Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0098

    1999/98/EG: Beschikking van de Raad van 31 december 1998 met betrekking tot het standpunt dat de Gemeenschap zal innemen ten aanzien van een overeenkomst over de monetaire betrekkingen met Vaticaanstad

    PB L 30 van 4.2.1999, p. 35–36 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/98(2)/oj

    31999D0098

    1999/98/EG: Beschikking van de Raad van 31 december 1998 met betrekking tot het standpunt dat de Gemeenschap zal innemen ten aanzien van een overeenkomst over de monetaire betrekkingen met Vaticaanstad

    Publicatieblad Nr. L 030 van 04/02/1999 blz. 0035 - 0036


    BESCHIKKING VAN DE RAAD van 31 december 1998 met betrekking tot het standpunt dat de Gemeenschap zal innemen ten aanzien van een overeenkomst over de monetaire betrekkingen met Vaticaanstad (1999/98/EG)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 109, lid 3,

    Gezien de aanbeveling van de Commissie,

    Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,

    (1) Overwegende dat, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (1) de munteenheid van elke deelnemende lidstaat met ingang van 1 januari 1999 tegen de omrekeningskoers wordt vervangen door de euro;

    (2) Overwegende dat de Gemeenschap met ingang van die datum bevoegd is voor aangelegenheden op monetair en wisselkoersgebied in de lidstaten waar de euro wordt ingevoerd;

    (3) Overwegende dat de Raad besluiten moet nemen over de regelingen voor de onderhandelingen over en de sluiting van overeenkomsten inzake aangelegenheden betreffende het monetaire of wisselkoersregime;

    (4) Overwegende dat Italië een overeenkomst met Vaticaanstad heeft gesloten die bepalingen over monetaire aangelegenheden bevat (2);

    (5) Overwegende dat de Italiaanse lire met ingang van 1 januari 1999 door de euro zal worden vervangen;

    (6) Overwegende dat de Gemeenschap zich er overeenkomstig verklaring nr. 6 bij de slotakte van het Verdrag betreffende de Europese Unie toe verbindt heronderhandelingen over bestaande regelingen met Vaticaanstad die als gevolg van de invoering van de eenheidsmunt noodzakelijk mochten worden, te vergemakkelijken;

    (7) Overwegende dat de overeenkomst tussen Italië en Vaticaanstad in haar huidige vorm niet verenigbaar is met de in het Verdrag vastgelegde verdeling van de bevoegdheden voor monetaire en wisselkoersaangelegenheden en zo spoedig mogelijk moet worden gewijzigd of, in voorkomende gevallen, vervangen.

    (8) Overwegende dat het, gezien de nauwe economische betrekkingen tussen Vaticaanstad en de Gemeenschap, passend is dat tussen Vaticaanstad en de Gemeenschap een overeenkomst wordt gesloten betreffende bankbiljetten en munten, de toegang tot betalingssystemen en de wettige status van de euro in Vaticaanstad; dat het, gezien de nauwe historische banden tussen Italië en Vaticaanstad, passend is dat Italië onderhandelingen voert over de nieuwe overeenkomst en deze kan sluiten namens de Gemeenschap;

    (9) Overwegende dat het, om Vaticaanstad in staat te stellen dezelfde munteenheid als Italië te hebben, passend is ermee in te stemmen dat Vaticaanstad de euro als officiële munteenheid gebruikt en de status van wettig betaalmiddel toekent aan de eurobankbiljetten en -munten die door het Europees Stelsel van centrale banken en de lidstaten waar de euro is ingevoerd, zijn uitgegeven;

    (10) Overwegende dat het van belang is dat Vaticaanstad eroptoeziet dat de regels van de Gemeenschap betreffende de in euro uitgedrukte bankbiljetten en munten van toepassing zijn in Vaticaanstad; dat de eurobankbiljetten en -munten op afdoende wijze tegen valsmunterij moeten worden beschermd; dat het van belang is dat Vaticaanstad alle noodzakelijke maatregelen neemt om valsemunterij te bestrijden en op dit gebied met de Gemeenschap samenwerkt;

    (11) Overwegende dat de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken alle soorten banktransacties kunnen verrichten met betrekking tot in derde landen gevestigde financiële instellingen; dat de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken op passende voorwaarden financiële instellingen uit derde landen toegang tot hun betalingssystemen kunnen bieden; dat de overeenkomst tussen de Gemeenschap en Vaticaanstad de Europese Centrale Bank of de nationale centrale banken geen enkele verplichting oplegt;

    (12) Overwegende dat de Commissie en de Europese Centrale Bank voor de gebieden die tot de bevoegdheid van de Bank behoren, volledig bij de onderhandelingen zullen moeten worden betrokken; dat het passend is dat Italië de ontwerp-overeenkomst ter advies voorlegt aan het Economisch en Financieel Comité; dat de ontwerp-overeenkomst aan de Raad zal moeten worden voorgelegd indien de Commissie, de Europese Centrale Bank of het Economisch en Financieel Comité van oordeel is dat dit noodzakelijk is;

    (13) Overwegende dat de bestaande overeenkomst tussen Italië en Vaticaanstad dient te worden gewijzigd of, in voorkomend geval, vervangen om tegenstrijdigheden tussen deze overeenkomst en de overeenkomst tussen de Gemeenschap en Vaticaanstad betreffende hun monetaire betrekkingen te vermijden,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Italië stelt Vaticaanstad ervan in kennis dat het noodzakelijk is de bestaande overeenkomst tussen Italië en Vaticaanstad op het punt van monetaire aangelegenheden zo spoedig mogelijk te wijzigen en biedt onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst aan.

    Artikel 2

    Het standpunt dat de Gemeenschap zal innemen bij de onderhandelingen met Vaticaanstad over een overeenkomst betreffende de in het navolgende genoemde aangelegenheden is gebaseerd op de in de artikelen 3 tot en met 6 vervatte beginselen.

    Artikel 3

    1. Vaticaanstad heeft het recht de euro als haar officiële munteenheid te gebruiken.

    2. Vaticaanstad heeft het recht de status van wettig betaalmiddel toe te kennen aan eurobankbiljetten en -munten.

    Artikel 4

    Vaticaanstad verbindt zich ertoe geen bankbiljetten, munten of monetaire surrogaten van welke aard ook uit te geven, tenzij de voorwaarden voor de uitgifte daarvan met de Gemeenschap zijn overeengekomen. Dit laat het recht van Vaticaanstad om verzamelaarsmunten uit te geven onverlet.

    Artikel 5

    1. Vaticaanstad verbindt zich ertoe de regels van de Gemeenschap betreffende eurobankbiljetten en -munten van toepassing te maken in Vaticaanstad.

    2. Vaticaanstad verbindt zich tot nauwe samenwerking met de Gemeenschap bij maatregelen tegen vervalsing van eurobankbiljetten en -munten.

    Artikel 6

    Financiële instellingen die in Vaticaanstad zijn gevestigd, kunnen op passende voorwaarden, die met de instemming van de Europese Centrale Bank worden vastgesteld, toegang krijgen tot betalingssystemen in de eurozone.

    Artikel 7

    Italië zal over de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde aangelegenheden namens de Gemeenschap onderhandelen met Vaticaanstad. De Commissie wordt volledig bij de onderhandelingen betrokken. De Europese Centrale Bank wordt volledig betrokken bij de onderhandelingen die binnen haar bevoegdheidssfeer vallen. Italië legt de ontwerp-overeenkomst ter advies voor aan het Economisch en Financieel Comité.

    Artikel 8

    Italië is bevoegd de overeenkomst namens de Gemeenschap te sluiten, tenzij de Commissie, de Europese Centrale Bank of het Economisch en Financieel Comité van oordeel is dat de overeenkomst moet worden voorgelegd aan de Raad.

    Artikel 9

    Italië zorgt ervoor dat zijn bestaande overeenkomst met Vaticaanstad verenigbaar is met de overeenkomst tussen de Gemeenschap en Vaticaanstad betreffende hun monetaire betrekkingen.

    Artikel 10

    Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

    Gedaan te Brussel, 31 december 1998.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    R. EDLINGER

    (1) PB L 139 van 11. 5. 1998, blz. 1.

    (2) Convenzione monetaria tra la Repubblica italiane e lo Stato della Città del Vaticano, il 3 dicembre 1991.

    Top