EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998D0320

98/320/EG: Beschikking van de Commissie van 27 april 1998 betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment inzake zaadbemonstering en -controle overeenkomstig de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG en 69/208/EEG van de Raad

PB L 140 van 12.5.1998, p. 14–16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/09/2005: This act has been changed. Current consolidated version: 16/04/2002

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1998/320/oj

31998D0320

98/320/EG: Beschikking van de Commissie van 27 april 1998 betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment inzake zaadbemonstering en -controle overeenkomstig de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG en 69/208/EEG van de Raad

Publicatieblad Nr. L 140 van 12/05/1998 blz. 0014 - 0016


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 27 april 1998 betreffende het opzetten van een tijdelijk experiment inzake zaadbemonstering en -controle overeenkomstig de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG en 69/208/EEG van de Raad (98/320/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/400/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/72/EG (2), en met name op artikel 13 bis,

Gelet op Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/72/EG, en met name op artikel 13 bis,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/72/EG, en met name op artikel 13 bis,

Gelet op Richtlijn 69/208/EEG van de Raad van 30 juni 1969 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/72/EG, en met name op artikel 12 bis,

Overwegende dat volgens de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG en 69/208/EEG zaad slechts officieel kan worden gecertificeerd indien bij een officiële controle op zaadmonsters die officieel voor zaadcontrole zijn genomen, is komen vast te staan dat het zaad aan de gestelde eisen voldoet;

Overwegende dat is gesteld dat zaadbemonstering en -controle onder officieel toezicht betere alternatieven kunnen zijn voor de procedures inzake officiële certificering van zaad, zonder significante achteruitgang van de zaadkwaliteit;

Overwegende dat de juistheid van deze bewering voor de Gemeenschap als geheel op grond van de beschikbare gegevens thans nog niet kan worden aangetoond;

Overwegende dat het derhalve passend is een tijdelijk experiment onder nauwkeurig bepaalde voorwaarden op te zetten om de juistheid van genoemde bewering voor de Gemeenschap als geheel na te gaan, en met name om na te gaan of de zaadkwaliteit in vergelijking met het resultaat dat bij toepassing van het systeem van officiële bemonstering en controle wordt bereikt, niet significant zal achteruitgaan;

Overwegende dat met betrekking tot dit experiment zodanige voorwaarden dienen te worden vastgesteld dat op communautair niveau maximale informatie wordt verkregen, zodat deugdelijke conclusies kunnen worden getrokken met het oog op eventuele latere aanpassingen van de communautaire bepalingen;

Overwegende dat de lidstaten voor dit experiment van bepaalde, bij de desbetreffende richtlijnen vastgestelde verplichtingen dienen te worden ontheven;

Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1. Op communautair niveau wordt een tijdelijk experiment georganiseerd dat erop is gericht na te kunnen gaan of bemonstering van zaad voor zaadcontrole, en zaadcontrole onder officieel toezicht betere alternatieven kunnen zijn dan de procedures voor de officiële zaadcertificering welke bij de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG en 69/208/EEG zijn bepaald, zonder een significante achteruitgang van de zaadkwaliteit.

Iedere lidstaat mag aan het experiment deelnemen.

2. De lidstaten die aan het experiment deelnemen, worden van de bij de in lid 1 vermelde richtlijnen vastgestelde verplichtingen inzake officiële zaadbemonstering en -controle ontheven, mits aan de in artikel 2, respectievelijk artikel 3 vervatte voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 2

1. Zaadbemonstering wordt uitgevoerd door monsternemers die daartoe door de voor zaadcertificering bevoegde instantie van de betrokken lidstaat zijn erkend, mits aan de in de leden 2, 3 en 4 vervatte voorwaarden wordt voldaan.

2. Monsternemers moeten de via opleidingscursussen die onder de voorwaarden welke voor officiële monsternemers gelden zijn georganiseerd, vereiste technische bekwaamheden hebben verworven hetgeen bij officiële examens is gebleken;

Van hen wordt verlangd zaadbemonsteringen te verrichten overeenkomstig de gangbare internationale methoden;

3. Monsternemers zijn:

a) onafhankelijke natuurlijke personen, ofb) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die zich niet met de productie, de teelt, de bewerking van of de handel in zaad bezighouden, ofc) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die zaad produceren, telen of bewerken dan wel in zaad handelen.

In het in punt c) bedoelde geval mag een monsternemer slechts monsters nemen van partijen zaad die ten behoeve van zijn werkgever worden geproduceerd, tenzij tussen zijn werkgever, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde instantie anders is overeengekomen;

4. Wat hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de voor zaadcertificering bevoegde instantie betreft, worden monsternemers gelijkgesteld met officiële monsternemers. Op hun zaadbemonsteringen moet door de voor zaadcertificering bevoegde instantie deugdelijk toezicht worden gehouden.

5. Voor de doeleinden van het in lid 4 bedoelde toezicht wordt van een percentage van de in het kader van dit experiment voor officiële certificering geleverde partijen zaad door officiële monsternemers voor toetsing monsters genomen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, worden gespreid, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %.

De lidstaten die aan het experiment deelnemen, vergelijken de officieel genomen zaadmonsters met die welke onder officieel toezicht van dezelfde partij zaad zijn genomen.

6. De lidstaten en de Commissie moeten aan de hand van het certificeringsnummer dat op het bij de in artikel 1, lid 1, vermelde richtlijnen voorgeschreven officiële etiket moet worden aangebracht, of aan de hand van andere passende aanduidingen de onder officieel toezicht bemonsterde partijen zaad kunnen identificeren.

7. Wanneer een lidstaat aan het experiment deelneemt, moet een passend percentage van de door de lidstaat voor communautaire vergelijkingsproeven verstrekte monsters uit in het kader van dit experiment genomen monsters bestaan. Nadere bepalingen terzake worden in de respectieve technische protocollen voor de communautaire vergelijkingsproeven opgenomen.

Artikel 3

1. Zaadcontrole wordt verricht in laboratoria voor zaadcontrole die daartoe door de voor zaadcertificering bevoegde instantie van de betrokken lidstaat zijn erkend onder de in de leden 2 tot en met 5 vervatte voorwaarden.

2. Het laboratorium moet een leidinggevend zaadcontroleur in dienst hebben die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de technische werkzaamheden van het laboratorium; deze zaadcontroleur moet over de vereiste bekwaamheid beschikken om in technisch opzicht een zaadcontrolelaboratorium te leiden;

De zaadcontroleurs die het in dienst heeft, moeten de via opleidingscursussen die onder de voorwaarden welke voor officiële zaadcontroleurs gelden zijn georganiseerd, vereiste technische bekwaamheden hebben verworven, hetgeen bij officiële examens is gebleken;

De lokalen waarin en de installaties waarmee het zaad door het laboratorium wordt behandeld, moeten officieel volgens de voor zaadcertificering bevoegde instantie voldoen voor de zaadcontrole waarvoor het laboratorium erkend is;

Van het laboratorium wordt verlangd zaadcontroles te verrichten overeenkomstig de gangbare internationale methoden;

3. Het laboratorium moet:

a) een onafhankelijk laboratorium zijn, ofb) tot een zaadbedrijf behoren;

In het in punt b) bedoelde geval mag het laboratorium zaadcontrole slechts verrichten op partijen zaad die ten behoeve van het zaadbedrijf waartoe het laboratorium behoort, worden geproduceerd, tenzij tussen het zaadbedrijf waartoe het laboratorium behoort, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde instantie anders is overeengekomen;

4. Wat hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de voor zaadcertificering bevoegde instantie betreft, worden de in lid 2, eerste en tweede alinea, bedoelde zaadcontroleurs met officiële zaadcontroleurs gelijkgesteld.

5. De voor zaadcertificering bevoegde instantie oefent op de door het laboratorium uitgevoerde zaadcontroles deugdelijk toezicht uit.

6. Voor de doeleinden van het in lid 5 bedoelde toezicht wordt een percentage van de in het kader van dit experiment voor officiële certificering geleverde partijen zaad bij een officiële zaadcontrole getoetst. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, worden gespreid, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt voor zaaigranen ten minste 7 %, en voor zaad van andere soorten ten minste 10 %.

De lidstaten die aan het experiment deelnemen, vergelijken de officieel gecontroleerde zaadmonsters met de onder officieel toezicht getoetste monsters van dezelfde partij zaad.

7. De lidstaten en de Commissie moeten aan de hand van het referentienummer van de partij dat op het bij de in artikel 1, lid 1, vermelde richtlijnen voorgeschreven officiële etiket moet worden aangebracht, of aan de hand van andere passende aanduidingen de onder officieel toezicht gecontroleerde partijen zaad kunnen identificeren.

8. Wanneer een lidstaat aan het experiment deelneemt, moet een passend percentage van de door de lidstaat voor communautaire vergelijkingsproeven verstrekte monsters uit in het kader van dit experiment getoetste monsters bestaan. Nadere bepalingen terzake worden in de respectieve technische protocollen voor de communautaire vergelijkingsproeven opgenomen.

Artikel 4

Het experiment en de ontheffing welke zijn bedoeld in artikel 1, verstrijken op 30 juni 2002.

Artikel 5

1. De lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de kennisgeving van deze beschikking:

a) of zij hebben besloten aan het experiment deel te nemen;

b) indien de deelneming uitsluitend zaadbemonstering respectievelijk uitsluitend zaadcontrole betreft, wat die deelneming juist zal inhouden;

c) indien de deelneming zich tot bepaalde soorten, categorieën of gebieden beperkt of indien andere beperkingen gelden, wat die beperkingen juist inhouden.

Indien de lidstaten besluiten niet langer aan dit experiment deel te nemen, delen zij dat binnen drie maanden aan de Commissie en aan de andere lidstaten mede.

2. De lidstaten brengen ieder jaar vóór de afloop ervan bij de Commissie over de resultaten van de overeenkomstig artikel 2, lid 5, en artikel 3, lid 6, verrichte controles verslag uit.

3. Het percentage van de partijen zaad dat door officiële monsternemers overeenkomstig artikel 2, lid 5 dient te worden getoetst, of het percentage van de partijen zaad dat door zaadcontroleurs overeenkomstig artikel 3, lid 6, dient te worden getoetst, kan in het licht van de in lid 2 bedoelde resultaten en van de resultaten van de in artikel 2, lid 7, en in artikel 3, lid 8, bedoelde vergelijkingsproeven volgens de procedure van artikel 21 van de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG en 66/402/EEG, respectievelijk van artikel 20 van Richtlijn 69/208/EEG worden herzien.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 april 1998.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

(1) PB 125 van 11. 7. 1966, blz. 2290/66.

(2) PB L 304 van 27. 11. 1996, blz. 10.

(3) PB 125 van 11. 7. 1966, blz. 2298/66.

(4) PB 125 van 11. 7. 1966, blz. 2309/66.

(5) PB L 169 van 10. 7. 1969, blz. 3.

Top