Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R1472

Verordening (EG) nr. 1472/2000 van de Commissie van 6 juli 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van polyester stapelvezels uit India en de Republiek Korea

PB L 166 van 6.7.2000, p. 1–13 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 06/01/2001

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/1472/oj

32000R1472

Verordening (EG) nr. 1472/2000 van de Commissie van 6 juli 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van polyester stapelvezels uit India en de Republiek Korea

Publicatieblad Nr. L 166 van 06/07/2000 blz. 0001 - 0013


Verordening (EG) nr. 1472/2000 van de Commissie

van 6 juli 2000

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van polyester stapelvezels uit India en de Republiek Korea

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98(2), inzonderheid op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) In augustus en november 1999 heeft de Commissie klachten ontvangen waarin zij werd verzocht antidumpingprocedures in te leiden ten aanzien van de invoer in de Gemeenschap van polyester stapelvezels (PSV) van oorsprong uit respectievelijk de Republiek Korea en India.

(2) Deze klachten werden namens het International Rayon en Synthetic Fibres Committee ("CIRFS") ingediend namens de volgende ondernemingen: Tergal Fibres (Frankrijk), Du Pont de Nemours (Duitsland) GmbH, Märkische Faser AG en Trevira GmbH en Co. (Duitsland), Wellman International Ltd. (Ierland), Montefibre SpA (Italië), Trevira Fibras (Portugal) en Catalana de Polimers (Spanje). Deze producenten vertegenwoordigden het grootste gedeelte van de totale productie van PSV in de Gemeenschap.

(3) De klachten bevatten het bewijs van dumping van het betrokken product en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade die toereikend werd geacht voor de inleiding van een procedure ten aanzien van beide landen. De Commissie heeft dientengevolge door middel van berichten in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3)(4) de inleiding van antidumpingprocedures aangekondigd en een onderzoek geopend.

(4) Momenteel zijn definitieve antidumpingmaatregelen van toepassing ten aanzien van de invoer van PSV uit Belarus (Verordening (EG) nr. 1490/96 van de Raad(5)) en Taiwan (Verordening (EG) nr. 1728/1999(6)).

(5) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 124/2000(7) van de Commissie een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van PSV uit Australië, Indonesië en Thailand.

(6) Bij Verordening (EG) nr. 978/2000(8) werd een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van PSV uit Australië, Indonesië en Taiwan.

(7) De bij Verordening (EEG) nr. 54/93 van de Raad(9) ingestelde definitieve antidumpingrechten op de invoer van PSV uit India verstreken op 15 januari 1998, terwijl het recht op de invoer van PSV uit de Republiek Korea in augustus 1999 werd ingetrokken (Verordening (EG) nr. 1728/1999 van de Raad).

(8) Om administratieve redenen en omdat voor de twee lopende procedures gegevens betreffende hetzelfde onderzoektijdvak werden gebruikt, werd het dienstig geacht deze in een onderzoek samen te brengen.

(9) De Commissie heeft de producenten in de Gemeenschap die de klacht hebben ingediend, de producenten/exporteurs en de importeurs waarvan bekend is dat zij bij deze zaak betrokken zijn, de vertegenwoordigers van de exporterende landen evenals de verwerkende bedrijven en leveranciers in de Gemeenschap er officieel van in kennis gesteld dat de procedure was ingeleid. Belanghebbenden werd gelegenheid gegeven binnen de in het desbetreffende bericht van inleiding gestelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(10) De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan alle haar bekende belanghebbenden en heeft voor de procedure betreffende de Republiek Korea antwoord ontvangen van zeven producenten in de Gemeenschap die de klacht hebben ingediend, evenals van vijf producenten/exporteurs, twee importeurs/verwerkende bedrijven en een verwerkend bedrijf. Voor de procedure betreffende India heeft zij antwoord ontvangen van drie producenten/exporteurs, een importeur/verwerkend bedrijf, twee importeurs en een verwerkend bedrijf.

(11) Een aantal producenten/exporteurs in de betrokken landen, de producenten in de Gemeenschap die de klacht hadden ingediend, de verwerkende bedrijven en de importeurs in de Gemeenschap hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt. Alle belanghebbenden die binnen de gestelde termijn een daartoe strekkend met redenen omkleed verzoek indienden, werden gehoord.

(12) De Commissie heeft alle informatie verzameld en geverifieerd die zij voor een eerste vaststelling van dumping, daaruit voortvloeiende schade en belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte en heeft een onderzoek ingesteld ten kantore van de volgende ondernemingen:

a) Producenten/exporteurs in de exportlanden:

India

- Indian Organic Chemicals Limited, Mumbai,

- Reliance Industries Ltd, Mumbai,

De Republiek Korea

- Daehan Synthetic Fibre Co. Ltd., Seoul,

- Saehan Industries Inc., Seoul,

- Samyang Corporation, Seoul,

- SK Chemicals Co. Ltd., Seoul,

- Sung Lim Co. Ltd., Seoul;

b) Met een producent/exporteur verbonden handelsmaatschappij in een exporterend land:

- SK Global Co. Ltd., Seoul, Korea;

c) Met een producent/exporteur verbonden importeur in de Gemeenschap:

- Saehan Deutschland GmbH, Eschborn, Duitsland.

(13) Verificaties ter plaatse bij de bedrijfstak van de Gemeenschap werden in dit stadium niet noodzakelijk geacht. Een tijdspanne van zes maanden van het onderzoektijdvak van de huidige procedure werd alleszins geverifieerd in het kader van een aanverwante procedure.

(14) Het onderzoek naar dumping en schade voor de huidige procedure bestreek de periode van 1 oktober 1998 tot 30 september 1999 (hierna het "onderzoektijdvak" of "OT" genoemd). Het onderzoek naar de tendensen in het kader van het schadeonderzoek bestreek de periode van 1 januari 1996 tot het einde van het OT.

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

(15) De betrokken producten zijn synthetische stapelvezels van polyesters, niet gekaard, niet gekamd, noch op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen, die momenteel onder GN-code 55032000 worden ingedeeld. Deze producten worden in het algemeen polyester stapelvezels (PSV) genoemd.

(16) Dit product wordt als basismateriaal in diverse stadia van het fabricageproces van textielproducten gebruikt. Het in de Gemeenschap verwerkte PSV wordt gebruikt voor het spinnen, dat wil zeggen de fabricage van filamenten voor de vervaardiging van textielproducten, al dan niet vermengd met andere vezels, zoals katoen en wol, of voor niet geweven toepassingen, bijvoorbeeld als opvulsel voor bepaalde textielproducten zoals kussens, autostoelen en anoraks.

(17) Van het betrokken product worden diverse types verkocht die herkenbaar zijn aan hun uiteenlopende specificaties, bijvoorbeeld wat betreft dikte, lengte, treksterkte, krimp, glans en siliconenbehandeling of die tot verschillende productfamilies behoren, bijvoorbeeld standaardvezels, holle vezels, spiraalvormige vezels en bicomponentvezels. Voorts zijn er bepaalde specialiteiten, zoals gekleurde, ingebrande en drielobbige vezels. Uit het oogpunt van de productie kan een onderscheid worden gemaakt tussen onbehandeld PSV, vervaardigd van onbewerkte grondstoffen, en geregenereerd PSV, dat van gerecycleerd polyester wordt vervaardigd. Tenslotte wordt een onderscheid gemaakt tussen producten van tweede en eerste keuze.

(18) Hoewel deze producten voor verschillende doeleinden kunnen worden gebruikt en ondanks de kwaliteitsverschillen tussen de onderscheidene types, zijn er geen verschillen van betekenis ten aanzien van de belangrijkste fysieke kenmerken daarvan. Deze worden derhalve in het kader van dit onderzoek als een enkel product beschouwd. Er wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende types aangezien deze elkaar overlappen en, dientengevolge, met elkaar concurreren.

2. Soortgelijk product

(19) De Commissie heeft vastgesteld dat er geen verschillen zijn tussen de fundamentele fysieke kenmerken en gebruiksdoeleinden van het uit India en de Republiek Korea in de Gemeenschap ingevoerde PSV en het PSV dat wordt vervaardigd en op de markt van de Gemeenschap wordt verkocht door de communautaire producenten die de klacht hebben ingediend. Voorts werd geconstateerd dat er geen verschil bestond tussen het in India en de Republiek Korea vervaardigde PSV dat naar de Europese Gemeenschap wordt uitgevoerd en het product dat op de binnenlandse markt van de genoemde landen wordt verkocht. Geconcludeerd werd derhalve dat zowel het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde en op de markt van de Gemeenschap verkochte PSV als het op de binnenlandse markt van India en de Republiek Korea verkochte PSV vergelijkbaar waren, in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (hierna "de basisverordening" genoemd), met het PSV dat in de Gemeenschap werd ingevoerd uit de twee landen waarop het onderzoek betrekking had.

C. STEEKPROEFONDERZOEK VAN DE PRODUCENTEN/EXPORTEURS IN INDIA

1. Verzamelen van basisgegevens

(20) Gezien het grote aantal producenten/exporteurs in India waarvan de klacht melding maakte, was de Commissie aanvankelijk van oordeel dat in dit geval een steekproefonderzoek in de zin van artikel 17 van de basisverordening noodzakelijk was.

(21) Teneinde de Commissie de mogelijkheid te geven een steekproef in de zin van artikel 17, lid 2, van de basisverordening samen te stellen, werden de producenten/exporteurs verzocht zich binnen 15 dagen na de inleiding van de procedure kenbaar te maken en basisinformatie te verstrekken over hun uitvoer en verkoop op de binnenlandse markt, evenals gedetailleerde informatie over de productie van het betrokken product. Voorts dienden zij de namen en activiteiten van al de met hen verbonden ondernemingen in de PSV-sector op te geven. De Commissie heeft te dien einde eveneens contact opgenomen met de Indiase autoriteiten en de Indiase vereniging van producenten/exporteurs.

2. Preselectie van medewerkende ondernemingen

(22) Vijf producenten/exporteurs deelden mede dat zij het betrokken product in de periode van 1 oktober 1998 tot 30 september 1999 naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd.

(23) De producenten/exporteurs die zich binnen de termijn van vijftien dagen bekendmaakten, vertegenwoordigden 100 % van de totale invoer uit India in de Gemeenschap. De Commissie besloot dientengevolge het onderzoek naar dumping niet te verrichten op basis van een kleiner aantal producenten/exporteurs en geen steekproef samen te stellen in de zin van artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Zij heeft derhalve vragenlijsten gezonden aan alle vijf ondernemingen die hadden verklaard dat zij het product in het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd.

(24) De vragenlijst werd evenwel slechts door drie van deze ondernemingen beantwoord. Deze worden derhalve als de medewerkende ondernemingen beschouwd.

(25) De andere twee ondernemingen en de eventuele producenten/exporteurs die zich niet binnen de termijn van 15 dagen bekendmaakten, werden als niet-medewerkende ondernemingen beschouwd.

D. DUMPING

1. Algemene werkwijze

(26) In deze afdeling wordt de algemene werkwijze uiteengezet die werd gevolgd om te bepalen of de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap met dumping heeft plaatsgevonden. Specifieke kwesties die het onderzoek voor elk betrokken land aan het licht heeft gebracht, worden in de overwegingen 45 tot 59 behandeld.

1.1. Normale waarde

1.1.1. Algemene representativiteit van de verkoop op de binnenlandse markt

(27) Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie in eerste instantie onderzocht of de verkoop van PSV aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt door elke producent/exporteur representatief was, dat wil zeggen of de totale omvang van deze verkoop minstens 5 % van de overeenkomstige totale uitvoer naar de Gemeenschap bedroeg.

(28) Dit onderzoek toonde aan dat alle onderzochte producenten/exporteurs in het onderzoektijdvak representatieve hoeveelheden PSV op hun binnenlandse markt hadden verkocht.

1.1.2. Vergelijkbaarheid van de verschillende producttypes

(29) De Commissie is er van uitgegaan dat de op de binnenlandse markt verkochte types en de uitgevoerde types, wat kwaliteit, denier, glans, siliconenbehandeling en gebruiksmogelijkheden betreft, rechtstreeks vergelijkbare producten waren.

1.1.3. Specifieke representativiteit van de onderscheidene producttypes

(30) De verkoop op de binnenlandse markt van een bepaald type product werd als voldoende representatief beschouwd wanneer de tijdens het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers verkochte hoeveelheid van dat type 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van het vergelijkbare type naar de Gemeenschap.

1.1.4. Onderzoek normale handelstransacties

(31) De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de verkoop op de binnenlandse markt door elke producent/exporteur kon worden geacht in het kader van normale handelstransacties als bedoeld in artikel 2, lid 4, van de basisverordening te hebben plaatsgevonden.

(32) Hiertoe werd de verhouding tot de in het binnenland verkochte hoeveelheden bepaald voor elk uitgevoerd type van het product dat in het onderzoektijdvak niet met verlies op de binnenlandse markt werd verkocht:

a) Voor de types van het product waarvan meer dan 80 % (in omvang uitgedrukt) op de binnenlandse markt werd verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs per eenheid en waarvoor de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger was dan de gewogen gemiddelde productiekosten, werd de normale waarde voor elk producttype berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van het betrokken type.

b) Voor de types van het product waarvan minstens 10 % doch niet meer dan 80 % (in omvang uitgedrukt) op de binnenlandse markt werd verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs per eenheid, werd de normale waarde voor elk type berekend als het gewogen gemiddelde van uitsluitend de verkoopprijzen op de binnenlandse markt van het betrokken type die hoger waren dan of gelijk waren aan de kostprijs per eenheid.

c) Voor de producttypes waarvan, in omvang uitgedrukt, minder dan 10 % op de binnenlandse markt werd verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs per eenheid werd er van uitgegaan dat het betrokken producttype niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht. Voor deze types werd de normale waarde derhalve samengesteld.

1.1.5. Normale waarde op basis van de werkelijke prijs op de binnenlandse markt

(33) Wanneer aan de voorwaarden van de overwegingen 27 tot 32 a) en b) was voldaan, werd overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening de normale waarde voor het overeenkomstige producttype gebaseerd op de werkelijke prijzen die in het onderzoektijdvak door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van het exportland daadwerkelijk werden betaald of betaald moesten worden.

1.1.6. Normale waarde op basis van de samengestelde waarde

(34) Voor de onder c) van overweging 32 bedoelde producttypes evenals voor de producttypes die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werden verkocht, diende de normale waarde te worden samengesteld, zoals in overweging 30 is uiteengezet.

(35) Voor het samenstellen van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening werden voor elke medewerkende producent/exporteur de gewogen gemiddelde fabricagekosten in het onderzoektijdvak verhoogd met diens verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten (VA& A) en gewogen gemiddelde winst op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak.

1.2. Uitvoerprijs

(36) Voor de hoeveelheden die aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werden verkocht, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

(37) Voor de hoeveelheden die via een verbonden importeur werden verkocht, werd de uitvoerprijs samengesteld op basis van de wederverkoopprijzen aan onafhankelijke afnemers. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werden correcties aangebracht voor alle kosten tussen de invoer en de wederverkoop door deze importeur en voor de bij het onderzoek vastgestelde winstmarge van de onafhankelijke importeurs van het betrokken product.

1.3. Vergelijking

(38) Met het oog op een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties naar behoren rekening gehouden met verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(39) Dienovereenkomstig werden voorzover dienstig en gerechtvaardigd correcties toegekend voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag en aanvullende kosten, invoerheffingen en indirecte belastingen, verpakkingskosten, kosten van kredietverlening en dienstverlening na verkoop, commissies, kortingen en rabatten.

(40) De normale waarde werd in het stadium af fabriek met de uitvoerprijs vergeleken.

1.4. Dumpingmarges

1.4.1. Dumpingmarge voor de ondernemingen waarop het onderzoek betrekking had

(41) De gewogen gemiddelde normale waarde voor elk producttype als bedoeld in de overwegingen 27 tot 35 werd overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs als bedoeld in de overwegingen 36 en 37 vergeleken.

1.4.2. Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

(42) De dumpingmarge voor de producenten/exporteurs die de vragenlijst van de Commissie niet hadden beantwoord, noch zich anderszins kenbaar hadden gemaakt, werd overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.

(43) Voor beide bij het onderzoek betrokken landen werden de uit de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden, zoals deze door de medewerkende producenten/exporteurs waren opgegeven, met de desbetreffende invoerstatistieken van Eurostat vergeleken teneinde zodoende het algemene niveau van samenwerking vast te stellen. Hierbij werd geconstateerd dat de producenten/exporteurs in beide landen veel medewerking hebben verleend. Het werd derhalve dienstig geacht voor de niet-medewerkende producenten/exporteurs een residuele dumpingmarge vast te stellen die gelijk was aan de hoogste dumpingmarge die in het betrokken land voor een medewerkende producent/exporteur werd vastgesteld. Voor deze werkwijze werd gekozen omdat er geen reden was om aan te nemen dat niet-medewerkende producenten/exporteurs in het betrokken land zich in mindere mate aan dumping schuldig hebben gemaakt dan enige medewerkende producent/exporteur in dat land.

(44) De bovenomschreven werkwijze ten aanzien van de niet-medewerkende producenten/exporteurs werd bovendien noodzakelijk geacht om te voorkomen dat deze voor het niet verlenen van medewerking beloond zouden worden.

2. Tijdens het onderzoek geconstateerde specifieke kwesties in verband met de vaststelling van dumping voor elk van de betrokken landen

2.1. India

(45) Drie producenten/exporteurs in dit land hebben hun medewerking verleend aan het onderzoek.

2.1.1. Normale waarde

(46) Voor de meeste producttypes werd de normale waarde vastgesteld op basis van de prijzen op de binnenlandse markt van India. Voor enkele types van het product werd voor slechts twee producenten de normale waarde samengesteld omdat het betrokken type niet op de binnenlandse markt was verkocht.

2.1.2. Uitvoerprijs

(47) De uitvoerprijs werd op de betaalde of te betalen prijzen gebaseerd.

2.1.3. Vergelijking

(48) Met het oog op een eerlijke vergelijking werden waar dienstig en gerechtvaardigd correcties toegekend voor verschillen ten aanzien van de invoerheffingen en indirecte belastingen, kortingen, kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag, laden en aanverwante kosten, kosten van kredietverlening, technische bijstand en commissies.

(49) Twee producenten/exporteurs verzochten om een correctie voor de invoerrechten met het argument dat het soortgelijke product wanneer dit voor consumptie in het exportland bestemd was aan invoerrechten onderworpen was, doch dat deze rechten werden terugbetaald of kwijtgescholden wanneer het product voor uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht. In een geval bleek het gevraagde bedrag hoger te zijn dan het bedrag van de rechten waaraan het soortgelijke product op de binnenlandse markt was onderworpen en werd de gevraagde correctie derhalve verminderd. In een ander geval was er geen bewijs dat het voor binnenlands verbruik bestemde soortgelijke product aan rechten was onderworpen en werd het verzoek afgewezen.

2.1.4. Dumpingmarge

(50) De vastgestelde voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de CIF invoerprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, zijn als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. De Republiek Korea

(51) Vijf producenten/exporteurs, een met een producent verbonden, in de Republiek Korea gevestigde handelsmaatschappij en een met een producent/exporteur verbonden importeur in Duitsland maakten zich kenbaar en verleenden hun medewerking aan het onderzoek.

2.2.1. Normale waarde

(52) Voor de producttypes waarvan onvoldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt werden verkocht of waarvoor de verkoop niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde samengesteld.

(53) Vier producenten/exporteurs in de Republiek Korea hadden bepaalde verkopen aan Koreaanse fabrikanten als binnenlandse verkopen opgegeven, hoewel het eindproduct voor uitvoer bestemd was. Zij waren van oordeel dat deze verkopen als verkopen op de binnenlandse markt dienden te worden beschouwd omdat zij voor binnenlands verbruik bestemd waren. Op deze verkopen waren echter de administratieve regelingen voor de uitvoer van toepassing omdat zij niet aan de binnenlandse verkoopbelasting onderworpen waren, zij gewoonlijk in US dollars werden gefactureerd en met kredietbrieven werden betaald. Bovendien gelden voor deze producten teruggaveregelingen en zijn zij in de boekhouding van de onderneming normaliter als lokale uitvoertransacties geregistreerd.

2.2.2. Uitvoerprijs

(54) De uitvoerprijs werd op basis van de betaalde of te betalen prijzen vastgesteld. In het geval van verkoop via een verbonden importeur werden deze exportprijzen samengesteld.

2.2.3. Vergelijking

(55) Teneinde een eerlijke vergelijking mogelijk te maken, werden correcties toegekend voor verschillen ten aanzien van invoerheffingen en indirecte belastingen, kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag, laden en aanverwante kosten, kosten van verpakking, kredietverlening en commissies.

(56) De vijf producenten/exporteurs verzochten om een correctie voor terugbetaalde rechten met het argument dat wanneer het soortgelijke product voor verbruik in het exportland bestemd was daarop invoerheffingen van toepassing waren, terwijl deze rechten werden terugbetaald wanneer het product voor uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht. In elk van deze gevallen bleek het gevraagde bedrag hoger te zijn dan het bedrag aan rechten waaraan het soortgelijke product op de binnenlandse markt onderworpen was. De gevraagde correcties werden derhalve dienovereenkomstig aangepast.

(57) Voorts verzochten de vijf producenten/exporteurs om een correctie voor kosten van kredietverlening op basis van de werkelijke krediettermijnen die aan afnemers werden toegekend in het kader van het "open rekening" betalingssysteem dat op de binnenlandse markt van Korea wordt gebruikt. Vastgesteld werd dat in het kader van een dergelijk systeem de producenten/exporteurs in het algemeen geen specifieke krediettermijnen toekenden en dat de krediettermijnen bovendien niet nauwkeurig konden worden vastgesteld omdat de ontvangstbewijzen niet met specifieke facturen in verband konden worden gebracht. De gevraagde correcties konden derhalve niet worden toegekend.

2.2.4. Dumpingmarge

(58) Het is de normale praktijk van de Commissie een enkele gewogen gemiddelde dumpingmarge vast te stellen voor verbonden ondernemingen. De reden hiervoor is dat individuele dumpingmarges aan verbonden producenten de mogelijkheid zouden geven hun uitvoer naar de Gemeenschap via de onderneming met de laagste individuele dumpingmarge te doen plaatsvinden, waardoor de antidumpingmaatregelen zouden worden ontdoken en, zodoende, geen effect meer zouden sorteren. Dienovereenkomstig werd voor de twee verbonden exporterende ondernemingen die tot dezelfde groep behoren een enkele dumpingmarge vastgesteld.

(59) De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de CIF invoerprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, zijn als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. DEFINITIE VAN HET BEGRIP BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(60) Beide klachten werden ingediend namens acht van de veertien producenten in de Gemeenschap waarvan bekend is dat zij in de Gemeenschap PSV vervaardigen. Een van deze klagende producenten beëindigde op een bepaald ogenblik zijn medewerking en een andere diende als niet medewerkend te worden beschouwd omdat hij de vragenlijst niet naar behoren had beantwoord.

(61) Het aandeel van de zes medewerkende communautaire producenten in de totale productie van PSV in de Gemeenschap in het OT bedroeg 71,5 %. Op deze grondslag werd bepaald dat zes klagende producenten de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Deze producenten worden hierna "de bedrijfstak van de Gemeenschap" genoemd.

(62) Aangevoerd werd dat twee van de zes klagende producenten niet als behorend tot de bedrijfstak van de Gemeenschap konden worden beschouwd omdat zij met een producent/exporteur in Indonesië verbonden waren. Dit land was zowel bij een antidumpingonderzoek als bij een antisubsidieonderzoek betreffende PSV betrokken.

(63) Er wordt aan herinnerd dat in het kader van de huidige procedure een klacht tegen de invoer uit de Republiek Korea en India wordt onderzocht. Voorts zij er op gewezen dat met exporteurs verbonden producenten van de begripsomschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap kunnen worden uitgesloten indien deze relatie aanleiding geeft tot gedrag dat afwijkt van dat van niet verbonden communautaire producenten, aangezien dergelijke verbonden producenten beschermd zijn tegen de gevolgen van de dumping en zij ten onrechte voordeel hebben bij de dumpingpraktijken of zelfs aan deze praktijken deelnemen. Bij het onderzoek werd geen bewijs gevonden dat de twee met de Indonesische exporteurs verbonden producenten in de Gemeenschap tot een van de drie vorengenoemde categorieën zouden behoren. Er waren in het bijzonder geen aanwijzingen dat de informatie betreffende de diverse schade-indicatoren voor deze twee ondernemingen merkbaar afweek van die voor de andere klagende ondernemingen. Dit betekent dat deze twee bedrijven blootgesteld waren aan de gevolgen van de invoer met dumping, dat zij niet ten onrechte profijt hebben getrokken van de dumpingpraktijken, noch aan dergelijke praktijken hebben deelgenomen. Deze twee producenten in de Gemeenschap werden derhalve niet van het begrip bedrijfstak van de Gemeenschap uitgesloten.

F. SCHADE

1. Verbruik in de Gemeenschap

(64) Het verbruik van PSV in de Gemeenschap werd bepaald op basis van de daadwerkelijke omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de uitgesloten klagende producenten, de geraamde verkoop van de overige producenten in de Gemeenschap en Eurostat-informatie betreffende de ingevoerde hoeveelheden. Op deze grondslag berekend nam het verbruik in de Gemeenschap in de periode van 1996 tot het OT met 29 % toe. De belangrijkste stijging deed zich voor tussen 1996 en 1998 toen het verbruik toenam van 454470 ton tot 585164 ton. In het OT steeg het verbruik slechts een weinig, namelijk tot 588466 ton.

2. Invoer van PSV uit de Republiek Korea en India in de Gemeenschap

2.1. Cumulatieve beoordeling

(65) De Commissie heeft onderzocht of de invoer van PSV uit de betrokken landen cumulatief moet worden beoordeeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Het onderzoek toonde aan dat:

- de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor elk land hoger was dan "minimaal";

- de in omvang uitgedrukte invoer uit elk land in vergelijking met het verbruik in de Gemeenschap niet te verwaarlozen was;

- Een analyse van de mededingingsvoorwaarden voor ingevoerd PSV en het soortgelijke product uit de Gemeenschap en van de mededingingsvoorwaarden voor het uit de twee individuele landen ingevoerde PSV wees uit dat:

- de producenten/exporteurs uit de betrokken landen het betrokken product aan dezelfde afnemers verkochten;

- de betrokken producenten/exporteurs PSV rechtstreeks verkochten aan niet verbonden afnemers zoals textielfabrikanten, fabrikanten van kussens en dekbedden en PSV-handelaren en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap het soortgelijke product via dezelfde distributiekanalen aan dezelfde categorieën niet verbonden afnemers verkocht.

Er waren derhalve voldoende gronden voor cumulatie van de invoer uit de twee bij het onderzoek betrokken landen.

2.2. Omvang, prijzen en marktaandeel van de invoer uit de Republiek Korea en India

(66) De invoer uit de betrokken landen is in de periode van 1996 tot het OT sterk in omvang toegenomen, namelijk van 20510 ton tot 86710 ton. In de periode van 1996 en 1997 steeg de invoer met 62 %, doch de belangrijkste stijging deed zich voor in de periode van 1997 en 1998 toen de invoer met 125 % in omvang toenam. In de periode van 1998 tot het OT deed zich een verdere stijging met 16 % voor.

(67) De toename van de invoer, in omvang uitgedrukt, uit India en de Republiek Korea in de periode van 1996 tot het OT viel samen met een daling van de invoerprijzen met 31 %. De gemiddelde invoerprijs van alle andere in de Gemeenschap ingevoerde PSV-producten daalde in deze periode minder sterk, namelijk met slechts 25 %.

(68) In de periode van 1996 tot het einde van het OT steeg het marktaandeel van de Republiek Korea van 4 % tot 11,8 % en dat van India van 0,5 % tot 2,9 %.

2.3. Prijsonderbieding

(69) Om de prijsonderbieding vast te stellen, heeft de Commissie gegevens betreffende het OT onderzocht. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de prijzen bij verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers, waar nodig gecorrigeerd op het niveau af fabriek, met andere woorden met uitsluiting van de kosten van het vervoer in de Gemeenschap en met aftrek van alle kortingen en rabatten. De prijzen van de in de vragenlijsten omschreven productfamilies van PSV werden vergeleken met de prijzen bij verkoop door de exporteurs aan dezelfde categorieën afnemers, vrij van alle kortingen en rabatten en voorzover nodig gecorrigeerd tot het niveau CIF grens Gemeenschap.

(70) In het OT bedroeg de gemiddelde algemene prijsonderbieding, uitgedrukt als een percentage van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gehanteerde prijs, 6 % tot 27,7 % voor India en 14,8 % tot 56,7 % voor de Republiek Korea. De gewogen gemiddelde marge van onderbieding was 21,6 % voor India en 23,3 % voor de Republiek Korea.

3. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

3.1. Voorafgaande opmerking

(71) Het onderzoek naar de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bestreek de periode van 1996 tot het einde van het OT ("de betrokken periode"). Zoals vermeld in de overwegingen 4 en 7 waren Belarus en Taiwan in deze periode aan definitieve antidumpingmaatregelen onderworpen. Bovendien waren tot respectievelijk januari 1998 en augustus 1999 definitieve antidumpingmaatregelen van toepassing ten aanzien van India en de Republiek Korea.

3.2. Productie, productiecapaciteit en capaciteitsbezetting

(72) De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de betrokken periode met slechts 7 %, terwijl het verbruik in de Gemeenschap in dezelfde periode met 29 % toenam. In de betrokken periode steeg de productie in het tijdvak 1996-1997 met 9 % doch daalde zij met 1,5 % in het tijdvak 1997 tot 1998.

(73) De toename van de productiecapaciteit met 5 % in de betrokken periode ging gepaard met een betere bezetting van de productiecapaciteit, die toenam van 46,4 % tot 85,9 %. De algemene daling van de capaciteit deed zich vooral in de periode van 1996 tot 1998 voor. In het OT installeerde een communautaire producent 7500 ton extra capaciteit. Een dergelijke capaciteitstoename was evenwel uitzonderlijk aangezien de tendens voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was bepaalde productielijnen of fabrieken te sluiten of deze om te schakelen naar andere producten waarop dit onderzoek niet van toepassing is. Het onderzoek toonde aan dat de daling van de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet het gevolg was van een krimpende markt, doch van een teruglopende afzet.

3.3. Verkochte hoeveelheden

(74) De omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft de tendens van het verbruik in de betrokken periode inderdaad niet gevolgd. De verkoop van de de bedrijfstak liep in omvang uitgedrukt zelfs met 2 % terug, namelijk van 259939 ton tot 255420 ton, terwijl, zoals gezegd, het verbruik in deze periode met 29 % toenam.

(75) In de periode van 1996 tot 1997, toen het verbruik in de Gemeenschap met 14 % steeg, namen ook de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden een weinig toe, namelijk met 5 %. In de periode van 1997 tot het einde van het OT steeg het verbruik echter nogmaals met 13,5 %, terwijl de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap met 6,3 % afnam.

3.4. Marktaandeel

(76) Zoals vermeld in de overwegingen (74) en (75) heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap duidelijk een groot gedeelte van zijn marktaandeel verloren, namelijk ongeveer 14 procentpunten, hetgeen neerkomt op een teruggang van 57,2 % in 1996 tot 43,4 % in de betrokken periode.

3.5. Voorraden

(77) Aan het einde van het OT waren de voorraden 4 % kleiner dan einde 1996. Opgemerkt zij evenwel dat de voorraden op 30 september in het algemeen geringer zijn dan aan het einde van het belastingjaar. De vergelijkbare gegevens einde 1999 wezen inderdaad op een toename van 17 % in vergelijking met 1996.

3.6. Verkoopprijzen en productiekosten

(78) De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap daalden in de periode van 1996 tot 1997 met 9 % doch bleven in de periode van 1997 tot 1998 betrekkelijk stabiel. Van 1998 tot het einde van het OT daalden de prijzen echter opnieuw met 12 %.

(79) Het onderzoek toonde aan dat de productiekosten van PSV sterk werden beïnvloed door de grondstoffenprijzen omdat het aandeel van de fabricagekosten in het OT 84 % bedroeg. De belangrijkste grondstoffen, zoals PTA, DMT en glycol (60 % tot 70 % van de totale productiekosten), zijn zeer gevoelig voor schommelingen in de prijzen van ruwe aardolie.

(80) Uit een vergelijking van de verkoopprijzen en de productiekosten blijkt dat in de periode van 1996 tot 1998 de productiekosten van PSV sneller daalden dan de gemiddelde verkoopprijs. Deze situatie veranderde echter sterk in het OT, toen de productiekosten verder bleven dalen ondanks de stijgende verkoopprijzen.

3.7. Winstgevendheid

(81) Evenals de verkoopprijzen en de productiekosten vertoonde de winstgevendheid in de betrokken periode een onregelmatige tendens. Zij nam toe van 2,3 % in 1996 tot 8,9 % in 1997 en vertoonde een bijzonder sterke stijging tot 15,4 % in 1998. Het onderzoek wees evenwel uit dat dergelijke hoge winsten voornamelijk het gevolg waren van de uitzonderlijk lage prijzen van ruwe aardolie. Deze lage prijzen waren evenwel niet permanent en de winstgevendheid daalde in het OT opnieuw tot 3,4 %.

(82) Het onderzoek toonde aan dat de hoge winstmarges in 1998 ook het gevolg waren van de herstructurering van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bepaalde productielijnen werden gesloten of omgeschakeld naar andere producten en de bedrijfstak van de Gemeenschap trachtte de productie van meer gespecialiseerde producten met een hogere toegevoegde waarde op te voeren.

(83) Er wordt op gewezen dat de algemene winstmarge van 3,4 % in het OT was beïnvloed door verliezen voor de standaard productfamilies zoals PSV voor geweven toepassingen (-8 %), standaard niet geweven vezels (-8 %) en holle niet geweven vezels (-1 %). Slechts 27 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleek in het OT winstgevend te zijn. De vorengenoemde drie producttypes vertegenwoordigden in het OT 72 % van de productie van de bedrij fstak van de Gemeenschap en 73 % van de verkoop. Voorts waren zij goed voor 71 % van de invoer uit de landen waarop het onderzoek betrekking heeft. De winst op ingebrand PSV en bepaalde andere bijzondere PSV-soorten, die in het OT slechts 7 % van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en 8 % van de verkoop vertegenwoordigden, was daarentegen 32 %. Deze producttypes vertegenwoordigden minder dan 2 % van de totale invoer van PSV uit de betrokken landen in het OT.

3.8. Investeringen

(84) De investeringen, die in het OT 17 % hoger waren dan in 1996, bedroegen 17,9 miljoen ecu/[fmxeuro]. Behalve in 1997, een jaar waarin veel minder werd geïnvesteerd, waren de meeste van investeringen in de betrokken periode hetzij vervangingsinvesteringen, hetzij investeringen in het kader van herstructureringsprogramma's die ten doel hadden de toegevoegde waarde van de productie te verhogen.

3.9. Werkgelegenheid

(85) De ontwikkeling van de werkgelegenheid is het logische gevolg van de inkrimping en de herstructureringen, zoals blijkt uit de investeringsprogramma's van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In de betrokken periode nam de werkgelegenheid voor het betrokken product met 14 % af, namelijk van 2766 tot 2136 arbeidsplaatsen.

4. Conclusie

(86) De bovenstaande analyse toont aan dat hoewel het verbruik in de Gemeenschap met 29 % toenam de bedrijfstak van de Gemeenschap geen voordeel had bij deze groei van de markt. Vastgesteld werd dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheid met 2 % en zijn marktaandeel met 13,8 percentpunten waren gedaald. Bovendien bleef de toename van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap beperkt tot 7 %. Deze daling van de productiecapaciteit had uiteraard een verbetering van de capaciteitsbezetting ten gevolge.

(87) In de betrokken periode liepen zowel de verkoopprijs van PSV als de productiekosten aanmerkelijk terug. De prijzen daalden minder sterk dan de kosten en de winst was in het OT iets hoger dan in 1996. Deze ogenschijnlijk positieve ontwikkeling kan echter niet verhullen dat de winstgevendheid in het OT niet bevredigend was. Een en ander is het gevolg van grote verliezen in de segmenten voor standaard PSV, die het grootste gedeelte van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de invoer uit de betrokken landen vertegenwoordigen. Voorts wordt onderstreept dat 73 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT met verlies plaatsvond.

(88) De gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden in de betrokken periode met 20 %. Terzelfder tijd nam de invoer uit de betrokken landen in de Gemeenschap toe. Deze producten waren in 1996 goed voor 4,5 % van het verbruik in de Gemeenschap en 14,7 % in het OT. In de betrokken periode daalden de prijzen van het uit India en de Republiek Korea ingevoerde PSV met 30 %. Een anlyse van de betrokken periode toonde aan dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode van 1996 tot 1998 met 9 % daalden terwijl de prijzen van de ingevoerde producten met 21 % terugliepen. In de periode van 1998 tot het OT daalden de invoerprijzen nogmaals met 13 % en diende de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen eveneens met 12 % te verlagen.

(89) De investeringen namen in de betrokken periode met 17 % toe doch waren hoofdzakelijk gericht op de inkrimping en rationalisering van het productieproces met het oog op de vervaardiging van producten met een hogere toegevoegde waarde. De werkgelegenheid liep dientengevolge met 14 % terug.

(90) Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, in het bijzonder door het verlies van marktaandeel en de onbevredigende winstmarges, aanmerkelijke schade heeft geleden.

G. OORZAKELIJK VERBAND

1. Inleiding

(91) De Commissie heeft overeenkomstig artikel 3, lid 6 en lid 7, van de basisverordening onderzocht of de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade door de invoer met dumping werd veroorzaakt en of nog andere factoren deze schade konden hebben veroorzaakt of daartoe konden hebben bijgedragen, om te vermijden dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven.

(92) Er wordt aan herinnerd dat in eerdere procedures werd geconstateerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden door invoer met dumping uit een aantal landen, namelijk Belarus en Taiwan (definitieve bevindingen) en Australië, Indonesië en Thailand (voorlopige bevindingen). Met dit feit moet bij het huidige onderzoek rekening worden gehouden.

2. Gevolgen van de invoer met dumping

(93) De invoer uit de twee bij dit onderzoek betrokken landen is in de betrokken periode aanzienlijk toegenomen. De invoer is verviervoudigd tot 86710 ton of 14,7 % van het verbruik in de Gemeenschap, terwijl de in omvang uitgedrukte verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 2 % is gedaald en deze bedrijfstak 13,8 procentpunten aan marktaandeel heeft verloren. De gewogen gemiddelde marges van onderbieding zijn 21,2 % voor de Republiek Korea en 21,6 % voor India. De Commissie concludeerde derhalve dat de invoer uit de Republiek Korea en India een sterke neerwaartse druk heeft uitgeoefend op de prijzen op de markt van de Gemeenschap.

(94) 71 % van deze ingevoerde producten en 73 % van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte producten zijn PSV voor geweven toepassingen en standaard en hol PSV voor niet geweven toepassingen. Ingevolge de daling van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn deze marktsegmenten verliesgevend geworden.

(95) Het bovenstaande geldt echter niet voor het segment van het ingebrande PSV en andere speciale PSV-soorten, waarvan de invoer minder dan 2 % van de totale invoer uit de betrokken landen bedraagt en de bedrijfstak van de Gemeenschap winstmarges van 14 % tot 32 % verwezenlijkt. Dit deel van de markt was echter niet omvangrijk genoeg om deze sector in het OT in het algemeen winstgevend te maken.

(96) Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de betrokken landen aanzienlijke negatieve gevolgen heeft gehad voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3. Gevolgen van andere factoren

3.1. Ontwikkeling van het verbruik

(97) Het verbruik in de Gemeenschap is in de betrokken periode met 29 % toegenomen. De ontwikkeling van het verbruik was derhalve niet de oorzaak van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

3.2. Invoer van PSV uit andere derde landen

(98) Ten aanzien van Belarus, Taiwan, Australië, Indonesië en Thailand zijn momenteel maatregelen van toepassing die ten doel hebben schade veroorzakende dumping uit deze landen te voorkomen.

(99) De prijzen van de invoer uit andere landen die niet aan maatregelen waren onderworpen, waren gemiddeld hoger dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat deze invoer niet heeft bijgedragen tot de daling van de prijzen op de markt van de Gemeenschap.

(100) Vastgesteld werd dat Saudie-Arabië PSV uitvoert tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die van de landen waarop het onderzoek betrekking heeft. Het marktaandeel van dit land is evenwel slechts 0,78 %, en dientengevolge, onbeduidend.

3.3. Uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(101) Het aandeel van de uitvoer in de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap was 9 % in 1996, 10 % in 1997, 6 % in 1998 en 7 % in het OT. Aangezien de uitvoer een relatief minder belangrijke activiteit is voor de bedrijfstak van de Gemeenschap kan de eventuele schade in de vorm van een daling van de productie als gevolg van de lichte teruggang van de uitvoer in het OT niet de oorzaak zijn van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade.

4. Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(102) Zoals vermeld heeft de invoer uit de landen ten aanzien waarvan onlangs antidumpingrechten en compenserende rechten werden ingesteld, bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. De toename van de uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden viel evenwel samen met een vermindering van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden en een sterke daling van zijn marktaandeel. Bovendien werd voor het OT aanzienlijke prijsonderbieding vastgesteld. Al deze elementen hadden aanmerkelijke negatieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze invoer heeft op zich genomen derhalve aanmerkelijke schade veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Inleiding

(103) De Commissie heeft onderzocht of, niettegenstaande de conclusies inzake dumping en schade, er dwingende redenen waren om te concluderen dat maatregelen in dit geval niet in het belang zijn van de Gemeenschap. Te dien einde heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening de gevolgen van maatregelen voor alle bij het onderzoek betrokken partijen onderzocht.

2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(104) De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft nadeel ondervonden van de invoer met dumping van PSV, waardoor hij het grootste gedeelte van zijn producten met verlies diende te verkopen. Hoewel het streven van de bedrijfstak van de Gemeenschap gericht is op de verdere ontwikkeling van het segment van PSV met een hogere toegevoegde waarde, zoals vezels met twee componenten of drielobbige vezels, geverfde vezels, vezels met specifieke kenmerken zoals brandvertragende vezels en gebrande vezels, is het aandeel van dergelijke vezels in de totale omzet beperkt door de vraag op de markt. Het belangrijkste segment blijft derhalve dat van de standaardvezels voor zowel geweven als niet-geweven toepassingen en dit zijn ook de segmenten waarvoor de invoer uit de betrokken landen toeneemt. De bedrijfstak van de Gemeenschap moet standaard-PSV kunnen blijven vervaardigen omdat zijn afnemers over het volledige assortiment PSV-producten moeten kunnen beschikken. Om deze reden, en dit blijkt ook uit de investeringsprogramma's, is de bedrijfstak van de Gemeenschap niet voornemens zich uit de productie van standaard-PSV terug te trekken.

(105) De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft door zijn productie te beperken zijn capaciteitsbezetting verbeterd. Terzelfder tijd werd door herstructurering en specialisatie de winstgevendheid gehandhaafd. Deze strategie was bijzonder succesrijk in 1997 en 1998, doch sedert het eerste kwartaal van 1999 is de druk op de prijzen zo sterk dat de winstmarges niet meer toereikend zijn.

(106) De Commissie is van oordeel dat indien geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap vermoedelijk verder zal verslechteren, het aantal arbeidsplaatsen verder zal afnemen en bepaalde communautaire producenten ongetwijfeld zullen verdwijnen. Aangezien antidumpingmaatregelen ten doel hebben eerlijke mededingingsvoorwaarden op de markt van de Gemeenschap te herstellen, zouden maatregelen in het belang zijn van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die schade ondervindt door de zeer grote invoer van deze producten met dumping.

3. Gevolgen voor de importeurs en de gebruikers

(107) De Commissie heeft drie ingevulde vragenlijsten ontvangen van drie ondernemingen die het product zowel importeren als verwerken, twee ingevulde vragenlijsten van verwerkende bedrijven en twee van importeurs. Een vereniging van gebruikers heeft eveneens opmerkingen gemaakt.

(108) Al deze belanghebbenden waren tegen antidumpingrechten gekant omdat deze de aankoopprijs van het uit de Republiek Korea en India ingevoerde PSV zouden verhogen. Voorts waren zij van mening dat er drie belangrijke redenen waren om geen maatregelen te nemen. Ten eerste zou de bedrijfstak van de Gemeenschap geen vergelijkbare kwaliteit kunnen leveren tegen even lage prijzen. Ten tweede dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het gebruik van PSV voor het spinnen en voor andere doeleinden. Ten derde worden bepaalde soorten PSV niet vervaardigd door de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(109) De Commissie heeft vastgesteld dat de lage prijzen van PSV het gevolg zijn van invoer met dumping uit, in het bijzonder, de betrokken landen. Antidumpingrechten zullen eerlijke mededingingsvoorwaarden herstellen en het algemene effect op de aankoopprijzen zal, zoals hierna wordt aangetoond, uiterst gering zijn. Het relatieve aandeel van PSV in de productiekosten van de eindproducten van de drie medewerkende verwerkende bedrijven bedroeg 24 % tot 48 %. Voor de betrokken landen is het voorgestelde gewogen gemiddelde recht 16,7 %, terwijl het aandeel van de invoer in het OT 14,7 % was. De voorgestelde maatregelen zouden de productiekosten van de verwerkende bedrijven derhalve gemiddeld met 0,6 % tot 1,2 % kunnen doen toenemen. Deze vermoedelijke maximale toename wordt als relatief gering beschouwd in vergelijking met de positieve gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor het herstel van eerlijke mededingingsvoorwaarden op de markt van de Gemeenschap.

(110) De verwerkende bedrijven voerden aan dat maatregelen ten aanzien van het product "fibrefill" niet in het belang waren van de Gemeenschap en dat een onderscheid diende te worden gemaakt tussen PSV dat voor het spinnen (weven) wordt gebruikt en PSV voor andere toepassingen (niet geweven of "fibrefill"). Voorts voerden deze bedrijven aan dat zij hadden geïnvesteerd in machines die uitsluitend voor de vervaardiging van bepaalde soorten konden worden gebruikt en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap bepaalde soorten PSV niet verkoopt op de markt van de Gemeenschap. Ten aanzien van deze soorten mogen derhalve geen maatregelen worden genomen.

(111) Wat het eerste argument betreft, werden geen duidelijke criteria aangegeven volgens welke PSV op grond van dit onderscheid zou kunnen worden ingedeeld. De fysieke kenmerken zijn inderdaad niet noodzakelijk bepalend voor het gebruik dat uiteindelijk van het product wordt gemaakt. Bovendien heeft de Commissie de uitvoerprijzen en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vergeleken op basis van productfamilies, die werden vastgesteld op basis van het eindgebruik van het product. Voor al deze productfamilies werd dumping, schade en een oorzakelijk verband vastgesteld. Wat het tweede argument betreft, zij opgemerkt dat het omschakelen van de productie-installaties van een type naar een ander slechts geringe aanpassingen vereist, zoals het aanbrengen van een andere spindop. Deze opmerking werd ook door de vereniging van gebruikers zelf gemaakt. De Commissie concludeert hieruit dat indien bepaalde types door de bedrijfstak van de Gemeenschap niet werden geleverd, dit niet was om technische redenen maar omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap dit product niet kon leveren tegen de lage prijzen die de potentiële afnemers bereid waren te betalen.

4. Conclusie

(112) De Commissie concludeert uit het bovenstaande dat er geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen op te leggen.

I. VOORGESTELDE MAATREGELEN

(113) Om te voorkomen dat de betrokken invoer met dumping voor het einde van het onderzoek nog meer schade veroorzaakt, wordt voorgesteld voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen.

1. Recht waarbij de schade wordt weggenomen

(114) Bij het vaststellen van de omvang van de voorlopige maatregelen werd rekening gehouden met zowel de geconstateerde dumpingmarges als de omvang van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

(115) Opdat geen schade meer wordt veroorzaakt is het noodzakelijk dat de prijzen van de uit de betrokken landen ingevoerde producten worden verhoogd tot een niveau waarop zij geen schade meer veroorzaken.

(116) De niet schadeveroorzakende prijs werd vastgesteld op basis van de volledige productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap vermeerderd met een winstmarge van 10 % voor belasting. Het niveau waarop de schade wordt weggenomen werd berekend door vergelijking van de niet schadeveroorzakende prijs met de verkoopprijzen van de producten/exporteurs. Hierbij werd dezelfde werkwijze gevolgd als voor de prijsonderbieding.

(117) Voorgesteld werd, evenals in de zaak tegen Belarus, een winstmarge van 6 % te nemen. De Commissie dient in dit onderzoek evenwel geen rekening te houden met de winstmarge die in 1994 voor de bedrijfstak van de Gemeenschap redelijk werd geacht omdat, ten eerste, de bedrijfstak van de Gemeenschap na 1994 nog financiële verliezen heeft geleden en, ten tweede, de winstmarge in 1994 werd vastgesteld met inachtneming van de investeringsbehoeften op dat ogenblik, terwijl in het huidige geval naar behoren rekening werd gehouden met de verliezen op lange termijn van de bedrijfstak van de Gemeenschap en met de winstmarge die deze had kunnen verwezenlijken indien geen invoer met dumping had plaatsgevonden. In deze omstandigheden werd 10 % als een passende winstmarge beschouwd.

(118) Het niveau waarop de schade wordt weggenomen, uitgedrukt als een percentage van de CIF-prijs af grens Gemeenschap voor inklaring, was dientengevolge hoger dan de vastgestelde dumpingmarges.

2. Vorm en omvang van de voorlopige maatregelen

(119) De dumpingmarge bleek in alle gevallen lager te zijn dan het niveau waarop de schade wordt weggenomen. Dientengevolge moeten de voorlopige maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening in overeenstemming zijn met de vastgestelde dumpingmarges.

(120) De in deze verordening vermelde antidumpingrechten voor individuele ondernemingen werden vastgesteld op basis van de bevindingen van dit onderzoek. Zij geven derhalve de situatie weer die bij het onderzoek voor deze ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat op alle andere ondernemingen van toepassing is) zijn derhalve uitsluitend van toepassing op de invoer van producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen of specifieke rechtspersonen worden vervaardigd. Ingevoerde producten die worden vervaardigd door enige andere onderneming die niet specifiek met naam en adres in het dispositief van deze verordening is vermeld, met inbegrip van rechtspersonen die met deze specifiek vermelde rechtspersonen zijn verbonden, komen niet voor deze rechten in aanmerking en worden aan het voor alle andere ondernemingen geldende recht onderworpen.

(121) Alle verzoeken om toepassing van deze antidumpingrechten voor individuele ondernemingen (bijvoorbeeld naar aanleiding van de naamswijziging van een rechtspersoon op de oprichting van nieuwe productie- of verkoopinrichtingen) dienen ten spoedigste aan de Commissie(10) te worden gericht, vergezeld van alle relevante informatie, in het bijzonder alle wijzigingen in de activiteiten van de onderneming met betrekking tot de productie, de verkoop op de binnenlandse markt en de verkoop voor uitvoer in verband met, bijvoorbeeld, deze naamsverandering of deze wijziging van de productie- en verkoopinrichtingen. De Commissie zal in voorkomend geval, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening dienovereenkomstig wijzigen door de lijst van ondernemingen die voor individuele rechten in aanmerking komen aan te passen.

J. SLOTBEPALING

(122) In het belang van een goed bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kenbaar kunnen maken en kunnen verzoeken om te worden gehoord. Voorts moet worden bepaald dat de bevindingen in het kader van deze verordening een voorlopig karakter hebben en gewijzigd kunnen worden indien de Commissie besluit een definitief recht vast te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van synthetische stapelvezels van polyesters, niet gekaard, niet gekamd, noch op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen, momenteel ingedeeld onder GN-code 55032000, van oorsprong uit India en de Republiek Korea.

2. De voorlopige rechten die van toepassing zijn op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de producten die worden vervaardigd door de onderstaande ondernemingen zijn als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

4. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product wordt zekerheid gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

Artikel 2

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar maken en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord.

Belanghebbenden kunnen overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening commentaar geven op de toepassing daarvan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 1 van deze verordening heeft een geldigheidsduur van zes maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2000.

Voor de Commissie

Pascal Lamy

Lid van de Commissie

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2) PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18.

(3) PB C 285 van 7.10.1999, blz. 3.

(4) PB C 369 van 21.12.1999, blz. 20.

(5) PB L 189 van 30.7.1996, blz. 13.

(6) PB L 204 van 4.8.1999, blz. 3.

(7) PB L 16 van 21.1.2000, blz. 30.

(8) PB L 113 van 12.5.2000, blz. 1.

(9) PB L 9 van 15.1.1993, blz. 2.

(10) Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat C, DM 24 - 8/38, Wetstraat 200, B-1049 Brussel/België.

Top