This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31998L0030
Directive 98/30/EC of the European Parliament and of the Council of 22 June 1998 concerning common rules for the internal market in natural gas
Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas
Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas
PB L 204 van 21.7.1998, p. 1–12
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)
No longer in force, Date of end of validity: 30/06/2004; opgeheven door 32003L0055
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Corrected by | 31998L0030R(01) | ||||
Repealed by | 32003L0055 | ||||
Deferred application by | 12003TN05/06 | toepassing uitgesteld | artikel 18 | 01/05/2004 |
Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas
Publicatieblad Nr. L 204 van 21/07/1998 blz. 0001 - 0012
RICHTLIJN 98/30/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 57, lid 2, en de artikelen 66 en 100 A, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2), Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3), (1) Overwegende dat volgens artikel 7 A van het Verdrag de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd; dat het van belang is maatregelen te nemen om verwezenlijking van de interne markt voort te zetten; (2) Overwegende dat krachtens artikel 7 C van het Verdrag rekening moet worden gehouden met verschillen in ontwikkeling van bepaalde volkshuishoudingen, maar dat afwijkingen van tijdelijke aard dienen te zijn en de werking van de interne markt zo weinig mogelijk dienen te verstoren; (3) Overwegende dat de totstandbrenging van een competitieve aardgasmarkt een belangrijk element van de voltooiing van de interne markt voor energie vormt; (4) Overwegende dat met Richtlijn 91/296/EEG van de Raad van 31 mei 1991 betreffende de doorvoer van aardgas via de hoofdnetten (4) en Richtlijn 90/377/EEG van de Raad van 29 juni 1990 betreffende een communautaire procedure inzake de doorzichtigheid van de prijzen van gas en elektriciteit voor industriële eindverbruikers (5) een eerste stap op weg naar de voltooiing van de interne markt voor aardgas is gezet; (5) Overwegende dat er thans verdere maatregelen moeten worden genomen om de interne markt voor aardgas tot stand te brengen; (6) Overwegende dat deze richtlijn de volledige toepassing van het Verdrag, met name de bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen op de interne markt en de mededingingsregels, onverlet dient te laten en geen aantasting van de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van het Verdrag inhoudt; (7) Overwegende dat de interne markt voor aardgas geleidelijk tot stand moet worden gebracht, zodat de aardgasindustrie zich op een soepele en geordende wijze aan haar nieuwe omgeving kan aanpassen en om rekening te houden met de verschillende marktstructuren in de lidstaten; (8) Overwegende dat de totstandbrenging van de interne markt voor aardgas de verbinding en de interoperabiliteit van de systemen moet bevorderen, bijvoorbeeld door compatibele gaskwaliteiten; (9) Overwegende dat er een aantal gemeenschappelijke regels moet worden vastgesteld voor de organisatie en de werking van de aardgassector; dat deze regels, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, slechts algemene beginselen vormen waarmee een kader wordt geschapen en dat de nadere uitvoering daarvan moet worden overgelaten aan de lidstaten, zodat iedere lidstaat de regeling kan handhaven of kiezen die het beste past bij een specifieke situatie, met name wat betreft het verlenen van toestemming en het toezicht op leveringscontracten; (10) Overwegende dat de externe levering van aardgas van bijzonder belang is voor de gasaankoop in lidstaten die in hoge mate afhankelijk zijn van invoer; (11) Overwegende dat ondernemingen in de aardgassector in de regel moeten kunnen opereren zonder te worden gediscrimineerd; (12) Overwegende dat het opleggen van verplichtingen inzake openbare dienstverlening voor sommige lidstaten noodzakelijk kan zijn om de voorzieningszekerheid en de bescherming van consument en milieu te waarborgen, hetgeen de vrije concurrentie alléén naar hun mening niet altijd kan bieden; (13) Overwegende dat langetermijnplanning een van de middelen kan zijn om die verplichtingen inzake openbare dienstverlening uit te voeren, rekening houdend met de mogelijkheid dat derden toegang tot het systeem wensen; dat om de voorzieningszekerheid bij te houden de lidstaten toezicht mogen houden op take-or-pay-contracten die gesloten zijn; (14) Overwegende dat de lidstaten krachtens artikel 90, lid 1, van het Verdrag verplicht zijn de regels inzake mededinging na te leven ten aanzien van openbare bedrijven en ondernemingen waaraan bijzondere of exclusieve rechten zijn verleend; (15) Overwegende dat ondernemingen die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang krachtens artikel 90, lid 2, van het Verdrag onder specifieke voorwaarden onder die regels vallen; dat de toepassing van deze richtlijn gevolgen zal hebben voor de activiteiten van dergelijke ondernemingen; dat, zoals in artikel 3, lid 3, is bepaald, de lidstaten met name niet verplicht zijn artikel 4 toe te passen op hun distributie-infrastructuur, zodat gasbedrijven niet wordt verhinderd de hun opgelegde verplichtingen van algemeen economisch belang in feite of in rechte na te komen; (16) Overwegende dat de lidstaten, wanneer zij verplichtingen inzake openbare dienstverlening aan de ondernemingen in de aardgassector opleggen, de toepasselijke regels van het Verdrag, zoals die door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitgelegd zijn, moeten naleven; (17) Overwegende dat er basiscriteria en procedures moeten worden vastgesteld met betrekking tot de toestemming die de lidstaten mogen geven voor de aanleg of de exploitatie van de betrokken installaties binnen hun nationale systeem; dat deze bepalingen de toepasselijke regels van de nationale wetgeving die voor de aanleg of de exploitatie van de betrokken installaties toestemming vereisen, onverlet dienen te laten; dat dergelijke vereisten er evenwel niet toe mogen leiden dat de mededinging onder de ondernemingen in de sector wordt beperkt; (18) Overwegende dat Beschikking nr. 1254/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 1996 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector (6) bijdraagt tot de ontwikkeling van een geïntegreerde infrastructuur voor de aardgassector; (19) Overwegende dat de technische regels voor de exploitatie van de systemen en de directe leidingen transparant moeten zijn en de interoperabiliteit van de systemen moeten waarborgen; (20) Overwegende dat er basisregels moeten worden vastgesteld voor transmissie-, opslag- en LNG-bedrijven, alsook voor distributie- en leveringsbedrijven; (21) Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de bevoegde instanties toegang hebben tot de interne boekhouding van de bedrijven, met inachtneming van de vertrouwelijkheid; (22) Overwegende dat de rekeningen van alle geïntegreerde aardgasbedrijven in hoge mate transparant moeten zijn; dat voor verschillende activiteiten een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd als dat nodig is om discriminatie, kruissubsidies en andere concurrentievervalsing te vermijden, en dat er daarbij in voorkomend geval rekening mee dient te worden gehouden dat transmissie voor boekhoudkundige doeleinden ook hervergassing omvat; dat rechtspersonen zoals beurzen waar aandelen of futures worden verhandeld, die, anders dan in die handelshoedanigheid, geen van de taken van een aardgasbedrijf verrichten, niet verplicht moeten worden gescheiden boekhoudingen te voeren; dat, als onderdeel van de bij deze richtlijn vereiste boekhouding met betrekking tot niet-gasactiviteiten, gecombineerde rekeningen voor de productie van koolwaterstoffen en verwante activiteiten mogen worden overgelegd; dat de in artikel 23, lid 3, bedoelde informatie waar vereist boekhoudkundige informatie over upstreampijpleidingen omvat; (23) Overwegende dat de toegang tot het systeem in overeenstemming met deze richtlijn open moet zijn en moet leiden tot een toereikend en waar nodig vergelijkbaar niveau van openstelling van de markten in de verschillende lidstaten; dat tegelijkertijd de openstelling van de markten geen onnodige verstoring van het evenwicht in de mededingingssituatie voor bedrijven in de verschillende lidstaten mag veroorzaken; (24) Overwegende dat er, in verband met de verscheidenheid van structuren en de specifieke kenmerken van de systemen in de lidstaten, verschillende procedures voor toegang tot het systeem moeten komen die volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria werken; (25) Overwegende dat er met het oog op de totstandbrenging van een competitieve aardgasmarkt regels moeten komen voor de toegang tot upstreampijpleidingnetten; dat voor die toegang tot upstreampijpleidingnetten een aparte regeling moet worden getroffen, met name in verband met de specifieke economische, technische en exploitatiekenmerken van die netten; dat de bepalingen van deze richtlijn in geen geval gevolgen hebben voor de nationale belastingregelingen; (26) Overwegende dat er regels moeten worden vastgesteld voor het verlenen van toestemming voor en de aanleg en het gebruik van directe leidingen; (27) Overwegende dat er vrijwaringsbepalingen en procedures voor de beslechting van geschillen moeten worden vastgesteld; (28) Overwegende dat misbruik van machtsposities en marktondermijnende gedragingen voorkomen moeten worden; (29) Overwegende dat het vanwege bijzondere aanpassingsproblemen in bepaalde lidstaten mogelijk moet zijn gebruik te maken van tijdelijke ontheffingen; (30) Overwegende dat take-or-pay-contracten met een lange looptijd een vast marktgegeven zijn voor het waarborgen van de gasvoorziening van de lidstaten; dat er met name voor gezorgd moet worden dat aardgasbedrijven die vanwege hun take-or-pay-verplichtingen in ernstige economische moeilijkheden komen of dreigen te komen, voor een aantal bepalingen in deze richtlijn ontheffingen kunnen krijgen; dat deze ontheffingen de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de liberalisatie van de interne markt voor aardgas, niet mogen ondermijnen; dat bij elk take-or-pay-contract dat na de inwerkingtreding van deze richtlijn wordt aangegaan of verlengd, zorgvuldig dient te worden vermeden dat het een belemmering vormt voor een significante openstelling van de markt; dat dergelijke ontheffingen derhalve een beperkte duur en omvang dienen te hebben en op transparante wijze dienen te worden verleend, onder toezicht van de Commissie; (31) Overwegende dat er speciale bepalingen nodig zijn voor andere markten en investeringsgebieden die nog niet volledig ontwikkeld zijn; dat ontheffingen voor dergelijke markten en gebieden een beperkte duur en omvang dienen te hebben; dat de Commissie een belangrijke rol dient te spelen bij het verlenen van die ontheffingen; (32) Overwegende dat deze richtlijn een nieuwe fase van de liberalisatie vormt; dat er, nadat zij van kracht is geworden, nog altijd bepaalde belemmeringen zullen zijn voor de handel in aardgas tussen de lidstaten; dat er in het licht van de opgedane ervaring voorstellen voor de verbetering van de werking van de interne aardgasmarkt moeten worden gedaan; dat de Commissie dus aan het Europees Parlement en de Raad verslag moet uitbrengen over de toepassing van deze richtlijn, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: HOOFDSTUK I WERKINGSSFEER EN DEFINITIES Artikel 1 Bij deze richtlijn worden gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de transmissie, distributie, levering en opslag van aardgas. Vastgesteld worden de voorschriften voor de organisatie en het functioneren van de aardgassector, waartoe ook vloeibaar aardgas (LNG) behoort, de toegang tot de markt, de exploitatie van systemen, en de criteria en procedures die gelden voor het verlenen van toestemming voor de transmissie, de distributie, de levering en de opslag van aardgas. Artikel 2 Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder: 1. "aardgasbedrijf": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ten minste een van de volgende functies vervult: productie, transmissie, distributie, levering, aankoop of opslag van aardgas, met inbegrip van vloeibaar aardgas, en die verantwoordelijk is voor de met deze functies verband houdende commerciële, technische en/of onderhoudswerkzaamheden, maar die geen eindafnemer is; 2. "upstreampijpleidingnet": elke pijpleiding of elk pijpleidingnet gebruikt en/of gebouwd als onderdeel van een olie- of gasproductieproject, of gebruikt om aardgas afkomstig van een of meer van dergelijke projecten te transporteren naar een verwerkingsinstallatie, terminal of aanlandingsterminal; 3. "transmissie": transport van aardgas door een hogedrukpijpleidingnet anders dan een upstreampijpleidingnet, met het oog op levering aan afnemers; 4. "transmissiebedrijf": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die de transmissiefunctie vervult; 5. "distributie": transport van aardgas via lokale of regionale pijpleidingnetten met het oog op de levering aan afnemers; 6. "distributiebedrijf": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die de distributiefunctie vervult; 7. "levering": toelevering en/of verkoop van aardgas, met inbegrip van LNG, aan afnemers; 8. "leveringsbedrijf": natuurlijke persoon of rechtspersoon die de leveringsfunctie vervult; 9. "opslaginstallatie": installatie die wordt gebruikt voor de opslag van aardgas en eigendom is van en/of geëxploiteerd wordt door een aardgasbedrijf, met uitsluiting van het gedeelte dat wordt gebruikt voor productieactiviteiten; 10. "opslagbedrijf": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de opslagfunctie vervult; 11. "LNG-installatie": terminal die voor het vloeibaar maken van aardgas of de verlading, de opslag en de hervergassing van LNG gebruikt wordt; 12. "systeem": alle transmissie- en/of distributienetten en/of LNG-installaties die eigendom zijn van en/of geëxploiteerd worden door een aardgasbedrijf, met inbegrip van de installaties met een ondersteunende functie, alsmede die van verwante bedrijven die nodig zijn voor de toegang tot transmissie en distributie; 13. "stelsel van systemen": een aantal systemen die met elkaar verbonden zijn; 14. "directe leiding": aardgaspijpleiding ter aanvulling van het stelsel van systemen; 15. "geïntegreerd aardgasbedrijf": verticaal of horizontaal geïntegreerd bedrijf; 16. "verticaal geïntegreerd bedrijf": aardgasbedrijf dat twee of meer van de functies productie, transmissie, distributie, levering of opslag van aardgas vervult; 17. "horizontaal geïntegreerd bedrijf": bedrijf dat ten minste een van de functies productie, transmissie, distributie, levering of opslag van aardgas vervult en daarnaast een niet-gasactiviteit uitoefent; 18. "verwant bedrijf": verbonden ondernemingen, in de zin van artikel 41 van Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (7), en/of geassocieerde ondernemingen, in de zin van artikel 33, lid 1, daarvan, en/of een onderneming die aan dezelfde aandeelhouders toebehoort; 19. "systeemgebruiker": natuurlijke persoon of rechtspersoon die levert aan of afneemt van het systeem; 20. "afnemers": grootafnemers of eindafnemers van aardgas en aardgasbedrijven die aardgas kopen; 21. "eindafnemer": verbruiker die aardgas koopt voor eigen gebruik; 22. "grootafnemers": mits door de lidstaten als zodanig erkend, elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die aardgas aankoopt en verkoopt en niet zorgt voor de functies transmissie of distributie binnen of buiten het systeem waarop hij aangesloten is; 23. "langetermijnplanning": planning op lange termijn van levering en transportcapaciteit van aardgasbedrijven om ervoor te zorgen dat het systeem aan de vraag naar aardgas kan voldoen, de bronnen worden gediversifieerd en de levering aan de afnemers wordt verzekerd; 24. "opkomende markt": lidstaat waar de eerste commerciële levering van zijn eerste langlopende aardgasleveringscontract hoogstens tien jaar geleden heeft plaatsgevonden; 25. "veiligheid": zowel de zekerheid van de voorziening en levering als de technische veiligheid. HOOFDSTUK II ALGEMENE REGELS VOOR DE ORGANISATIE VAN DE SECTOR Artikel 3 1. Teneinde een competitieve aardgasmarkt tot stand te brengen, waarborgen de lidstaten, op basis van hun institutionele organisatie en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, dat aardgasbedrijven, onverminderd lid 2, volgens de beginselen van deze richtlijn worden geëxploiteerd en onthouden zij zich, wat rechten en plichten betreft, van discriminatie tussen die bedrijven. 2. Met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het Verdrag, met name artikel 90, mogen de lidstaten in het algemeen economisch belang aan aardgasbedrijven verplichtingen inzake openbare dienstverlening opleggen, die betrekking kunnen hebben op de veiligheid, die zowel de voorzieningszekerheid als de regelmaat, kwaliteit en prijs van de leveringen omvat, alsmede op de bescherming van het milieu. Deze verplichtingen, die duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar moeten zijn, alsmede de eventuele herzieningen daarvan, worden door de lidstaten gepubliceerd en onverwijld aan de Commissie meegedeeld. Voor het nakomen van verplichtingen inzake openbare dienstverlening met betrekking tot de voorzieningszekerheid, mogen de lidstaten die dat wensen langetermijnplanning toepassen, daarbij rekening houdend met de mogelijkheid dat derde partijen toegang tot het systeem wensen. 3. De lidstaten kunnen besluiten de bepalingen van artikel 4 niet toe te passen op de distributie, voorzover de toepassing van die bepalingen de aardgasbedrijven in feite of in rechte verhindert hun verplichtingen van algemeen economisch belang na te komen en voorzover de gevolgen voor de ontwikkeling van het handelsverkeer niet dusdanig zijn dat de belangen van de Gemeenschap worden geschaad. De belangen van de Gemeenschap omvatten onder meer het mededingen naar de in aanmerking komende afnemers overeenkomstig deze richtlijn en artikel 90 van het Verdrag. Artikel 4 1. In gevallen waarin toestemming (bijvoorbeeld vergunning, toelating, concessie, instemming of goedkeuring) vereist is voor de bouw of exploitatie van aardgasinstallaties, verlenen de lidstaten of de door hen aangewezen bevoegde instanties overeenkomstig de leden 2 tot en met 4 toestemming voor de bouw en/of exploitatie van dergelijke installaties, pijpleidingen en bijbehorende uitrusting op hun grondgebied. De lidstaten of de door hen aangewezen bevoegde instanties kunnen op dezelfde basis ook toestemming verlenen voor de levering van aardgas en voor grootafnemers. 2. Lidstaten met een toestemmingsregeling leggen objectieve en niet-discriminerende criteria vast waaraan een bedrijf moet voldoen dat een aanvraag voor de bouw en/of exploitatie van aardgasinstallaties of een aanvraag voor het leveren van aardgas indient. De niet-discriminerende criteria en procedures voor het verlenen van toestemming worden volgens artikel 29 gepubliceerd. 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de redenen waarom toestemming wordt geweigerd objectief en niet-discriminerend zijn en aan de aanvrager worden meegedeeld. De Commissie wordt ingelicht over de redenen van een dergelijke weigering. De lidstaten stellen een procedure vast die de aanvrager de mogelijkheid biedt om tegen dergelijke weigeringen beroep aan te tekenen. 4. Met het oog op de ontwikkeling van gebieden waar sinds kort geleverd wordt en op een doelmatige exploitatie in het algemeen en onverminderd artikel 20 kunnen de lidstaten verdere toestemming voor de bouw en exploitatie van distributiepijpleidingsystemen in een bepaald gebied weigeren als dergelijke pijpleidingsystemen in dat gebied zijn aangelegd of daartoe voorstellen zijn gedaan en de bestaande of geplande transportcapaciteit niet volledig wordt benut. Artikel 5 De lidstaten zorgen ervoor dat er voor de aansluiting op het systeem technische voorschriften met de minimumeisen inzake het technisch ontwerp en de exploitatie van LNG-installaties, opslaginstallaties, andere transmissie- en distributienetten en directe leidingen worden opgesteld en beschikbaar gesteld. Deze voorschriften moeten de interoperabiliteit van de systemen garanderen en objectief en niet-discriminerend zijn. Zij worden aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (8). HOOFDSTUK III TRANSMISSIE, OPSLAG EN LNG Artikel 6 De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat transmissie-, opslag- en LNG-bedrijven de bepalingen van de artikelen 7 en 8 naleven. Artikel 7 1. Elk transmissie-, opslag- en/of LNG-bedrijf exploiteert, onderhoudt en ontwikkelt op economische voorwaarden veilige, betrouwbare en efficiënte transmissie-, opslag- en/of LNG-installaties en ontziet daarbij het milieu. 2. Het transmissie-, opslag- en/of LNG-bedrijf mag niet tussen systeemgebruikers of categorieën systeemgebruikers discrimineren, en in geen geval ten gunste van met het bedrijf verwante bedrijven. 3. Elk transmissie-, opslag- en/of LNG-bedrijf verstrekt de andere transmissie-, opslag- en/of distributiebedrijven voldoende informatie om te waarborgen dat het transport en de opslag van aardgas kunnen geschieden op een wijze die verenigbaar is met de veilige en doelmatige exploitatie van het stelsel van systemen. Artikel 8 1. Onverminderd artikel 12 of enige andere wettelijke verplichting om informatie bekend te maken, eerbiedigt elk transmissie-, opslag- en/of LNG-bedrijf de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens die het bij de uitvoering van zijn taak heeft gekregen. 2. Transmissiebedrijven maken bij de aan- of verkoop van aardgas door het transmissiebedrijf of een verwant bedrijf geen misbruik van commercieel gevoelige informatie die zij bij het geven van toegang tot het systeem of de onderhandelingen daarover van derden hebben gekregen. HOOFDSTUK IV DISTRIBUTIE EN LEVERING Artikel 9 1. De lidstaten zien erop toe dat de distributiebedrijven de bepalingen van de artikelen 10 en 11 naleven. 2. De lidstaten kunnen distributiebedrijven en/of leveringsbedrijven verplichten te leveren aan in een bepaald gebied gevestigde en/of tot een bepaalde categorie behorende afnemers. Er kan een tariefregeling voor dergelijke leveringen worden opgesteld, bijvoorbeeld om gelijke behandeling van de betrokken afnemers te waarborgen. Artikel 10 1. Elk distributiebedrijf exploiteert, onderhoudt en ontwikkelt op economische voorwaarden een veilig, betrouwbaar en efficiënt systeem, en ontziet daarbij het milieu. 2. Het distributiebedrijf mag niet tussen systeemgebruikers of categorieën systeemgebruikers discrimineren, en in geen geval ten gunste van met het bedrijf verwante bedrijven. 3. Elk distributiebedrijf verstrekt de andere distributiebedrijven en/of transmissiebedrijven en/of opslagbedrijven voldoende informatie om te waarborgen dat het gastransport kan geschieden op een wijze die verenigbaar is met de veilige en doelmatige exploitatie van het stelsel van systemen. Artikel 11 1. Onverminderd artikel 12 of enige andere wettelijke verplichting om informatie bekend te maken, eerbiedigt elk distributiebedrijf de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens die het bij de uitvoering van zijn taak heeft gekregen. 2. Distributiebedrijven maken bij de aan- of verkoop van aardgas door distributiebedrijven of verwante bedrijven geen misbruik van commercieel gevoelige informatie die zij bij het geven van toegang tot het systeem of de onderhandelingen daarover van derden hebben gekregen. HOOFDSTUK V OPSTELLING VAN GESCHEIDEN REKENINGEN EN TRANSPARANTIE VAN DE REKENINGEN Artikel 12 De lidstaten of de bevoegde instantie die zij aanwijzen, met inbegrip van de in artikel 21, lid 2, en artikel 23, lid 3, bedoelde instantie voor geschillenbeslechting, hebben het recht de in artikel 13 beschreven boekhouding van de aardgasbedrijven te raadplegen voorzover dat voor de uitvoering van hun taken nodig is. De lidstaten en de bevoegde instantie die zij aanwijzen, met inbegrip van de instantie voor geschillenbeslechting, eerbiedigen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens. De lidstaten kunnen uitzonderingen op het vertrouwelijkheidsbeginsel maken als dat voor de uitvoering van de taken van de bevoegde instanties nodig is. Artikel 13 1. De lidstaten zorgen ervoor dat aardgasbedrijven bij het voeren van hun boekhouding de bepalingen van de leden 2 tot en met 5 van dit artikel naleven. 2. Ongeacht hun eigendomsregeling of rechtsvorm houden aardgasbedrijven zich bij de opstelling, indiening voor accountantscontrole en publicatie van hun jaarrekeningen aan de nationale voorschriften inzake de jaarrekening van kapitaalvennootschappen die zijn vastgesteld uit hoofde van Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (9). Bedrijven die niet bij wet verplicht zijn hun jaarrekening te publiceren, dienen op hun hoofdkantoor een exemplaar daarvan ter beschikking van het publiek te houden. 3. Om discriminatie, kruissubsidies en concurrentievervalsing te voorkomen, voeren geïntegreerde aardgasbedrijven intern afzonderlijke boekhoudingen voor de transmissie-, de distributie- en de opslagactiviteiten met betrekking tot aardgas en, in voorkomend geval, op geconsolideerde basis, voor hun niet-gasactiviteiten, zoals zij dat zouden moeten doen indien die activiteiten door verschillende bedrijven zouden worden uitgevoerd. Deze interne boekhoudingen bevatten per activiteit een balans en een winst- en verliesrekening. Wanneer artikel 16 van toepassing is en de toegang tot het systeem gebaseerd is op een enkel tarief voor zowel transmissie als distributie, kunnen de transmissie- en distributieboekhoudingen worden gecombineerd. 4. Onverminderd de nationaal geldende boekhoudvoorschriften specificeren de bedrijven in hun interne boekhouding welke regels zij bij de opstelling van de in lid 3 genoemde afzonderlijke rekeningen volgen voor de toerekening van de activa en passiva, de lasten en baten, alsmede de regels voor de afschrijving. Die regels mogen slechts in uitzonderlijke gevallen worden gewijzigd. Dergelijke wijzigingen worden vermeld en naar behoren gemotiveerd. 5. De bedrijven specificeren in de toelichting bij de jaarrekening alle transacties van een zekere omvang met verwante bedrijven. HOOFDSTUK VI TOEGANG TOT HET SYSTEEM Artikel 14 Voor de organisatie van de toegang tot het systeem kunnen de lidstaten een van de twee of beide in artikel 15 en in artikel 16 bedoelde procedures kiezen. Bij deze procedures worden objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria gehanteerd. Artikel 15 1. Bij toegang tot het systeem via onderhandelingen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aardgasbedrijven en in aanmerking komende afnemers binnen en buiten het door het stelsel van systemen bestreken grondgebied kunnen onderhandelen over toegang tot het systeem met het oog op het sluiten van leveringscontracten op basis van vrijwillige commerciële overeenkomsten. De partijen moeten worden verplicht te goeder trouw over toegang tot het systeem te onderhandelen. 2. Over de contracten voor toegang tot het systeem moet met de betrokken aardgasbedrijven worden onderhandeld. De lidstaten schrijven de aardgasbedrijven voor dat zij hun belangrijkste handelsvoorwaarden voor het gebruik van het systeem publiceren in het eerste jaar na de toepassing van deze richtlijn en vervolgens elk jaar. Artikel 16 Lidstaten die kiezen voor gereguleerde toegang zorgen ervoor dat aardgasbedrijven en in aanmerking komende afnemers binnen en buiten het door het stelsel van systemen bestreken grondgebied een recht van toegang tot het systeem krijgen, op basis van gepubliceerde tarieven en/of andere voorwaarden en verplichtingen voor het gebruik van dat systeem. Dit recht van toegang voor in aanmerking komende afnemers kan worden verleend door hen in staat te stellen leveringscontracten af te sluiten met andere concurrerende aardgasbedrijven dan de eigenaar en/of exploitant van het systeem of een verwant bedrijf. Artikel 17 1. Aardgasbedrijven kunnen toegang tot het systeem weigeren op grond van een gebrek aan capaciteit of indien de toegang tot het systeem hun zou verhinderen, de hun opgelegde, in artikel 3, lid 2, bedoelde verplichtingen inzake openbare dienstverlening na te komen, of op grond van ernstige economische en financiële moeilijkheden met take-or-pay-contracten, zulks met inachtneming van de criteria en procedures van artikel 25 en het door de lidstaat volgens lid 1 van dat artikel gekozen alternatief. Een dergelijke weigering moet naar behoren worden gemotiveerd. 2. De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het aardgasbedrijf dat de toegang tot het systeem op grond van een gebrek aan capaciteit of het ontbreken van een verbinding weigert, de nodige uitbreidingswerkzaamheden verricht voorzover dat economisch verantwoord is of wanneer een potentiële afnemer bereid is daarvoor te betalen. In de lidstaten die artikel 4, lid 4, toepassen, nemen de lidstaten de maatregelen in kwestie. Artikel 18 1. De lidstaten specificeren de in aanmerking komende afnemers, dat wil zeggen die afnemers binnen hun grondgebied die in overeenstemming met de artikelen 15 en 16 de rechtsbevoegdheid hebben zich contractueel te verplichten aardgas af te nemen of te kopen, met dien verstande dat alle in lid 2 van dit artikel genoemde afnemers in aanmerking komen. 2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ten minste de volgende afnemers als in aanmerking komende afnemers worden aangemerkt: - gasgestookte elektriciteitscentrales ongeacht hun jaarlijkse verbruiksniveau; om het evenwicht op hun elektriciteitsmarkt te waarborgen, kunnen de lidstaten echter voor het in aanmerking komen van warmtekrachtproducenten een drempel instellen die niet hoger mag zijn dan het beoogde niveau voor andere eindafnemers. De Commissie wordt van dergelijke drempels in kennis gesteld; - andere eindafnemers die per verbruikslocatie meer dan 25 miljoen m³ gas per jaar verbruiken. 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in lid 1 bedoelde definitie van in aanmerking komende afnemers leidt tot een marktopenstelling die gelijk is aan ten minste 20 % van het totale jaarlijkse gasverbruik van de nationale gasmarkt. 4. Het in lid 3 genoemde percentage wordt vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn verhoogd tot 28 % van het totale jaarlijkse gasverbruik van de nationale gasmarkt, en tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn tot 33 %. 5. Indien de in lid 1 bedoelde definitie van de in aanmerking komende afnemers leidt tot een marktopenstelling van meer dan 30 % van het totale jaarlijkse gasverbruik van de nationale gasmarkt, kan de betrokken lidstaat de definitie van in aanmerking komende afnemers in zoverre wijzigen dat de marktopenstelling wordt verminderd tot minimaal 30 % van het totale jaarlijkse gasverbruik van de nationale gasmarkt. De lidstaten wijzigen de definitie van in aanmerking komende afnemers op een evenwichtige manier die geen specifieke nadelen voor bepaalde soorten of categorieën van in aanmerking komende afnemers tot gevolg heeft, maar wel rekening houdt met de bestaande marktstructuren. 6. De lidstaten nemen de volgende maatregelen om ervoor te zorgen dat hun aardgasmarkt gedurende een periode van tien jaar verder wordt opengesteld. De in lid 2, tweede streepje, bepaalde drempel voor in aanmerking komende afnemers, anders dan gasgestookte elektriciteitscentrales, wordt vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn verlaagd tot 15 miljoen m³ per jaar per verbruikslocatie en tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn tot vijf miljoen m³ per jaar per verbruikslocatie. Het in lid 5 vermelde percentage wordt vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn verhoogd tot 38 % van het totale jaarlijkse gasverbruik van de nationale gasmarkt en tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn tot 43 % van dat verbruik van de nationale markt. 7. Voor opkomende markten gaat de geleidelijke marktopenstelling uit hoofde van dit artikel in op het ogenblik waarop de in artikel 26, lid 2, bedoelde ontheffing afloopt. 8. Distributiebedrijven hebben, voorzover zij niet reeds uit hoofde van lid 1 als in aanmerking komende afnemers zijn aangemerkt, de rechtsbevoegdheid om in overeenstemming met de artikelen 15 en 16 zich contractueel te verplichten aardgas af te nemen voor de hoeveelheid die wordt verbruikt door hun binnen hun distributiesysteem als in aanmerking komende afnemers aangemerkte afnemers, teneinde aan deze afnemers te leveren. 9. De lidstaten maken vóór 31 januari van elk jaar de specificaties bekend voor het bepalen van de in lid 1 bedoelde in aanmerking komende afnemers. Die informatie zal, samen met alle andere informatie die nodig is om de in dit artikel bedoelde marktopenstelling te staven, aan de Commissie worden toegezonden met het oog op bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De Commissie kan een lidstaat verzoeken zijn specificaties te wijzigen als deze een juiste toepassing van deze richtlijn voor wat betreft de goede werking van de interne aardgasmarkt verhinderen. Indien de betrokken lidstaat niet binnen een termijn van drie maanden gehoor geeft aan dit verzoek, zal een definitief besluit worden genomen in overeenstemming met procedure I van artikel 2 van Besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10). Artikel 19 1. Teneinde een verstoring van het evenwicht bij het openstellen van de gasmarkten gedurende de periode bedoeld in artikel 28 te voorkomen: a) mogen contracten voor de levering van gas op de in de artikelen 15, 16 en 17 genoemde voorwaarden met een in aanmerking komende afnemer in het systeem van een andere lidstaat niet worden verboden indien de betrokken afnemer in beide systemen als een in aanmerking komende afnemer wordt aangemerkt; b) kan de Commissie, in gevallen waarin transacties als bedoeld onder a), worden geweigerd omdat de betrokken afnemer slechts in een van beide systemen als in aanmerking komende afnemer wordt aangemerkt, rekening houdend met de marktsituatie en het gemeenschappelijk belang, de partij die tot die weigering heeft besloten, verplichten om de gevraagde gaslevering uit te voeren op verzoek van de lidstaat waar de in aanmerking komende afnemer is gevestigd. 2. Parallel met de procedure en het tijdschema van artikel 28 en uiterlijk halverwege de in dat artikel genoemde periode toetst de Commissie de toepassing van lid 1, onder b), van dit artikel op basis van de marktontwikkelingen, rekening houdend met het gemeenschappelijk belang. De Commissie beoordeelt de situatie aan de hand van de ervaringen en brengt verslag uit over een eventuele verstoring van het evenwicht bij de openstelling van de gasmarkten met betrekking tot dit lid. Artikel 20 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat: - de op hun grondgebied gevestigde aardgasbedrijven via een directe leiding kunnen leveren aan de in artikel 18 omschreven afnemers; - aardgasbedrijven via een directe leiding kunnen leveren aan al die in aanmerking komende afnemers op hun grondgebied. 2. In gevallen waarin toestemming (bijvoorbeeld vergunning, toelating, concessie, instemming of goedkeuring) vereist is voor de bouw of exploitatie van directe leidingen, stellen de lidstaten of een door hen aangewezen bevoegde instantie criteria vast voor het verlenen van toestemming voor de aanleg of exploitatie van die directe leidingen op hun grondgebied. De criteria moeten objectief, transparant en niet-discriminerend zijn. 3. De lidstaten kunnen de toestemming voor de aanleg van een directe leiding afhankelijk stellen van een weigering van toegang tot het systeem op basis van artikel 17, of het inleiden van een geschillenbeslechtingsprocedure overeenkomstig artikel 21. Artikel 21 1. De lidstaten zien erop toe dat de partijen te goeder trouw onderhandelen over de toegang tot het systeem en dat geen van de partijen haar onderhandelingspositie misbruikt om de goede afloop van de onderhandelingen te belemmeren. 2. De lidstaten wijzen een van de partijen onafhankelijke bevoegde instantie aan die geschillen met betrekking tot de onderhandelingen met bekwame spoed moet beslechten. Deze instantie moet met name geschillen beslechten die betrekking hebben op onderhandelingen en weigering van toegang binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn. De bevoegde instantie legt haar conclusies onverwijld of indien mogelijk binnen twaalf weken na de inleiding van het geschil voor. Een beroep op deze instantie laat het recht op het gebruik van de beroepsprocedures die het Gemeenschapsrecht biedt, onverlet. 3. In geval van een grensoverschrijdend geschil is de tot beslechting bevoegde geschillenbeslechtingsinstantie die waaronder het net ressorteert van het aardgasbedrijf dat het gebruik of de toegang tot het systeem weigert. Wanneer bij grensoverschrijdende geschillen meer dan één dergelijke instantie bevoegd is voor het betrokken systeem, plegen de instanties overleg om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn consequent worden toegepast. Artikel 22 De lidstaten stellen passende en doelmatige mechanismen voor regulering, controle en transparantie in om misbruik van machtsposities, met name ten nadele van de verbruiker, en marktondermijnende praktijken te voorkomen. Deze mechanismen houden rekening met de bepalingen van het Verdrag, in het bijzonder artikel 86. Artikel 23 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de aardgasbedrijven en de afnemers die uit hoofde van artikel 18 in aanmerking moeten komen, ongeacht hun locatie, overeenkomstig dit artikel toegang kunnen krijgen tot upstreampijpleidingnetten, met inbegrip van installaties voor technische diensten in verband met die toegang, tenzij het gaat om delen van dergelijke netten en installaties die gebruikt worden voor plaatselijke productieactiviteiten op de plaats binnen een veld waar de aardgasproductie plaatsvindt. Overeenkomstig artikel 29 stellen zij de Commissie van deze maatregelen in kennis. 2. De in lid 1 bedoelde toegang wordt verschaft op een wijze die door de lidstaat wordt vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke rechtsinstrumenten. De lidstaten passen de doelstellingen inzake eerlijke en vrije toegang, de totstandbrenging van een competitieve aardgasmarkt en het vermijden van misbruik van dominante marktposities toe en houden daarbij rekening met de zekerheid en de regelmaat van de leveringen, de beschikbare of redelijkerwijs beschikbaar te maken capaciteit en de bescherming van het milieu. Zij kunnen tevens rekening houden met: a) de noodzaak om toegang te weigeren wanneer er sprake is van redelijkerwijs niet te verhelpen onverenigbaarheid van technische specificaties, b) de noodzaak om redelijkerwijs niet te verhelpen problemen te vermijden die in de bestaande situatie en in de toekomst de doelmatige productie van koolwaterstoffen in de weg zouden kunnen staan, met inbegrip van de productie in winningsgebieden met een marginale economische levensvatbaarheid, c) de noodzaak om rekening te houden met de naar behoren gemotiveerde redelijke behoeften van de eigenaar of exploitant van het upstreampijpleidingnet voor het vervoer en de verwerking van aardgas en met de belangen van alle andere gebruikers van het upstreampijpleidingnet of bijbehorende verwerkings- of behandelingsinstallaties, d) de noodzaak om, overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving, hun wettelijke en bestuursrechtelijke procedures toe te passen voor het verlenen van toestemming voor productie of upstreamontwikkeling. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat zij over geschillenbeslechtingsregelingen beschikken, met inbegrip van een instantie die onafhankelijk van de partijen opereert en toegang heeft tot alle relevante informatie, zodat geschillen over de toegang tot upstreampijpleidingnetten met bekwame spoed beslecht kunnen worden, met inachtneming van de in lid 2 genoemde criteria en rekening houdend met het aantal partijen dat betrokken kan zijn bij de onderhandelingen over de toegang tot dergelijke netten. 4. In geval van een grensoverschrijdend geschil wordt de geschillenbeslechtingsregeling toegepast van de lidstaat waaronder het upstreampijpleidingnet dat weigert toegang te verlenen, ressorteert. Wanneer bij grensoverschrijdende geschillen meer dan één lidstaat bevoegd is voor het betrokken net, plegen de betrokken lidstaten overleg om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn consequent worden toegepast. HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN Artikel 24 1. Bij een plotselinge crisis op de energiemarkt of wanneer de fysieke veiligheid van personen, de veiligheid of betrouwbaarheid van apparatuur of installaties of de integriteit van het systeem worden bedreigd, kan een lidstaat tijdelijk de nodige vrijwaringsmaatregelen treffen. 2. Die maatregelen moeten de werking van de interne markt zo min mogelijk verstoren en mogen niet verder reiken dan strikt noodzakelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen. 3. De betrokken lidstaat stelt de overige lidstaten en de Commissie onverwijld van die maatregelen in kennis, waarna de Commissie kan besluiten dat de betrokken lidstaat die maatregelen moet aanpassen of intrekken, voorzover zij de mededinging verstoren en het handelsverkeer ongunstig beïnvloeden op een wijze die strijdig is met het gemeenschappelijk belang. Artikel 25 1. Indien een aardgasbedrijf ernstige economische en financiële moeilijkheden ondervindt of meent dergelijke moeilijkheden te zullen ondervinden wegens take-or-pay-contracten die het in een of meer gasaankoopcontracten is aangegaan, kan een verzoek om een tijdelijke ontheffing van artikel 15 en/of artikel 16 worden toegezonden aan de betrokken lidstaat of de aangewezen bevoegde instantie. Verzoeken moeten naar keuze van de lidstaten per geval worden ingediend, hetzij vóór, hetzij na een weigering van toegang tot het systeem. De lidstaten kunnen het aardgasbedrijf ook de keuze bieden tussen indiening van een verzoek vóór, dan wel na de weigering van toegang tot het systeem. Wanneer een aardgasbedrijf de toegang tot het systeem heeft geweigerd, dient het verzoek onverwijld te worden ingediend. De verzoeken moeten vergezeld gaan van alle relevante informatie over de aard en de omvang van het probleem en over de inspanningen die het aardgasbedrijf geleverd heeft om het probleem op te lossen. Als er redelijkerwijs geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn, mag de lidstaat of de aangewezen bevoegde instantie met inachtneming van het bepaalde in lid 3 ontheffingen toestaan. 2. De lidstaat of de aangewezen bevoegde instantie brengt het besluit tot verlening van een ontheffing onverwijld ter kennis van de Commissie, samen met alle relevante informatie in verband met de ontheffing. Deze informatie mag gebundeld aan de Commissie worden voorgelegd, zodat de Commissie op basis daarvan tot een weloverwogen besluit kan komen. Binnen vier weken na de ontvangst van die kennisgeving kan de Commissie verzoeken dat de betrokken lidstaat of aangewezen bevoegde instantie het besluit tot verlening van een ontheffing wijzigt of intrekt. Indien de betrokken lidstaat of aangewezen bevoegde instantie niet binnen een termijn van vier weken gehoor geeft aan dit verzoek, zal met bekwame spoed een definitief besluit worden genomen overeenkomstig procedure I van artikel 2 van Besluit 87/373/EEG. De Commissie eerbiedigt de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie. 3. Bij de beslissing over de in lid 1 bedoelde ontheffingen houden de lidstaat of de aangewezen bevoegde instantie en de Commissie in het bijzonder rekening met de volgende criteria: a) de doelstelling om een competitieve gasmarkt tot stand te brengen; b) de noodzaak om verplichtingen inzake openbare dienstverlening na te komen en de voorzieningszekerheid te waarborgen; c) de positie van het aardgasbedrijf op de gasmarkt en de huidige concurrentiesituatie op die markt; d) de ernst van de economische en financiële moeilijkheden die aardgasbedrijven en transmissiebedrijven of in aanmerking komende afnemers ondervinden; e) de datum van ondertekening en de voorwaarden van het (de) betrokken contract(en), met inbegrip van de mate waarin deze rekening houden met marktveranderingen; f) de inspanningen die zijn geleverd om een oplossing voor het probleem te vinden; g) de mate waarin het bedrijf bij de aanvaarding van de betrokken take-or-pay-contracten, gezien de bepalingen van deze richtlijn, redelijkerwijs had kunnen verwachten dat zich ernstige moeilijkheden zouden kunnen voordoen; h) de mate waarin het systeem verbonden is met andere systemen en de mate van interoperabiliteit van die systemen; i) de gevolgen die de verlening van een ontheffing kan hebben voor de correcte toepassing van deze richtlijn met betrekking tot de goede werking van de interne markt voor aardgas. Een besluit inzake een verzoek tot ontheffing met betrekking tot take-or-pay-contracten die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn zijn afgesloten, mag niet tot gevolg hebben dat rendabele alternatieve afzetmogelijkheden wegvallen. Ernstige moeilijkheden zullen in elk geval niet geacht worden te bestaan wanneer de verkoop van aardgas niet terugloopt tot beneden de gegarandeerde minimumafname die in take-or-pay-contracten voor gas vastgelegd is of voorzover het betrokken take-or-pay-contract voor gasaankoop kan worden aangepast of het aardgasbedrijf alternatieve afzetmogelijkheden kan vinden. 4. Aardgasbedrijven waaraan geen ontheffing is verleend, als bedoeld in lid 1, mogen toegang tot het systeem niet of niet langer weigeren op grond van in een gasaankoopcontract aangegane take-or-pay-contracten. De lidstaten zorgen ervoor dat de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk VI worden nageleefd. 5. Elke krachtens de bovenstaande bepalingen verleende ontheffing moet naar behoren worden gemotiveerd. De Commissie maakt het besluit bekent in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. 6. De Commissie legt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn een evaluatieverslag voor over de ervaring met de toepassing van dit artikel, zodat het Europees Parlement en de Raad te zijner tijd kunnen beoordelen of dit artikel moet worden aangepast. Artikel 26 1. De lidstaten die niet rechtstreeks verbonden zijn met het stelsel van systemen van een andere lidstaat en slechts één externe hoofdleverancier hebben, mogen afwijken van artikel 4, artikel 18, leden 1, 2, 3, 4 en 6, en/of artikel 20. Een leverancier met een marktaandeel van meer dan 75 % wordt beschouwd als hoofdleverancier. Deze ontheffing komt automatisch te vervallen zodra ten minste een van deze voorwaarden niet langer van toepassing is. De Commissie dient van een dergelijke ontheffing in kennis te worden gesteld. 2. Een lidstaat die als opkomende markt kan worden aangemerkt en die als gevolg van de toepassing van deze richtlijn aanzienlijke problemen ondervindt die geen verband houden met de in artikel 25 bedoelde take-or-pay-contracten, mag afwijken van artikel 4, artikel 18, leden 1, 2, 3, 4 en 6, en/of artikel 20. Deze ontheffing komt automatisch te vervallen zodra de betrokken lidstaat niet langer als opkomende markt kan worden aangemerkt. De Commissie dient van een dergelijke ontheffing in kennis te worden gesteld. 3. Indien de toepassing van deze richtlijn voor een geografisch beperkt gebied van een lidstaat tot aanzienlijke problemen zou leiden, met name met betrekking tot de ontwikkeling van de transmissie-infrastructuur, kan de lidstaat, mede om investeringen te stimuleren, de Commissie verzoeken om een tijdelijke ontheffing van artikel 4, artikel 18, leden 1, 2, 3, 4 en 6, en/of artikel 20 voor ontwikkelingen in dit gebied. 4. De Commissie kan de in lid 3 bedoelde ontheffing verlenen, in het bijzonder rekening houdend met de volgende criteria: - de noodzaak van investeringen in de infrastructuur die in een competitieve markt economisch niet haalbaar zouden zijn, - de omvang van de vereiste investeringen en de vooruitzichten met betrekking tot het terugverdienen daarvan, - de omvang en ontwikkelingsgraad van het gassysteem in het betrokken gebied, - de vooruitzichten voor de betrokken gasmarkt, - de oppervlakte en de geografische kenmerken van het betrokken gebied of de betrokken regio, en - de sociaal-economische en demografische factoren. Een ontheffing mag alleen worden verleend als het betrokken gebied niet of sedert minder dan tien jaar beschikt over een infrastructuur voor de gasvoorziening. De ontheffing is tijdelijk en mag niet langer duren dan tien jaar na de eerste gaslevering in het gebied. 5. De Commissie stelt de lidstaten van verzoeken uit hoofde van lid 3 in kennis alvorens zij een besluit neemt krachtens artikel 4 en houdt daarbij rekening met de eisen van vertrouwelijkheid. Dit besluit en de in de leden 1 en 2 bedoelde ontheffingen worden in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Artikel 27 1. De Commissie legt vóór het eind van het eerste jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan het Europees Parlement en de Raad een rapport voor over harmonisatiebehoeften die niet in verband staan met de bepalingen van deze richtlijn. Zo nodig doet zij dat rapport vergezeld gaan van de harmonisatievoorstellen die nodig zijn voor de goede werking van de interne aardgasmarkt. 2. Het Europees Parlement en de Raad spreken zich over die voorstellen uit binnen twee jaar na de indiening ervan. Artikel 28 De Commissie toetst de toepassing van deze richtlijn en dient een verslag in over de ervaring die is opgedaan met de werking van de interne markt voor aardgas en de toepassing van de in artikel 3 bedoelde algemene regels, zodat het Europees Parlement en de Raad in het licht van de opgedane ervaring te gelegener tijd kunnen beoordelen of er ter verdere verbetering van de interne aardgasmarkt maatregelen kunnen worden genomen, die tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn van toepassing zouden worden. Artikel 29 De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twee jaar na de in artikel 30 vermelde datum aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 30 Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Artikel 31 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Luxemburg, 22 juni 1998. Voor het Europees Parlement De Voorzitter J. M. GIL-ROBLES Voor de Raad De Voorzitter J. CUNNINGHAM (1) PB C 65 van 14.3.1992, blz. 14, en PB C 123 van 4.5.1994, blz. 26. (2) PB C 73 van 15.3.1993, blz. 31, en PB C 195 van 18.7.1994, blz. 82. (3) Advies van het Europees Parlement van 17 november 1993 (PB C 329 van 6.12.1993, blz. 182), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 12 februari 1998 (PB C 91 van 26.3.1998, blz. 46), besluit van het Europees Parlement van 30 april 1998 (PB C 152 van 18.5.1998) en besluit van de Raad van 11 mei 1998. (4) PB L 147 van 12.6.1991, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/49/EG (PB L 233 van 30.9.1995, blz. 86) (5) PB L 185 van 17.7.1990, blz. 16. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994. (6) PB L 161 van 29.6.1996, blz. 147. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 1047/97/EG (PB L 152 van 11.6.1997, blz. 12.) (7) PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994. (8) PB L 109 van 26.4.1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/139/EG (PB L 32 van 10.2.1996, blz. 31). (9) PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/8/EG (PB L 82 van 25.3.1994, blz. 33). (10) PB L 197 van 18.7.1987, blz. 33.