EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31994D0844

94/844/EG: Beschikking van de Commissie van 19 december 1994 tot vaststelling van de specifieke gemeenschappelijke programma's voor de beroepsopleiding van douaneambtenaren, die de preferentiële regelingen, de controle van containers, de behandeling onder douanetoezicht en de douane-entrepots bestrijken (Matthaeus-programma)

PB L 352 van 31.12.1994, p. 29–37 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1994/844/oj

31994D0844

94/844/EG: Beschikking van de Commissie van 19 december 1994 tot vaststelling van de specifieke gemeenschappelijke programma's voor de beroepsopleiding van douaneambtenaren, die de preferentiële regelingen, de controle van containers, de behandeling onder douanetoezicht en de douane-entrepots bestrijken (Matthaeus-programma)

Publicatieblad Nr. L 352 van 31/12/1994 blz. 0029 - 0037
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 16 Deel 3 blz. 0003
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 16 Deel 3 blz. 0003


>BESLUIT>BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 19 december 1994 tot vaststelling van de specifieke gemeenschappelijke programma's voor de beroepsopleiding van douaneambtenaren, die de preferentiële regelingen, de controle van containers, de behandeling onder douanetoezicht en de douane-entrepots bestrijken (Matthaeus-programma) (94/844/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 91/341/EEG van de Raad van 20 juni 1991 tot vaststelling van een communautair actieprogramma voor de beroepsopleiding van douaneambtenaren (Matthaeus-programma) (1), inzonderheid op het bepaalde in artikel 9,

Overwegende dat volgens artikel 4, onder c), van Beschikking 91/341/EEG de Commissie wordt belast met de taak gemeenschappelijke programma's voor de beroepsopleiding van douaneambtenaren vast te stellen;

Overwegende dat deze gemeenschappelijke programma's onontbeerlijk zijn om de doeleinden van het Matthaeus-programma te bereiken, en met name het doel van uniforme toepassing van het communautaire recht aan de buitengrenzen van de Gemeenschap;

Overwegende dat deze gemeenschappelijke programma's nodig zijn, gezien de diversiteit van het thans aan de douanescholen van de Lid-Staten gegeven onderricht;

Overwegende dat de Commissie bij Beschikking 92/39/EEG (2) reeds een gemeenschappelijk programma voor de beroepsopleiding van douaneambtenaren in eerste opleiding heeft vastgesteld;

Overwegende dat door het onderricht aan de douanescholen in de specifieke gemeenschappelijke programma's voor een voortgezette en gespecialiseerde opleiding naast het initiële gemeenschappelijk programma, de invoering van dezelfde douaneopleiding in de gehele Gemeenschap zal voortschrijden;

Overwegende dat deze specifieke gemeenschappelijke programma's zijn bestemd voor ambtenaren die reeds over beroepservaring beschikken;

Overwegende dat de Commissie bij Beschikking 93/15/EEG (3) reeds drie specifieke gemeenschappelijke programma's voor een voortgezette en gespecialiseerde opleiding heeft vastgesteld met betrekking tot de actieve veredeling, de tijdelijke invoer en het douanevervoer;

Overwegende dat vier andere specifieke gemeenschappelijke programma's nodig zijn met betrekking tot de preferentiële regelingen, de controle van containers, de behandeling onder douanetoezicht en de douane-entrepots;

Overwegende dat deze noodzaak ontstaat uit enerzijds het economisch belang van de preferentiële regelingen, de behandeling onder douanetoezicht en de douane-entrepots en anderzijds de noodzaak van fraudebestrijding, meer bepaald op het gebied van containers;

Overwegende dat het onderricht van deze programma's bijdraagt tot een uniforme toepassing van de douaneregelingen in de Gemeenschap en tevens de goede werking van de interne markt waarborgt;

Overwegende dat de ambtenaren die in deze specifieke gemeenschappelijke programma's zullen worden onderricht, deze uit hoofde van hun beroepservaring ten volle zullen kunnen benutten en aldus in de toekomst voor een betere toepassing van de communautaire douanerechtregels en voor een efficiëntere fraudebestrijding zorg zullen kunnen dragen;

Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité Matthaeus,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Aan de douanescholen van de Lid-Staten worden twee voor douaneambtenaren bestemde specifieke gemeenschappelijke programma's, hierna "specifieke programma's" genoemd, ingevoerd, waarvan de inhoud in de bijlagen I, II, III en IV nader is omschreven.

Artikel 2

In de zin van deze beschikking wordt verstaan onder:

1. "douaneschool": elke instelling waar aan douaneambtenaren in verband met hun beroepsopleiding onderricht wordt gegeven;

2. "ambtenaren die reeds over beroepservaring beschikken": de ambtenaren die reeds een initiële opleiding hebben genoten in de zin van artikel 2, punt 2, van Beschikking 92/39/EEG of, bij ontstentenis daarvan, de ambtenaren die op douanegebied voldoende algemene kennis bezitten om de in de specifieke programma's behandelde onderwerpen te kunnen uitdiepen.

Artikel 3

De specifieke programma's zijn bestemd voor douaneambtenaren die belast zijn met de toepassing van het door deze programma's bestreken gedeelte van het communautaire recht of van de fraudebestrijding inzake containers, en reeds over beroepservaring beschikken, ongeacht de plaats waar zij werkzaam zijn.

Artikel 4

Het onderricht in de specifieke programma's wordt over een gepaste periode gespreid, zodat de ambtenaren die de opleiding hebben genoten, volledig operationeel zijn om naderhand de betrokken regelingen toe te passen.

Artikel 5

Elke Lid-Staat deelt aan de Commissie de regelingen en de wijze van uitvoering mede die voor de toepassing van de specifieke programma's zijn vastgesteld.

Artikel 6

De toepassing van de specifieke programma's vormt geen beletsel voor de toepassing, in douanescholen, van bijkomende nationale programma's.

Artikel 7

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 1995.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 19 december 1994.

Voor de Commissie

Christiane SCRIVENER

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 187 van 13. 7. 1991, blz. 41.

(2) PB nr. L 16 van 23. 1. 1992, blz. 14.

(3) PB nr. L 10 van 16. 1. 1993, blz. 19.

BIJLAGE I

Specifiek programma: preferentiële regelingen (oorsprong van goederen) 1. ALGEMEEN

Bepalingen betreffende de douaneschuld in de preferentiële regelingen; heffingsgrondslagen voor de vaststelling van het juiste douanerecht.

2. PREFERENTIËLE REGELINGEN VAN DE GEMEENSCHAP MET DERDE LANDEN OF GROEPEN VAN LANDEN

2.1. Overzicht van de preferentiële systemen en hun rechtsgrondslagen, zoals voorzien in de akkoorden of autonome akten van de Gemeenschap:

EEG/landen van Centraal- en Oost-Europa; EEG/Turkije; EEG/EVA (EER); landen van het Middellandse-Zeegebied; EEG/ACS-Staten; LGO; SAP.

2.2. Toepassingsveld van de preferentiële regeling aangevraagd voor de goederen.

Voorwaarden voor de toekenning van preferenties in de diverse preferentiële stelsels.

Criteria voor de toepassing van een preferentieel regime: oorsprong en vrij verkeer (Turkije).

Betekenis en omschrijving van de begrippen "goederen in het vrije verkeer" en "goederen van oorsprong" als criteria voor de toekenning van preferenties.

3. VASTSTELLING VAN DE OORSPRONG VAN GOEDEREN

3.1. Rechtsgrondslagen voor het vaststellen van de oorsprong van goederen die voor preferenties in aanmerking komen (protocollen betreffende de oorsprong van de diverse conventionele preferentiële stelsels, gemeenschappelijk douanewetboek (artikel 27) en de toepassingsbepalingen daarbij (artikel 66 en volgende)).

Toepassing van het gemeenschappelijk douanewetboek (artikel 22 tot en met artikel 26) en de toepassingsbepalingen daarbij betreffende EEG-oorsprong; toepassingsgebied van deze teksten (bepalingen betreffende de buitenlandse handel); vaststelling van de oorsprong overeenkomstig het gemeenschappelijk douanewetboek (artikel 22 tot en met artikel 26) en de toepassingsbepalingen daarbij (artikel 23 en artikel 24 van het gemeenschappelijk douanewetboek en artikel 35 tot en met artikel 65 van de toepassingsbepalingen); belangrijkste bijzondere criteria voor het vaststellen van de oorsprong in het kader van de preferentiële regelingen.

3.2. Criteria voor het vaststellen van de oorsprong in het kader van de preferentiële regelingen (protocollen betreffende de oorsprong; gemeenschappelijk douanewetboek (artikel 27, onder b)) en de toepassingsbepalingen daarbij (artikel 66 en volgende)).

3.2.1. Territorialiteitsbeginsel voor de bewerkingen voor het verkrijgen van goederen van oorsprong.

3.2.2. Interpretatie van het begrip "geheel en al verkregen" ten aanzien van goederen welke in een voor preferenties in aanmerking komend land zijn verkregen.

3.2.3. Interpretatie van het begrip "toereikende be- of verwerking" van goederen in een land dat voor preferenties in aanmerking komt (verandering van tariefpost, lijst van be- of verwerkingen die goederen het karakter van produkt van oorsprong verlenen, bij voorbeeld percentage van de waarde, specifieke bewerking, minimale bewerkingen, goederen aangeboden als assortimenten, enz.).

3.2.4. Cumulregels

4. RECHTSTREEKS VERVOER

5. NO-DRAWBACKREGEL (EEG-TURKIJE, EVA, ISRAËL, FAEROER-EILANDEN)

6. DOCUMENTEN TEN BEWIJZE VAN DE OORSPRONG

6.1. Formele bewijzen van oorsprong in het kader van de diverse preferentiële stelsels (EUR 1, EUR 2, FORM A, FORM APR, verklaring op de factuur). Vereenvoudigde formaliteiten voor "toegelaten afzenders". Bijzondere bepalingen betreffende het reizigersverkeer en kleine zendingen.

6.2. Afleveren van certificaten van oorsprong.

6.2.1. Bevoegde kantoren.

6.2.2. Goedkeuring van voorafgaande invoer (leveranciersverklaring INF 4, Verordening (EEG) nr.3351/83 van de Raad (1)).

6.2.3. Afgifte achteraf.

6.2.4. Duplicata.

6.2.5. Vervanging van certificaten.

6.3. Overlegging en aanvaarding van documenten ten bewijze van de oorsprong.

6.3.1. Controle van overgelegde documenten ten bewijze van de oorsprong (termijn voor de overlegging, nakoming van de verbintenis, wederzijdse bijstand, verzoeken tot nasporing).

6.3.2. Overlegging a posteriori van documenten ten bewijze van de oorsprong.

(1) PB nr. L 339 van 5. 12. 1983, blz. 19.

BIJLAGE II

Specifiek programma: Controle van containers 1. ALGEMEEN

1.1. Achtergrond.

1.2. Internationale overeenkomst voor veilige containers van 1972.

1.3. Technische terminologie en constructie van containers.

1.4. Soorten containers.

1.5. Codering, identificering en markering.

1.6. Tijdelijke invoer voor containers (zie het specifieke programma voor tijdelijke invoer, aangenomen bij Beschikking 93/15/EEG van de Commissie).

1.7. Vervoer van containers en vereenvoudigde procedures bij vertrek en aankomst.

2. ORGANISATIE VAN VERVOER MET CONTAINERS

2.1. Logistiek. Modaliteiten.

2.2. Maritieme en havenberoepen.

2.3. Verantwoordelijkheid.

2.4. Vervoercontracten.

2.5. Soorten goederen.

2.6. Documenten

- connossement

- manifest.

3. FRAUDULEUS GEBRUIK VAN CONTAINERS

3.1. Kosten en technische beperkingen van het fysiek onderzoek.

3.2. Belangrijkste frauderisico's:

- aangifte van een verkeerde waarde (transportkosten, verzekering, enz.)

- aangifte van een verkeerde waarde (gewicht, enz.)

- geheime ladingen (met name drugs).

3.3. Fraudemethodes inzake geheime ladingen.

4. FRAUDEBESTRIJDING (drugsbestrijding inbegrepen)

4.1. Administratief onderzoek.

4.1.1. Onderzoek of de verschillende bij de aangifte gevoegde documenten overeenstemmen (facturen, laadlijsten, enz.)

4.1.2. Analyse van het vervoer:

- onderzoek van het afgelegde traject

- eigenaars, tussenpersonen.

4.1.3. Methodologie voor steekproeven.

4.1.4. Fraudebestrijding en internationale samenwerking:

- SCENT (System Customs Enforcement Network)

- nationale en internationale organisaties (Gendarmerie, Interpol, Zollkriminalamt, enz.)

- boodschappen van de Gemeenschap in het kader van de wederzijdse bijstand.

4.2. Fysieke verificatie.

4.2.1. Fysiek onderzoek.

4.2.1.1. Inwendig en uitwendig onderzoek van de containers en grondige controle van de goederen.

4.2.1.2. Controle bij vertrek.

4.2.1.3. Controle bij aankomst.

4.2.1.4. Uitstel van de controle.

4.2.1.5. Aanvullende controle.

4.2.1.6. Kosten bij fysieke controle.

4.2.1.7. Te nemen veiligheidsmaatregelen.

4.2.2. Onderzoek naar geheime ladingen.

4.2.2.1. Onderzoek van de containers op een daartoe geschikte plaats.

4.2.2.2. Te nemen veiligheidsmaatregelen.

4.2.2.3. Identificatie van containers.

4.2.2.4. Uitwendige controle. Bijzondere aandacht voor frauduleuze praktijken in verband met veranderingen aan de containers - geheime bergplaatsen, verzegeling, enz.

4.2.2.5. Inwendige controle

4.2.2.6. Controle van de lading.

4.2.2.7. Teamwork.

BIJLAGE III

Specifiek programma: behandeling onder douanetoezicht 1. RECHTSGROND EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

2. VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET STELSEL

2.1. Gevallen waarin de regeling behandeling onder douanetoezicht kan worden toegepast (communautair Douanewetboek, artikel 131).

2.2. Voorwaarden (economische en andere). Zie communautair Douanewetboek, artikel 133.

2.3. Afgifte van een vergunning en termijn waarbinnen de behandelde goederen onder een douaneregeling dienen te worden gebracht.

3. DOUANEFORMALITEITEN

3.1. Plaatsing onder het stelsel:

- aangifte

- zekerheidstelling.

3.2. Beëindiging van het stelsel:

- toegelaten nieuwe bestemming

- in het vrije verkeer brengen van de goederen.

3.3. Vaststelling van de douaneschuld (communautair Douanewetboek, artikel 135); toepassing van douanevoorschriften (communautair Douanewetboek, artikel 136) en niet-toepassing van handelspolitieke maatregelen (communautair Duanewetboek, artikel 130).

4. TOEZICHT OP HET GEBRUIK VAN HET STELSEL (uitsluitend behandeling onder douanetoezicht, geen aangifte ten verbruike)

4.1. Opneming van de goederen en controle van de documenten.

4.2. Uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de Lid-Staten.

BIJLAGE IV

Specifiek programma: het douane-entrepot INLEIDING

Begripsomschrijving

1. HET DOUANE-ENTREPOT

1.1. Algemeen - inleiding - onderscheid tussen entrepot en stelsel

1.1.1. Rechtsgrondslag: communautair Douanewetboek, artikelen 98 tot en met 113; toepassingsbepalingen, artikelen 503 tot en met 548.

1.1.2. Beginselen:

- opslagfunctie - verschil met tijdelijke opslag

- onbeperkte opslagduur

- toelating van alle goederen uit derde landen (behoudens uitzonderingen in verband met de openbare orde, de openbare veiligheid en de goede zeden).

1.1.3. Betrokkenen:

- de entrepositaris (entrepothouder)

- de entreposeur.

1.2. Soorten entrepots.

1.2.1. Publieke entrepots: A - B - F.

1.2.2. Particuliere entrepots: types C - D - E.

1.3. Voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning tot exploitatie van een entrepot.

1.3.1. Economische behoefte aan opslag als motivering.

1.3.2. Persoonlijke voorwaarden.

1.3.3. Goedkeuring van de lokaliteiten (behalve voor het type E).

1.3.4. Afgifte van een vergunning.

1.3.5. Zekerheidstelling.

1.3.6. Voorraadadministratie.

2. GEBRUIK VAN HET STELSEL VOOR NIET-COMMUNAUTAIRE GOEDEREN

2.1. Formaliteiten bij de plaatsing van goederen onder het stelsel en bij het beëindigen daarvan.

2.1.1. Plaatsing onder het stelsel van douane-entrepots:

- normale procedure

- vereenvoudigde procedure:

- onvolledige aangifte

- vereenvoudigde aangifteprocedure

- domiciliëringsprocedure.

2.1.2. Beëindiging van het stelsel:

- douanebestemmingen waardoor het stelsel wordt beëindigd

- procedures

- normale procedure

- vereenvoudigde procedure

- onvolledige aangifte

- vereenvoudigde aangifteprocedure

- domiciliëringsprocedure.

2.2. Faciliteiten: aan de vergunning verbonden voorwaarden.

2.2.1. Gezamenlijke opslag van goederen met verschillende douanestatus.

2.2.2. Gebruikelijke behandelingen.

2.2.3. Tijdelijke uitslag.

2.2.4. Overbrenging van goederen naar een ander entrepot zonder dat de toepassing van het stelsel wordt beëindigd.

3. OPSLAG VAN COMMUNAUTAIRE LANDBOUWGOEDEREN IN EEN DOUANE-ENTREPOT

3.1. Plaatsing onder het stelsel.

3.2. Voorraadadministratie.

3.3. Behandelingen.

3.4. Beëindiging.

3.5. Niet-aanvaarding en ongeldigverklaring van aangiften.

4. OPSLAG VAN GOEDEREN IN EEN DOUANE-ENTREPOT ZONDER DAT DEZE ONDER HET STELSEL WORDEN GEPLAATST

4.1. Niet-communautaire goederen die met het oog op plaatsing onder een andere regeling dan het stelsel van doaune-entrepots worden ingevoerd.

4.2. Communautaire goederen, andere dan landbouwgoederen.

4.3. Voor verwerking bestemde communautaire landbouwgoederen.

5. CONTROLES

5.1. Controle van de voorraadadministratie:

- controle op de overeenstemming

- maandstaten.

5.2. Fysieke controle van goederen en voorraden.

5.3. Controle op het gebruik van het stelsel en van de verleende faciliteiten (zie punt 2.2).

5.4. Opstellen van controleplannen.

Top