteiten van de onderneming in verband met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer in verband met bijvoorbeeld de naamsverandering of de verandering van de productie- en verkoopeenheden. De Commissie zal eventueel in overleg met het Raadgevend Comité de verordening dienovereenkomstig wijzigen door de lijst bij te werken van de ondernemingen die in aanmerking komen voor individuele rechten.

3. Eindbepalingen

(61) Rekening houdend met de beginselen van een behoorlijk bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarin belanghebbenden schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen om te worden gehoord. Voorts moet er op gewezen worden dat alle bevindingen in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een voorstel van de Commissie tot instelling van een definitief recht herzien kunnen worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Op de invoer van ammoniumnitraat andere dan opgelost in water en mengsels van ammoniumnitraat en calciumcarbonaat of andere niet-vruchtbaar makende anorganische stoffen, met een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtspercenten, vallende onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90 en van oorsprong uit Polen en Oekraïne, wordt hierbij een voorlopig antidumpingrecht ingesteld.

2. Het recht is gelijk aan het in euro per ton ammoniumnitraat vastgestelde bedrag voor de producten die worden vervaardigd door de volgende ondernemingen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. In geval van beschadiging, vóór het in het vrije verkeer brengen, van de goederen waarvan de douanewaarde wordt bepaald, wordt de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(9) verhoudingsgewijze bepaald en wordt het antidumpingrecht, berekend op basis van de hierboven vermelde bedragen verminderd met een percentage dat overeenkomt met de verhouding van het werkelijk betaalde of te betalen deel van de prijs.

4. Tenzij anders aangegeven zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

5. Het in lid 1 bedoelde product kan alleen in het vrije verkeer worden gebracht in de Gemeenschap wanneer een zekerheid is gesteld, ten belope van het voorlopig recht.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbende partijen de Commissie vragen hen op de hoogte te brengen van de essentiële feiten en overwegingen op basis waarvan deze verordening is vastgesteld, hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord uiterlijk één maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de betrokken partijen vragen om te worden gehoord met betrekking tot het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap en kunnen zij opmerkingen indienen over de toepassing van deze verordening uiterlijk één maand na de datum van inwerkingtreding ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 1 is van toepassing voor een periode van zes maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juli 2000.

Voor de Commissie

Franz Fischler

Lid van de Commissie

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2) PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18.

(3) PB C 311 van 29.10.1999, blz. 3.

(4) Om redenen van vertrouwelijkheid, aangezien er in een aantal van de betrokken landen slechts een exporterende producent is, worden de cijfers in deze verordening met betrekking tot deze landen geïndexeerd of bij benadering verstrekt.

(5) Voor de beoordeling van trends in de hoeveelheden en het marktaandeel en om consequente gegevens te vergelijken werd alleen gebruik gemaakt van Eurostat-gegevens.

(6) Om de prijstrends te kunnen beoordelen en samenhangende data te vergelijken werd alleen gebruikgemaakt van Eurostat-gegevens terwijl voor de berekening van prijsonderbieding en de schademarges tijdens het onderzoektijdvak gebruik werd gemaakt van informatie van de exporterende producenten, wanneer beschikbaar.

(7) PB L 75 van 24.3.2000, blz. 3.

(8) Europese Commissie Directoraat-Generaal Handel

Directoraat C

DM 24-8/38

Wetstraat 200 B - 1049 Brussel .

(9) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 40.

Top