This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32000D1031
Decision No 1031/2000/EC of the European Parliament and of the Council of 13 April 2000 establishing the 'Youth' Community action programme
Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd"
Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd"
PB L 117 van 18.5.2000, p. 1–10
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006: This act has been changed. Current consolidated version: 01/05/2004
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Modified by | 32004D0786 | wijziging | artikel 9 | 30/04/2004 | |
Modified by | 32004D0786 | vervanging | artikel 9.1 | 30/04/2004 | |
Modified by | 32004R0885 | vervanging | titel artikel 11 | 01/05/2004 | |
Modified by | 32004R0885 | wijziging | artikel 11 | 01/05/2004 |
Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd"
Publicatieblad Nr. L 117 van 18/05/2000 blz. 0001 - 0010
Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd" HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, Gezien het voorstel van de Commissie(1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2), Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3), Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4), in het licht van de gemeenschappelijke tekst die op 9 maart 2000 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt dat het optreden van de Gemeenschap er onder andere op gericht is bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van hoog gehalte. Deze doelstelling is nog versterkt door het op 2 oktober 1997 ondertekende Verdrag van Amsterdam, dat bepaalt dat de Gemeenschap tevens streeft naar de bevordering van een zo hoog mogelijk kennisniveau voor haar volkeren door een ruime toegang tot onderwijs en een voortdurende vernieuwing en aanpassing van de kennis. (2) Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Besluit nr. 818/95/EG van 14 maart 1995 houdende aanneming van de derde fase van het programma "Jeugd voor Europa"(5) een actieprogramma betreffende het samenwerkingsbeleid in jeugdzaken vastgesteld. Voortbouwend op de verworvenheden van dat programma, dienen de samenwerking en de communautaire actie op dit terrein te worden voortgezet en versterkt. (3) De buitengewone Europese Raad over de werkgelegenheid, die op 20 en 21 november 1997 te Luxemburg werd gehouden, heeft een gecoördineerde strategie voor de werkgelegenheid goedgekeurd, waarin onderwijs en opleiding gedurende het hele leven een fundamentele rol spelen bij de uitvoering van de in de resolutie van de Raad van 15 december 1997(6) vermelde richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten met het oog op de verbetering van de inzetbaarheid, het aanpassingsvermogen en het ondernemerschap van de mensen en de bevordering van gelijke kansen. (4) De Commissie heeft in haar mededeling "Voor een Europa van de kennis" de grote lijnen geschetst voor het tot stand brengen van een open en dynamische Europese onderwijsruimte die het mogelijk moet maken aan de doelstelling van onderwijs en opleiding gedurende het hele leven een concrete vorm te geven. (5) Volgens het witboek "Onderwijzen en leren - naar een cognitieve samenleving" van de Commissie impliceert het ontstaan van de cognitieve samenleving, dat de verwerving van nieuwe kennis wordt aangemoedigd en dat op alle mogelijke manieren tot leren wordt aangezet. De Commissie legt in het groenboek "Onderwijs, opleiding, onderzoek: de belemmeringen voor transnationale mobiliteit" de nadruk op de voordelen van mobiliteit voor de mens en voor het concurrentievermogen in de Europese Unie. (6) Het is nodig actief burgerschap te bevorderen, de banden tussen de maatregelen van dit programma aan te halen en de strijd voor de eerbiediging van de mensenrechten en tegen alle vormen van uitsluiting - met inbegrip van racisme, extreem nationalisme en vreemdelingenhaat - op te voeren. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de opheffing van elke vorm van ongelijkheid en aan het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen. (7) De acties van dit programma dienen jongeren in het algemeen te bereiken en niet alleen de ingewijden in het circuit en/of diegenen die lid zijn van jongerenorganisaties. De Commissie en de lidstaten dienen derhalve zorg te dragen voor passende voorlichting over en kennisgeving van deze acties. (8) Met het onderhavige besluit wordt een communautair kader vastgesteld dat moet bijdragen tot de ontwikkeling van het grensoverschrijdende vrijwilligerswerk. De lidstaten dienen zich te beijveren om gecoördineerde en passende maatregelen te nemen om de juridische en bestuursrechtelijke hindernissen uit de weg te ruimen, teneinde voor de jongeren de toegang tot het programma te verbeteren en de erkenning van het specifieke karakter van het vrijwilligerswerk te bevorderen. (9) In het bijzonder jongerenuitwisselingen dragen bij tot wederzijdse vertrouwen, versterking van de democratie, verdraagzaamheid, bereidheid tot samenwerking en solidariteit tussen jongeren en zijn dus cruciaal voor de samenhang en de verdere ontwikkeling van de Unie. (10) De deelneming van jongeren aan vrijwilligerswerk is een vorm van informeel onderwijs, waarvan de kwaliteit in sterke mate afhankelijk dient te zijn van een goede voorbereiding, ook op taalkundig en cultureel gebied. Deze deelneming draagt ook bij tot de toekomstige oriëntatie van de deelnemers en de verruiming van hun horizon en is bevorderlijk voor de ontwikkeling van hun sociale vaardigheden, actieve burgerschap en evenwichtige integratie in de samenleving vanuit economisch, sociaal en cultureel oogpunt. Deze deelneming kan ook ten goede komen aan de bewustwording van een authentiek Europees burgerschap. (11) Het Europees Parlement stelt in zijn resolutie van 14 mei 1998 over het voorlichtings- en communicatiebeleid in de Europese Unie(7) dat inzake steun- en actieprogramma's de selectie van de projecten transparanter en de beoordeling beter gemotiveerd dienen te worden tegenover de indieners van projecten. (12) De Commissie en de lidstaten moeten trachten te garanderen dat de activiteiten van de Europese vrijwilligersdienst en de uiteenlopende soortgelijke acties op nationaal niveau complementair zijn. (13) Bij Besluit nr. 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake onderwijs en bij Besluit 1999/382/EG van de Raad van 26 april 1999 inzake opleiding zijn communautaire actieprogramma's op het gebied van respectievelijk onderwijs en opleiding vastgesteld die samen met het programma "Jeugd" bijdragen tot een Europa van de kennis. (14) Het samenwerkingsbeleid op het gebied van jeugdzaken draagt bij tot de bevordering van informeel onderwijs en derhalve tot het levenslang leren en dient verder te worden ontwikkeld. (15) De integratie van jongeren in het beroepsleven vormt een essentieel onderdeel van hun integratie in de maatschappij; hiertoe moeten alle vaardigheden en bekwaamheden die zij door informele onderwijsactiviteiten hebben verworven, worden erkend en benut. (16) Teneinde de toegevoegde waarde van het optreden van de Gemeenschap te vergroten, is het nodig dat de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, op alle niveaus zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties en andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties. (17) Het is belangrijk dat het comité voor het jeugdprogramma raadplegingen houdt op basis van regelingen die moeten worden bepaald in samenwerking met de comités die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de beroepsopleidings- en onderwijsprogramma's van de Gemeenschap (Leonardo da Vinci en Socrates). Het is belangrijk dat het comité voor het jeugdprogramma regelmatig op de hoogte wordt gehouden van communautaire initiatieven op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken. (18) De Europese Raad te Essen (9-10 december 1994) en te Cannes (26-27 juni 1995) heeft de noodzaak onderstreept van nieuwe acties ter bevordering van de sociale en beroepsintegratie van jongeren in Europa. De Europese Raad te Florence (21-22 juni 1996) heeft het in zijn conclusies van belang geacht dat de opneming van jongeren in het arbeidsproces wordt vergemakkelijkt. De Europese Raad te Amsterdam (15-17 juni 1997) heeft verklaard waarde te hechten aan het vrijwilligerswerk. Het Europees Parlement en de Raad hebben Besluit nr. 1686/98/EG van 20 juli 1998 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Europees vrijwilligerswerk voor jongeren"(8) vastgesteld. (19) De activiteiten van het Europese vrijwilligerswerk zijn niet bedoeld ter vervanging van de militaire dienst, van alternatieve dienstformules voor met name gewetensbezwaarden en van de verplichte burgerdienst die in verscheidene lidstaten bestaan, en zij zouden niet in de plaats mogen komen van potentiële of bestaande betaalde banen, noch mogen leiden tot beperking daarvan. (20) De afgifte van verblijfsvergunningen en eventueel van visa is een bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaten en het begrip "legaal verblijvende" wordt volgens het nationale recht gedefinieerd. (21) Het Europees Parlement heeft op 2 juli 1998 een resolutie aangenomen over de versterking van de rol van vrijwilligersverenigingen en -stichtingen in Europa(9). De vrijwilligerssector dient een belangrijke rol te spelen bij het scheppen van mogelijkheden voor deelneming van alle jongeren aan deze programma's en met name van de jongeren die het het moeilijkst hebben. (22) De Commissie en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat de samenwerking wordt gestimuleerd met de niet-gouvernementele organisaties die werkzaam zijn op het gebied van jeugdzaken alsmede op sociaal gebied, op het gebied van milieu, cultuur, sport en bestrijding van de diverse vormen van uitsluiting. (23) De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) voorziet in een uitgebreide samenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, anderzijds. Deze Overeenkomst bevat de procedures voor de deelneming van de EVA-landen die aan de EER deelnemen, aan de programma's van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken. (24) Dit programma dient te worden opengesteld voor de deelneming van de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa (LMOE), overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europaovereenkomsten, in de aanvullende protocollen daarbij en in de besluiten van de onderscheiden associatieraden, voor de deelneming van Cyprus, op basis van aanvullende kredieten volgens met dit land overeen te komen procedures, alsmede voor de deelneming van Turkije en van Malta op basis van aanvullende kredieten, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag. (25) Dit programma dient, in samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, onder toezicht en voortdurende evaluatie te staan om aanpassingen mogelijk te maken, met name van de prioriteiten voor de uitvoering van de maatregelen. (26) Gelet op het in artikel 5 van het Verdrag vastgelegde subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel en op het feit dat de doelstellingen van de voorgestelde actie betreffende de ontwikkeling en de versterking van een samenwerkingsbeleid ten behoeve van de jeugd, met inbegrip van het Europese vrijwilligerswerk en de uitwisseling van jongeren in de Gemeenschap en met derde landen, wegens de complexiteit en de verscheidenheid van de jeugdzaken niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, kunnen deze doelstellingen, gezien de transnationale dimensie van de communautaire acties en maatregelen, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Het onderhavige besluit gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. (27) Bij het onderhavige besluit worden voor de gehele looptijd van het programma financiële middelen vastgesteld die voor de Begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(10). (28) De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11), BESLUITEN: Artikel 1 Vaststelling van het programma 1. Bij dit besluit wordt het communautaire actieprogramma "Jeugd", hierna genoemd "dit programma", vastgesteld betreffende het samenwerkingsbeleid in jeugdzaken, met inbegrip van het Europese vrijwilligerswerk en de uitwisseling van jongeren binnen de Gemeenschap en met derde landen. 2. Dit programma wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006. 3. Dit programma draagt bij tot de bevordering van een Europa van de kennis door het ontwikkelen van een Europese ruimte voor samenwerking inzake het jeugdbeleid, op basis van informeel onderwijs en opleiding. Het stimuleert levenslang leren en het verwerven van kennis, vaardigheden en bekwaamheden die actief burgerschap en inzetbaarheid kunnen bevorderen. 4. Dit programma ondersteunt de door en in de lidstaten getroffen maatregelen en vult ze aan, met volledige eerbiediging van hun culturele en taalkundige verscheidenheid. Artikel 2 Doelstellingen van het programma 1. Opdat jongeren de kennis, vaardigheden en bekwaamheden kunnen verwerven die een grondslag van hun verdere ontwikkeling kunnen vormen en zij zich tot verantwoordelijke burgers kunnen ontwikkelen die actief aan de samenleving deelnemen, en mede met het oog op het belang van de bevordering van gelijke kansen, behelst dit programma de volgende doelstellingen: a) het bevorderen van de actieve bijdrage van jongeren tot de Europese integratie via hun deelneming aan transnationale uitwisselingen binnen de Gemeenschap of met derde landen, voor een beter begrip van de culturele diversiteit van Europa en van haar fundamentele gemeenschappelijke waarden, hetgeen zal bijdragen tot de eerbiediging van mensenrechten en tot de bestrijding van racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat; b) het versterken van de zin voor solidariteit bij de jeugd, door jongeren meer te betrekken bij transnationale activiteiten ten dienste van de samenleving in de Gemeenschap of met derde landen, met name die landen waarmee de Gemeenschap samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten; c) het stimuleren van initiatief, ondernemingsgeest en creativiteit bij jongeren, zodat zij in de samenleving een actieve rol kunnen spelen, en tevens begrip wekken voor de waarde van een in Europees verband opgedane informele onderwijservaring; d) het verbeteren van de samenwerking op het gebied van jeugdzaken, via een intensievere uitwisseling van goede praktijken, opleiding van jeugdwerkers/-leiders en ontwikkeling van innoverende acties op communautair niveau. 2. Dit programma draagt tevens bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen op andere relevante beleidsterreinen van de Gemeenschap. Artikel 3 Communautaire acties 1. De in artikel 2 vermelde doelstellingen van het programma worden nagestreefd door middel van de volgende acties, waarvan de operationele inhoud en de toepassingsprocedures in de bijlage zijn beschreven: - Jeugd voor Europa; - Europees vrijwilligerswerk; - jongereninitiatieven; - gezamenlijke acties; - begeleidende maatregelen. 2. Deze acties worden uitgevoerd via de onderstaande maatregelen welke, waar passend, kunnen worden gecombineerd: a) steun voor de transnationale mobiliteit van jongeren; b) steun voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in jeugdzaken; c) steun bij het opzetten van samenwerkingsnetwerken op Europees niveau die de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken mogelijk maken; d) steun voor transnationale projecten die tot doel hebben het burgerschap van de Unie en de betrokkenheid van jongeren bij de ontwikkeling van de Unie te bevorderen; e) bevordering van talenkennis en inzicht in culturele verscheidenheid; f) steun voor proefprojecten in het kader van transnationale partnerschappen ten behoeve van innovatie en kwaliteit in jeugdzaken; g) ontwikkeling op Europees niveau van methodes voor de analyse en de follow-up op het gebied van het jeugdbeleid alsmede de evolutie daarvan (zoals gegevensbestanden, belangrijke cijfers, wederzijdse kennis van "systemen") en de verspreiding van goede praktijken. Artikel 4 Toegang tot het programma 1. Dit programma richt zich tot jongeren - in beginsel in de leeftijd tussen 15 en 25 jaar - en tot allen die zich met jeugdwerk bezighouden; de betrokkenen moeten legaal in een lidstaat verblijven. De leeftijdsgrenzen kunnen enigszins worden aangepast, wanneer dat wordt gerechtvaardigd door de specifieke omstandigheden van bepaalde projecten. In het kader van de in de bijlage opgenomen acties 1.2, 2.2 en 5 kan dit programma zich ook richten tot in derde landen verblijvende jongeren - in beginsel in de leeftijd tussen 15 en 25 jaar - en personen die zich met jeugdwerk bezighouden, onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten. 2. Er dient in het bijzonder op te worden toegezien dat alle jongeren zonder onderscheid toegang hebben tot de activiteiten van het onderhavige programma. 3. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bijzondere inspanningen worden gedaan ten behoeve van jongeren die het om culturele, sociale, economische, fysieke, mentale of geografische redenen moeilijker hebben om deel te nemen aan relevante actieprogramma's op communautair, nationaal, regionaal en lokaal vlak, alsmede ten behoeve van kleine lokale groepen. De Commissie en de lidstaten houden dan ook rekening met de moeilijkheden die deze doelgroepen ondervinden en dragen aldus bij tot de bestrijding van uitsluiting. 4. De lidstaten beijveren zich om passende maatregelen te nemen opdat deelnemers aan het programma overeenkomstig het Gemeenschapsrecht toegang hebben tot de gezondheidszorg. De lidstaat van oorsprong beijvert zich om passende maatregelen te nemen opdat deelnemers aan het Europese vrijwilligerswerk hun sociale bescherming kunnen behouden. Artikel 5 Uitvoering van het programma en samenwerking met de lidstaten 1. De Commissie is belast met de uitvoering van de onder dit programma vallende communautaire acties overeenkomstig de bijlage. 2. In samenwerking met de lidstaten neemt de Commissie de in de bijlage (actie 5) beschreven maatregelen, teneinde de via communautaire samenwerking in jeugdzaken bereikte resultaten optimaal te benutten. 3. De Commissie en de lidstaten nemen passende maatregelen om de structuren die op communautair en nationaal niveau ter verwezenlijking van de doelstellingen van het programma zijn opgezet, op gebruikersvriendelijke wijze te ontwikkelen; op die manier kan toegang tot het programma voor jongeren en andere partners op lokaal niveau worden vergemakkelijkt, kunnen de in het kader van het programma uit te voeren acties worden geëvalueerd en gecontroleerd en kunnen doorzichtige overleg- en selectieregelingen worden toegepast. De Commissie en de lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat jongeren gemakkelijker kunnen profiteren van transnationale mobiliteit; de maatregelen zijn bedoeld om hen degelijk te informeren en sterker bewust te maken van de mogelijkheden. De Commissie en de lidstaten zorgen voor passende voorlichting en publiciteit over de door het programma gesteunde acties. 4. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om voor een goed verloop van het programma te zorgen; zij streven er tevens zoveel mogelijk naar de maatregelen te nemen die zij noodzakelijk of wenselijk achten om wettelijke en bestuursrechtelijke belemmeringen voor de toegang tot het onderhavige programma weg te nemen. 5. In samenwerking met de lidstaten zorgt de Commissie voor de overgang tussen de in de vorige communautaire programma's ten behoeve van de jeugd ondernomen acties (Jeugd voor Europa III en Europees Vrijwilligerswerk) en de acties die in het kader van dit programma zullen worden uitgevoerd. Artikel 6 Gezamenlijke acties Als onderdeel van de totstandbrenging van een Europa van de kennis kunnen de maatregelen van dit programma worden uitgevoerd volgens de procedures van artikel 8 in de vorm van gezamenlijke acties met verwante communautaire programma's en acties, op het gebied van jeugdzaken, onderwijs en beroepsopleiding. Artikel 7 Uitvoeringsmaatregelen 1. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die betrekking hebben op de volgende aangelegenheden moeten worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 8, lid 2: a) de regelingen voor de uitvoering van het programma, waaronder het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van de acties van het programma; b) het algemene evenwicht tussen de verschillende acties van het programma; c) de criteria voor de vaststelling van de indicatieve verdeling van de middelen over de lidstaten voor de decentraal te beheren acties; d) de regelingen voor de uitvoering van de gezamenlijke acties; e) de regelingen voor de evaluatie van het programma; f) de regelingen ter attestatie van de deelneming van jonge vrijwilligers. 2. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die betrekking hebben op andere aangelegenheden moeten worden vastgelegd volgens de raadplegingsprocedure van artikel 8, lid 3. Artikel 8 Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit. 4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 9 Financiering 1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma voor het in artikel 1 genoemde tijdvak worden vastgesteld op 520 miljoen EUR. 2. De jaarlijkse kredieten worden door de Begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. Artikel 10 Samenhang en complementariteit 1. In samenwerking met de lidstaten en met inachtneming van de eigenheid en de specificiteit van elk programma zorgt de Commissie voor de algehele samenhang en complementariteit met andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan naar de bevordering van de gelijkheid van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen. 2. In samenwerking met de lidstaten zorgt de Commissie voor de samenhang tussen de uitvoering van dit programma en de overige communautaire activiteiten ten behoeve van de jeugd, met name op cultureel en audiovisueel gebied, inzake de totstandbrenging van de interne markt, de informatiemaatschappij, het milieu, de consumentenbescherming, het midden- en kleinbedrijf, het sociale beleid, de werkgelegenheid en de volksgezondheid. 3. De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat de maatregelen van dit programma aansluiten bij de werkgelegenheidsrichtsnoeren die de Raad heeft aangenomen als onderdeel van een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie. 4. De Commissie zorgt voor een doeltreffende verbinding tussen dit programma en de programma's en acties ten behoeve van de jeugd die in het kader van de externe betrekkingen van de Gemeenschap worden uitgevoerd. Artikel 11 Deelneming van de EVA/EER-landen, de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), Cyprus, Malta en Turkije Dit programma staat open voor deelneming van - de EVA/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden van de EER-Overeenkomst, - de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE), overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europaovereenkomsten, in de aanvullende protocollen daarbij en in de besluiten van de onderscheiden associatieraden, - Cyprus op basis van aanvullende kredieten volgens met dit land overeen te komen procedures, - Malta en Turkije, op basis van aanvullende kredieten overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag. Artikel 12 Internationale samenwerking In het kader van dit programma versterkt de Commissie, volgens de procedures van artikel 7, de samenwerking met derde landen en met relevante internationale organisaties, in het bijzonder de Raad van Europa. Artikel 13 Toezicht en evaluatie 1. In samenwerking met de lidstaten houdt de Commissie regelmatig toezicht op het programma. Het toezicht geschiedt onder meer aan de hand van de in lid 3 bedoelde verslagen en van specifieke activiteiten. 2. In samenwerking met de lidstaten evalueert de Commissie op gezette tijden dit programma. De evaluatie is bedoeld om de doeltreffendheid van de uitgevoerde acties te toetsen aan de doelstellingen van artikel 2 en om ervoor te zorgen dat de toegang zonder onderscheid tot het programma, zoals bepaald in artikel 4, leden 2 en 3, wordt gewaarborgd. De evaluatie heeft tevens betrekking op de complementariteit tussen de in het kader van dit programma uitgevoerde acties en die uit hoofde van andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties. De resultaten van de communautaire acties worden op gezette tijden extern geëvalueerd aan de hand van criteria die volgens de procedure van artikel 8, lid 2, zijn vastgesteld. 3. Uiterlijk op, respectievelijk, 31 december 2004 en 30 juni 2007 dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de uitvoering en het effect van dit programma. 4. De Commissie verstrekt het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: - met betrekking tot de toetreding van nieuwe lidstaten, een verslag over de financiële gevolgen van deze toetredingen voor het programma en vervolgens, indien passend, financiële voorstellen inzake de financiële gevolgen van deze toetredingen voor het programma, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure en de conclusies van de Europese Raad van Berlijn van maart 1999. Het Europees Parlement en de Raad nemen zo snel mogelijk een besluit over die voorstellen; - uiterlijk op 30 juni 2005 een tussentijds evaluatieverslag over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma; - uiterlijk op 31 december 2007 een eindverslag over de uitvoering van dit programma. Artikel 14 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Gedaan te Luxemburg, 13 april 2000. Voor het Europees Parlement De voorzitster N. Fontaine Voor de Raad De voorzitter A. Vara (1) PB C 311 van 10.10.1998, blz. 6. (2) PB C 410 van 30.12.1998, blz. 11. (3) PB C 51 van 22.2.1999, blz. 77. (4) Advies van het Europees Parlement van 5 november 1998 (PB C 359 van 23.11.1998, blz. 75), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 28 juni 1999 (PB C 210 van 22.7.1999, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 28 oktober 1999 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 10 april 2000 en besluit van het Europees Parlement van 12 april 2000 (beide nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). (5) PB L 87 van 20.4.1995, blz. 1. (6) PB C 30 van 28.1.1998, blz. 1. (7) PB C 167 van 1.6.1998, blz. 230. (8) PB L 214 van 31.7.1998, blz. 1. (9) PB C 226 van 20.7.1998, blz. 66. (10) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. (11) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. BIJLAGE Met betrekking tot de in het kader van dit programma goedgekeurde financiering van een actie moeten de beginselen van medefinanciering en additionaliteit in acht worden genomen. Overeenkomstig artikel 4, lid 3, moeten inspanningen worden gedaan om de toegang tot het programma te vergemakkelijken voor jongeren die te kampen hebben met moeilijkheden van culturele, sociale, fysieke, mentale, economische of geografische aard, alsmede voor kleine lokale groepen. Het in artikel 8 van het besluit bedoelde comité bepaalt welke specifieke vorm deze inspanningen moeten aannemen. Bij de verdeling van de financiering door de Gemeenschap moet worden gezorgd voor evenwicht tussen de ondernomen mobiliteitsacties en een gelijke kans voor de jongeren van elke lidstaat op deelneming, d.w.z. met inachtneming van artikel 4, lid 3. Initiatieven ter bevordering van verdraagzaamheid en het aanvaarden van verschillen, alsmede maatregelen ter bestrijding van alle vormen van uitsluiting, moeten in het bijzonder worden aangemoedigd en gestimuleerd. De Gemeenschap staat open voor activiteiten die een belangrijke plaats geven aan cultuur en sport in de context van informeel onderwijs voor jongeren. Om de doelstellingen van dit programma te verwezenlijken, moeten vijf categorieën van acties worden uitgevoerd op basis van de in artikel 3 genoemde maatregelen: - Jeugd voor Europa; - Europees vrijwilligerswerk; - jongereninitiatieven; - gezamenlijke acties; - begeleidende maatregelen. ACTIE 1 - JEUGD VOOR EUROPA Actie 1.1: Intracommunautaire uitwisselingen van jongeren De Gemeenschap ondersteunt activiteiten ten behoeve van de mobiliteit van jongeren met een minimale duur van één week, die worden uitgevoerd op basis van gezamenlijke projecten in de Gemeenschap en waarbij groepen legaal in een lidstaat verblijvende jongeren betrokken zijn van in principe 15 tot 25 jaar. De leeftijdsgrenzen kunnen enigszins worden aangepast, wanneer dat wordt gerechtvaardigd door de specifieke omstandigheden met betrekking tot elk afzonderlijk project. Deze activiteiten verlopen in het kader van transnationale partnerschappen tussen groepen jongeren, die daar een actieve rol in spelen. De activiteiten moeten hun de gelegenheid geven uiteenlopende sociale en culturele realiteiten te ontdekken en zich van deze realiteiten bewust te worden, en hen ertoe aanzetten deel te nemen aan, of het initiatief te nemen tot, andere activiteiten op Europees niveau. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de deelneming van jongeren voor wie dit de eerste Europese activiteit is, alsmede naar kleine en lokale groepen die geen ervaring op Europees niveau hebben. Om te komen tot een groter evenwicht tussen bilaterale en multilaterale activiteiten wordt de steun van de Gemeenschap geleidelijk geconcentreerd op multilaterale activiteiten voor groepsmobiliteit. Aan bilaterale groepsmobiliteit zal steun worden verleend als de doelgroepen of een specifieke pedagogische benadering dat rechtvaardigen. Uit hoofde van deze actie kan steun worden verleend aan activiteiten ter versterking van de actieve deelneming van jongeren aan deze projecten voor groepsmobiliteit. Daarbij gaat het met name om activiteiten met het oog op de taalkundige en interculturele voorbereiding van jongeren. Actie 1.2: Uitwisselingen van jongeren met derde landen De Gemeenschap ondersteunt activiteiten ten behoeve van de mobiliteit van jongeren met een minimale duur van één week, die worden uitgevoerd op basis van gezamenlijke projecten en waarbij groepen legaal in een lidstaat of in een derde land verblijvende jongeren betrokken zijn van in principe 15 tot 25 jaar. Bij deze mobiliteitsactiviteiten zijn ten minste twee lidstaten betrokken. Deze activiteiten verlopen in het kader van transnationale partnerschappen tussen groepen jongeren, die daar een actieve rol in spelen. De activiteiten moeten hun de gelegenheid geven uiteenlopende sociale en culturele realiteiten te ontdekken en zich van deze realiteiten bewust te worden, en hen ertoe aanzetten deel te nemen aan, of het initiatief te nemen tot, andere activiteiten op Europees niveau. Deze projecten bieden de partners uit derde landen voorts de mogelijkheid om ervaring op te doen met deze actievorm inzake informeel onderwijs en bij te dragen tot de totstandbrenging van jongerenwerk en verenigingen voor de jeugd in deze landen. Er kan financiële steun worden verleend aan activiteiten ter versterking van de actieve deelneming van jongeren aan groepsmobiliteitsprojecten; daarbij gaat het met name om activiteiten met het oog op de taalkundige en interculturele voorbereiding van jongeren vóór hun vertrek. ACTIE 2 - EUROPEES VRIJWILLIGERSWERK In dit programma wordt onder "jonge vrijwilliger" verstaan, een persoon van in beginsel 18 tot 25 jaar die legaal in een lidstaat verblijft. De jonge vrijwilliger verbindt er zich als actieve burger toe, een activiteit te verrichten waardoor solidariteit concrete vorm krijgt, met de bedoeling sociale en persoonlijke bekwaamheden en vaardigheden te verwerven waardoor de basis voor zijn/haar verdere ontwikkeling wordt gelegd en tevens wordt bijgedragen tot het welzijn van de samenleving. Daartoe neemt de jonge vrijwilliger in een andere lidstaat dan die waarin hij/zij verblijft, dan wel in een derde land, deel aan een niet-winstgevende en onbezoldigde activiteit die voor de gemeenschap van belang is en qua tijdsduur beperkt is (ten hoogste twaalf maanden), zulks in het kader van een door de lidstaat en de Gemeenschap erkend project, met inachtneming van de in artikel 2 vermelde doelstellingen van dit programma. Dit mag met name niet uitlopen op vervanging van werkgelegenheid. Er wordt gezorgd voor kost en inwoning en voor begeleiding door een mentor. De leiding van het vrijwilligerswerkproject zorgt ervoor dat de jonge vrijwilliger gedekt is door een ziektekostenverzekering alsook door andere passende verzekeringen. Hij/zij ontvangt een vergoeding/zakgeld. Het Europees vrijwilligerswerk berust op partnerschap en gedeelde verantwoordelijkheid van de jonge vrijwilliger, de zendende organisatie en de ontvangende organisatie. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 inzake het comité van het programma, worden de deelneming van de jonge vrijwilligers aan het Europees vrijwilligerswerk alsmede de ervaring en vaardigheden die tijdens de betrokken periode zijn verworven vermeld op een door de Commissie uitgereikt document. Actie 2.1: Intracommunautair Europees vrijwilligerswerk De Gemeenschap verleent steun aan transnationale projecten (met een duur die in principe beperkt is van drie weken tot één jaar) waarbij jongeren actief en persoonlijk deelnemen aan activiteiten waarmee tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van de samenleving op velerlei gebied (sociaal, sociaal-cultureel, milieuhygiënisch, cultureel, enz.) en die tevens een informele onderwijservaring opleveren voor het verwerven van sociale en culturele vaardigheden. Deze projecten zijn ervoor bedoeld om jongeren in aanraking te brengen met andere culturen en talen en ze te confronteren met nieuwe ideeën en projecten in een multiculturele civiele samenleving. De Gemeenschap kan steun verlenen aan programma's, in het bijzonder die welke een talencomponent of een intercultureel element bezitten, die ten doel hebben jonge vrijwilligers vóór hun vertrek een voorbereiding te geven en hun maatschappelijke integratie tijdens deze activiteiten alsmede aan het einde van het Europese vrijwilligerswerk te vergemakkelijken. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan pedagogische ondersteuning en begeleiding. Actie 2.2: Europees vrijwilligerswerk met derde landen De Gemeenschap ondersteunt transnationale projecten met derde landen (met een duur die in principe beperkt is van drie weken tot één jaar) waarbij jongeren actief en persoonlijk deelnemen aan activiteiten waarmee tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van de samenleving op velerlei gebied (sociaal, sociaal-cultureel, milieuhygiënisch, cultureel, enz.) en die tevens een informele onderwijservaring opleveren voor het verwerven van sociale en culturele vaardigheden. Deze projecten zijn ervoor bedoeld om jongeren in aanraking te brengen met andere culturen en talen en ze te confronteren met nieuwe ideeën en projecten in een multiculturele civiele samenleving. Acties die een grondslag leggen voor het opzetten van transnationale projecten voor Europees vrijwilligerswerk met derde landen of deze verstevigen, kunnen worden ondersteund. De Gemeenschap kan steun verlenen aan programma's, in het bijzonder die welke een talencomponent of een intercultureel element bezitten, die ten doel hebben jonge vrijwilligers vóór hun vertrek een voorbereiding te geven en hun maatschappelijke integratie tijdens deze activiteiten alsmede aan het einde van het Europese vrijwilligerswerk te vergemakkelijken. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan pedagogische ondersteuning en begeleiding. ACTIE 3 - JONGERENINITIATIEVEN Ter bevordering van de zin voor initiatief en de creativiteit van jongeren ondersteunt de Gemeenschap projecten waarin jongeren actief en rechtstreeks deelnemen aan vernieuwende en creatieve initiatieven en aan acties die gericht zijn op het sociale engagement van jongeren op lokaal, regionaal, nationaal of Europees niveau. Deze projecten bieden jongeren de gelegenheid hun zin voor initiatief te ontwikkelen en concreet vorm te geven aan activiteiten die zij zelf hebben uitgedacht en waarin zij een centrale rol spelen. De Gemeenschap ondersteunt initiatieven die jonge vrijwilligers moeten helpen de tijdens hun vrijwilligerswerk opgedane ervaring optimaal te benutten en die hun actieve integratie in de samenleving moeten bevorderen. Dankzij de initiatieven die jongeren na hun Europese vrijwilligerswerk nemen, zullen zij sociale, culturele, sociaal-culturele en economische activiteiten kunnen opzetten en bevorderen en/of hun persoonlijke ontplooiing in de hand kunnen werken. De steun wordt bij voorrang verleend aan jongeren die er het meest behoefte aan hebben. De steun is gericht op het bevorderen van de uitbreiding van de projecten tot soortgelijke initiatieven in andere lidstaten, waardoor het grensoverschrijdende karakter daarvan wordt versterkt en de uitwisseling van ervaringen alsmede de samenwerking tussen jongeren sterk worden vergroot. Deze steun kan de organisatie omvatten van bijeenkomsten van jonge promotoren van initiatieven op Europees niveau. Financiële steun kan worden verleend voor het daadwerkelijk opzetten van stabiele en transnationale partnerschappen tussen dergelijke projecten. ACTIE 4 - GEZAMENLIJKE ACTIES Aangezien een soepele en creatieve aanpak een eerste vereiste is voor de samenwerking tussen de sectoren, kan ten behoeve van de in artikel 6 bedoelde acties communautaire steun worden verleend voor activiteiten die samen met andere communautaire projecten met betrekking tot het Europa van de kennis worden uitgevoerd, in het bijzonder communautaire programma's op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding. De Commissie zal er in samenwerking met de lidstaten naar streven een gemeenschappelijk informatie-, waarnemings- en verspreidingsmechanisme op te zetten betreffende goede praktijken op het gebied van kennis en het levenslang leren, naast gezamenlijke acties betreffende multimedia voor onderwijs- en opleidingsdoeleinden. Deze projecten zullen bestaan uit een hele reeks acties in verschillende sectoren, waaronder het jeugdbeleid. Zij kunnen door verschillende communautaire programma's aanvullend worden gefinancierd en kunnen worden uitgevoerd via oproepen tot het indienen van gezamenlijke projecten. Er kunnen passende maatregelen worden genomen om op regionaal en lokaal niveau contacten en interactie te bevorderen tussen degenen die zowel aan dit programma als aan programma's inzake beroepsopleiding en onderwijs deelnemen. In dit verband kunnen bewustmakingsactiviteiten worden gesteund met betrekking tot de kansen die de Gemeenschap aan jongeren biedt. ACTIE 5 - BEGELEIDENDE MAATREGELEN Actie 5.1: Opleiding van en samenwerking met de actoren van het jeugdbeleid Financiële steun wordt verleend voor: 1. activiteiten die bedoeld zijn voor de bijscholing van diegenen die betrokken zijn bij jeugdwerk - in het bijzonder pedagogische medewerkers van het Europese vrijwilligerswerk, jongerenwerkers, voor Europese projecten verantwoordelijke personen, adviseurs voor jongereninitiatieven - en die een rol spelen bij projecten waarbij jongeren rechtstreeks betrokken zijn, zoals de acties 1, 2 en 3 van dit programma; het doel is, ervoor te zorgen dat de projecten een voldoende hoge kwaliteit hebben. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan activiteiten die de deelneming beogen te bevorderen van jongeren die het moeilijkst aan communautaire acties kunnen deelnemen; 2. activiteiten die zijn opgezet voor de ontwikkeling van Europese modules die voldoen aan de voorwaarden voor transnationale samenwerking; 3. activiteiten - zoals studiebezoeken, haalbaarheidsstudies, seminars, werkervaring - die vooral ten doel hebben ervaring en goede praktijken met betrekking tot gezamenlijke acties of aangelegenheden van gemeenschappelijk belang uit te wisselen of die het opzetten van duurzame transnationale partnerschappen en/of multilaterale netwerken van actoren van het jongerenwerk moeten vergemakkelijken en bevorderen; 4. experimentele activiteiten die een bron van vernieuwing en verrijking van het jeugdbeleid zijn, via het toepassen van nieuwe benaderingen en nieuwe vormen van samenwerking, alsmede door gezamenlijke inspanningen van deelnemers met uiteenlopende achtergronden; 5. communautaire steun kan ook worden verleend voor conferenties en seminars ter bevordering van de samenwerking en uitwisseling van goede praktijken inzake jeugdbeleid, alsmede voor andere maatregelen voor het benutten en verspreiden van de resultaten van projecten en activiteiten waarvoor steun is verleend in het kader van communautaire activiteiten ten behoeve van de jeugd. De met deze maatregelen samenhangende activiteiten kunnen zowel alleen binnen de Gemeenschap als met derde landen worden opgezet. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar degenen die op regionaal of lokaal niveau in het jeugdwerk actief zijn en die weinig of geen ervaring hebben met, of mogelijkheden hebben tot, contacten op Europees niveau, alsmede naar activiteiten waarin jongeren de belangrijkste actoren zijn. Actie 5.2: Voorlichting van jongeren en studies betreffende jongeren 1. Overeenkomstig de doelstellingen van het programma, en in het bijzonder om de toegang van alle jongeren te vergemakkelijken en hun initiatief en actieve deelneming aan de samenleving te bevorderen, moedigt de Commissie de actoren van het jeugdwerk aan, zich in te zetten voor de voorlichting van jongeren op Europees niveau en de samenwerking te stimuleren tussen de voorlichtings- en communicatiesystemen voor jongeren die in de lidstaten en op communautair niveau bestaan. In dit verband moet een bijzondere inspanning worden gedaan om de samenwerking uit te breiden tot onderwijs en opleiding en om de dialoog tussen en met jongeren te verbeteren. 2. Bijgevolg wordt steun verleend aan initiatieven die tot doel hebben: - de nodige ervaring en vaardigheden te verwerven voor de uitvoering van in transnationaal verband opgezette voorlichtingsprojecten voor jongeren, alsmede projecten waarbij voorlichtings- en met name adviesdiensten aan jongeren worden verleend; - samenwerkingsprojecten te verwezenlijken die gericht zijn op de verspreiding van informatie en die jongeren meer bewust maken van het gebied waarop het programma betrekking heeft en hun toegang verlenen tot alle informatie die nodig is om de doelstellingen van het programma te bereiken; - als onderdeel van de transnationale samenwerkingsprojecten te voorzien in mechanismen voor een dialoog tussen en met jongeren, met name door gebruik te maken van de media die zich op jongeren richten, alsmede van nieuwe technologieën. 3. Met betrekking tot de jeugdstudies die met de doelstellingen van het programma verband houden, ondersteunt de Commissie studies waarin onder meer onderzoek wordt gedaan naar het effect van maatregelen ten behoeve van jongeren, in het bijzonder maatregelen waarmee wordt beoogd de samenwerking op dit gebied te stimuleren. Deze studies analyseren de impact van andere beleidsmaatregelen op de belevingswereld van de jongeren en trachten een duidelijker en algemener beeld te schetsen van de behoeften van jongeren en de omstandigheden waarin zij leven. Voorrang wordt gegeven aan studies die betrekking hebben op de situatie van kansarme of randgroepjongeren en waarin met name een analyse wordt verricht van de factoren die de sociale integratie van de jongeren hebben bevorderd of belemmerd, rekening houdend met de rol van informeel onderwijs en van de derde sector in het algemeen. Voorrang wordt tevens gegeven aan vergelijkende studies over maatregelen ter bevordering van de zin voor initiatief en hun impact op de plaatselijke ontwikkeling, met name door het creëren van nieuwe activiteiten (creëren van arbeidsplaatsen, nieuwe culturele of sociale ondernemingen, enz.). Deze studies kunnen de vorm aannemen van casestudies waarvan de belangrijkste worden gepubliceerd. Actie 5.3: Informatie en zichtbaarheid van de acties De Commissie treft de nodige maatregelen om, onder meer, uit verscheidene bronnen informatie te verzamelen over maatregelen op het gebied van jongeren, om de programma's van de Europese Unie ten behoeve van jongeren van voordeel te laten zijn en om de zichtbaarheid van de maatregelen op communautair niveau ten behoeve van jongeren te vergroten, door geschikte middelen voor de dialoog met de jongeren te ontwikkelen, met inbegrip van Internet. Actie 5.4: Ondersteunende maatregelen 1. Nationale agentschappen Er kan communautaire steun worden verleend ten behoeve van de activiteiten van de overeenkomstig artikel 5 door de lidstaten opgezette structuren. 2. Technische bijstand en operationele ondersteuning Ter uitvoering van het programma kan de Commissie technische bijstandsorganisaties inschakelen, die kunnen worden gefinancierd uit de totale middelen van het programma. Onder dezelfde voorwaarden kan de Commissie een beroep doen op deskundigen. Voorts kan zij evaluaties verrichten, en seminaries, colloquia of andere bijeenkomsten van deskundigen organiseren die de uitvoering van het programma, met inbegrip van de uitvoering van artikel 12, kunnen vergemakkelijken. De Commissie kan tevens activiteiten op het gebied van informatie, publicatie en verspreiding ontwikkelen.