Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998H0322

98/322/EG: Aanbeveling van de Commissie van 8 april 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 2 - Scheiding van boekhoudingen en kostenberekeningen) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 141 van 13.5.1998, p. 6–35 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/1998/322/oj

31998H0322

98/322/EG: Aanbeveling van de Commissie van 8 april 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 2 - Scheiding van boekhoudingen en kostenberekeningen) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 141 van 13/05/1998 blz. 0006 - 0035


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 8 april 1998 inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 2 - Scheiding van boekhoudingen en kostenberekeningen) (Voor de EER relevante tekst) (98/322/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van "Open Network Provision" (ONP) (1), inzonderheid op artikel 7, lid 5,

Overwegende dat Richtlijn 97/33/EG nationale regelgevende instanties voor telecommunicatie (NRI's) een belangrijke rol toebedeelt in de zorg voor geschikte interconnectie van netwerken, overeenkomstig de beginselen van het Gemeenschapsrecht, met inachtneming van de aanbevelingen van de Commissie om de ontwikkeling van een echte Europese interne markt te vereenvoudigen (twaalfde overweging); dat met name artikel 7, lid 5, van Richtlijn 97/33/EG de Commissie uitnodigt aanbevelingen te doen over kostenberekeningssystemen en scheiding van boekhoudingen;

Overwegende dat artikel 7, lid 2, van Richtlijn 97/33/EG bepaalt, dat bepaalde organisaties die door hun nationale regelgevende instantie zijn aangemeld als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de markt (hierna "aangemelde exploitant" genoemd), de beginselen van transparantie en kostenoriëntatie voor interconnectieprijzen moeten naleven;

Overwegende dat artikel 8, lid 2, van Richtlijn 97/33/EG bepaalt, dat aangemelde exploitanten gescheiden boekhoudingen moeten voeren voor enerzijds hun met interconnectie verband houdende activiteiten - waaronder zowel intern verrichte als voor andere exploitanten verrichte interconnectiediensten vallen - en anderzijds hun andere activiteiten, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en de gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die verband houden met hun interconnectieactiviteit, met inbegrip van een puntsgewijs overzicht van de vaste activa en structurele kosten;

Overwegende dat de Commissie in Aanbeveling 98/195/EG (2) van oordeel is, dat de geschiktste aanpak van interconnectieprijzen is gebaseerd op toekomstgerichte gemiddelde incrementele langetermijnkosten, aangezien dit het beste aansluit op een door mededinging gekenmerkte markt; dat deze aanpak niet uitsluit, dat gegronde prijstoeslagen kunnen worden toegepast om de toekomstgerichte gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten van een efficiënte exploitant, zoals die ook onder mededingingsomstandigheden zouden ontstaan, terug te verdienen;

Overwegende dat een aanpak met op toekomstgerichte gemiddelde incrementele langetermijnkosten gebaseerde interconnectieprijzen betekent, dat een kostenberekeningssysteem moet worden gehanteerd dat uitgaat van huidige kosten in plaats van historische kosten; dat de Commissie de lidstaten in de aanbeveling van 8 januari 1998 heeft aanbevolen uiterste data vast te stellen waarop de aangemelde exploitanten nieuwe kostenberekeningssystemen moeten hebben ingevoerd met op activiteiten gebaseerde kostentoewijzing; dat economisch/technologische "bottom-up"-modellen weliswaar zeer geavanceerd worden, maar tot op heden onvolmaakt zijn, en dat daarom voor de onmiddellijke toekomst een combinatie van de "top-down"- en de "bottom-up"-aanpak wordt aanbevolen;

Overwegende dat artikel 7, lid 5, van Richtlijn 97/33/EG verlangt dat de nationale regelgevende instanties ervoor zorg dragen, dat op aanvraag een beschrijving kan worden verkregen van de kostenberekeningssystemen, met vermelding van de hoofdcategorieën waarin kosten worden ondergebracht en de regels voor de toerekening van de kosten aan de interconnectie; dat toewijzingsmethoden zo gedetailleerd dienen te zijn, dat duidelijk is wat de verhouding is tussen kosten en prijzen van netwerkonderdelen en -diensten (d. w. z. gebruiksfactoren); dat tevens dient te worden vermeld op welke basis niet-toerekenbare kosten over de verschillende boekhoudingen worden verdeeld; dat de overeenstemming met het kostenberekeningssysteem moet worden gecontroleerd door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door de nationale regelgevende instantie is erkend; dat jaarlijks een financiële verklaring omtrent de overeenstemming moet worden gepubliceerd;

Overwegende dat artikel 12, lid 1, en artikel 13, lid 1, van Richtlijn 95/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 inzake de toepassing van "Open Network Provision" (ONP) op spraaktelefonie (3) bepaalt, dat de tarieven voor het gebruik van het openbare vaste telefoonnet en de spraaktelefoondienst moeten overeenstemmen met de beginselen van kostenoriëntatie en transparantie, met inbegrip van de invoering van een geschikt kostenberekeningssysteem hiervoor door de aangemelde exploitanten; dat bijdragen door geïnterconnecteerde partijen aan regelingen van het "toegangsdeficit"-type alleen zijn toegestaan indien nationale regelgevende instanties tariefeisen opleggen op grond van betaalbaarheid en toegankelijkheid van telefoondiensten overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Richtlijn 95/62/EG; dat de Commissie in haar mededeling over beoordelingscriteria voor nationale regelingen voor de kostenberekening en financiering van de universele telecommunicatiedienst en richtsnoeren voor de lidstaten over de toepassing van dergelijke regelingen (4) heeft aangegeven dat zij van mening is dat dergelijke regelingen voor 1 januari 2000 verdwenen moeten zijn;

Overwegende dat overeenkomstig Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (5), zoals gewijzigd bij Richtlijn 96/2/EG (6), de lidstaten dienen te zorgen voor daadwerkelijke mededinging tussen de exploitanten die op de betrokken markten concurreren; dat doorzichtigheid met name noodzakelijk is in verband met de kostprijsadministratie van exploitanten die zowel vaste als mobiele telecommunicatienetten aanbieden (zeventiende overweging);

Overwegende dat artikel 2 van Richtlijn 95/51/EG van de Commissie van 18 oktober 1995 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG inzake de opheffing van de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten voor het verrichten van reeds geliberaliseerde telecommunicatiediensten (7) bepaalt, dat lidstaten boekhoudkundige doorzichtigheid dienen te waarborgen en discriminerend gedrag dienen te voorkomen wanneer een exploitant die een uitsluitend recht heeft om openbare telecommunicatienetinfrastructuur aan te bieden, tevens de kabeltelevisienetinfrastructuur aanbiedt, en met name een gescheiden boekhouding dienen te waarborgen voor de verrichtingen via elk net en voor de activiteit van de exploitant als leverancier van telecommunicatiediensten; dat artikel 8, lid 1, van Richtlijn 97/33/EG bepaalt dat aangemelde exploitanten die over bijzondere of uitsluitende rechten voor dienstverlening in andere sectoren (namelijk kabeltelevisie- of satellietuitzendingen) beschikken, gescheiden boekhoudingen dienen te voeren voor de telecommunicatieactiviteiten en de andere activiteiten, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht, dan wel dat zij een structurele scheiding van de telecommunicatieactiviteiten doorvoeren;

Overwegende dat artikel 8, lid 3, van Richtlijn 97/33/EG bepaalt, dat organisaties die openbare telecommunicatienetwerken en/of algemeen beschikbare telecommunicatiediensten verlenen, hun nationale regelgevende instanties op aanvraag onverwijld en met het vereiste niveau van detail van financiële informatie dienen te voorzien; dat de nationale regelgevende instanties deze informatie mogen publiceren, in zoverre zulks tot een open, door mededinging gekenmerkte markt bijdraagt, mits met het aspect van de commerciële vertrouwelijkheid rekening wordt gehouden;

Overwegende dat de toepassing van de in deze aanbeveling besproken beginselen geen afbreuk doet aan de plicht van de lidstaten en van ondernemingen om zich volledig te onderwerpen aan de communautaire mededingingsregels, met inachtneming van de specifieke bepalingen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de mededingingsregels op overeenkomsten inzake toegang tot de telecommunicatiesector (8);

Overwegende dat het raadgevend comité dat is opgericht krachtens artikel 9, lid 1, van Richtlijn 90/387/EEG van de Raad (9) ("het ONP-comité"), brede steun heeft betuigd aan de in deze aanbeveling opgenomen beginselen en dat de Commissie zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met de door het ONP-comité naar voren gebrachte standpunten,

DOET DE VOLGENDE AANBEVELING:

1. Deze aanbeveling betreft de invoering van gescheiden boekhoudingen en kostenberekeningssystemen door organisaties die door hun regelgevende instanties (NRI's) zijn aangemeld als beschikkend over aanmerkelijke macht op de markt ("aangemelde exploitanten" genoemd), overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 97/33/EG ter invoering van interconnectieverplichtingen, met name in overeenstemming met de beginselen van doorzichtigheid en kostenoriëntatie.

Het doel van gescheiden boekhoudingen is een analyse te verschaffen van de informatie die ontleend is aan de administratie om zo nauwkeurig mogelijk de prestaties van de bedrijfsonderdelen weer te geven, alsof zij als afzonderlijke bedrijven werden geëxploiteerd.

2. Ten behoeve van de voorgeschreven gescheiden boekhoudingen en verslaggeving wordt aanbevolen dat nationale regelgevende instanties van hun aangemelde exploitanten eisen dat zij hun exploitatiekosten, geïnvesteerd vermogen en inkomsten ten minste naar de volgende algemene bedrijfsactiviteiten opsplitsen:

Het kernnetwerk (geschakelde infrastructuur)

De kernnetwerkactiviteit omvat de levering van interconnectiediensten, doorvoerdiensten en dragerdiensten van de drager.

Het lokaletoegangsnetwerk (local-loop-infrastructuur)

De lokaletoegangsnetwerkactiviteit omvat de levering van aansluitingen op het telefoonnetwerk (10).

Retail

De "retail"-activiteit omvat de activiteiten die voornamelijk verband houden met de commerciële levering van vaste telefoondiensten en huurlijnen aan eindgebruikers. Voor elke "retail"-activiteit die aan regels is onderworpen (bv. huurlijnen, telefonie) kan een aparte boekhouding worden bijgehouden.

Overige activiteiten

"Overige activiteiten" omvatten de overige activiteiten van de aangemelde exploitant die zowel activiteiten kunnen omvatten die niet onder de regelgeving vallen als overige vormen van aan regelgeving onderworpen activiteiten. Er moeten aparte boekhoudingen worden bijgehouden voor activiteiten die wel en die niet onder de regelgeving vallen.

Punt 1 van de bijlage omschrijft het gebied dat elke bedrijfsactiviteit bestrijkt. De interne verrekeningen tussen de bedrijfsactiviteiten worden aangegeven in punt 2 van de bijlage.

Een verdere uitsplitsing van de boekhouding kan door de nationale regelgevende instanties noodzakelijk worden geacht in verband met de doorzichtigheid van de boekhouding of de nationale of communautaire mededingingsregels (bv. mobiele diensten, kabel-tv of internationale activiteiten).

3. Aanbevolen wordt de toewijzing van kosten, geïnvesteerd vermogen en inkomsten te laten plaatsvinden overeenkomstig het beginsel van kostenveroorzaking (bv. op activiteit gebaseerde kosten).

Het kostenberekeningssysteem van de aangemelde exploitanten dient voldoende gedetailleerd te zijn om - voorzover mogelijk - de kosten aan gesplitste netwerkcomponenten te kunnen toewijzen, in het bijzonder om de kosten van gesplitste interconnectiediensten te bepalen.

Met een goed opgezet kostentoewijzingssysteem is het mogelijk minstens 90 % van de kosten toe te wijzen op basis van directe of indirecte kostenveroorzaking (11).

Aanbevolen wordt dat de niet-toerekenbare kosten (de kosten die alleen arbitrair kunnen worden toegerekend) duidelijk worden gespecificeerd op een aparte rekening en dat de nationale regelgevende instantie deze op een speciale wijze behandelt (d. w. z. dat zij worden verdeeld op de door elke lidstaat vastgestelde wijze, overeenkomstig de mededingingsregels van de Gemeenschap en de beginselen van doorzichtigheid en evenredigheid).

Aanbevolen wordt dat de nationale regelgevende instantie overleg pleegt met de marktdeelnemers over de toepassing van deugdelijke toewijzingsmethoden en de speciale behandeling van niet-toerekenbare kosten.

Punt 3 van de bijlage schetst de aanbevolen beginselen voor de toewijzing van kosten, geïnvesteerd vermogen en inkomsten bij het opstellen van gescheiden boekhoudingen.

Punt 4 van de bijlage bevat aanwijzingen voor de toepassing van deze beginselen op de berekening van exploitatiekosten met inbegrip van afschrijvingen; punt 5 doet hetzelfde voor de kapitaalkostenvoet en het geïnvesteerde vermogen en punt 6 voor de inkomsten.

4. In Aanbeveling 98/195/EG werd nationale regelgevende instanties aanbevolen uiterste termijnen vast te stellen voor de invoering door aangemelde exploitanten van nieuwe kostenberekeningssystemen die uitgaan van huidige kosten.

Aanbevolen wordt dat de nationale regelgevende instantie na overleg met marktdeelnemers de methode en criteria bepaalt voor de waardebepaling van netwerkactiva tegen de huidige waarde.

De waardebepaling van netwerkactiva tegen toekomstgerichte of huidige waarde van een efficiënte exploitant, d. w. z. tegen de waarde die zou gelden indien sprake was van een sterk aan concurrentie onderworpen markt, is een element van cruciale betekenis voor de methode van "huidigekostenberekening" (CCA). Hiervoor is het noodzakelijk dat in de exploitatiekosten opgenomen afschrijvingen worden berekend op basis van de huidige waarde van equivalente activa, en dus ook dat de verslaggeving inzake het geïnvesteerde vermogen wordt gebaseerd op huidige kosten.

De aanhang bij de bijlage verschaft een leidraad voor de moderne activawaardering en huidigekostenaanpassingsmethoden.

5. Met betrekking tot de afleiding van interconnectieprijzen kunnen de nationale regelgevende instanties eisen dat er efficiëntiefactoren worden toegepast omdat de CCA-waarden voor het netwerk mogelijk geen volledige weerspiegeling opleveren van de kosten van een efficiënte exploitant (12). Daarom dienen de interconnectieprijzen, bepaald volgens de "beste huidige praktijk" als bedoeld in Aanbeveling 98/195/EG als een geschikt uitgangspunt.

6. Aanbevolen wordt, dat de exploitanten die gescheiden boekhoudingen moeten voeren, voor elke afzonderlijke bedrijfsactiviteit een winst- en verliesrekening en een balans verstrekken. Interne verrekeningen of aankopen van de ene bedrijfsactiviteit bij de andere moeten duidelijk worden aangegeven.

De aanbevolen inhoud en indeling van de financiële verslaggeving die de betrokken aangemelde exploitanten uit hoofde van de regelgeving dienen te verstrekken, worden aangegeven in punt 7 van de bijlage.

Ten behoeve van de consistentie wordt aanbevolen, dat de financiële verslagen van deze gescheiden boekhoudingen uit hoofde van de regelgeving worden geconsolideerd tot een winst- en verliesrekening en een balans voor de onderneming als geheel. Tevens wordt aanbevolen dat de gescheiden boekhoudingen uit hoofde van de regelgeving in overeenstemming worden gebracht met de wettelijke voorgeschreven boekhoudingen van de exploitant.

7. Aanbevolen wordt dat de nationale regelgevende instanties relevante boekhoudkundige informatie van aangemelde exploitanten op verzoek in voldoende detail aan geïnteresseerden beschikbaar stellen om te waarborgen dat geen ongeoorloofd onderscheid tussen de intern verrichte en de voor andere exploitanten verrichte diensten wordt gemaakt en om het mogelijk te maken de gemiddelde kosten van gesplitste interconnectiediensten vast te stellen.

Door de publicatie van gedetailleerde kostenstaten door de aangemelde exploitant waaruit de gemiddelde kosten van netwerkcomponenten blijken, wordt de doorzichtigheid verhoogd, alsmede het vertrouwen van de concurrenten dat er geen mededingingvervalsende kruissubsidiëring plaatsvindt. Dit wordt als bijzonder belangrijk gezien bij grensoverschrijdende interconnectiediensten en internationale activiteiten.

Daarnaast wordt voor lidstaten waarin regelingen van kracht zijn om verplichtingen met betrekking tot universele dienstverlening en/of bijdragen inzake het "toegangsdeficit" te financieren, ook aanbevolen dat de nationale regelgevende instanties in voldoende mate door de aangemelde exploitanten verstrekte boekhoudkundige informatie beschikbaar stellen om ervoor zorg te dragen dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen aan andere exploitanten in rekening gebrachte kosten en (impliciet) intern in rekening gebrachte kosten.

8. Deze boekhoudkundige richtsnoeren hebben betrekking op verslaggeving uit hoofde van regelgeving en zijn niet bedoeld ter vervanging van enige wettelijke financiële verslaggeving die eventueel in de lidstaat verplicht is.

9. Deze aanbeveling wordt vóór 31 juli 1999 opnieuw door de Commissie bezien en zo nodig bijgewerkt.

10. Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 april 1998.

Voor de Commissie

Martin BANGEMANN

Lid van de Commissie

(1) PB L 199 van 26. 7. 1997, blz. 32.

(2) PB L 73 van 12. 3. 1998, blz. 42.

(3) PB L 321 van 30. 12. 1995, blz. 6.

(4) COM(96) 608 van 27. 11. 1996.

(5) PB L 192 van 24. 7. 1990, blz. 10.

(6) PB L 20 van 26. 1. 1996, blz. 59.

(7) PB L 256 van 26. 10. 1995, blz. 49.

(8) PB C 76 van 11. 3. 1997, blz. 9.

(9) PB L 192 van 24. 7. 1990, blz. 1.

(10) Dit omvat de componenten van het netwerk die niet verkeersgevoelig zijn en die specifiek voor een bepaalde klant zijn, bijvoorbeeld de local loops en de lijnkaarten en poorten die zich bevinden bij de concentrators en/of telefooncentrales.

(11) Direct toerekenbare kosten zijn kosten die rechtstreeks en ondubbelzinnig verband houden met een product of dienst. Indirect toerekenbare kosten zijn kosten die op een exacte, niet-arbitraire basis, op grond van het verband van deze kosten met direct toerekenbare kosten kunnen worden gerelateerd aan producten of diensten (d. w. z. aan de hand van het gebruik dat gemaakt wordt van gemeenschappelijke middelen).

(12) Het kan zijn dat sommige activa meer kunnen leveren dan nodig is of dat de netwerkarchitectuur niet optimaal is. De invoering van een economisch/technologisch "bottom-up"-model kan helpen meer inzicht te krijgen in deze inefficiënties.

BIJLAGE

RICHTSNOEREN VOOR DE INVOERING VAN GESCHEIDEN BOEKHOUDINGEN

1. Gescheiden boekhoudingen

1.1. Het lokaletoegangsnetwerk

Het lokaletoegangsnetwerk levert de verbindingen met de kernnetwerken. In de boekhouding voor de lokaletoegangsnetwerkactiviteit worden de kosten en het geïnvesteerde vermogen opgenomen die verband houden met de levering en het onderhoud van deze verbindingen.

Ten behoeve van gescheiden boekhoudingen vallen onder de lokaletoegangsnetwerkactiviteit alle componenten van het netwerk die specifiek voor een bepaalde klant bestemd zijn, bijvoorbeeld de lijnkaarten en de poorten die zich bevinden bij de concentrators en/of de telefooncentrales. Alle overige netwerkcomponenten vallen onder de kernnetwerkactiviteit.

De lijnenverhuur aan klanten valt onder de "retail"-activiteit. De inkomsten van lijnenverhuur aan eindgebruikers moeten daarom worden opgenomen onder "retail". De inkomsten uit lijnenverhuur van gesplitste local loops die beschikbaar worden gesteld aan andere marktdeelnemers, dienen echter te worden geboekt onder de lokaletoegangsnetwerkactiviteit.

Zo worden de kosten van het verstrekken van lijnen aan klanten in eerste instantie opgenomen onder de lokaletoegangsnetwerkactiviteit en dient er een overboeking naar "retail" plaats te vinden om de inkomsten te koppelen aan de bijbehorende kosten. De kosten die worden overgeboekt naar "retail", dienen exclusief eventuele inkomsten uit lokaletoegangsdiensten te zijn, zoals inkomsten van lijnenverhuur aan andere marktdeelnemers of bijdragen inzake het "toegangsdeficit" (zie punt 2.2).

1.2. Het kernnetwerk

De kernnetwerkactiviteit verstrekt zowel intern als extern een verscheidenheid aan "wholesale"-interconnectiediensten om de klanten van een exploitant in staat te stellen te communiceren met klanten van dezelfde of een andere exploitant, of toegang te verkrijgen tot diensten van een andere exploitant. Deze diensten omvatten het doorschakelen en de overdracht van gesprekken. Daarnaast kan de kernnetwerkactiviteit andere diensten aan exploitanten omvatten, zoals technische diensten die verband houden met de ontwikkeling en het onderhoud van bedrijfsnetwerken en met de ontwikkeling van de concurrentie (bv. nummerportabiliteit en carrierselectie).

De boekhouding voor de kernnetwerkactiviteit omvat kosten, inkomsten en geïnvesteerd vermogen in verband met de levering van deze diensten. De inkomsten van de kernnetwerkactiviteit komen voornamelijk voort uit de verkoop van interconnectiediensten aan de "retail"-activiteit en aan andere exploitanten.

Indien de nationale regelgeving de "wholesale"-levering van transmissiecircuits toestaat, dienen de daarmee verband houdende inkomsten te worden geboekt onder de kernnetwerkactiviteit.

1.3. "Retail"

De "retail"-activiteit omvat alle activiteiten inzake de verkoop van telefoondiensten aan eindgebruikers, met inbegrip van lijnenverhuur, huurlijnen, gesprekken, betaaltelefoons en nummerinlichtingen.

De boekhouding met betrekking tot de "retail"-activiteiten omvat kosten, inkomsten en geïnvesteerd vermogen in verband met de levering van deze diensten aan eindgebruikers. De kosten die worden toegewezen aan "retail" omvatten interne verrekeningen die verband houden met het gebruik van netwerkmiddelen of -diensten die worden verstrekt door de lokaletoegangsnetwerkactiviteit of de kernnetwerkactiviteit, en de marketing- en factureringskosten die verband houden met de levering van diensten aan eindgebruikers.

De nationale regelgevende instanties moeten bepalen in welke mate de "retail"-boekhouding verder moet worden opgesplitst om een onderscheid te maken tussen de kosten en inkomsten van individuele diensten, onder inachtneming van de transparantie-eisen van de nationale wetgeving en het Gemeenschapsrecht. Voor elke activiteit binnen "retail" die onderworpen is aan regelgeving moet een afzonderlijke boekhouding worden opgesteld. Het zou echter niet terecht zijn te verlangen dat er een afzonderlijke boekhouding wordt opgesteld voor activiteiten die niet zijn onderworpen aan toezicht door regelgevende instanties (1).

1.4. Overige activiteiten

Bestaande exploitanten verstrekken normaal gesproken een grote verscheidenheid aan overige diensten, zoals het verhuren, repareren en onderhouden van klantenapparatuur. Daarnaast kunnen zij belangen hebben in andere activiteiten dan op het gebied van telecommunicatie (bv. televisie-uitzendingen). Ten behoeve van de scheiding van boekhoudingen worden kosten, inkomsten en geïnvesteerd vermogen in verband met deze activiteiten afzonderlijk vastgesteld.

De nationale regelgevende instanties kunnen oordelen dat afzonderlijke boekhoudingen moeten worden opgesteld voor een aantal van deze bijkomende activiteiten. Dit kan met name relevant zijn voor bestaande exploitanten die hun mobiele telefonieactiviteiten niet als een afzonderlijke bedrijfsactiviteit voeren. Het is aan de individuele nationale regelgevende instanties om te specificeren in welke mate er voor deze activiteiten gescheiden boekhoudingen worden opgesteld, onder inachtneming van de nationale wetgeving en het Gemeenschapsrecht.

2. Interne verrekeningen

In dit deel van de richtsnoeren worden de beginselen uiteengezet die exploitanten dienen toe te passen voor de boekhoudkundige verwerking van de kosten van producten of diensten die intern worden gebruikt.

Op diensten en producten die door de ene bedrijfsactiviteit (bv. lokaletoegangsnetwerk, kernnetwerk en "retail") aan de andere worden geleverd, moet een systeem van interne verrekeningen van toepassing zijn.

Er moet een duidelijk onderliggend principe zijn voor de gebruikte interne verrekeningen en elke kostenpost moet te rechtvaardigen zijn. In rekening gebrachte kosten mogen niet discriminerend zijn en de interne verrekeningen moeten in de gescheiden boekhoudingen transparant zijn, zoals besproken in punt 7.

2.1. Het meten van intern gebruik

De interne verrekeningen moeten worden vastgesteld als het product van het gebruik en de kosten per eenheid. De prijs voor intern gebruik moet gelijk zijn aan de prijs die in rekening zou worden gebracht wanneer het product of de dienst extern in plaats van intern zou zijn verkocht.

Ten behoeve van gescheiden boekhoudingen moet worden aangenomen dat de "retail"-activiteit van een exploitant voor dezelfde dienst dezelfde interconnectieprijs betaalt.

2.2. Bijdragen inzake het "toegangsdeficit" en de universele dienstverplichting

De interconnectierichtlijn bepaalt dat in rekening gebrachte interconnectiekosten gescheiden moeten worden van in rekening gebrachte kosten inzake universele dienstverlening, met inbegrip van kosten die in rekening worden gebracht omdat nationale regelgevende instanties de exploitanten beletten hun tarieven opnieuw in balans te brengen (d. w. z. bijdragen inzake het "toegangsdeficit"). De Commissie heeft aangegeven dat de tarieven vóór 1 januari 2000 in balans moeten zijn gebracht, behalve in de lidstaten die overeenkomstig de mededingingsrichtlijn over een langere periode beschikken voor de invoering (2).

In lidstaten waar regelingen inzake het "toegangsdeficit" van kracht zijn, moeten bijdragen inzake het toegangsdeficit worden toegerekend aan de lokaletoegangsnetwerkactiviteit. Bijdragen inzake het toegangsdeficit worden dan verhaald op andere exploitanten en op de "retail"-activiteit. Er mag geen sprake zijn van onderscheid tussen de bijdragen inzake het toegangsdeficit die aan de "retail"-activiteit in rekening worden gebracht en die aan andere exploitanten in rekening worden gebracht.

In lidstaten waar regelingen van kracht zijn voor de financiering van universeledienstverplichtingen, moet elke bijdrage - zowel intern als van andere exploitanten - apart worden aangegeven in de boekhouding. Net als bij de bijdragen inzake het toegangsdeficit mag er geen sprake zijn van onderscheid tussen bijdragen inzake universeledienstverplichting die intern in rekening worden gebracht en die welke aan andere exploitanten in rekening worden gebracht.

3. Beginselen van kostentoewijzing

In dit deel worden de beginselen uiteengezet die moeten worden toegepast om kosten, geïnvesteerd vermogen en inkomsten ten behoeve van het opstellen van gescheiden boekhoudingen toe te wijzen. In de punten 4, 5 en 6 wordt uitvoeriger ingegaan op de toepassing van deze beginselen op respectievelijk de exploitatiekosten, het geïnvesteerde vermogen en de inkomsten.

Deze beginselen kunnen tevens relevant zijn voor het vaststellen van interconnectieprijzen voor gesplitste interconnectiediensten, waarbij de kostenberekeningssystemen van exploitanten voldoende gedetailleerd moeten zijn om de kosten - zoveel mogelijk - aan gesplitste netwerkcomponenten te kunnen toewijzen. Het is echter mogelijk dat met een aantal bijkomende factoren - zoals de relevantie van kosten - rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de prijzen voor specifieke interconnectiediensten (3). Deze kwesties vallen buiten het bestek van deze richtsnoeren.

3.1. Beginselen

Gescheiden boekhoudingen moeten worden gebaseerd op het beginsel van kostenoorzakelijkheid, met andere woorden kosten (4) en inkomsten moeten worden toegewezen aan de diensten of producten die die kosten of inkomsten veroorzaken. Dit vereist de invoering van geschikte en gedetailleerde kostentoewijzingsmethoden. In de praktijk vereist dit van de exploitanten dat zij:

- elke post in de categorieën kosten, geïnvesteerd vermogen en inkomsten analyseren;

- de veroorzaker van elke post vaststellen, en

- op grond van dit gegeven eke post toewijzen aan afzonderlijke bedrijfsactiviteiten.

Alle toewijzingen kunnen worden herzien door de nationale regelgevende instanties.

Elke kosten- en inkomstenpost moet worden toegewezen aan de door de exploitanten geleverde producten en diensten. De inkomsten zullen naar verwachting grotendeels of zelfs geheel direct kunnen worden toegewezen aan de producten of diensten waarmee ze verband houden. Dit geldt echter niet voor de kosten, omdat een relatief groot deel van de kosten van exploitanten gemeenschappelijk voor verschillende producten en diensten wordt gemaakt.

3.2. De methode voor de kostentoewijzing

In figuur 1 wordt een illustratie gegeven van een standaard kostentoewijzingsproces. Hierbij moet worden opgemerkt dat de feitelijke toewijzingsprocessen kunnen verschillen, afhankelijk van de structuur van de organisatie en de manier(en) waarop financiële gegevens en exploitatiegegevens worden vastgelegd, en dat deze aanzienlijk complexer zijn dan figuur 1 laat zien. Het uiteindelijke doel van toewijzing van kosten is echter hetzelfde.

Het proces begint bij informatie en gegevens die zijn vastgelegd in het grootboek of andere door de onderneming gehanteerde kostenberekeningssystemen of financiële systemen. De informatie die deze systemen bevatten, kan worden gesplitst in exploitatiekosten, investeringen en boekhoudkundige posten, zoals afschrijvingen.

De kosten kunnen hetzij rechtstreeks worden toegewezen aan de diensten hetzij aan de kostencategorieën netwerkcomponenten, aanverwante functies en overige functies. Deze worden als volgt gedefinieerd:

Diensten

Dit zijn de kosten die direct in verband kunnen worden gebracht met een bepaalde dienst. De term "dienst" verwijst hier zowel naar diensten aan eindgebruikers (bv. de levering van betaaltelefoons) als naar intermediaire diensten (bv. netwerkdiensten).

Netwerkcomponenten

Deze categorie omvat de kosten die verband houden met de diverse componenten van transmissie, doorschakeling en andere netwerkinstallaties en -systemen. De kosten hebben betrekking op netwerkcomponenten die niet direct kunnen worden toegewezen aan een bepaalde dienst, aangezien ze voor de levering van diverse diensten worden gebruikt.

Aanverwante functies

Deze categorie omvat de kosten van functies die nodig zijn voor de levering van diensten aan consumenten, zoals facturering, onderhoud en klantendiensten.

Overige functies

Deze categorie omvat de kosten van functies die geen verband houden met de levering van bepaalde diensten, maar een belangrijk deel uitmaken van de exploitatie van de onderneming. Voorbeelden van dergelijke kosten zijn planning, personeel en financiële zaken.

Zoals gezegd kunnen de kostencategorieën in een aantal stappen worden toegewezen, een proces dat uiteindelijk uitmondt in de toewijzing aan diensten. Bij elke stap vindt toewijzing aan de desbetreffende veroorzaker plaats. De stappen worden hieronder in het kort weergegeven:

Stap 1

Toewijzing van kosten uit de categorie "Overige functies" aan aanverwante functies, netwerkcomponenten en diensten.

Stap 2

Toewijzing van de kosten uit de categorie "Aanverwante functies" aan netwerkcomponenten en diensten.

Stap 3

Toewijzing van netwerkcomponenten aan diensten.

Stap 4

Indeling van diensten naar bedrijfsactiviteit (zoals bepaald ten behoeve van gescheiden boekhoudingen).

Aan elke bovenvermelde toewijzingsstap kan een aantal gedetailleerde substappen verbonden zijn, vooral wanneer de kosteninformatie in eerste instantie op een samengesteld niveau plaatsvindt. Wanneer het mogelijk is een toewijzing uit te voeren via een aantal directe of indirecte toewijzingen, heeft dit de voorkeur boven toewijzing in één arbitraire stap.

Figuur 1

Een doorsnee-kostentoewijzingsproces

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

Verwacht wordt dat telecommunicatie-exploitanten gebruik zullen moeten maken van steekproeven en periodieke activiteitenanalyses om de kosten (inclusief investeringskosten) toe te wijzen aan de diensten die zij leveren, en vervolgens aan de ten behoeve van gescheiden boekhoudingen onderscheiden bedrijfsactiviteiten. Zo kunnen periodieke analyses van de werkzaamheden van personeel van telefonische klantenservicediensten worden gebruikt om te bepalen hoeveel tijd dat personeel heeft besteed aan diverse taken. Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt om de kosten die verband houden met het personeel - hetzij direct, hetzij indirect - toe te wijzen aan de door de exploitant verstrekte diensten.

4. Exploitatiekosten

Dit deel van de richtsnoeren gaat in op de toepassing van de bij punt 3 beschreven beginselen op de exploitatiekosten van exploitanten, waaronder afschrijvingen.

Toepassing op de exploitatiekosten

Het bij de vorige punten uiteengezette kostentoewijzingsproces heeft in principe betrekking op zowel exploitatie- als investeringskosten. In tabel 4.1 worden in het kort de mogelijke toewijzings- en toerekeningsmethoden voor de volgende exploitatiekosten weergegeven:

- afschrijvingen;

- leverings-, installatie- en onderhoudskosten;

- netwerkplanning en -ontwikkelingskosten;

- netwerkbeheerkosten;

- marketing- en verkoopkosten;

- facturerings- en incassokosten;

- kosten inzake telefonistendiensten;

- kosten inzake nummerinformatiediensten;

- betalingen aan andere exploitanten;

- ondersteuningskosten.

Deze categorieën zijn louter bedoeld ter illustratie en pretenderen niet voor te schrijven op welke wijze exploitanten hun kosten moeten boeken. Het gaat hier slechts om meer gedetailleerde aanwijzingen. Individuele exploitanten moeten kostentoewijzingsprocedures uitwerken die specifiek zijn afgestemd op de manier waarop zij op dit moment kosten vastleggen en boeken, en deze waar nodig in de loop van de tijd verfijnen.

De laatste kolom van tabel 4.1 geeft een indicatie van de belangrijkste bedrijfsactiviteiten waaraan naar verwachting het merendeel van de betrokken exploitatiekosten kan worden toegeschreven.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5. Kapitaalkostenvoet en geïnvesteerd vermogen

Artikel 7, lid 2, van de interconnectierichtlijn bepaalt dat voor het vaststellen van de prijzen voor interconnectie de beginselen van transparantie en kostenoriëntatie gevolgd dienen te worden, met inachtneming van een redelijk rendement op investeringen. De bepalende factoren voor het niveau van dit rendement zijn:

- kapitaalkostenvoet en

- kapitaalwaarde.

De berekening en bepaling van een kapitaalkostenvoet ten behoeve van het vaststellen van interconnectieprijzen valt buiten het bestek van deze richtsnoeren. Het geïnvesteerde vermogen op basis waarvan de kapitaalkostenvoet wordt berekend en het geïnvesteerde vermogen als vermeld in de gescheiden boekhoudingen die worden geëist door de interconnectierichtlijn, moeten echter wel met elkaar overeenstemmen.

Op deze wijze kan het werkelijke procentuele rendement dat exploitanten verdienen met hun aan regelgeving onderworpen activiteiten, zoals interconnectie, worden vergeleken met de door de nationale regelgevende instanties toegestane kapitaalkostenvoet bij de beoordeling van prijzen voor deze activiteiten. In dit deel staan de behoefte aan consistentie, en de implicaties hiervan voor de toewijzing van posten in de rubriek geïnvesteerd vermogen, centraal.

5.1. De kapitaalkostenvoet

De kapitaalkostenvoet van exploitanten moet de substitutiekosten weergeven van de middelen die geïnvesteerd zijn in netwerkcomponenten en andere daarmee verband houdende activa. De kapitaalkostenvoet geeft in het algemeen het volgende weer:

- de (gewogen) gemiddelde kosten van vreemd vermogen, voor de diverse vormen van vreemd vermogen die elke exploitant heeft;

- de kosten van eigen vermogen, zoals bepaald door het rendement dat aandeelhouders, gezien de ermee verbonden risico's, eisen om te investeren in het netwerk, en

- de waarde van vreemd en van eigen vermogen.

Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt om de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet (Weighted Average Cost of Capital - WACC) te bepalen met behulp van de volgende formule:

WACC = re .>NUM>E/>DEN>(D+E) + rd .>NUM>D/>DEN>(D+E)

waarbij re staat voor de kostenvoet van het eigen vermogen, rd voor de kostenvoet van vreemd vermogen, E voor de totale waarde van het eigen vermogen en D voor de totale waarde van rentedragende schulden.

De berekening van de WACC voor een individuele exploitant in zijn geheel kan relatief eenvoudig zijn, hoewel er natuurlijk gediscussieerd kan worden over de precieze afleiding en waarde van de gegevens die in de WACC-formule worden ingevoerd. Mogelijk dienen de nationale regelgevende instanties evenwel te beoordelen of de toepassing van de totale kapitaalkostenvoet die door de WACC wordt weergegeven, geschikt is voor de aan regelgeving onderworpen activiteiten van exploitanten. Indien dit het geval is, zou de totale WACC kunnen worden gebruikt voor het bepalen van de interconnectieprijzen.

De nationale regelgevende instanties mogen er evenwel rekening mee houden dat voor verschillende activiteiten gewoonlijk ook verschillende risicopremies gelden, wat gewoonlijk tot uitdrukking komt in een afwijkende kostenvoet van het eigen vermogen re (5), zelfs bij gelijke financiële structuur. In dit geval zou er een verschillende WACC voor elke bedrijfslijn of gescheiden activiteit zoals mobiele diensten, kabel-tv of internationale diensten kunnen worden bepaald.

5.2. WACC en kapitaalwaarde

De WACC moet worden toegepast op de kapitaalwaarde voor netwerkcomponenten en andere aanverwante activa om te bepalen welk rendement moet worden behaald uit de interconnectieprijzen. Het is misschien vrij eenvoudig om voor een exploitant in zijn geheel de waarden van het vreemde en het eigen vermogen vast te stellen, maar dat geldt niet voor de afzonderlijke activiteiten van de exploitant. Beslissingen over financiering met vreemd vermogen worden namelijk hoofdzakelijk op overkoepelend niveau genomen, waarbij diverse factoren een rol spelen, zoals historische kredietfaciliteiten en belastingplanningsoverwegingen. Het is daarom mogelijk dat de schuldpositie van de onderneming niet specifiek verband houdt met de financieringsbehoeften van individuele activiteiten. Daarom is een alternatieve methode vereist om de kapitaalwaarde voor aan regelgeving onderworpen activiteiten (zoals interconnectie) te bepalen.

Een mogelijke aanpak wordt gegeven door de volgende vergelijking van balansposten:

Kapitaal van aandeelhouders (d.w.z. eigen vermogen) + vreemd vermogen = nettoactiva exclusief vreemd vermogen (6).

Hieruit volgt dat de kapitaalwaarden van aan regelgeving onderworpen activiteiten kunnen worden vastgesteld door nettoactiva of geïnvesteerd vermogen toe te wijzen. Deze toewijzing moet op basis van oorzakelijkheid en volgens methoden van huidigewaardebepaling plaatsvinden.

5.3. Geïnvesteerd vermogen

Tabel 5.1 geeft in het kort de mogelijke toewijzingsmethoden voor verschillende onderdelen van het geïnvesteerde vermogen weer, samen met een indicatie van de voornaamste bedrijfsactiviteiten waaraan naar verwachting het merendeel van elk onderdeel kan worden toegewezen. Aan de hand van deze en eventueel andere methoden worden de kapitaalwaarden van verschillende aan regelgeving onderworpen activiteiten, waaronder interconnectie, bepaald.

Deze tabel is niet bedoeld als een uitputtende lijst van zaken die zouden kunnen worden geclassificeerd als geïnvesteerd vermogen, noch van methoden voor de toewijzing ervan aan verschillende activiteiten.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Ten behoeve van prijsbepaling is voor nationale regelgevende instanties en exploitanten het gemiddelde geïnvesteerde vermogen gedurende een bepaalde periode van belang, en niet zozeer het geïnvesteerde vermogen op één bepaald tijdstip, bijvoorbeeld aan het eind van het boekjaar. Een momentopname is namelijk niet per definitie representatief voor het gemiddelde niveau van het geïnvesteerde vermogen van exploitanten. Met name de werkkapitaalsaldi op een bepaald tijdstip zijn niet altijd representatief voor de gemiddelde werkkapitaalbehoeften over een langere periode. De gescheiden boekhoudingen van exploitanten moeten derhalve het gemiddelde geïnvesteerde vermogen laten zien, en niet de saldi aan het einde van het boekjaar (zie punt 7).

5.4. De behoefte aan consistentie in de behandeling van werkkapitaal

Tabel 5.1 stelt een mogelijke aanpak voor van de behandeling van werkkapitaal bij de berekening van geïnvesteerd vermogen. In principe zijn echter ook andere methoden mogelijk. In de praktijk moet bij de behandeling van individuele werkkapitaalposten ten behoeve van gescheiden boekhoudingen aan de volgende criteria worden voldaan (7).

- De behandeling van activa moet overeenstemmen met die van de daarmee verband houdende kosten en inkomsten.

- Het opnemen of uitsluiten van afzonderlijke posten zou in principe een overeenkomstige aanpassing van de WACC tot gevolg moeten hebben. Deze twee invloeden (d. w. z. de beslissing om posten op te nemen of uit te sluiten en de overeenkomstige aanpassing van de WACC) compenseren elkaar wat betreft hun totale invloed op het absolute rendement dat exploitanten moeten behalen.

6. Inkomsten

In punt 3 worden enkele beginselen voor de toewijzing en toerekening van kosten en inkomsten aan de door exploitanten geleverde producten en diensten uiteengezet. In dit deel wordt nader ingegaan op de toepassing van deze beginselen op inkomsten.

6.1. Inkomsten uit kernactiviteiten op het gebied van telefonie

De inkomsten uit de levering van de kernproducten en -diensten op telefoniegebied zullen naar verwachting op basis van de administratie en informatie uit het factureringssysteem rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan de producten en diensten waarmee ze verband houden. Wanneer directe toewijzing op basis van de administratie of de factureringssysteemgegevens niet mogelijk is, moeten inkomsten worden toegewezen op basis van oorzakelijkheid.

De toewijzing van inkomsten uit de kerndiensten op telefoniegebied aan het lokaletoegangsnetwerk, het kernnetwerk en "Retail" voor een vast telefoonnetwerk wordt hieronder samengevat (8).

In rekening gebrachte connectiekosten

Kosten die in rekening worden gebracht voor het tot stand brengen van nieuwe verbindingen met het vaste telefoonnetwerk (anders dan voor het tot stand brengen van een interconnectiepunt - zie in rekening gebrachte interconnectiekosten hieronder) moeten worden toegewezen aan "Retail".

In rekening gebrachte kosten inzake lijnenverhuur aan klanten

In rekening gebrachte kosten inzake lijnenverhuur moeten worden toegewezen aan "Retail".

Inkomsten uit huurlijnen

Inkomsten uit huurlijnen moeten worden toegewezen aan "Retail".

Inkomsten uit lijnenverhuur aan andere exploitanten

Voorzover verstrekt aan andere marktdeelnemers moeten de inkomsten uit lijnenverhuur van gesplitste local loops worden toegewezen aan het lokaletoegangsnetwerk.

Bijdragen inzake het "toegangsdeficit"

In lidstaten waar regelingen inzake het "toegangsdeficit" van kracht zijn, moeten bijdragen inzake het "toegangsdeficit" worden toegewezen aan het lokaletoegangsnetwerk.

Bijdragen inzake universele dienst

In lidstaten waar regelingen voor de financiering van universeledienstverplichtingen van kracht zijn, moeten bijdragen van andere exploitanten worden toegewezen aan "Retail". Daarnaast moet er aan de boekhouding een toelichting worden gehecht waaruit blijkt dat er geen sprake is van onderscheid tussen de bijdragen die aan andere exploitanten in rekening worden gebracht en de bijdragen die (impliciet) intern worden opgelegd.

In rekening gebrachte interconnectiekosten

In rekening gebrachte interconnectiekosten, waaronder zowel de eenmalige kosten voor het tot stand brengen van een interconnectiepunt vallen als de volumegerelateerde kosten, moeten worden toegewezen aan het kernnetwerk.

In rekening gebrachte gesprekskosten

Inkomsten uit in rekening gebrachte gesprekskosten moeten worden toegewezen aan de desbetreffende dienst binnen de "retail"-activiteiten.

Verhuur en verkoop van apparatuur

Inkomsten uit de verhuur en verkoop van apparatuur, zoals telefoons en faxapparaten, moeten worden toegewezen aan de desbetreffende diensten binnen "Overige activiteiten".

Inkomsten uit advertenties in telefoongidsen

Inkomsten uit advertenties in telefoongidsen moeten rechtstreeks worden toegewezen aan een post voor telefoonnummerdiensten onder "Overige activiteiten".

Diensten/advisering op technisch gebied

Inkomsten uit diensten/advisering op technisch gebied, anders dan voor interconnectie, moeten worden toegewezen aan "Overige activiteiten".

6.2. Overige inkomsten

Exploitanten kunnen ook inkomsten hebben uit diensten die niet op telefoniegebied liggen. Deze moeten overeenkomstig het oorzakelijkheidsbeginsel worden toegewezen aan de activiteiten waarmee ze verband houden.

Zo kunnen inkomsten uit het onderverhuren van delen van onroerend goed dat gebruikt wordt door de kernactiviteiten op telefoniegebied op een aantal manieren behandeld worden. Enkele mogelijkheden zijn:

- de inkomsten behandelen als inkomsten voor de bedrijfsactiviteit die de accommodatie onderverhuurt, en

- de inkomsten opnemen onder "Overige activiteiten".

Er is niet één aanpak die per definitie beter is dan de andere die mogelijk beschikbaar zijn. Het is echter belangrijk dat de inkomsten uit activiteiten die niet tot de kernactiviteiten behoren en de kosten die ermee verband houden, op gelijke wijze worden behandeld. Als dat niet gebeurt zouden de winsten van de ene activiteit te laag worden opgegeven en die van een andere activiteit te hoog.

Inkomsten uit investeringen in vaste activa

Inkomsten uit investeringen in vaste activa moeten op dezelfde wijze worden toegewezen als de investeringen waarmee ze verband houden. Gezien de in punt 5 besproken methode voor de toewijzing van zuiver financiële investeringen en investeringen in niet-verwante activiteiten, moeten de inkomsten uit deze investeringen worden toegewezen aan "Overige activiteiten". Inkomsten uit investeringen in vaste activa moeten alleen aan het lokaletoegangsnetwerk, het kernnetwerk of "Retail" worden toegewezen, indien de desbetreffende investeringen ook daaraan worden toegewezen.

Inkomsten uit kortetermijninvesteringen

Dezelfde beginselen gelden voor inkomsten ontvangen uit kortetermijninvesteringen. De inkomsten moeten worden toegewezen aan de bedrijfsactiviteit waaraan de desbetreffende investering wordt toegewezen.

7. Eisen inzake verslaglegging

In dit gedeelte van de richtsnoeren wordt uiteengezet welke informatie exploitanten moeten verstrekken ten behoeve van gescheiden boekhoudingen en wordt aandacht gegeven aan de mate waarin deze openbaar moet worden gemaakt.

7.1. Voorgestelde boekhoudingen

Er dienen gescheiden boekhoudingen te worden gevoerd voor de activiteiten lokaletoegangsnetwerk, kernnetwerk en "Retail" van exploitanten; informatie die verband houdt met "Overige activiteiten" moet worden samengevat in één boekhouding (9).

De volgende informatie moet voor elke boekhouding worden samengesteld:

- een winst- en verliesrekening, en

- balansinformatie in een vorm die overeenkomt met de wijze van vaststelling van geïnvesteerd vermogen ten behoeve van het vaststellen van prijzen.

De "retail"-activiteit van een exploitant omvat zowel aan regelgeving onderworpen als niet aan regelgeving onderworpen activiteiten. Voor elke aan regelgeving onderworpen activiteit moet een afzonderlijke boekhouding worden samengesteld. Nationale regelgevende instanties zullen, met inachtneming van de transparantie-eisen van de nationale wetgeving en het Gemeenschapsrecht, moeten bepalen voor welke "retail"-activiteiten er afzonderlijke boekhoudingen moeten worden opgesteld.

Het zou niet gepast zijn om van exploitanten te verlangen dat zij gedetailleerde financiële informatie over hun niet aan regelgeving onderworpen activiteiten openbaar maken, die zij anders, ten behoeve van statutaire verslaglegging, niet verplicht zouden zijn openbaar te maken. Dergelijke informatie kan worden beschouwd als commercieel vertrouwelijk. Informatie die verband houdt met dergelijke activiteiten moet in plaats daarvan in zijn geheel worden getoond en worden gerapporteerd als "Retail - Overige activiteiten".

7.2. De inhoud van verslaggeving

Een aanbeveling voor een mogelijke opzet van een winst- en verliesrekening en een balans voor het kernnetwerk ten behoeve van de scheiding van boekhoudingen wordt gegeven in figuur 7.1. Aanbevelingen voor de indelingen voor het lokaletoegangsnetwerk, "Retail" en "Overige activiteiten" worden gegeven in respectievelijk de figuren 7.2, 7.3 en 7.4.

In alle boekhoudingen moeten de interne verrekeningen met andere bedrijfsactiviteiten duidelijk zichtbaar zijn. Zo moeten de kosten voor interconnectiediensten die door de eigen "retail"-activiteit van een exploitant worden betaald, duidelijk zichtbaar zijn als kosten in de boekhouding voor "Retail" en als inkomsten in de boekhouding voor het kernnetwerk.

De boekhoudingen moeten tevens duidelijk eventuele verschillen laten zien tussen de kosten die door de exploitant aan verschillende activiteiten worden toegewezen en de kosten die ten behoeve van de prijsbepaling door de nationale regelgevende instantie worden toegestaan. Dit verschaft inzicht in de kosten die door de nationale regelgevende instantie worden uitgesloten voor de vaststelling van prijzen en over de redenen van die uitsluiting.

7.3. Grondslag van de opstelling van boekhoudingen

Gescheiden boekhoudingen moeten worden opgesteld op huidigekostenbasis. Het aanhangsel geeft een leidraad voor de toepassing van concepten voor de berekening van huidige kosten.

7.4. Eisen inzake de accountantscontrole

Zoals uiteengezet in artikel 8 van de interconnectierichtlijn moeten de door exploitanten opgestelde gescheiden boekhoudingen worden onderworpen aan onafhankelijke accountantscontroles overeenkomstig de desbetreffende regels van de nationale wetgeving.

7.5. Overige informatie

De volgende informatie moet eveneens worden verstrekt als onderdeel van gescheiden boekhoudingen:

- een verklaring inzake de bij de opstelling van de boekhoudingen gehanteerde boekhoudkundige grondslagen;

- informatie over de wijze waarop de gescheiden boekhoudingen zijn gerelateerd aan de statutaire boekhoudingen van de exploitant;

- een matrix die een samenvatting geeft van de totale interne verrekeningen tussen verschillende boekhoudingen. Deze matrix moet duidelijkheid verschaffen over de totale kosten die bijvoorbeeld door het kernnetwerk in rekening zijn gebracht aan "Retail", en zal worden gebruikt voor het relateren van de gescheiden boekhoudingen aan de statutaire boekhoudingen;

- een verklaring waarin de basis wordt beschreven waarop niet-toerekenbare kosten zijn toegewezen aan de verschillende boekhoudingen (10);

- informatie over de gehanteerde kostentoewijzingsmethoden voor het samenstellen van gescheiden boekhoudingen. Deze moet zo gedetailleerd zijn dat de relatie tussen kosten en interconnectieprijzen duidelijk wordt;

- een verklaring waarin de gemiddelde kosten van netwerkcomponenten worden weergegeven, en

- in lidstaten waar voor de financiering van universeledienstverplichtingen regelingen van kracht zijn, een toelichting waaruit blijkt dat er geen sprake is van onderscheid tussen aan exploitanten in rekening gebrachte kosten en (impliciet) intern in rekening gebrachte kosten.

Exploitanten moeten in overleg met de nationale regelgevende instantie bepalen hoe de bovenstaande informatie wordt gepresenteerd.

De interconnectierichtlijn eist tevens dat exploitanten interconnectiediensten leveren aan andere exploitanten onder dezelfde voorwaarden als die welke voor hun eigen diensten (d. w. z. intern) of voor hun dochterondernemingen of partners gelden. Hiertoe moeten exploitanten aan de nationale regelgevende instanties informatie verschaffen waaruit blijkt dat er geen sprake is geweest van ongerechtvaardigd onderscheid tussen de interne en externe levering van diensten. Het is aan elke nationale regelgevende instantie om te bepalen hoe deze informatie moet worden verstrekt en op welke wijze dergelijke informatie wordt geverifieerd.

7.6. Publicatie van informatie

Het publiceren van informatie zoals bepaald in de interconnectierichtlijn dient een aantal doelen, waaronder de volgende:

- de verhouding tussen interconnectiekosten en interconnectieprijzen transparent maken;

- transparantie verschaffen over de in rekening gebrachte interconnectiekosten die door de eigen "retail"-activiteiten van de exploitant worden betaald, en waarborgen dat er geen sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid tussen de intern en extern geleverde interconnectiediensten, en

- bijdragen aan het tot stand brengen van vertrouwen in het interconnectiestelsel.

Nationale regelgevende instanties moeten de publicatie van zoveel mogelijk van bovenstaande informatie aanmoedigen.

Informatie waarvan is aangetoond dat deze commercieel vertrouwelijk is, mag niet worden gepubliceerd.

Er zullen onvermijdelijk veranderingen in de door exploitanten gehanteerde kostentoewijzingsmethoden plaatsvinden, vooral bij de exploitanten die in het verleden niet verplicht waren gescheiden boekhoudingen te voeren. Dienovereenkomstig moeten nationale regelgevende instanties beoordelen in welke mate bovenstaande informatie in het eerste jaar na goedkeuring van de interconnectierichtlijn wordt gepubliceerd. De door exploitanten gehanteerde kostentoewijzingsmethoden moeten onmiddellijk openbaar worden gemaakt.

Figuur 7.1 Voorgestelde indeling van de verslaggeving voor de kernnetwerkactiviteit

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Figuur 7.2 Voorgestelde indeling van de verslaggeving voor de lokaletoegangsnetwerkactiviteit

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Figuur 7.3 Voorgestelde indeling van de verslaggeving van de "retail"-activiteit

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Figuur 7.4 Voorgestelde indeling van de verslaggeving inzake "Overige activiteiten"

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Aanhangsel

Berekening van huidige kosten

1. Berekening van de waarde van activa op basis van huidige kosten

Een van de belangrijkste elementen van de methode van huidige kosten is de waardebepaling van activa. Activa kunnen worden gewaardeerd volgens de volgende overwegingen en beslissingsregels.

Nettovervangingskosten

De nettovervangingskosten zijn de kosten van het vervangen van het activum door een ander activum met dezelfde kenmerken en levensduur.

Een zeer belangrijk element van deze formule is de berekening van de vervangingskosten van het activum. Vervangingskosten kunnen eenvoudigweg de huidige kosten zijn voor het vervangen van het activum door een identiek activum. Wanneer de technologie echter snel verandert, is het mogelijk dat het bestaande activum niet meer te vervangen is (bv. omdat het niet meer wordt geproduceerd). In dat geval is het noodzakelijk om de waarde van het moderne equivalent van het activum ("MEA") te berekenen. Dit is de waarde van een activum met hetzelfde capaciteits- en functionaliteitsniveau als het bestaande activum. Aspecten van de berekening van MEA-waarden voor telecommunicatie-exploitanten worden hierna behandeld.

De bedrijfswaarde

De bedrijfswaarde ("DV") is de waarde die met het activum door de organisatie te verkrijgen, d. w. z. de economische waarde (EV) die het activum naar alle waarschijnlijkheid zal voortbrengen of - als deze hoger is - de netto realiseerbare waarde ("NRV") van het activum indien het verkocht zou worden.

Economische waarde

De economische waarde ("EV") is een maatstaf voor de waarde van een activum gebaseerd op de netto contante waarde van de toekomstige kasstromen.

De waarderingsregels kunnen als volgt worden samengevat:

- Indien EV > NRV, zal de onderneming het huidige gebruik van het activum voortzetten.

- Indien NRV > EV, zal de onderneming het activum nu verkopen, aangezien de opbrengsten van de verkoop hoger zouden zijn dan de economische waarde die het activum bij een voortzetting van het gebruik zou voortbrengen.

Derhalve is de bedrijfswaarde, ofwel de met het activum verkrijgbare waarde, gelijk aan de hoogste waarde van EV of NRV. De huidige kosten zijn gelijk aan de bedrijfswaarde of de nettovervangingskosten, afhankelijk van de vraag welke de laagste is. Dat wil zeggen, het bedrag dat de onderneming met het activum zou kunnen verkrijgen, of de kosten voor de onderneming om het activum door een soortgelijk activum te vervangen, afhankelijk van de vraag welke van de twee het laagst is.

2. Aspecten bij de waardebepaling van MEA's (moderne equivalenten van activa)

De toepassing van CCA-methoden op telecommunicatiegebied wordt bemoeilijkt door het tempo van de technologische verandering in de bedrijfstak. Dit heeft zowel gevolgen voor de vaststelling van juiste vervangingskosten voor activa met oude technologie als voor het waarborgen dat de activa dezelfde niveaus van functionaliteit en capaciteit bieden.

Voorbeelden van technologische aspecten voor telecommunicatie-exploitanten zijn:

- koperen kabels versus optische vezelkabels;

- analoge versus digitale schakeltechnologie en

- PDH-transmissietechnologie versus SDH-technologie.

De nieuwe technologieën zijn normaal gesproken qua functionaliteit en efficiëntie veel beter dan de oude technologieën. Aangezien voor het weergeven van activa met gelijkwaardige capaciteit en functionaliteit MEA-waarden vereist zijn, is het noodzakelijk om de huidige aankoopprijs en de daarmee samenhangende exploitatiekosten aan te passen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het nieuwe activum minder onderhoud behoeft.

3. Aanpassingen inzake huidige kostenberekeningen

Voor de CCA zijn er twee alternatieve benaderingen. Deze benaderingen verschillen wat betreft hun aanpak van "kapitaalinstandhouding", d. w. z. de manier waarop het kapitaal van de onderneming wordt beschouwd bij het bepalen van de winst.

Kapitaal kan worden bezien in termen van productiecapaciteit (d. w. z. als het vermogen van de onderneming om goederen en diensten te produceren) of in financiële termen (d. w. z. als de waarde van het aandelenkapitaal). Deze twee benaderingen worden aangeduid als respectievelijk het kapitaalinstandhoudingsprincipe op basis van productiecapaciteit en het kapitaalinstandhoudingsprincipe op basis van financiële middelen:

- Bij het kapitaalinstandhoudingsprincipe op basis van productiecapaciteit (Operating Capital Maintenance - OCM) wordt gekeken naar de productiecapaciteit van de onderneming. Voorstanders van OCM stellen dat volgens dit principe kapitaalinstandhouding vereist dat de onderneming aan het eind van de periode dezelfde productiecapaciteit bezit als aan het begin (11).

- Bij het financiële kapitaalinstandhoudingsprincipe (Financial Capital Maintenance - FCM) wordt de instandhouding van het financiële kapitaal van de onderneming beschouwd in termen van huidige prijzen. Er wordt van uitgegaan dat er sprake is van kapitaalinstandhouding indien het eigen vermogen aan het eind van de periode in reële termen op hetzelfde niveau ligt als aan het begin van de periode (12).

3.1. De belangrijkste aanpassingen bij OCM

Zoals hiervoor is uiteengezet, heeft dit beginsel betrekking op de instandhouding van de productiecapaciteit van de exploitant. Een van de belangrijke aanpassingen heeft betrekking op de herwaardering van vaste activa naar huidige kosten. Als gevolg van deze herwaardering zijn vervolgens nadere aanpassingen vereist om de afschrijvingen opnieuw te bepalen. Deze worden hieronder aangegeven.

Herwaardering van vaste activa

Bij OCM wordt de brutoboekwaarde van activa geherwaardeerd om rekening te houden met specifieke prijswijzigingen van activa en veranderingen in technologie.

Een manier om de huidige kosten van activa te berekenen is om specifieke prijsindices toe te passen op de bestaande brutoboekwaarde van activa. Deze kunnen worden ontleend aan gegevens van de inkoopafdeling van de onderneming. Als alternatief kunnen MEA-waarderingsmethoden worden gebruikt. Hierbij wordt de waarde van activa gebaseerd op de huidige kosten van moderne equivalente activa, rekening houdend met kosten-"reducties". Deze reducties worden hierna behandeld.

Aanvullende afschrijvingen

De afschrijvingskosten over een jaar worden berekend op basis van de nieuwe activawaarderingen. Hierdoor kan worden gewaarborgd dat de huidige kosten van door het jaar heen gebruikte vaste activa in mindering worden gebracht op de inkomsten. Voor elk activum, of elke activagroep, kunnen de OCM-afschrijvingskosten - uitgaande van lineaire afschrijving - worden afgeleid door de brutovervangingskosten te delen door de levensduur.

Aanvullende afschrijvingen zijn het verschil tussen de afschrijvingen op basis van historische kosten en die op basis van huidige kosten. Deze kunnen zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van de vraag of de waarde van activa stijgt of daalt. Ze worden ten laste gebracht van het resultaat in de verlies- en winstrekening.

Illustratie van deze concepten

In de volgende tabellen worden de hiervoor genoemde concepten toegelicht voor een activum dat voor 10 000 ECU is aangekocht. De veronderstelde levensduur van het activum is vier jaar. Om het eenvoudig te houden, wordt aangenomen dat het activum lineair wordt afgeschreven. In tabel 1 wordt verondersteld dat de vervangingskosten voor het activum met 10 % per jaar afnemen. In tabel 2 wordt verondersteld dat de vervangingskosten met 5 % per jaar toenemen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Afleiding/Verklaring

- De huidige kosten zijn de brutovervangingskosten van het activum.

- De afschrijvingen op basis van huidige kosten worden afgeleid door de brutovervangingskosten te delen door de levensduur van het activum.

- De afschrijvingen op basis van historische kosten zijn de oorspronkelijke aankoopprijs gedeeld door de levensduur van het activum.

- De aanvullende afschrijvingen zijn de extra afschrijvingen ten gevolge van de herwaardering van het activum (deze kunnen ook worden bepaald door de afschrijvingen op basis van huidige kosten te verminderen met de afschrijvingen op basis van de historische kosten).

- De cumulatieve afschrijvingen zijn de som van de cumulatieve afschrijvingen op basis van huidige kosten aan het einde van de vorige periode, de backlog-afschrijvingen voor de vorige periode en de afschrijvingen op basis van de huidige kosten voor de lopende periode. Zij zijn ook gelijk aan de vereiste afschrijvingen aan het eind van de vorige periode plus de afschrijvingen op basis van de huidige kosten voor de huidige periode.

- De "vereiste" afschrijvingen zijn de cumulatieve afschrijvingen die ten laste zouden zijn gebracht indien was uitgegaan van de huidige waarde van het activum - oftewel het verschil tussen de bruto- en de nettovervangingskosten van het activum.

- De backlog-afschrijvingen zijn het verschil tussen vereiste afschrijvingen en cumulatieve afschrijvingen.

3.2. Nadere aanpassingen bij het kapitaalinstandhoudingsprincipe op basis van financiële middelen (FCM)

Wat betreft de herwaardering van vaste activa en aanvullende afschrijvingen moeten bij FCM vergelijkbare aanpassingen worden gemaakt als bij het OCM-principe. Bij FCM moet echter een aantal van de bewerkingen inzake de winst- en verliesrekening nader worden aangepast, om rekening te houden met de waarderingswinsten of -verliezen ontstaan door de invloed van activumspecifieke inflatie op de op huidige kosten gebaseerde activawaarde en met de invloed van algemene inflatie op het eigen vermogen (13).

4. Welk kapitaalinstandhoudingsprincipe?

Hierboven zijn de belangrijkste aanpassingen uiteengezet die nodig zijn voor op historische kosten gebaseerde boekhoudingen, om zodoende met behulp van OCM en FCM informatie op basis van huidige kosten te verkrijgen. Dit is gedaan omdat de overgang van volledig toegewezen historische kosten op LRAIC als basis voor het vaststellen van interconnectieprijzen vereist dat activa worden gewaardeerd tegen hun marktwaarde (of huidige kosten). Het gebruik van informatie over huidige kosten is derhalve een cruciaal aspect bij het bepalen van juiste interconnectieprijzen en er moet bijzondere aandacht worden gegeven aan de keuze van kapitaalinstandhouding zoals gehanteerd door een efficiënte exploitant (14).

Indien OCM werd gebruikt bij het bepalen van prijzen, zouden de vereiste inkomsten (15) worden afgeleid als de som van exploitatiekosten, afschrijvingen op basis van historische kosten, aanvullende afschrijvingen en rendement op nettoactiva. Bij FCM zouden de vereiste inkomsten de som zijn van exploitatiekosten, afschrijvingen op basis van historische kosten, aanvullende afschrijvingen en een rendement op nettoactiva minus waarderingswinsten/verliezen plus de aanpassing op het aandelenkapitaal. Afhankelijk van het gehanteerde kapitaalinstandhoudingsprincipe kunnen de vereiste inkomsten derhalve verschillen.

Door het gebruik van het OCM-principe kan het toegestane inkomstenniveau systematisch onvoldoende of bovenmatige rendementen inhouden (afhankelijk van de verwachting dat de activaspecifieke inflatie lager of hoger zou zijn dan de algemene inflatie). Dit is een ongewenst kenmerk voor elk regelgevend stelsel, aangezien dit niet de juiste investeringsprikkels geeft. Derhalve wordt de voorkeur gegeven aan FCM als kapitaalinstandhoudingsprincipe.

(1) In principe kan men verwachten dat, wanneer de concurrentie met betrekking tot de levering van diensten toeneemt, de mate waarin gescheiden boekhoudingen worden opgesteld voor individuele "retail"-activiteiten in de loop van de tijd afneemt.

(2) Bron: Mededeling van de Commissie over beoordelingscriteria voor nationale regelingen voor de kostenberekening en financiering van de universele telecommunicatiedienst en richtsnoeren voor de lidstaten over de toepassing van dergelijke regelingen, COM(96) 608 def., Brussel, 11 november 1996.

(3) Verwacht mag worden dat de aard hiervan in de loop der tijd zal veranderen als reactie op wijzigende markteisen.

(4) Zowel exploitatie- als investeringskosten.

(5) De financiële economie en het praktijkgedrag van de investeerder leren dat de kostenvoet van het eigen kapitaal re gelijk is aan kosten van de risicovrije schulden plus een risicopremie die afhankelijk is van de betrokken activiteit en de gebruikte financiële markt. Voor activiteiten waarbij de concurrentie scherper is, zijn de risico's doorgaans groter. De kostenvoet van vreemd vermogen rd is eveneens afhankelijk van de activiteiten tussen ondernemingen, zij het - voor een bepaalde financiële markt - minder sterk dan die van eigen vermogen re. De vermogensverdeling (E en D) dient de balans van elke hoofdactiviteit te weerspiegelen. Als er maar een grote balanspost voor verschillende activiteiten is, is het aanvaardbaar te veronderstellen dat de vermogensverdeling voor deze activiteiten gelijk is. In dit verband kan de kostenvoet voor vreemd kapitaal rddoorgaans voor alle activiteiten gelijk worden geacht, tenzij zij duidelijk onder verschillende balansposten vallen.

(6) D.w.z. vaste activa + vlottende activa - crediteuren (exclusief vreemd vermogen) - voorzieningen.

(7) Het rapport van Arthur Andersen over gescheiden boekhoudingen in het perspectief van ONP verschaft verdere aanwijzingen voor de toepassing van deze beginselen voor de behandeling van investeringen in vaste activa, kortetermijninvesteringen, langetermijnvoorzieningen, en passiva voor belastingen en dividenden. Dit zijn potentieel controversiële kwesties die moeten worden bezien in de context van goede boekhoudkundige methoden binnen elke lidstaat en die derhalve buiten het bestek van deze richtsnoeren vallen.

(8) Dezelfde beginselen kunnen worden toegepast op andere netwerken.

(9) Indien, zoals besproken in punt 1, nationale regelgevende instanties eisen dat er afzonderlijke boekhoudingen worden opgesteld voor bepaalde "Overige activiteiten", moet ook hiervoor een afzonderlijke verslaglegging worden opgesteld. Dit zou de omvang van de activiteiten opgenomen in de boekhouding onder "Overige activiteiten" verminderen.

(10) Het is het beste om niet-toerekenbare kosten in de financiële rapporten ex post op dezelfde manier toe te wijzen als deze werden toegewezen bij het bepalen van prijzen.

(11) In termen van efficiëntie en in een langetermijnbenadering.

(12) Voor het kapitaal dat is geïnvesteerd door een efficiënte exploitant.

(13) Het rapport van Arthur Andersen over gescheiden boekhoudingen in het perspectief van ONP verschaft nadere richtsnoeren voor de boekhoudkundige aanpassingen die doorgevoerd moeten worden onder het kapitaalinstandhoudingsprincipe op basis van financiële middelen.

(14) Afhankelijk van het efficiëntieniveau van de investeringen in activa.

(15) Gedefinieerd als het niveau van inkomsten dat nodig is om een redelijk rendement te verwerven.

Top