Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31991R3766

    Verordening (EEG) nr. 3766/91 van de Raad van 12 december 1991 inzake een steunregeling voor de producenten van sojabonen, kool- en raapzaad en zonnebloemzaad

    PB L 356 van 24.12.1991, p. 17–20 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 09/12/1995; opgeheven door 395R2800

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1991/3766/oj

    31991R3766

    Verordening (EEG) nr. 3766/91 van de Raad van 12 december 1991 inzake een steunregeling voor de producenten van sojabonen, kool- en raapzaad en zonnebloemzaad

    Publicatieblad Nr. L 356 van 24/12/1991 blz. 0017 - 0020


    VERORDENING (EEG) Nr. 3766/91 VAN DE RAAD van 12 december 1991 inzake een steunregeling voor de producenten van sojabonen, kool- en raapzaad en zonnebloemzaad

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat een nieuwe regeling moet worden vastgesteld voor de ondersteuning van de producenten in de Gemeenschap van sojabonen, kool- en raapzaad en zonnebloemzaad; dat de beste manier om deze steun te verlenen bestaat in toekenning van een directe betaling aan producenten die deze gewassen inzaaien met de bedoeling ze te oogsten; dat deze regeling voor het eerst zal worden toegepast vanaf de inzaai voor de oogst in 1992 en dat deze regeling daarmee in de plaats komt van de bepalingen inzake de steun voor oliehoudende zaden die zijn vastgesteld in de Verordeningen nr. 136/66/EEG (4) en (EEG) nr. 1491/85 (5);

    Overwegende dat in deze directe betalingen de specifieke structurele kenmerken verdisconteerd moeten zijn die van invloed zijn op de opbrengsten en dat het opstellen van een regioplan dat gebaseerd is op objectieve criteria moet worden overgelaten aan de Lid-Staten; dat de regioplannen in overeenstemming moeten zijn met de gemiddelde opbrengsten in iedere regio in een bepaalde periode; dat een specifieke procedure moet worden vastgesteld voor het onderzoek van deze plannen op communautair niveau;

    Overwegende dat voor de berekening van een directe betaling een verwachte referentieprijs, een communautair referentiebedrag, een berekeningsmethode en adequate correctieregels moeten worden vastgesteld;

    Overwegende dat regels moeten worden vastgesteld om rekening te houden met de specifieke situatie in Spanje en in Portugal, met inbegrip van de verschillende integratiestadia, zoals is bepaald in de Toetredingsakte van 1985;

    Overwegende dat het dienstig lijkt om, zolang nog geen geïntegreerde regeling voor de ondersteuning van de producenten van akkerbouwgewassen wordt toegepast zoals door de Commissie is voorgesteld, een regeling met een gegarandeerd maximumareaal toe te passen;

    Overwegende dat voor kool- en raapzaad een kwaliteitsbeleid dient te worden gevoerd;

    Overwegende dat de Lid-Staten passende maatregelen dienen te nemen om ervoor te zorgen dat de communautaire wetgeving inzake oliehoudende zaden wordt nageleefd;

    Overwegende dat overgangsmaatregelen moeten worden vastgesteld, met name ter bescherming van de verkregen rechten van personen of bedrijven die op 30 juni 1992 oliehoudende zaden in voorraad hebben,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Bij deze verordening wordt een steunregeling ingevoerd voor producenten van sojabonen, kool- en raapzaad en zonnebloemzaad.

    2. De in lid 1 bedoelde regeling is van toepassing vanaf de inzaai voor de oogst in 1992 en komt in de plaats van de bepalingen inzake steun voor oliehoudende zaden die zijn vastgesteld in Verordening nr. 136/66/EEG en Verordening (EEG) nr. 1491/85.

    3. Het verkoopseizoen voor de in lid 1 genoemde produkten loopt van 1 juli tot en met 30 juni.

    Artikel 2

    1. Iedere Lid-Staat stelt een regioplan op met criteria voor de bepaling van produktieregio's. Deze criteria dienen adequaat en objectief te zijn en moeten tevens de nodige flexibiliteit hebben om homogene gebieden van een bepaalde minimumgrootte te kunnen erkennen en rekening te kunnen houden met specifieke structurele kenmerken die van invloed zijn op de opbrengsten, zoals bij voorbeeld de bodemvruchtbaarheid, waarbij in voorkomend geval naar behoren onderscheid wordt gemaakt tussen geïrrigeerd en niet-geïrrigeerd land.

    2. Voor iedere produktieregio verstrekt de Lid-Staat gedetailleerde gegevens over het areaal en de opbrengsten van granen en, zo mogelijk, oliehoudende zaden in die regio gedurende de periode van vijf jaar 1986/1987-1990/1991. Voor iedere regio wordt een gemiddelde graanopbrengst over die periode berekend zonder rekening te houden met enerzijds het jaar met de hoogste opbrengst en anderzijds het jaar met de laagste opbrengst; zo mogelijk wordt een soortgelijke berekening voor oliehoudende zaden gemaakt.

    3. Elke Lid-Staat vermeldt voor elke regio op basis van passende objectieve gegevens of het voorlopige regionale referentiebedrag (en het definitieve regionale referentiebedrag) wordt afgeleid van een vergelijking tussen de regionale en de communautaire gemiddelde opbrengsten voor granen dan wel voor oliehoudende zaden. Bij het maken van die keus mag het globale resultaat voor de Lid-Staat niet hoger uitvallen dan wanneer hij uitsluitend de opbrengsten van granen of van oliehoudende zaden had gebruikt.

    4. De Lid-Staten dienen de regioplannen bij de Commissie in en verstrekken tegelijk alle gegevens ter zake. Zij vermelden zo nodig welke maatregelen zij denken te nemen in geval van aanvragen voor de inzaai op daartoe ongeschikte grond met als hoofddoel het verkrijgen van directe betalingen in plaats van het verbouwen van een verhandelbaar gewas. Deze plannen worden aan de Commissie voorgelegd vóór een door haar volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG vast te stellen datum.

    5. De Commissie onderzoekt de regioplannen die door de Lid-Staten zijn ingediend en vergewist zich ervan dat ieder plan is gebaseerd op adequate en objectieve criteria en overeenstemt met de beschikbare historische gegevens, met name de communautaire gemiddelde opbrengst van granen (4,6 ton/ha) en oliehoudende zaden (2,36 ton/ha) en de overeenkomstige nationale gemiddelden.

    De Commissie kan bezwaren maken tegen plannen die niet verenigbaar zijn met de relevante criteria, met name met de gemiddelde opbrengst van de Lid-Staat. In dat geval worden de plannen door de betrokken Lid-Staat aangepast na overleg met de Commissie.

    6. Het regioplan kan door de betrokken Lid-Staat volgens het in de bovenstaande leden beschreven scenario worden herzien op verzoek van de Commissie of op initiatief van die Lid-Staat.

    Artikel 3

    1. Voor oliehoudende zaden wordt een verwachte referentieprijs vastgesteld en wel op 163 ecu/ton.

    2. Voor oliehoudende zaden wordt een communautair referentiebedrag vastgesteld en wel op 384 ecu/ha.

    3. Voor iedere op grond van artikel 2 vastgestelde produktieregio wordt door de Commissie een voorlopig regionaal referentiebedrag voor oliehoudende zaden vastgesteld dat wordt bepaald volgens de verhouding tussen de graanopbrengst in die regio en de gemiddelde graanopbrengst in de Gemeenschap (4,6 ton/ha), of de opbrengst van oliehoudende zaden in die regio en de gemiddelde opbrengst van oliehoudende zaden in de Gemeenschap (2,36 ton/ha).

    4. Vóór 30 januari van elk verkoopseizoen berekent de Commissie in het kader van de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG aan de hand van de geconstateerde referentieprijs voor oliehoudende zaden een definitief regionaal referentiebedrag. Dit bedrag wordt verkregen door de verwachte referentieprijs te vervangen door de geconstateerde referentieprijs; er wordt geen rekening gehouden met verschillen van minder dan 8 % ten opzichte van de verwachte referentieprijs.

    5. De Commissie kan definitieve berekeningen maken voor iedere soort oliehoudende zaden afzonderlijk, ten einde te voorkomen dat de ene zaadsoort wordt bevoordeeld boven de andere en om rekening te houden met een eventuele toepassing van artikel 6, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de voor tussenteelten van sojabonen kenmerkende lagere opbrengsten.

    6. De Commissie maakt de bovenbedoelde bedragen bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. In de bekendmaking wordt tevens een korte uitleg gegeven van de berekeningen.

    Artikel 4

    1. In de Gemeenschap gevestigde producenten die de in artikel 1 genoemde produkten inzaaien met de bedoeling ze te oogsten, kunnen verzoeken in aanmerking te komen voor een geregionaliseerd stelsel van directe betalingen. De directe betaling wordt uitgekeerd aan de producent die de aanvraag indient, op voorwaarde dat het recht op de betaling wordt erkend door de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het produktiebedrijf is gelegen.

    2. Om recht op een betaling te hebben moet een producent:

    - het zaad hebben ingezaaid, en

    - een aanvraag hebben ingediend

    uiterlijk op de datum die voor de regio in kwestie is vastgesteld.

    3. Aanvragen mogen alleen worden ingediend voor akkerland dat in de periode 1989/1990-1990/1991 is bebouwd, met inbegrip van land waarvoor wordt aangetoond dat het is braakgelegd overeenkomstig een door de overheid gesubsidieerde regeling en dat in het kader van een teeltwisseling tijdelijk met gras is ingezaaid, of bij wijze van uitzondering voor akkerland dat gedurende deze periode heeft braakgelegen.

    4. De aanvraag moet de volgende gegevens omvatten:

    a) het areaal dat per zaadsoort is ingezaaid, en

    b) een gedetailleerd teeltplan voor het bedrijf in kwestie, waarop het land is aangegeven dat voor de teelt van oliehoudende zaden zal worden gebruikt, of een teeltcontract met een erkende eerste koper.

    5. Producenten die een aanvraag indienen, kunnen aanspraak maken op betaling van een voorschot van ten hoogste 50 % van het voorlopige regionale referentiebedrag. De Lid-Staten verrichten de nodige controles om te waarborgen dat terecht aanspraak wordt gemaakt op het voorschot. Zodra het recht op de betaling is vastgesteld, wordt het voorschot uitgekeerd.

    6. Bij aanvragen om verdere betalingen moet het bewijs van de oogst worden geleverd door aan te tonen dat de oogst is verkocht of nog eigendom is van de producent. Wanneer de Commissie de definitieve regionale referentiebedragen heeft bekendgemaakt, zal een saldo worden betaald dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van het voorschot en het definitieve regionale referentiebedrag.

    Als een producent aantoont dat hij gedurende een nader te bepalen termijn eigenaar van het produkt is gebleven, kan een verkoopspreidingsbonus worden betaald. Het bedrag van de bonus en de voorwaarden voor de toekenning daarvan worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

    7. In afwijking van bovenstaande bepalingen, moeten producenten die van plan zijn sojabonen als tussenteelt te verbouwen, een aanvraag indienen vóór 30 mei en tevens voldoen aan de andere eisen van dit artikel. Aan deze producenten wordt geen voorschot uitbetaald.

    8. Het tijdschema voor de aan de aanvragers uit te keren betalingen van het geregionaliseerde systeem wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

    Artikel 5

    Voor Spanje en Portugal zal een nationaal voorlopig referentiebedrag voor de producenten van zonnebloemzaad worden vastgesteld als uitgangspunt voor regionalisatie in deze landen. Deze bedragen worden voor Spanje op 292 ecu/ha en voor Portugal op 272 ecu/ha gesteld. De bedragen in kwestie zullen vast zijn, tenzij de gegarandeerde maximumarealen voor Spanje of Portugal overschreden worden, en kunnen worden aangepast op grond van de prijsontwikkelingen op de wereldmarkt overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 6. Voor Spanje wordt het bedrag de komende jaren aangepast overeenkomstig de overgangsfasen als bedoeld in het Toetredingsverdrag.

    Artikel 6

    1. Voor de betalingen geldt een regeling met een gegarandeerd maximumareaal. Het gegarandeerde maximumareaal bedraagt voor:

    sojabonen

    EG-12 509 000 ha

    kool- en raapzaad

    EG-12 2 377 000 ha

    zonnebloemzaad

    Spanje 1 411 000 ha

    Portugal 122 000 ha

    De rest van de Gemeenschap 1 202 000 ha.

    2. Indien het met een bepaalde soort oliehoudende zaden ingezaaide areaal groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, wordt de betrokken directe betaling verlaagd met 1 % per procent waarmee het vastgestelde areaal overschreden is. De voorgaande bepalingen worden uitsluitend toegepast op het areaal waarvoor steun is aangevraagd. De betrokken directe betalingen worden door de Commissie verlaagd wanneer de definitieve regionale referentiebedragen zijn berekend.

    Artikel 7

    1. Telers van kool- en raapzaad komen alleen voor de directe betaling in aanmerking als zij zaaizaad van een goedgekeurde kwaliteit en variëteit gebruiken.

    2. De Commissie bepaalt volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG welk kool- en raapzaad uit hoofde van lid 1 in aanmerking komt voor steun.

    Artikel 8

    De bedragen, de regels inzake de uitkering van de directe betalingen, met inbegrip van die voor de bepaling van de minimumgrootte van een regio en de andere bepalingen voor de uitvoering van deze verordening, worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

    Artikel 9

    1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de bepalingen van deze verordening worden nageleefd.

    2. De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG. Het betreft met name:

    - de bepalingen inzake het minimaal in te zaaien areaal; in deze bepalingen zal in het bijzonder rekening worden gehouden met de controle-eisen en de bij deze regeling nagestreefde efficiency,

    - de bepalingen inzake de controle; deze bepalingen moeten onder andere inhouden dat gebruik wordt gemaakt van teledetectie en/of waarschijnlijkheidscontrole aan de hand van officiële documenten die reeds in het bezit zijn van de nationale overheden,

    - de in artikel 4, lid 2, vermelde datum, die voor specifieke regio's kan worden gewijzigd om rekening te houden met normale en uitzonderlijke omstandigheden.

    Artikel 10

    1. De bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1491/85 en de daarmee samenhangende bepalingen van de verordeningen die van kracht zijn op 30 juni 1992, blijven na deze datum van toepassing voor sojabonen die uiterlijk 30 juni 1992 in de Gemeenschap zijn geoogst en geïdentificeerd.

    2. De bepalingen van Verordening nr. 136/66/EEG en de daarmee samenhangende bepalingen van de verordeningen die van kracht zijn op 30 juni 1992, blijven na deze datum van toepassing op kool- en raapzaad en zonnebloemzaad dat uiterlijk 30 juni 1992 in de Gemeenschap is geoogst en geïdentificeerd.

    3. De bepalingen inzake de communautaire steunregeling voor de in de leden 1 en 2 genoemde produkten blijven van toepassing totdat de betrokken produkten niet langer in aanmerking komen voor steun van de Gemeenschap. Overgangsmaatregelen om de afvoer of een ordelijke afzet van deze produkten te vergemakkelijken, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

    4. Verordening nr. 136/66/EEG en Verordening (EEG) nr. 1491/85, alsmede de bepalingen ter uitvoering van die verordeningen, blijven van toepassing voor zover zij verenigbaar zijn met de bepalingen van deze verordening.

    Artikel 11

    Indien, om de overgang van de huidige regeling naar de bij deze verordening ingevoerde regeling te vergemakkelijken, aanvullende maatregelen of overgangsmaatregelen nodig zijn, met name indien de invoering van deze regeling aanzienlijke moeilijkheden zou veroorzaken voor bepaalde produkten, worden deze maatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

    Artikel 12

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 12 december 1991. Voor de Raad

    De Voorzitter

    P. BUKMAN

    (1) PB nr. C 255 van 1. 10. 1991, blz. 8. (2) Advies uitgebracht op 9 december 1991 (nog niet verschenen in het Publikatieblad). (3) Advies uitgebracht op 31 oktober 1991 (nog niet verschenen in het Publikatieblad). (4) Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1720/91 (PB nr. L 162 van 26. 6. 1991, blz. 27). (5) Verordening (EEG) nr. 1491/85 van de Raad van 23 mei 1985 tot vaststelling van bijzondere maatregelen voor sojabonen (PB nr. L 151 van 10. 6. 1985, blz. 15), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1724/91 (PB nr. L 162 van 26. 6. 1991, blz. 35). (6) PB nr. C 255 van 1. 10. 1991, blz. 8.

    Top