This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31998D0828(01)
Board of Governors - Increase in the capital of the EIB and related decisions
Raad van Gouverneurs - Verhoging van het kapitaal van de Europese Investeringsbank en hiermee verband houdende besluiten
Raad van Gouverneurs - Verhoging van het kapitaal van de Europese Investeringsbank en hiermee verband houdende besluiten
PB C 269 van 28.8.1998, p. 9–9
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
Raad van Gouverneurs - Verhoging van het kapitaal van de Europese Investeringsbank en hiermee verband houdende besluiten
Publicatieblad Nr. C 269 van 28/08/1998 blz. 0009 - 0009
RAAD VAN GOUVERNEURS Verhoging van het kapitaal van de Europese Investeringsbank en hiermee verband houdende besluiten (98/C 269/05) De Raad van Gouverneurs van de Europese Investeringsbank heeft tijdens zijn jaarvergadering op 5 juni 1998 met eenparigheid van stemmen de volgende besluiten genomen: - Het geplaatste kapitaal van de Bank wordt verhoogd van 62 013 miljoen ECU tot 100 000 miljoen ECU. - Het gestorte kapitaal zal met ingang van 1 januari 1999 worden verhoogd tot 6 000 miljoen ECU, ofwel 6 % van het geplaatste kapitaal van 100 000 miljoen ECU; de verhoging van het gestorte kapitaal zal per 1 januari 1999 geschieden door een overdracht van 1 348 014 839 ECU uit de vrije aanvullende reserve van de Bank. - De verhoging van het opvraagbare kapitaal zal deels van kracht worden afhankelijk van de formele afronding van bepaalde nationale parlementaire procedures; dientengevolge zal per 1 januari 1999 het geplaatste kapitaal toenemen tot ten minste 95 549 597 250 ECU, in welk geval het saldo van kracht wordt zodra aan de vereiste formaliteiten is voldaan. - Van bovengenoemde vrije aanvullende reserve zal een bedrag van 3 798 700 000 ECU worden overgeboekt naar de statutaire reserve, zodat deze 10 000 miljoen ECU zal bedragen, ofwel 10 % van het geplaatste kapitaal van 100 000 000 miljoen ECU. - Op basis van een onderzoek naar de behoefte van de Bank aan eigen middelen heeft de Raad van Gouverneurs voorts unaniem besloten, de lidstaten bij wijze van uitzonderlijke betaling naar evenredigheid van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de Bank 1 000 miljoen ECU uit te betalen, waarvan een bedrag van 676 795 744 ECU wordt gefinancierd uit het nog te bestemmen nettoresultaat van 1996 en het saldo van 323 204 256 ECU uit het nettoresultaat ad 1 105 169 722 ECU van 1997. - Op 20 augustus 1997 heeft de Raad van Gouverneurs, als onderdeel van zijn goedkeuring van het Amsterdam Special Action Programme (PB C 10 van 15 januari 1998, blz. 12) 200 miljoen ECU uit het te bestemmen nettoresultaat toegewezen voor de financiering van gezonde projecten die de actieradius van de kredietverleningsactiviteit van de Bank, zoals in voornoemd besluit is aangegeven, verruimen. Genoemd bedrag maakt deel uit van het totaalbedrag van 1 000 miljoen ECU dat voor dit doel is gereserveerd voor de periode die eindigt in het jaar 2000. De Raad van Gouverneurs heeft thans besloten nogmaals een bedrag van 300 miljoen ECU voor dit doel uit het nettoresultaat van 1997 toe te wijzen. - In verband met de kapitaalsverhoging heeft de Raad van Gouverneurs tevens ingestemd met bijgaand strategisch kader voor de Bank (zie bijlage). BIJLAGE HET STRATEGISCH KADER VOOR DE BANK 1. Achtergronden De vorige kapitaalsverhoging van de Bank (buiten de aanpassing tot 62 miljard ECU als gevolg van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden in 1995) betrof de verdubbeling van het kapitaal in 1990 tot 57,6 miljard ECU. Bij alle recente verhogingen (in tegenstelling tot aanpassingen) is het kapitaal van de Bank ook verdubbeld (1978, 1981 en 1986). In 1990 werd verwacht dat het nieuwe plafond voor de kredietverlening dat door dit bedrag wordt bepaald (namelijk 250 % van het geplaatste kapitaal) tot eind 1995 toereikend zou zijn: in feite heeft de Bank nog twee jaar langer kunnen doorwerken. Sinds 1990 is de kredietverlening van de Bank in gangbare termen toegenomen van een totaal van 13,4 miljard ECU (1990) tot 26,2 miljard ECU (1997). Dat betekent een gemiddelde groei van 10 % per jaar. Hiervan is de omvang van de kredieten die buiten de Unie zijn verstrekt, gestegen van 0,7 miljard ECU in 1990 tot 3,2 miljard ECU in 1997. Op de balans namen de uitstaande kredieten toe van 61,6 miljard ECU tot 142,4 miljard ECU. De toename van de activiteit in deze periode weerspiegelt een aantal fundamentele beleids- en marktontwikkelingen die de Bank raken, zoals de integratie van de Oost-Duitse deelstaten en de toetreding van de drie nieuwe lidstaten. Evenals voorheen lag aan bepaalde ontwikkelingen een aantal besluiten van Europese Raden ten grondslag of zij kwamen daarin tot uiting. De Europese Raad van Edinburgh eind 1992 besloot tot de instelling van de faciliteit van Edinburgh van 5 miljard ECU, die vooral gericht was op trans-europese netwerken (TEN's) en het milieu. Hij gaf eveneens een doorslaggevende impuls aan het reeds door de Bank en de Commissie aangevangen proces dat uiteindelijk zou leiden tot de oprichting van het Europees Investeringsfonds, in samenwerking met de banksector. Voorts was een nauwere samenwerking tussen de Bank en de Commissie in het Cohesiefonds en de Structuurfondsen, die op hun beurt binnenkort worden hervormd, een belangrijk resultaat. Halverwege 1993 besloot de Europese Raad van Kopenhagen de faciliteit van Edinburgh met 2 miljard ECU te verhogen, de looptijd ervan te verlengen en hieraan een gesubsidieerde faciliteit van 1 miljard ECU toe te voegen om investeringen van het midden- en kleinbedrijf (MKB) ter ondersteuning van de werkgelegenheid te stimuleren. In december van dat jaar heeft de Europese Raad van Brussel het accent verlegd naar groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, waarbij voor de Bank de nadruk werd gelegd op grootschalige investeringen in trans-Europese vervoers- en energienetten en het milieu. In 1995 werd de financiering van TEN's nog versterkt met het stellen van prioriteiten op initiatief van de Europese Raad van Essen. In 1997 heeft de Europese Raad van Amsterdam de Bank verzocht haar activiteiten op te voeren, vooral in een aantal sectoren, teneinde het scheppen van werkgelegenheid in de Europese Unie te bevorderen. De Bank heeft toen haar Amsterdam Special Action Programme (ASAP) opgezet, dat de volgende elementen bevat: - de opening van een speciaal MKB-loket met nieuwe instrumenten die technologische en snelgroeiende kleine en middelgrote ondernemingen steun kunnen bieden bij het aantrekken van adequate financieringsmiddelen; deze activiteit kan in voorkomende gevallen tot een plafond van 1 miljard ECU uit het jaarlijkse nettoresultaat van de Bank worden gedekt; - de ontwikkeling en versterking van de activiteiten van de EIB in de sectoren onderwijs, gezondheid, stedelijk milieu en milieubescherming; - een nieuwe impuls aan de financiering van trans-Europese netwerken en andere grote infrastructuurnetten. De bijzondere Europese Raad van Luxemburg over werkgelegenheid in november 1997 heeft de reeds ondernomen stappen bevestigd en de Bank aangemoedigd vaart achter het programma te zetten. De activiteiten van de Bank buiten de Europese Unie in onderhavige periode stonden in het teken van een vernieuwing van diverse mandaten: voor de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (Lomé IV bis), het Middellandse-Zeegebied (inclusief METAP) en de landen in Midden- en Oost-Europa. Hierbij kwamen nieuwe actieterreinen, met name de landen in Azië en Latijns-Amerika, Zuid-Afrika en onlangs de pretoetredingssteunfaciliteit voor de kandidaatlanden in Midden- en Oost-Europa en Cyprus. Tegen deze achtergrond heeft de Raad van bewind gesproken over het strategisch kader voor de periode die naar verwachting door het huidige voorstel voor een kapitaalsverhoging wordt gedekt. 2. De strategie van de Bank De strategie van de Bank zal zich in de lijn van veranderende omstandigheden moeten ontwikkelen. De hoofdpijlers van haar strategie in de periode die door de nieuwe kapitaalsverhoging wordt gedekt, welke uit de besprekingen naar voren zijn gekomen, zijn echter: - concentratie op "perifere economische regio's" in overeenstemming met haar hoofdtaak, namelijk het ondersteunen van economische convergentie en integratie. Hoofdprioriteit is steun aan achterblijvende regio's in de Unie en de integratie van de landen die het lidmaatschap van de Unie nastreven; - voortzetting van de steun aan centrale beleidsterreinen van de Europese Unie, zoals deze door haar bestuursorganen worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met beleidsbesluiten of verzoeken van de Europese Raad, zoals de ontwikkeling van TEN's, het internationale concurrentievermogen, het midden- en kleinbedrijf, energie en milieu, alsmede de financiering van projecten uit hoofde van specifieke mandaten of andere overeenkomsten ter ondersteuning van het externe samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie. Over deze brede strategie heeft de Raad van bewind in januari 1997 overeenstemming bereikt. Zoals reeds gemeld, is haar hoofdstreven door recente ontwikkelingen versterkt: - steeds meer is erkend dat de fiscale en monetaire discipline van de EMU vergezeld moet gaan van een gezamenlijk beleid ter bestrijding van de werkloosheid, met structurele aanpassingen en een verhoging van het concurrentievermogen. De Bank is onder meer begonnen met de tenuitvoerlegging van ASAP als ondersteuning van de resolutie van de Europese Raad over groei en werkgelegenheid; - de besluiten van de Europese Raad over de uitbreiding hebben de rol van de Bank op dit terrein scherper in beeld gebracht en de Bank heeft nu haar pretoetredingssteunfaciliteit voor de kandidaatlanden ingevoerd. Voor de eerstkomende tijd heeft de steun aan de voltooiing van de Economische en Monetaire Unie echter de allerhoogste prioriteit binnen bovengenoemde brede strategie. Wat het kredietbedrijf betreft, komt dit tot uiting in ASAP. In haar strategie voor de middelenopname zal de Bank haar vernieuwende eurobeleid voortzetten. Dit houdt in dat zij tracht euro-benchmarks te vormen, haar categorieën beleggers te diversifiëren en een georganiseerde markt voor de euro-obligaties van de EIB te creëren. Diversificatie van de markten, vooral in de Midden- en Oost-Europese landen zal samen met vernieuwingen op het gebied van aantrekkelijke en rendabele producten worden nagestreefd. 3. Het stellen van prioriteiten in een veranderende omgeving Hoewel de integratie van de financiële sector op den duur tot gevolg zal hebben dat projectopdrachtgevers gemakkelijker toegang krijgen tot alternatieve kapitaalbronnen, zal de Bank in de komende jaren toch een aanzienlijke rol blijven spelen. Het investeringsniveau is gedaald, wat deels toe te schrijven is aan de macroeconomische aanpassing als voorbereiding op de EMU, en de openbare investeringen zullen waarschijnlijk beperkt blijven. De Bank kan echter uitkomst bieden door investeringsgroei te steunen met goedkope langetermijnfinancieringen en met het verstrekken van kredieten aan nieuwe vormen van publiekprivate partnerschappen. Door haar eigen financiële beperkingen en het subsidiariteitsbeginsel, is het noodzakelijk de prioriteiten van de Bank onder de loep te nemen. Zij moeten zich in de loop der tijd verder ontwikkelen, maar er kan een aantal algemene opmerkingen worden gemaakt. Het is voor de Bank belangrijk zich te concentreren op die sectoren die voor de Europese Unie de hoogste prioriteit hebben en de gefinancierde projecten moeten bijzonder relevant zijn voor het bereiken van deze doelstellingen. Dit is echter onvoldoende om te waarborgen dat de Bank toegevoegde waarde biedt. Volgens haar statuten (artikel 18, lid 1) verleent de Bank kredieten voorzover er geen middelen uit andere bronnen tegen redelijke voorwaarden beschikbaar zijn. Er is pas sprake van een extra bijdrage van de Bank, wanneer zij in aanvulling op andere financieringsbronnen - in projectfinancieringsvoorstellen kan aantonen dat een EIB-lening voor het desbetreffende project beter is dan andere financieringsbronnen (wanneer het project bijvoorbeeld een lange economische levensduur heeft en dus een lange looptijd voor het krediet gerechtvaardigd is); - de uitvoering van het project op enigerlei wijze bevordert of verbetert. Dit kan het geval zijn wanneer door haar deelneming particuliere investeerders ten aanzien van de risico's die voortvloeien uit wet- en regelgeving worden gerustgesteld (het "goedkeuringswaarmerk" van de Europese Unie). Dit geldt eveneens voor de politieke risico's bij kredietverlening buiten de Unie. Op deze wijze kan de Bank als een katalysator voor andere financieringsbronnen optreden, niet in de laatste plaats voor publiekprivate partnerschappen. Ook de technische deskundigheid en ervaring van de Bank kan waarde toevoegen. Bij de uitwerking van haar toekomstige kredietverleningsstrategie voor zowel sectoren als regio's, moet de Bank zich door bovengenoemde beginselen laten leiden. De Bank moet trachten zich vooral te concentreren op de terreinen waarop zij de hoogste toegevoegde waarde kan bieden, terwijl er minder nadruk moet worden gelegd op projecten waaraan minder waarde kan worden toegevoegd. Wanneer er adequate financieringsmiddelen onder goede voorwaarden op de markt beschikbaar zijn en het optreden van de Bank de uitvoering van het project niet zal versnellen of de kwaliteit ervan niet kan verbeteren, zou de Bank de financiering overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de statuten aan andere bronnen moeten overlaten. De ontwikkeling van deze prioriteiten zal jaarlijks met de Raad van bewind in het kader van een "corporate operational plan" worden besproken en goedgekeurd. Dit wordt in navolgende tekst uitvoeriger toegelicht. 4. Subsidiariteit en samenwerking met de financiële sector Binnen dit raamwerk vormt de samenwerking met het bankwezen en met andere financiële instellingen die op de kapitaalmarkten actief zijn, een van de leidende beginselen voor de tenuitvoerlegging van de strategie van de Bank. De ontwikkeling en diversificatie van deze samenwerking zal inderdaad in de komende jaren prioriteit blijven krijgen. Dit weerspiegelt zowel het doel van subsidiariteit als zuiver praktische overwegingen. Teneinde de hefboomwerking van haar optreden zo groot mogelijk te maken, zal de Bank onder alle omstandigheden volgens het beginsel van aanvullendheid handelen en enkel dat deel van het project financieren, dat noodzakelijk wordt geacht om te beantwoorden aan de overeengekomen beleidsdoelstellingen. De Bank zal zelfs nog nauwer met andere banken samenwerken om het partnerschap nog efficiënter te maken en zij zal ernaar streven haar rol van katalysator verder te versterken (bijvoorbeeld door nieuwe producten te ontwikkelen). Zij kan stimuleren dat geldnemers rechtstreeks toegang tot kapitaalmarkten krijgen, of met commerciële geldschieters samenwerken aan het financieringsplan. De Bank zal bijvoorbeeld regionale banken en gespecialiseerde instellingen (zoals voor het MKB) helpen bij hun aanpassing aan de interne markt voor financiële diensten. Gezien de hoofdtaak van de EIB, is dit vooral van belang in ontwikkelingsgebieden. Een soortgelijke rol kan in de kandidaat-lidstaten of andere omringende landen van de Unie worden gespeeld. Bij de ontwikkeling van zo'n samenwerking zal de Bank, evenals op de andere actieterreinen, zorgvuldig waken voor enige concurrentieverstoring. Een gevolg van de jaarlijkse bespreking van de prioriteiten is dat de Bank voor investeringen waaraan zij minder extra waarde kan toevoegen, het percentage van de door haar gefinancierde projectkosten zou kunnen verlagen. Het aanvullende karakter van de door de Bank verstrekte lening zal uitvoerig in de projectdocumentatie worden uiteengezet. De noodzakelijke samenwerking met de financiële sector geldt in het algemeen, maar is vooral duidelijk bij de kredietverlening aan het MKB. In termen van rendement is het instrument van globale kredieten het enige haalbare en economische mechanisme dat zij kan toepassen om een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen te steunen. Deze aanpak zal echter opnieuw worden onderzocht teneinde onder meer te waarborgen dat de uiteindelijke begunstigden van de MKB-financieringen hierbij zoveel mogelijk baat hebben. Op de middellange termijn kan de methode van de Bank om het MKB te financieren worden verrijkt met de ervaringen die zij met alternatieve instrumenten onder het MKB-loket van het ASAP opdoet. Uiteraard geldt de samenwerking met de financiële sector ook voor de passiefzijde van de balans van de Bank met haar financiële transacties op de kapitaalmarkten. Jaarlijks zal de Raad van bewind verslagen ontvangen over de algemene samenwerking tussen de Bank en de financiële sector op het gebied van kredietverlening en middelenopnamen. 5. Partnerschap met het EIF Een ander concreet voorbeeld van het denken in termen van partnerschappen is de oprichting van het Europees Investeringsfonds, aangezien de aandeelhoudersstructuur van het EIF zowel openbare als particuliere partners op innovatieve wijze bijeenbrengt. De ontwikkeling van het partnerschap tussen de Bank en het Fonds behoort tot de prioriteiten van de EIB. Een voorbeeld hiervan is de instelling in oktober 1997 (na de Europese Raad van Amsterdam) van het Europees Mechanisme voor technologie dat via gespecialiseerde fondsen voor investeringen in risicokapitaal steun verleent aan technologische en snelgroeiende ondernemingen in het MKB. De Bank en het Fonds zullen blijven streven naar een verdieping en verbreding van hun samenwerking. Teneinde dit zo doelmatig mogelijk te maken, zal de Bank haar operationele betrekkingen met het EIF rationaliseren, waarbij zij ervoor zal zorgen dat zij nog altijd de grootst mogelijke operationele ondersteuning aan het Fonds blijft bieden. Bovendien zal de Bank met het EIF overleggen of het - ten behoeve van het EU-beleid op bepaalde hoofdterreinen - mogelijk is zijn verrichtingen in twee richtingen te versterken: in de eerste plaats zal worden bestudeerd of zijn actieradius kan worden verruimd tot de milieusector; in de tweede plaats zullen binnen het kader van de pretoetredingssteunfaciliteit de mogelijkheden worden onderzocht voor een selectieve uitbreiding van de verrichtingen in Midden- en Oost-Europa tot trans-Europese netwerken tussen de landen in die regio. Afhankelijk van de standpunten van de overige aandeelhouders van het Fonds en de besluiten van zijn algemene vergadering van aandeelhouders, kunnen te gelegener tijd voorstellen in deze zin naar voren worden gebracht. 6. Samenwerking met de Commissie Binnen de bredere context van de Europese Unie wordt de kredietverlening door de Bank ten behoeve van de regionale ontwikkeling door begrotingsmiddelen van de Europese Unie aangevuld. Coördinatie van beide financieringsbronnen, en dus de samenwerking tussen de Bank en de Commissie, is van wezenlijk belang voor een doeltreffende steun aan de betrokken regio's. De Bank en de Commissie werken reeds nauw samen, maar zij hebben gezocht naar manieren om de doelmatigheid ervan in het komende decennium nog te verbeteren. Verbeteringen in de werkprocedures van beide instellingen zullen de samenwerking in de toekomst nog versterken. Dit is een actuele kwestie, aangezien de Commissie haar Agenda 2000 heeft opgesteld en de volgende onderhandelingsronde met de lidstaten over de Structuurfondsen binnenkort aanvangt. Met inachtneming van de taken van de regio's en de Commissie in dit proces heeft de Bank met goedkeuring van de Raad van bewind de volgende specifieke maatregelen voorgesteld: - de Bank zal ernaar streven haar deelname aan de voorbereidende programmerings- en onderhandelingsfases van structurele acties te versterken; - de Bank zal ernaar streven het overleg tussen de instellingen over medefinancieringstransacties te intensiveren. Onder voorbehoud van overwegingen van vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens, zal de Bank de Commissie haar projectanalyse voor dergelijke projecten ter beschikking stellen; - de Bank zal de Commissie haar technische diensten tegen dekking van de kosten blijven aanbieden. Van dergelijke diensten wordt al gebruik gemaakt bij de beoordeling van projecten voor het Cohesiefonds en in voorkomende gevallen kan dit worden uitgebreid tot bepaalde EFRO- of TEN-projecten. 7. Tenuitvoerlegging van de strategie: prijsbeleid De Bank concretiseert haar hoofddoelstelling, de bevordering van een evenwichtige ontwikkeling van de Europese Unie, door in alle lidstaten, en in het bijzonder in de armere regio's van de Unie, de voordelen van haar financiële kracht ter beschikking te stellen. Haar prijsbeleid is gebaseerd op de beginselen: geen winstoogmerk (nakoming van haar verplichtingen en dekking van haar uitgaven - artikel 19, lid 1, van de statuten), geen onderscheid, doorzichtigheid. Binnen het specifieke ASAP-mandaat vormt een passend evenwicht tussen risico en vergoeding een extra richtsnoer. Een belangrijke ontwikkeling in het functioneren van de Bank is het feit dat het verschil in onderzoekskosten tussen de projecten toeneemt en deze tendens kan zich in de komende jaren zeker versterken. De Bank heeft haar uniforme prijsstelling al enigermate aangepast door rekening te houden met kostenverschillen voor diverse soorten leningen (met name een geringere marge voor omvangrijke leningen en voor leningen aan reeds bekende geldnemers). Zij stelt voor de prijzen verder te differentiëren, in het bijzonder door een grotere marge in te voeren voor bepaalde kostbare transacties: - gestructureerde en/of projectfinanciering ingeval een bevoorrechte status als zekergestelde crediteur voor de Bank niet vanzelfsprekend is, - en bepaalde ondernemingen die enkel onderpand of zekerheden kunnen bieden die niet onmiddellijk invorderbaar zijn. Volgens de statuten van de Bank moet iedere afzonderlijke transactie adequate garanties bieden. De Bank is nog altijd van mening dat er voor de normale transacties voldoende manieren zijn om het risico te beheersen door het onder te brengen bij derden of door andere zekerheden (risicodeling of risico-overdracht). Zo weerspiegelen de totale kosten van EIB-financieringen ook het kredietrisico. Deling of overdracht van het projectrisico is ook een belangrijke bron van samenwerking tussen de EIB en het commerciële bankwezen. Er zijn echter bepaalde categorieën projecten, binnen de richtsnoeren en beperkingen waarover de Raad van bewind overeenstemming moet bereiken (zoals sommige TEN's, publiekprivate partnerschappen, kredieten aan vennootschappen, en gestructureerde/projectleningen) en situaties waar het wellicht niet mogelijk is sommige risico-elementen onder te brengen volgens de gebruikelijke praktijk bij de Bank. In dergelijke gevallen zal de Bank, om een aanvaardbaar risicoprofiel te handhaven, haar aanpak heroverwegen en zo nodig een extra opslag berekenen. De Bank zal zo spoedig mogelijk specifieke voorstellen op basis van bovengenoemde richtsnoeren, limieten en andere aspecten uitwerken. Het is echter duidelijk dat de beoordeling van de soevereine risico's voor de lidstaten niet zal veranderen en dat er derhalve geen onderscheid naar risico's tussen deze groep geldnemers zal worden gemaakt. 8. Activiteiten buiten de Europese Unie De activiteiten van de Bank buiten de Unie zijn gebaseerd op mandaten van de Europese Raad. De Raad van Gouverneurs heeft voor het laatst in zijn jaarvergadering in 1994 de algemene benaderingswijze van de externe kredietverlening besproken, waarbij als hoofdpunten het indicatieve plafond voor deze verrichtingen van 10 % van de gemiddelde totale activiteit van de Bank en de behoefte aan nader overleg over de garantieregeling van de Unie aan bod zijn gekomen. Een belangrijke ontwikkeling sindsdien is de invoering van de pretoetredingssteunfaciliteit voor Midden- en Oost-Europa. Deze faciliteit valt niet onder de garantie uit de begrotingsmiddelen van de Europese Unie en is niet in bovengenoemde 10 %-richtsnoer opgenomen. De Bank heeft dan ook een systeem van risicodeling voor een reeks transacties ingevoerd. De eerste prioriteit is de tenuitvoerlegging van bestaande mandaten: Lomé (voor de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan), Zuid-Afrika, Azië en Latijns-Amerika, Midden- en Oost-Europa en het Middellandse-Zeegebied. Deze mandaten zullen in de komende twee jaar geleidelijk aan aflopen en de bestuursorganen van de Bank zullen dan de algemene taak van de Bank, namelijk ondersteuning van het externe samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, moeten heroverwegen. Over deze kwesties kunnen niet onmiddellijk besluiten worden genomen, maar in dit stadium zijn er wel een aantal beginselen die aan de toekomstige besprekingen over de strategie ten grondslag moeten liggen: - De Bank blijft de financiële instelling van de lidstaten en haar kernactiviteit moet binnen de lidstaten plaatsvinden of voor hen van rechtstreeks belang zijn. Kredieten buiten de Unie zullen onder specifieke mandaten van de lidstaten worden verleend maar blijven een aanvullende activiteit. - Zij zal een nauwe samenwerking met de Commissie (overeenkomstig de algemene ontwikkelingsstrategie van de Unie in ieder betrokken afzonderlijk land of groep van landen) en met andere internationale financiële instellingen en nationale agentschappen nastreven. Zij zal trachten haar activiteiten en projectvoorwaarden te coördineren met die van de agentschappen. - Zij zal bijdragen tot de ontwikkeling van de particuliere sector, met inbegrip van geëigende financieringsinstellingen en steun aan het MKB. Zoals dit ook geldt voor de kredietverlening binnen de Europese Unie, zal zij investeringen financieren voorzover er geen middelen tegen redelijke voorwaarden uit andere bronnen beschikbaar zijn (artikel 18, lid 1, van de statuten). - De Bank zal adequate garanties uit begrotingsmiddelen verlangen, al zal zij in voorkomende gevallen ook risico's delen. De opmerkingen die in vorige hoofdstukken zijn gemaakt over aanvullendheid, maximale invloed en partnerschap met de handelsbanken gelden mutatis mutandis binnen en buiten de Unie. Het indicatieve plafond van 10 % uitstaande leningen buiten de Unie zal onder meer moeten worden overwogen in overeenstemming met het kredietverleningsbeleid. Een nadere bespreking met de Raad van bewind van deze kwesties zal vooruitlopend op de volgende reeks externe mandaten plaatsvinden. 9. Kredietverleningsprioriteiten en een doeltreffende aanwending van de middelen van de Bank De economische en financiële omgeving wijzigt zich voortdurend; dit houdt in dat de tenuitvoerlegging van de brede strategie nauwlettend moet worden gevolgd en aangepast in het licht van economische en financiële ontwikkelingen en de prestaties van de Bank. Om er zeker van te zijn dat de bijdrage tot de concretisering van het EU-beleid maximaal is en om haar middelen zo efficiënt mogelijk aan te wenden, zal de Bank een "corporate operational plan" ontwikkelen dat jaarlijks de Raad van bewind ter bespreking en goedkeuring zal worden voorgelegd. Het plan omvat sectorale analyses van de kredietverlening binnen en buiten de Unie. Het operationele plan, dat voortdurend wordt bijgewerkt, zal een concreet kader bieden voor de bespreking en het doorlopend stellen van prioriteiten en doelstellingen, waarbij nooit de taken uit het oog worden verloren, die aan andere financieringsbronnen kunnen worden overgelaten. Dit zou ook een geschikte context zijn voor een bespreking van de jaarlijkse verslagen over de samenwerking met de financiële sector, waarop reeds eerder in deze tekst is gewezen. Het "corporate operational plan" levert een kader voor een evaluatie van de performance. Het zal informatie bevatten uit de analyse van de kwaliteit van de projectportefeuille overeenkomstig een reeks performance-criteria en de bevindingen van de eenheid projectevaluatie van de Bank. Zij zouden ook de wegen kunnen aangeven om operationele procedures te verbeteren, bijvoorbeeld een programmatische aanpak op sommige terreinen. In de afgelopen jaren heeft de Bank haar controlesystemen voor haar prestaties als bemiddelende financiële instelling aanzienlijk verbeterd. Zij zal systemen blijven ontwikkelen om haar activiteiten te volgen, alsmede haar financiële verrichtingen en uitvoerige risico-analyses te meten. Op de langere termijn zal de Bank ook haar kapitaal- en reservebehoeften, inclusief belangrijke ratio's, verder in overweging nemen als voorbereiding op een analyse samen met de Raad van bewind in 2001. Een vraagstuk dat verband houdt met de prognoses op middellange termijn betreft de benodigde middelen om de doelstellingen van de Bank te bereiken. Met een kleine staf en het doel de administratieve uitgaven strikt onder controle te houden, moet de Bank zorgvuldig haar personeelsbehoeften blijven vaststellen en passende vaardigheden ontwikkelen in de lijn van de strategische prioriteiten. De bespreking van bovengenoemd "corporate operational plan" zal tevens een kader bieden voor het stellen van strategische richtsnoeren ten aanzien van de middelentoewijzing van de Bank.