Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R3919

    Verordening (EEG) nr. 3919/92 van de Raad van 20 december 1992 inzake de vaststelling van de voor 1993 geldende totaal toegestane vangsten (TAC' s) voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede de bij de visserij in het kader van de totaal toegestane vangsten in acht te nemen voorschriften

    PB L 397 van 31.12.1992, p. 1–35 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1993

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/3919/oj

    31992R3919

    Verordening (EEG) nr. 3919/92 van de Raad van 20 december 1992 inzake de vaststelling van de voor 1993 geldende totaal toegestane vangsten (TAC' s) voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede de bij de visserij in het kader van de totaal toegestane vangsten in acht te nemen voorschriften

    Publicatieblad Nr. L 397 van 31/12/1992 blz. 0001 - 0035


    VERORDENING (EEG) Nr. 3919/92 VAN DE RAAD van 20 december 1992 inzake de vaststelling van de voor 1993 geldende totaal toegestane vangsten (TAC's) voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede de bij de visserij in het kader van de totaal toegestane vangsten in acht te nemen voorschriften

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot instelling van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (1), inzonderheid op artikel 11,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Overwegende dat het volgens artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 de taak van de Raad is om, op grond van wetenschappelijke adviezen en met name van het verslag van het Wetenschappelijk en Technisch Comité voor de Visserij, de instandhoudingsmaatregelen uit te werken die nodig zijn om de in artikel 1 van die verordening genoemde doelstellingen te bereiken;

    Overwegende dat het, als het noodzakelijk blijkt grenzen aan de visserijinspanning te stellen door beperking van de vangsten, volgens artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 de taak van de Raad is om over te gaan tot vaststelling van de totaal toegestane vangsten (TAC's) per bestand of groep bestanden, van het gedeelte daarvan dat voor de Gemeenschap beschikbaar is, alsmede van de bijzondere voorschriften die bij de betrokken visserij in acht moeten worden genomen;

    Overwegende dat, om de visgronden en de visbestanden te beschermen en een evenwichtige exploitatie van de rijkdommen van de zee te waarborgen, in het belang van vissers en verbruikers jaarlijks voor iedere soort waarvoor vangstbeperking vereist is, een TAC per bestand of groep bestanden moet worden bepaald en, met inachtneming van de verplichtingen ten aanzien van derde landen, het voor de Gemeenschap beschikbare gedeelte daarvan moet worden vastgesteld;

    Overwegende dat, overeenkomstig de in artikel 2 van de Visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (2), artikel 2 van de Visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van Zweden (3) en artikel 2 van de Visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van Denemarken en de plaatselijke Regering van de Faeroeer (4) vastgestelde procedure, de partijen over hun wederzijdse visserijrechten voor 1993 overleg hebben gepleegd;

    Overwegende dat dit bilaterale overleg tot resultaten heeft geleid; dat het bijgevolg voor sommige gezamenlijke en autonome bestanden waarvan een deel toekomt aan Noorwegen, Zweden en de Faeroeer, mogelijk is de TAC's, de gedeelten voor de Gemeenschap en de quota vast te stellen;

    Overwegende dat het bilaterale overleg met Noorwegen en Zweden betreffende wederkerige visrechten in het Skagerrak en het Kattegat niet tot resultaten heeft geleid; dat het bijgevolg voor sommige gezamenlijke en autonome bestanden in deze gebieden niet mogelijk is de TAC's, de gedeelten voor de Gemeenschap en de quota vast te stellen; dat, om elke onderbreking in de visserij te vermijden, zal worden gepoogd dit overleg begin 1993 af te ronden;

    Overwegende dat de Gemeenschap het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties heeft ondertekend, waarin principes en voorschriften voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgelegd;

    Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van haar internationale verplichtingen meewerkt aan de instandhouding van de visbestanden in de internationale wateren; dat de visserij van vaartuigen uit de Gemeenschap op de betrokken bestanden dient te worden beoordeeld ten opzicht van de totale visserijactiviteit en dat rekening dient te worden gehouden met de door de Gemeenschap tot dusverre tot de instandhouding van die bestanden geleverde bijdrage;

    Overwegende dat de beperkingen op de kabeljauwvangst in sector II b zouden moeten gelden voor alle gebieden waar kabeljauw voorkomt, om ongelimiteerde vangsten in aangrenzende gebieden te voorkomen;

    Overwegende dat de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee aanbevelingen heeft gedaan inzake TAC's voor de Oostzeebestanden van kabeljauw, zalm, haring en sprot, en het daarin aan iedere verdragsluitende partij toe te kennen aandeel;

    Overwegende dat met het oog op een efficiënt beheer de voor 1993 voor de Gemeenschap beschikbare TAC-aandelen billijk en zodanig over de Lid-Staten dienen te worden verdeeld dat, overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3760/92, de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteit wordt gewaarborgd;

    Overwegende dat het niet nodig is quota vast te stellen voor sommige bestanden die vooral voor verwerking tot vismeel en -olie worden bevist;

    Overwegende dat in artikel 161 van de Toetredingsakte van Spanje en Portugal het aandeel van Spanje in de TAC's voor bepaalde bestanden in bepaalde gebieden is vastgesteld en tevens aan Spanje forfaitaire hoeveelheden horsmakreel en blauwe wijting zijn toegewezen;

    Overwegende dat de forfaitaire hoeveelheden blauwe wijting over de ICES-deelgebieden en -sectoren V b (EG-zone), VI, VII en VIII a, b en d moeten worden verdeeld;

    Overwegende dat luidens artikel 158 van de Toetredingsakte ten aanzien van de visserijactiviteit een verdeling tussen demersale en andere dan demersale soorten moet worden gemaakt; dat derhalve moet worden bepaald tot welke groep blauwe wijting, horsmakreel en ansjovis behoren;

    Overwegende dat voor een efficiënt beheer van deze TAC's bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de visserij moeten worden vastgesteld;

    Overwegende dat het, gezien de meest recente wetenschappelijke adviezen, noodzakelijk is om, ten einde de vangst van jonge kabeljauw te verminderen, seizoengebonden beperkingen van bepaalde visserijactiviteiten in de Noordzee vast te stellen en tevens een grotere minimummaaswijdte voor te schrijven;

    Overwegende dat, voor een beter gebruik van de quota voor haring, heek en makreel, voor haring quotaoverdrachten van de ICES-sectoren IV c en VII d naar ICES-sector IV b moeten worden toegestaan, voor heek quotaoverdrachten van de gebieden V b (EG-zone), VI, VII, XII en XIV, alsmede de VIII a, b en d naar de gebieden II a (EG-zone) en IV (EG-zone), voor makreel quotaoverdrachten van de gebieden II a (EG-zone) en IV en van de gebieden II (behalve EG-zone), V b (EG-zone), VI, VII, VIII a, b, d en e, XII en XIV naar gebied IV a (EG-zone), en voor blauwe wijting quotaoverdrachten tussen de gebieden V b (EG-zone), VI, VII en VIII a, b en d;

    Overwegende dat, voor een beter gebruik van de schelvisbestanden in de gebieden V b (EG-zone), VI, XII en XIV, de vangst in de gebieden V b en VI a moet worden beperkt;

    Overwegende dat, gezien de meest recente wetenschappelijke adviezen, seizoengebonden beperkingen voor bepaalde visserijactiviteiten in de Firth of Clyde en de Ierse Zee dienen te worden vastgesteld om zo de vangst van haring te verminderen;

    Overwegende dat pelagische vis van bepaalde soorten kan worden gevangen met netten met een maaswijdte waarvoor een uitzondering op de communautaire voorschriften geldt: dat momenteel in het kader van nieuwe studies wordt nagegaan welke gevolgen het feit dat vis in de mazen blijft vastzitten, kan hebben op de selectiviteit van de visserij op deze pelagische soorten in de gebieden 1 en 2; dat deze nieuwe elementen kunnen bijdragen tot de vaststelling van een nieuwe definitie voor dit type van visserij, en dat de geldigheidsduur van de bij Verordening (EEG) nr. 2120/92 (1) vastgestelde voorschriften voor deze visserij dient te worden verlengd;

    Overwegende dat Noorse garnaal (Pandalus spp., behalve Pandalus montagui) kan worden gevangen met netten met een maaswijdte waarvoor een uitzondering op de communautaire voorschriften geldt; dat een aantal momenteel aan de gang zijnde wetenschappelijke analyses inzake de gevolgen van de nieuwe maaswijdtevoorschriften wat de verliezen aan niet-ondermaatse garnaal betreft, dient te worden voltooid en dat bijgevolg de geldigheidsduur van de bij Verordening (EEG) nr. 2120/92 vastgestelde voorschriften voor de uitoefening van deze visserij dient te worden verlengd;

    Overwegende dat wijting kan worden gevangen met netten met een maaswijdte waarvoor een uitzondering op de communautaire voorschriften geldt en dat, overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk en Technisch Comité voor de Visserij, de geldigheidsduur van de bij Verordening (EEG) nr. 2120/92 vastgestelde voorschriften voor de uitoefening van deze visserij moet worden verlengd, zodat meer ervaring kan worden opgedaan met de gevolgen van deze visserij voor de betrokken bestanden en de levensvatbaarheid kan worden beoordeeld van een gerichte wijtingvisserij in de gebieden 1 en 2 bij de huidige voorwaarden;

    Overwegende dat de situatie van verschillende bestanden van demersale soorten, met name schelvis en kabeljauw in gebied 2, zeer ernstig is of zeer ernstig kan worden; dat de TAC's voor deze bestanden kleiner zijn dan de hoeveelheden die met de in de Lid-Staten bestande vangstcapaciteit kunnen worden gevangen; dat de wetenschappelijke adviezen aangeven dat de visserijinspanning met 30 % moet worden beperkt ten aanzien van kabeljauw en schelvis in de Noordzee en ten westen van Schotland, en ten aanzien van kabeljauw in het Skagerrak en het Kattegat,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In deze verordening worden per bestand of groep bestanden de TAC's voor 1993 voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden vastgesteld en tevens het voor de Gemeenschap beschikbare aandeel, de verdeling daarvan over de Lid-Staten en de bij het vissen op die bestanden in acht te nemen bijzondere voorschriften (1).

    In deze verordening wordt onder "Skagerrak" verstaan het gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtsbij gelegen punt op de Zweedse kust.

    In deze verordening wordt onder "Kattegat" verstaan het gebied dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtsbij gelegen punt op de Zweedse kust en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenoere naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen.

    In deze verordening wordt onder "Noordzee" verstaan het ICES-deelgebied IV en het gedeelte van ICES-sector III a dat niet onder de in de tweede alinea gegeven omschrijving van het Skagerrak valt.

    Artikel 2

    De TAC's voor bestanden of groepen bestanden waarop de communautaire visserijregeling van toepassing is en het daarvan voor de Gemeenschap beschikbare aandeel, worden voor 1993 vastgesteld zoals is bepaald in de bijlage.

    Artikel 3

    Het voor de Gemeenschap beschikbare aandeel in de in artikel 2 bedoelde TAC's wordt over de Lid-Staten verdeeld zoals in de bijlage is bepaald.

    Deze verdeling is geen beletsel voor het ruilen van quota op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3760/92 en hernieuwde toewijzingen overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 11 quater, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2241/87 (2).

    Artikel 4

    Voor het haringbestand in de Noordzee en in het oostelijke deel van het Kanaal mag tot 50 % van de quota voor de ICES-sectoren IV c en VII d naar ICES-sector IV b worden overgedragen.

    Voor het heekbestand in de gebieden II a (EG-zone) en IV (EG-zone) mogen de Lid-Staten die daar een quotum hebben en dat quotum hebben uitgeput, hoeveelheden van hun quotum in de gebieden V b (EG-zone), VI, VII, XII, XIV en VIII a, b en d overdragen naar de gebieden II a (EG-zone) en IV (EG-zone).

    Deze overdrachten moeten evenwel vooraf aan de Commissie worden gemeld.

    Artikel 5

    1. Het is verboden vangsten uit bestanden waarvoor TAC's of quota zijn vastgesteld, aan boord te houden of aan te voeren, behalve indien:

    i) de vangsten zijn gedaan met vaartuigen van een Lid-Staat die een quotum heeft en dat quotum niet is opgebruikt, of ii) het aan de Gemeenschap toegewezen aandeel in de TAC (aandeel van de Gemeenschap) niet in de vorm van quota onder de Lid-Staten is verdeeld en dat aandeel van de Gemeenschap niet is opgebruikt, of iii) voor alle andere soorten dan haring en makreel, de vangsten bestaan uit verscheidene soorten en met netten met een maaswijdte van 32 mm of minder zijn gedaan in gebieden 1 en 2, of van 40 mm of minder in gebied 3, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3094/86 (3), en deze vangsten noch aan boord noch bij aanvoer zijn gesorteerd, of iv) voor haring, de vangsten de grenzen van lid 2 niet overschrijden, of v) voor makreel, het aandeel van makreel in de gemengde vangsten van makreel en horsmakreel of sardines niet meer dan 10 % van het totale gewicht aan makreel, horsmakreel en sardines aan boord bedraagt, en de vangsten niet gesorteerd zijn, of vi) het gaat om vangsten voor wetenschappelijk onderzoek op grond van Verordening (EEG) nr. 3094/86.

    Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota over de Lid-Staten is verdeeld, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van vangsten als bedoeld onder iii), iv), v) en vi).

    2. Wanneer in de gebieden 1 en 2 (met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat) met netten met een maaswijdte van minder dan 32 mm, en in gebied 3 met netten met een maaswijdte van minder dan 40 mm wordt gevist, is het verboden om vangsten die bestaan uit zowel haring als andere soorten aan boord te houden, behalve indien deze vangsten niet gesorteerd zijn en, voor zover zij alleen bestaan uit haring en sprot, de hoeveelheid haring niet meer bedraagt dan 10 % van het totale gewicht aan haring en sprot.

    Wanneer in de gebieden 1 en 2 met netten met een maaswijdte van minder dan 32 mm en in gebied 3 met netten met een maaswijdte van minder dan 40 mm wordt gevist, is het verboden om vangsten die bestaan uit zowel haring als andere soorten aan boord te houden, behalve indien deze vangsten niet gesorteerd zijn en de hoeveelheid haring in deze uit verschillende soorten, waaronder eventueel sprot, bestaande vangsten niet meer bedraagt dan 5 % van het totale gewicht aan haring en andere soorten.

    3. Het percentage en de bestemming van de bijvangsten worden bepaald overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3094/86.

    Artikel 6

    1. De haringvisserij is van 1 juli tot en met 31 oktober 1993 verboden in het gebied met de volgende cooerdinaten:

    - 55° 30′ noorderbreedte op de westkust van Denemarken,

    - 55° 30′ noorderbreedte, 7° 00′ oosterlengte,

    - 57° 00′ noorderbreedte, 7° 00′ oosterlengte,

    - 57° 00′ noorderbreedte op de westkust van Denemarken.

    2. De haringvisserij is in de periode van 15 augustus tot en met 30 september 1993 verboden in het gebied van 6 tot 12 mijl voor de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen, tussen 54° 10′ noorderbreedte en 54° 45′ noorderbreedte, en in de periode van 15 augustus tot en met 15 september 1993 in het gebied van 6 tot 12 mijl voor de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen, tussen 55° 30′ noorderbreedte en 55° 45′ noorderbreedte.

    3. De haringvisserij is het gehele jaar verboden in de Ierse Zee (ICES-sector VII a), in het zeegebied tussen de westkust van Schotland, Engeland en Wales en een lijn op 12 mijl van de basislijnen van deze kust, met als zuidelijke grens 53° 20′ noorderbreedte en als noordwestelijke grens een lijn tussen Mull of Galloway (Schotland) en Point of Ayre (eiland Man).

    4. De haringvisserij is van 21 september tot en met 31 december 1993 verboden in de gedeelten van de Ierse Zee (ICES-sector VII a) met de volgende cooerdinaten:

    a) - 54° 20′ noorderbreedte op de oostkust van het eiland Man,

    - 54° 20′ noorderbreedte, 3° 40′ westerlengte,

    - 53° 50′ noorderbreedte, 3° 50′ westerlengte,

    - 53° 50′ noorderbreedte, 4° 50′ westerlengte,

    - 4° 50′ westerlengte op de zuidwestkust van het eiland Man;

    b) - 54° 15′ noorderbreedte op de oostkust van Noord-Ierland,

    - 54° 15′ noorderbreedte, 5° 15′ westerlengte,

    - 53° 50′ noorderbreedte, 5° 50′ westerlengte,

    - 53° 50′ noorderbreedte op de oostkust van Ierland.

    De haringvisserij is het hele jaar 1993 verboden in Logan Bay, zijnde de wateren ten oosten van een lijn van Mull of Logan, op 54° 44′ noorderbreedte en 4° 59′ westerlengte, naar Laggantalluch Head, op 54° 41′ noorderbreedte en 4° 58′ westerlengte.

    5. In afwijking van lid 4 mag door vaartuigen met een lengte van ten hoogste 12,2 meter waarvan de thuishaven tussen 53° 00′ noorderbreedte en 55° 00′ noorderbreedte aan de oostkust van Ierland en Noord-Ierland is gelegen, in het in dat lid onder b) omschreven verboden gebied op haring worden gevist, mits dat alleen gebeurt met drijfnetten met een maaswijdte van ten minste 54 mm.

    6. De haringvisserij is van 1 januari tot en met 30 april 1993 verboden in het gebied ten noordoosten van de lijn tussen Mull of Kintyre en Corsewall Point.

    7. De in dit artikel omschreven gebieden en periodes kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.

    Artikel 7

    De trawl- en ringzegenvisserij op makreel, sprot en haring is verboden in het Skagerrak van zaterdag te middernacht tot en met zondag te middernacht en in het Kattegat van vrijdag te middernacht tot en met zondag te middernacht.

    Artikel 8

    Blauwe wijting, horsmakreel en ansjovis worden beschouwd als andere dan demersale soorten.

    Artikel 9

    De voetnoten (11), (12) en (13) van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3094/86 worden vervangen door:

    "(11) Tot en met 31 december 1993 is het gebruik van netten met een maaswijdte van 32 mm toegestaan.

    (12) Tot en met 31 december 1993 is het gebruik van netten met een maaswijdte van 32 mm toegestaan.

    (13) Alle voorwaarden voor deze visserij gelden tot en met 31 december 1993.".

    Artikel 10

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 en in bijlage I van Verordening (EEG) nr. 3094/86 voor gebied 2, geografische zone "het gehele gebied behalve kever-vak", en toegestane doelsoort "kever", bedraagt het maximumpercentage beschermde soorten 15 %, waarvan niet meer dan 5 % kabeljauw en schelvis.

    Artikel 11

    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1993.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 20 december 1992.

    Voor de Raad De Voorzitter J. GUMMER

    (1) PB nr. L 389 van 31. 12. 1992, blz. 1.

    (2) PB nr. L 226 van 29. 8. 1980, blz. 48.

    (3) PB nr. L 226 van 29. 8. 1980, blz. 2.

    (4) PB nr. L 226 van 29. 8. 1980, blz. 12.

    (1) PB nr. L 213 van 29. 7. 1992, blz. 3.

    (1) De in deze verordening genoemde ICES- en CECAF-gebieden zijn respectievelijk omschreven in de mededelingen 85/C 347/05 (PB nr. C 347 van 31. 12. 1985, blz. 14) en 85/C 335/02 (PB nr. C 335 van 24. 12. 1985, blz. 2) van de Commissie.

    (2) PB nr. L 207 van 29. 7. 1987, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3483/88 (PB nr. L 306 van 11. 11. 1988, blz. 2).

    (3) PB nr. L 288 van 11. 10. 1986, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3034/92 (PB nr. L 307 van 23. 10. 1992, blz. 1).

    Top