Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990D0266

    90/266/EEG: Besluit van de Commissie van 13 juni 1990 tot aanvaarding van een verbintenis van de Koninklijke Thaise Regering naar aanleiding van de op een compenserend recht gerichte procedure in verband met de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Thailand

    PB L 152 van 16.6.1990, p. 59–70 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1990/266/oj

    31990D0266

    90/266/EEG: Besluit van de Commissie van 13 juni 1990 tot aanvaarding van een verbintenis van de Koninklijke Thaise Regering naar aanleiding van de op een compenserend recht gerichte procedure in verband met de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Thailand

    Publicatieblad Nr. L 152 van 16/06/1990 blz. 0059 - 0070


    *****

    BESLUIT VAN DE COMMISSIE

    van 13 juni 1990

    tot aanvaarding van een verbintenis van de Koninklijke Thaise Regering naar aanleiding van de op een compenserend recht gerichte procedure in verband met de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Thailand

    (90/266/EEG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

    GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op de artikelen 10 en 11,

    Na overleg in het krachtens Verordening (EEG) nr. 2423/88 ingestelde Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    (1) In juni 1988 kondigde de Commissie met een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (2) de inleiding aan van een procedure inzake compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer in de Gemeenschap van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm (hierna kogellagers genoemd), van oorsprong uit Thailand, en startte zij een onderzoek. Het onderzochte produkt valt onder GN-code 8482 10 10.

    De procedure werd geopend na een klacht welke in december 1987 door de Federatie van Europese verenigingen van lagerfabrikanten (FEBMA), uit naam van producenten die het grootste deel van de kogellagerproduktie in de Gemeenschap voor hun rekening nemen, was ingediend. Het bij deze klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de subsidiëring van kogellagers van oorsprong uit Thailand en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om de opening van een procedure te rechtvaardigen.

    (2) De Commissie heeft de Koninklijke Thaise Regering en de naar haar weten betrokken exporteurs en importeurs alsook de klagers officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld en heeft alle rechtstreeks betrokken partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

    De Koninklijke Thaise Regering, alle bekende exporteurs en importeurs en de meerderheid van de producenten van de Gemeenschap, vertegenwoordigd door de klager, hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt.

    (3) De Commissie heeft alle inlichtingen die zij voor een voorlopige vaststelling nodig achtte ingewonnen en geverifieerd en heeft onderzoekingen verricht ten kantore of met vertegenwoordigers van:

    a) Koninklijke Thaise Regering

    Departement Buitenlandse Handel,

    Departement Douanezaken,

    Bank van Thailand,

    International Finance Corporation of Thailand (IFCT),

    Electricity Generating Authority of Thailand (EGAT),

    Board of Investment (BoI),

    Ministerie van Financiën;

    b) Thaise exporteurs

    NMB Thai Ltd, Ayutthaya, Thailand,

    Pelmec Thai Ltd, Bang Pa-in, Ayutthaya, Thailand,

    Beide vennootschappen zijn 100 %-dochters van Minebea Co. Ltd, Japan;

    c) Importeurs in de Gemeenschap

    NMB GmbH, Neu Isenburg, Bondsrepubliek Duitsland,

    NMB Italia, Mazzo di Rho, Milaan, Italië,

    NMB (UK) Ltd, Bracknell, Verenigd Koninkrijk;

    d) Producenten van de Gemeenschap

    FAG Kugelfischer Georg Schaefer KGaA, Schweinfurt, Bondsrepubliek Duitsland,

    Georg Mueller Nuernberg AG, Neurenberg, Bondsrepubliek Duitsland,

    Gebrueder Reinfurt GmbH & Co., KG, Wuerzburg, Bondsrepubliek Duitsland,

    SKF Industrie SPA, Turijn, Italië,

    SKF Roulements Spécialisés (ADR), Thomery, Frankrijk,

    SKF France, Clamart, Frankrijk,

    ROL Rolamentos Portugueses SARL, Caldas da Rainha, Portugal.

    (4) In een volgende fase formuleerde de Commissie een aantal voorlopige conclusies met betrekking tot subsidies en schade. De klager, de exporteurs en de Koninklijke Thaise Regering (hierna, tenzij anders vermeld, »de Regering" genoemd) verzochten om door de Commissie te worden gehoord, welke verzoeken werden ingewilligd. De Commissie stelde hen tot in details in kennis van de feiten waarop zij haar conclusies heeft gebaseerd. Op hun verzoek kregen partijen ook inlichtingen over de voornaamste feiten en beschouwingen op grond waarvan in overweging werd gegeven maatregelen aan te bevelen. Partijen hebben na de informatieve bijeenkomsten een termijn gekregen waarbinnen zij hun op- of aanmerkingen bij elk van de hiervoor genoemde aspecten konden indienen. Voor zover deze juist waren, zijn zij in aanmerking genomen.

    (5) Het onderzoek naar subsidiëring bestreek het tijdvak van 1 april 1987 tot en met 31 maart 1988 (het onderzoektijdvak).

    (6) Dat bij dit onderzoek de normale termijn werd overschreden is te wijten aan de hoeveelheid en ingewikkeldheid van de in eerste instantie verzamelde en onderzochte gegevens en aan de omstandigheid dat voor de voltooiing van het onderzoek verwante problemen moesten worden bestudeerd waarvan bij de aanvang van de procedure niet was te voorzien dat zij aan de orde zouden komen.

    B. HET PRODUKT

    (7) De betrokken produkten zijn kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm van GN-code 8482 10 10.

    (8) In technisch opzicht dekt de omschrijving van de onderzochte produkten een groot aantal standaardtypen alle met verschillende accessoires te verkrijgen, plus veel volgens de specificatie van de klant gemaakte bijzondere typen. Binnen deze produktomschrijving wordt soms onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde mini- en instrumentlagers en de kleine standaardlagers. In wezen zijn de fysieke hoedanigheden echter gelijk en kan er tussen de lagers geen duidelijke scheidingslijn worden getrokken.

    (9) De onderzochte lagers bestaan voornamelijk uit een binnen- en een buitenring (gewoonlijk in chroomstaal, maar ook wel in roestvrij staal), een kooi en een wisselend aantal kogels. Naar gelang van de eisen van de klant kunnen metalen beschermplaten of rubber afsluitingen worden toegevoegd. Er worden allerlei smeervetten gebruikt. De lagers dienen om de wrijving te verminderen en zo machineonderdelen sneller en soepeler te laten functioneren. Zij vinden vooral toepassing in consumentenelektronica, huishoudelijke apparaten en apparatuur voor kantoorautomatisering.

    (10) Kogellagers zijn een tussenprodukt dat wordt gebruikt bij het monteren van consumptie- en kapitaalgoederen of als reserveonderdeel. De vraag naar kogellagers is dan ook rechtstreeks afhankelijk van de vraag naar het eindprodukt (bij voorbeeld wasmachines, stofzuigers, videorecorders, ventilatoren en kleine elektrische motoren). In het algemeen maakt de prijs van kleine kogellagers slechts een zeer gering deel van de kostprijs van het eindprodukt uit.

    C.1. SUBSIDIES - ACHTERGROND

    i) De gestelde subsidies en samenvatting van bevindingen

    (11) Op basis van de in de klacht vervatte gegevens en van de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende zogenaamde subsidies onderzocht:

    a) vrijstelling van douanerechten en indirecte belastingen op de invoer van machines en belangrijke materialen;

    b) vermindering van indirecte belastingen op in eigen land gekochte inputs;

    c) vrijstelling van vennootschapsbelasting;

    d) korting op elektriciteitstarieven voor exporteurs; e) terugbetaling van douanerechten en vrijstelling van belastingen op ingevoerde grondstoffen;

    f) speciale investeringszones en andere regionale stimuli;

    g) leningen van zogenaamd door de overheid gecontroleerde of beïnvloede financiële instellingen;

    h) andere belastingvoordelen.

    (12) Het onderzoek van de Commissie bracht aan het licht dat de exporteurs NMB Thai en Pelmec Thai (hierna »de ondernemingen" genoemd) voor compensatie in aanmerking komende subsidies als bedoeld in punt 11, onder a), b), c) en d), ontvingen. De zogenaamde, in punt 11, onder e), f), g) en h), bedoelde subsidies bleken niet voor compensatie in aanmerking te komen dan wel hoegenaamd niet te zijn verleend.

    ii) Certificates of Promotion

    (13) Beide ondernemingen hebben »Certificates of Promotion" ontvangen van de Board of Investment (BoI), een overheidsinstelling die instaat voor de toepassing van de Investment Promotion Act (IPA), de belangrijkste rechtsgrondslag voor subsidieverlening aan de Thaise industrie. Sommige van de in de Act genoemde stimuli gaan, anders dan door de klager werd gesteld, niet samen met de Certificates of Promotion terwijl andere er wel onder vallen maar door de ondernemingen niet zijn gebruikt. Het belangrijkste kenmerk van deze certificaten is, dat zij alle voordelen die aan de ondernemingen worden toegekend, van de uitvoer van nagenoeg de gehele produktie doen afhangen. Op de Thaise binnenlandse markt mag maar een heel klein deel van de produktie worden verkocht. Wat aan andere ondernemingen van de Minebea-groep in Thailand wordt verkocht dient in andere, voor uitvoer bestemde produkten te worden verwerkt.

    iii) Kwantificering van de subsidies

    (14) Alle voor compensatie in aanmerking komende subsidies worden voor elke onderneming afzonderlijk in Thaise bahts uitgedrukt. In gevallen waarin de hoogte van de subsidie eerst in de vorm van een percentage wordt berekend, wordt dat in Thaise bahts omgezet door het met de totale uitvoer van kogellagers van elke onderneming te vermenigvuldigen.

    C.2. TE COMPENSEREN SUBSIDIES

    i) Vrijstelling van douanerechten en indirecte belastingen op de invoer van machines en belangrijke materialen

    (15) De ondernemingen hebben van de BoI volledige vrijstelling verkregen van douanerechten en indirecte belastingen op ten behoeve van hun produktie ingevoerde goederen. Deze vrijstelling werd op grond van artikel 28 van de IPA door middel van de aan de ondernemingen verstrekte Certificates of Promotion verleend, en is dan ook, zoals alle op grond van deze certificaten toegekende voordelen, van de uitvoer afhankelijk. De ondernemingen hebben sinds hun vestiging in Thailand de vrijstelling genoten. Zij hebben er evenwel geen gebruik van gemaakt voor »grondstoffen" (overeenkomende met fysiek verwerkte inputs) ten aanzien waarvan zij de voorkeur geven aan het entrepotsysteem (zie punt 33). Op de hier onderzochte vrijstelling maken zij aanspraak voor kapitaalgoederen (»machines"), »machineonderdelen" en »belangrijke materialen". Het lijdt geen twijfel dat de vrijstelling voor machines en machineonderdelen voor compensatie in aanmerking komt. Wat de belangrijke materialen betreft, is uit het onderzoek van de Commissie gebleken dat deze categorie bestaat uit niet fysiek verwerkte inputs, zodat ook hier tegenover de vrijstelling een compenserend recht moet kunnen staan.

    (16) Op in Thailand ingevoerde produkten worden normaal de volgende rechten en indirecte belastingen geheven:

    - douanerechten over de cif-waarde bij invoer,

    - bedrijfsbelasting, berekend als een percentage van de bruto-inkomsten (cif-waarde vermeerderd met de rechten en de gebruikelijke winst), en

    - gemeentelijke belasting, gelijk aan 10 % van de bedrijfsbelasting.

    (17) Het verkrijgen van de voor het kwantificeren van de subsidie vereiste betrouwbare gegevens is met aanzienlijke problemen gepaard gegaan.

    De door de Regering (Departement Douanezaken en BoI) verstrekte gegevens waren zo verzameld, dat zij niet voor dit onderzoek konden worden gebruikt.

    De ondernemingen verschaften over het onderzoektijdvak per transactie gegevens waaruit het bedrag bleek van de vrijstellingen van rechten en belastingen voor drie categorieën produkten:

    - machines,

    - machineonderdelen (en werktuigen), en

    - hulpstoffen (overeenkomende met belangrijke materialen).

    Na verificatie was de Commissie ervan overtuigd dat het totale bedrag van de geboekte vrijstellingen van rechten en belastingen correct was en dat de ondernemingen de vrijstellingen voor machines vrij nauwkeurig afzonderlijk hadden kunnen presenteren. Wel bleek het onmogelijk te zijn geweest een onderscheid te maken tussen enerzijds machineonderdelen en werktuigen, en anderzijds hulpstoffen, zodat de afzonderlijke totalen voor elk van deze twee categorieën nietszeggend waren, ook al was de som van beide categorieën juist. (18) Op grond van deze gegevens kon voor elke categorie produkten de subsidie worden berekend:

    a) Machines worden als vaste activa op de balans vermeld en over een bepaalde periode afgeschreven. Daar de vrijstellingsgegevens voor deze categorie voldoende betrouwbaar zijn, is de aangewezen berekeningswijze de subsidie om te slaan over een periode welke in de betreffende bedrijfstak overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn voor dergelijke activa (artikel 3, lid 4, onder c) van Verordening (EEG) nr. 2423/88). Om het bedrag van de subsidie te berekenen wordt van alle machines die de ondernemingen sinds hun vestiging in Thailand hebben aangeschaft, het deel dat op het onderzoektijdvak betrekking heeft, met de gemiddelde hoogte van de heffingen vermenigvuldigd.

    Het totaal van de (tot en met 31 maart 1988) aangeschafte machines werd aan de balansbescheiden van de ondernemingen ontleend.

    Zoals gezegd dient volgens Verordening (EEG) nr. 2423/88 voor het berekenen van de subsidie te worden uitgegaan van een periode »welke in de betreffende bedrijfstak overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn". Geconstateerd werd dat de afschrijvingstermijn voor machines in de Japanse kogellagerindustrie tien jaar is, terwijl in Europa de gebruikelijke afschrijvingstermijn zeven tot tien jaar bedraagt. De Commissie meent derhalve dat tien jaar in deze industrietak een normale afschrijvingstermijn is en heeft de subsidie op grond daarvan berekend. 10 % van alle door de ondernemingen aangeschafte machines werd daarom in aanmerking genomen als betrekking hebbend op het onderzoektijdvak.

    De gemiddelde hoogte van de heffingen werd berekend door het bedrag van de vrijstellingen van rechten en belastingen (punt 17) te delen door de waarde van de gedurende het onderzoektijdvak aangeschafte machines (eveneens aan de balansbescheiden ontleend).

    b) Hulpstoffen (bij voorbeeld slijpstenen en smeervetten) zijn voor de ondernemingen uitgavenposten, zodat de waarde van de subsidie dient te worden berekend op basis van die uitgaven, dit wil zeggen van de vrijstellingen van rechten en belastingen op gedurende het onderzoektijdvak verrichte aankopen.

    c) Machineonderdelen en werktuigen worden in beginsel als vaste activa op de balans vermeld en afgeschreven. Op het eerste gezicht kunnen zij op dezelfde wijze als machines worden behandeld. Uit de gegevens van de ondernemingen over vrijstellingen van rechten en belastingen blijkt echter dat produkten van deze categorie in zeer aanzienlijke mate met hulpstoffen zijn verward. De voornaamste oorzaak daarvan schijnt te zijn dat veel machineonderdelen zo vaak worden vervangen dat zij in de praktijk moeilijk van hulpstoffen zijn te onderscheiden. Een andere complicatie is, dat machineonderdelen beneden een bepaalde prijs veeleer als lopende uitgaven dan als vaste activa worden geboekt. De berekening van een gemiddelde hoogte voor de rechten is dan ook noodzakelijk onnauwkeurig, en de beste oplossing is machineonderdelen en werktuigen als hulpstoffen te behandelen, dit wil zeggen als lopende uitgaven. Deze methode waarborgt tevens dat de som van de vrijstellingen van rechten en belastingen voor machineonderdelen, werktuigen en hulpstoffen juist is.

    (19) De berekening van de afschrijvingen op machines wordt enigszins gecompliceerd door het feit dat de invoer van goederen die een importeur voor zijn eigen produktie gebruikte, vóór 1 februari 1986 krachtens een algemene wetsbepaling (artikel 79 ter, lid 11, van de Revenue Code) van bedrijfsbelasting (en daarmee ook van gemeentelijke belasting) was vrijgesteld.

    Deze vrijstelling gold algemeen voor alle importeurs, stond los van hun uitvoerprestaties, en zou niet voor compensatie in aanmerking zijn gekomen. Daaruit volgt voor het berekenen van het effect van de vrijstellingen op ingevoerde machines dat de verwerving van machines vóór februari 1986 slechts voor het berekenen van de douanerechten en niet voor de berekening van de bedrijfs- en gemeentelijke belasting in aanmerking moet worden genomen.

    (20) Deze berekeningen hebben de volgende subsidiebedragen (in miljoen Thaise baht) opgeleverd:

    NMB Thai: 156,95

    Pelmec Thai: 157,83.

    ii) Vermindering van indirecte belastingen op in eigen land gekochte inputs

    (21) Exporteurs kunnen op grond van de »Tax and duty compensation of Exported Goods produced in the Kingdom Act" van 1981 aanspraak maken op een vermindering van douanerechten en belastingen over de verkoop van importgoederen en van binnenlandse goederen die als inputs bij de voortbrenging van exportgoederen zijn gebruikt.

    Voor het verkrijgen van deze verminderingen dienen »Tax coupons" (belastingcoupons) te worden aangevraagd, die vrij overdraagbaar zijn en voor het betalen van alle door de nationale belastingdiensten geheven belastingen kunnen worden gebruikt. Voor ieder produkt zijn er twee tarieven, het »A"-tarief voor exporteurs die op geen regeling voor terugbetaling van douanerechten aanspraak maken, en het »B"-tarief, voor exporteurs die wel een terugbetaling van douanerechten wensen. De ondernemingen gebruiken derhalve het »B"-tarief, dat voor produkten van de categorie waartoe kogellagers behoren 0,59 % bedraagt en een vermindering van de bedrijfsbelasting en de gemeentelijke belasting op in het eigen land gekochte inputs inhoudt. Deze subsidie hangt van de uitvoer af en komt dus voor compensatie in aanmerking.

    (1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

    (2) PB nr. C 147 van 4. 6. 1988, blz. 4.

    (22) De verminderingspercentages worden door de Regering berekend op basis van een »input/output"-studie, die voor het eerst in 1980 (aan de hand van cijfers over 1975) werd verricht en in 1985 (aan de hand van cijfers over 1980) werd bijgewerkt. Momenteel wordt op grond van cijfers over 1985 gewerkt aan een verdere actualisering, waarvan de resultaten in 1990 zullen worden gepubliceerd. Aan de hand van deze studie berekent de Regering de waarde van alle inputs en de druk van douanerechten en indirecte belastingen voor elke categorie produkten. Op grond daarvan bepaalt zij de verminderingspercentages. Kogellagers vallen onder hoofdstuk 111 van de input/output-tabel, »fabrikaten van metaal".

    Na verificatie en bespreking met de bevoegde regeringsinstanties acht de Commissie de door de Regering toegepaste methode aanvaardbaar.

    (23) Wat de onderhavige subsidie betreft, staat vast dat slechts de vermindering voor niet fysiek verwerkte inputs voor compensatie in aanmerking komt. Op basis van de input/output-studie heeft de Commissie berekend dat 0,2 % van de vermindering van 0,59 % voor niet fysiek verwerkte inputs wordt verleend en derhalve het compenseerbare deel van de subsidie vormt.

    (24) De ondernemingen ontvangen deze vermindering van 0,2 % echter niet integraal. Zij krijgen een overeenkomstig bedrag in belastingcoupons die zij, omdat zij geen belasting betalen, tegen een gedisconteerde prijs van 66 % moeten verkopen, zodat zij uiteindelijk slechts de tegenwaarde van 0,13 % van hun totale uitvoer ontvangen.

    (25) Deze berekeningen hebben de volgende subsidiebedragen (in miljoen Thaise baht) opgeleverd:

    NMB Thai: 2,28

    Pelmec Thai: 1,72.

    iii) Vrijstelling van vennootschapsbelasting

    (26) Beide ondernemingen genieten op grond van de aan hen verstrekte Certificates of Promotion een vrijstelling van vennootschapsbelasting voor een periode van acht jaar na de aanvang van hun activiteiten. Deze vrijstelling is in overeenstemming met artikel 31 van de Investment Promotion Act.

    Zij vormt een voor compensatie in aanmerking komende exportsubsidie omdat, zoals reeds werd vastgesteld, de voordelen van de Certificates of Promotion afhangen van de voorwaarde dat nagenoeg de gehele produktie wordt uitgevoerd.

    (27) De subsidie wordt berekend aan de hand van de formule:

    belastbaar inkomen × belastingtarief (in %).

    (28) De berekening dient over een belastingjaar te worden uitgevoerd, want alleen daarover zijn volledig gecontroleerde rekeningen beschikbaar. In het geval van de ondernemingen loopt het belastingjaar van 1 oktober tot en met 30 september.

    In casu dient het belastingjaar 1987 (1 oktober 1986 - 30 september 1987) in aanmerking te worden genomen omdat dit het laatste volledige belastingjaar binnen het onderzoektijdvak is.

    (29) Deze berekeningen hebben de volgende subsidiebedragen (in miljoen Thaise baht) opgeleverd:

    NMB Thai: 94,06

    Pelmec Thai: 124,49.

    iv) Korting op elektriciteitstarieven voor exporteurs

    (30) De Electricity Generating Authority of Thailand (EGAT) werkt met een stelsel van kortingen op elektriciteitstarieven voor exporteurs. Om voor dit stelsel in aanmerking te komen moet men aanspraak kunnen maken op de vermindering van indirecte belastingen op de uitvoer. De producent moet bij zijn elektriciteitsmaatschappij (in dit geval de PEA, Provincial Electricity Authority) een aanvraag indienen waaruit blijkt dat hij voor belastingvermindering in aanmerking komt en die de gegevens dient te bevatten die de PEA nodig heeft om de per eenheid produkt verbruikte hoeveelheid elektriciteit en de aan de producent in rekening gebrachte kosten te kunnen berekenen. De prijsreductie voor de geleverde elektriciteit bedraagt ongeveer 20 % van deze kosten.

    Wanneer de producent de goedkeuring van de PEA en de EGAT heeft verkregen, dient hij zich voor een korting op het elektriciteitstarief tot de PEA te richten. Elke aanvraag (waarvoor hetzelfde formulier wordt gebruikt als waarmee vermindering van indirecte belastingen wordt aangevraagd) bevat een gedetailleerde beschrijving van de exporttransacties welke op in aanmerking komende produkten betrekking hebben, ten einde de PEA in staat te stellen de korting te berekenen. Op een volgende elektriciteitsrekening komt deze korting dan als een aanpassing voor.

    (31) De ondernemingen hebben de goedkeuring van de EGAT verkregen en komen voor een korting op het elektriciteitstarief in aanmerking. Pelmec ontving deze goedkeuring echter pas einde mei 1988 en heeft gedurende het onderzoektijdvak dan ook geen enkel voordeel genoten. Het stelsel van kortingen houdt duidelijk subsidiëring in, stelt uitvoer als voorwaarde (nu uitvoer een voorwaarde is voor een vermindering van indirecte belastingen - punt 21 - en de korting op het elektriciteitstarief op basis van de uitgevoerde eenheden produkt wordt berekend), en komt derhalve voor compensatie in aanmerking. (32) Het totaalvoordeel dat NMB Thai uit dien hoofde gedurende het onderzoektijdvak heeft ontvangen, bedraagt 4,79 miljoen bath. Dit bedrag vertegenwoordigt het totale in deze rubriek bedoelde subsidiebedrag.

    C.3. SUBSIDIES DIE NIET MOETEN WORDEN GECOMPENSEERD OF DOOR DE ONDERNEMINGEN NIET ZIJN ONTVANGEN

    i) Terugbetaling van douanerechten en vrijstelling van belastingen op ingevoerde grondstoffen

    (33) Om voor deze vrijstelling in aanmerking te komen, maakten de ondernemingen gebruik van het entrepotsysteem. Alleen grondstoffen en componenten die fysiek in het eindprodukt worden verwerkt kunnen onder het entrepotsysteem worden ingevoerd. Het betreft hier dus geen subsidie die voor compensatie in aanmerking komt.

    Onder het entrepotsysteem kan invoer vrij van rechten en belastingen plaatsvinden, zodat de vraag of te compenseren kortingen bestaan, niet dient te worden gesteld.

    ii) Speciale investeringszones en andere regionale stimuli

    (34) Voor regionale stimuli is in Thailand de Board of Investment bevoegd. Tot in 1988 kon de BoI krachtens de Investment Promotion Act investeerders die voor de toepassing van maatregelen tot bevordering van de investeringen waren erkend, een aantal aanvullende voorrechten verlenen indien zij zich in bepaalde aangeduide gebieden vestigden.

    (35) Vastgesteld werd dat de ondernemingen, toen zij voor de toepassing van maatregelen tot bevordering van de investeringen werden erkend, niet in een van de hier bedoelde gebieden waren gevestigd en dat latere wijzigingen in het beleid van de BoI ten aanzien van regionale stimuli en/of in de aangeduide gebieden geen terugwerkende kracht hadden en niet van toepassing waren op investeerders die al bedrijvig waren in Thailand.

    Verificatie van de oorspronkelijke aanvragen van de ondernemingen om voor bevordering van de investeringen in aanmerking te komen leerde voorts dat geen van beide ooit had verzocht om een van de aan de speciale investeringszones verbonden voorrechten.

    iii) Leningen van zogenaamd door de overheid gecontroleerde of beïnvloede financiële instellingen

    (36) De ondernemingen ontvingen twee leningen van de Industrial Finance Corporation of Thailand (IFCT). Volgens de Regering was de rente op deze leningen hoger dan de rente die zij voor middelen op lange termijn (op de nationale markt uitgegeven obligaties) moest betalen.

    Daar de leningen in baht luidden, zijn overheidsobligaties inderdaad voor een vergelijking te gebruiken. De Commissie heeft met vertegenwoordigers van de Bank of Thailand de juistheid van de verklaring van de Regering kunnen controleren. Zij kwam tot de conclusie dat het hier niet gaat om een voor compensatie in aanmerking komende subsidie. De vraag of de IFCT al dan niet door de overheid wordt gecontroleerd of beïnvloed, behoeft dus niet te worden beantwoord.

    (37) In de tweede plaats onderzocht de Commissie het programma van »Packing Credits" (dat door de Bank of Thailand wordt beheerd). Het betreft hier een vorm van exportfinanciering op korte termijn die zeker als exportsteun is te beschouwen, omdat hij uitvoergebonden is en voor de betrokken onderneming een voordeel inhoudt (gunstiger rentetarief dan de marktrente). Volgens de Regering was de rente die exporteurs werd aangerekend lager dan de marktrente, edoch hoger dan de kosten van kortlopend krediet voor de centrale overheid, zoals bleek uit de rente op door de Bank of Thailand uit naam van de Regering uitgegeven schatkistpromessen. De Commissie vond dit een goed vergelijkingspunt. Ook deze verklaring werd na verificatie met de Bank of Thailand juist bevonden, zodat ook te deze moet worden geconcludeerd dat geen te compenseren subsidie werd verleend.

    (38) Ten slotte bleek dat het Financial Institutions Development Fund (FIDF), een overheidsinstelling, onder meer tot taak heeft »depositohouders van financiële instellingen waarvan de vergunning is ingetrokken te helpen door FIDF-promessen af te geven in ruil voor de promessen van die maatschappijen". De Commissie was van oordeel dat met deze regeling werd gereageerd op een recente crisis in de Thaise banksector, dat FIDF-promessen over een periode van tien jaar aflosbaar waren en geen rente droegen, en dat geen dergelijk papier aan de in het onderzoek betrokken ondernemingen was verstrekt.

    iv) Andere belastingvoordelen

    (39) Volgens de Certificates of Promotion (en overeenkomstig artikel 34 van de Investment Promotion Act) zijn dividenden die aan Minebea Co. Ltd in Japan worden uitgekeerd vrijgesteld van de normale, krachtens het belastingverdrag tussen Japan en Thailand van 1963 te heffen bronbelasting van 15 %.

    Dit voordeel is duidelijk uitvoergebonden en doet de Regering onmiskenbaar kosten opkomen. Het is evenwel een voordeel dat niet rechtstreeks aan de ondernemingen, maar aan hun niet in het onderzoek betrokken moedermaatschappij in Japan ten goede komt. Het komt dan ook niet voor compensatie in aanmerking.

    (40) De ondernemingen hebben op grond van de voor hen geldende stimulerende maatregelen geen andere belastingvoordelen ontvangen. C.4. TOTAALBEDRAG VAN DE TE COMPENSEREN SUBSIDIES

    (41) De totale waarde van de over het onderzoektijdvak aan de ondernemingen toegekende te compenseren subsidies bedroeg:

    (in miljoen baht)

    1.2.3 // // // // Subsidie // NMB Thai // Pelmec Thai // // // // Vrijstelling van rechten en belastingen op ingevoerde machines en belangrijke materialen // 156,95 // 157,83 // Vrijstelling van vennootschapsbelasting // 94,06 // 124,49 // Vermindering van indirecte belastingen op binnenlandse aankopen // 2,28 // 1,72 // Korting op elektriciteitstarieven // 4,79 // - // // // // Totaal // 258,08 // 284,04 // // //

    C.5. OPMERKINGEN VAN DE ONDERNEMINGEN BETREFFENDE DE SUBSIDIES

    (42) Nadat zij in kennis waren gesteld van de basiselementen van de bevindingen van de Commissie met betrekking tot de subsidies, dienden de ondernemingen hun opmerkingen in, waaronder er een aantal op het corrigeren van de berekeningen waren gericht. Deze worden hierna, telkens met het antwoord van de Commissie, weergegeven

    i) Vrijstelling van douanerechten en indirecte belastingen op invoer (punten 15 - 20)

    (43) Stelling 1: De subsidie voor machines moet over twintig jaar worden afgeschreven, zoals de ondernemingen in Thailand dat in hun boeken doen in plaats van over de door de Commissie gekozen periode van tien jaar.

    Antwoord: De Commissie verwerpt dit argument. Artikel 3, lid 4, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, legt het gebruik op van »een periode welke in de betreffende bedrijfstak overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn voor dergelijke activa" indien de waarde van een subsidie voor de aanschaf van vaste activa over de tijd wordt verdeeld.

    Op grond van haar onderzoek naar de situatie in de EG en Japan kwam de Commissie tot de conclusie dat tien jaar voor machines en andere outillage in de kogellagerindustrie de normale afschrijvingstermijn is.

    (44) Stelling 2: Ongeacht of een termijn van tien dan wel van twintig jaar wordt aangehouden, dient de Commissie de subsidie op machines te berekenen op grond van de gedurende het onderzoektijdvak geboekte totale afschrijving.

    Antwoord: Deze methode is voor de Commissie onaanvaardbaar. Zij zou ertoe leiden dat machines die minder dan één jaar vóór het einde van het onderzoektijdvak, dit wil zeggen gedurende het onderzoektijdvak, zijn aangeschaft, bij het berekenen van de subsidie buiten beschouwing zouden blijven. Aangezien de ondernemingen de subsidie voor alle tot en met 31 maart 1988 ingevoerde machines hebben ontvangen, is dat het bedrag dat, verdeeld over een periode van tien jaar, volgens de Commissie voor compensatie in aanmerking komt.

    (45) Stelling 3: Wanneer voor het toerekenen van de subsidie op machines wordt uitgegaan van een periode van tien jaar, dan moet deze periode tot uitdrukking komen in een vermindering van de vrijstelling van vennootschapsbelasting omdat een afschrijving over tien jaar tot een lagere belastbare winst leidt.

    Antwoord: De Commissie is het daarmee niet eens. Tien jaar is in dit geval de passende periode voor het toerekenen van de subsidie. Voor de berekeningen van de afschrijvingen en belastingen van de ondernemingen is die periode evenwel niet relevant.

    ii) »Dubbeltelling" en vrijstelling van vennootschapsbelasting

    (46) Stelling 4: Andere subsidies dan de vrijstelling van vennootschapsbelasting hebben geleid tot een daling van de voor deze belasting aftrekbare uitgaven met een stijging van de waarde van de vrijstelling van vennootschapsbelasting tot gevolg. Om dubbeltelling te voorkomen moet de Commissie, wanneer zij op deze andere subsidies met compenserende rechten heeft gereageerd, de uitgaven vóór belastingen naar boven aanpassen en dus de vrijstelling van vennootschapsbelasting verlagen.

    Antwoord: De Commissie kan dit argument niet aanvaarden. De vrijstelling van rechten en belastingen op invoer, de korting op elektriciteitstarieven en de vermindering van belastingen op binnenlandse aankopen zijn de ondernemingen volledig ten goede gekomen. Op dezelfde wijze hebben zij het volledige bedrag van de vrijstelling van vennootschapsbelasting op de door hen aangegeven belastbare winst ontvangen. De Regering heeft aan een overeenkomstig bedrag aan inkomsten verzaakt. Het is dan ook logisch dat het volledige bedrag van al deze subsidies wordt gecompenseerd.

    Het staat niet aan de Commissie te overwegen wat er al dan niet zou zijn gebeurd indien één of meer subsidies niet beschikbaar zouden zijn geweest. Een dergelijke werkwijze zou volkomen hypothetisch zijn en geen rekening houden met andere factoren die zonder bepaalde subsidies een rol zouden hebben kunnen spelen (bij voorbeeld veranderingen in verkoopprijzen).

    D. SCHADE

    i) Soortgelijk produkt

    (47) De in de Gemeenschap geproduceerde kogellagers hebben dezelfde fysieke hoedanigheden en toepassingsmogelijkheden als de onder punt 7 omschreven lagers.

    ii) Bedrijfstak van de Gemeenschap

    (48) Bij dit onderzoek worden in de Gemeenschap producerende ondernemingen die in Japanse handen zijn, niet geacht te behoren tot de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. De reden daarvan is dat zij zijn verbonden met exporteurs van hetzelfde produkt vanuit Japan voor wie thans anti-dumpingrechten gelden (1). Deze rechten worden momenteel onderworpen aan een nieuw onderzoek dat gelijktijdig met de onderhavige procedure plaatsvindt (2). De produktieondernemingen die Japans eigendom zijn, verkopen hun gehele produktie aan dezelfde Japanse verkoopmaatschappijen die zijn betrokken bij de verkoop van uit Japan ingevoerde lagers tegen prijzen welke dumping inhouden, zodat zij van deze oneerlijke handelspraktijken profiteren. Derhalve kunnen zij niet worden geacht zich als normale producenten van de Gemeenschap te gedragen, maar zijn zij eerder te beschouwen als een extra bron van aanbod voor exporteurs die dumping toepassen. Na de ondernemingen in Japanse handen buiten de procedure te hebben gesteld, kwam de Commissie tot de bevinding dat de producenten van de Gemeenschap uit wier naam de klacht was ingediend, gedurende het onderzoektijdvak ongeveer 85 % van de produktie van de Gemeenschap voor hun rekening namen. Dat is duidelijk het grootste deel van de totale produktie en deze ondernemingen worden dan ook als de bedrijfstak van de Gemeenschap beschouwd.

    iii) Opmerkingen vooraf

    (49) Het onderzoek van de Commissie naar dit geval vond terzelfder tijd als een anti-dumpingprocedure betreffende de invoer van hetzelfde produkt van oorsprong uit Thailand (3) plaats. Deze laatste procedure is door de Commissie nog niet afgerond. De volgende analyse van door subsidiëring veroorzaakte schade geldt onverminderd wat uiteindelijk omtrent de dumping wordt geconcludeerd.

    iv) Omvang en marktaandelen van de invoer

    (50) Tussen 1985 en het onderzoektijdvak steeg de totale afzet van kogellagers in de Gemeenschap van 332,5 tot 356,1 miljoen stuks, een accres van 7,1 %.

    (51) De afzet van uit Thailand ingevoerde lagers nam toe van 3,1 miljoen stuks in 1985 tot 31,5 miljoen stuks in het onderzoektijdvak, resulterend in een stijging van het marktaandeel in de Gemeenschap van 0,9 tot 8,8 %.

    (52) Het marktaandeel in de Gemeenschap van de invoer uit andere landen dan Thailand daalde van 59 % in 1985 tot 50 % in het onderzoektijdvak.

    v) Prijzen

    (53) Voor het analyseren van de prijsonderbieding door Thaise exporteurs werd een vergelijking gemaakt tussen de verkoopprijs (na aftrek van alle kortingen en verlagingen) van in Thailand vervaardigde lagers en die van door producenten van de Gemeenschap op de Duitse, Italiaanse en Britse markt verkochte lagers.

    Bij de berekeningen werd steeds uitgegaan van representatieve lagertypen die in redelijke hoeveelheden, gewoonlijk meer dan 50 000 stuks, worden verkocht. Alleen de verkopen aan industriële gebruikers die lagers voor verwerking in hun eindprodukt kopen (bij voorbeeld producenten van stofzuigers, videocassetterecorders en dergelijke), werden in aanmerking genomen. Deze industriële gebruikers nemen verreweg het grootste deel van de afzet van de Thaise en communautaire producenten voor hun rekening en zijn vrijwel de enige afnemers die zodanige hoeveelheden kopen dat een vergelijking kan worden gemaakt.

    (54) Op basis van een gewogen gemiddelde was er bij de lagers uit Thailand sprake van een onderbieding van 17 % ten opzichte van de door de producenten van de Gemeenschap verkochte lagers.

    vi) Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    a) Marktaandelen

    (55) Hoewel de afzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de EG tussen 1985 en het onderzoektijdvak met 3,5 % toenam, van 112 tot 116 miljoen stuks, betekende de stijging van de totale vraag op de EG-markt van 7,1 % (zie punt 50) dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 33,6 tot 32,5 % terugliep.

    b) Neerwaartse druk op de prijzen

    (56) De neerwaartse druk op de prijzen bleek aanzienlijk. De aan industriële gebruikers berekende gemiddelde prijzen per eenheid produkt daalden tussen 1985 en het onderzoektijdvak voor de meeste producenten van de Gemeenschap.

    Bij de belangrijksten van hen varieerde de gemiddelde daling, in lopende prijzen, van 2,6 tot 9 %.

    c) Rendement

    (57) Het algemene rendement van de producenten van de Gemeenschap in de sector van de lagers waarop dit onderzoek betrekking heeft, is sinds 1985 gehalveerd, zodat een situatie is ontstaan waarin de lopende winsten duidelijk onvoldoende zijn om de extra uitgaven die voor het behoud van het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap nodig zijn, te kunnen financieren. Terwijl werd vastgesteld dat de passende winstmarge vóór belastingen voor de lagerindustrie 15 % bedraagt (zie punt 59), constateerde de Commissie

    namelijk dat het gedurende het onderzoektijdvak behaalde rendement ver onder dit cijfer daalde. Tijdens deze periode beliep het rendement van de bedrijfstak van de Gemeenschap, op verkopen in het kader van normale handelstransacties binnen de Gemeenschap, amper 8 %.

    d) Produktie, bezettingsgraad en werkgelegenheid

    (58) De produktie van de Gemeenschap verminderde van 170,6 miljoen stuks in 1985 tot 153,9 miljoen gedurende het onderzoektijdvak, een daling van 10 %.

    De produktiecapaciteit van de Gemeenschap, voor zover mogelijk berekend op basis van een tweeploegenstelsel en een vijfdaagse werkweek, nam toe van 177,5 miljoen eenheden in 1985 tot 185,5 miljoen in het onderzoektijdvak. De bezettingsgraad daalde derhalve van 96 % in 1985 tot 83 % gedurende het onderzoektijdvak.

    De werkgelegenheid in de sector liep over dezelfde periode terug van 2 304 tot 2 033, een nettoverlies van 271 arbeidsplaatsen en een inkrimping van 12 %.

    vii) Vaststelling van schade

    (59) Op grond van een onderzoek van de onder de voorafgaande punten beschreven indicatoren concludeert de Commissie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in dit geval aanmerkelijke schade heeft geleden. Naar de mening van de Commissie wordt deze schade door de volgende factoren bepaald:

    a) Dalend en gebrekkig rendement. De daling van het rendement sinds 1985 heeft geleid tot een situatie waarin de marge van de lopende winst vóór belastingen op verkopen aan zelfstandige afnemers binnen de markt van de Gemeenschap, ten belope van 8 % (zie punt 57), onvoldoende is met het oog op de voor het behoud van het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vereiste extra uitgaven. Bij deze additionele uitgaven gaat het vooral om investeringen in vaste activa, onderzoek en ontwikkeling, opleiding en marketing. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat een winstmarge vóór belastingen van 15 % daartoe noodzakelijk is. Het als passend beschouwen van een rendement van 15 % op de verkopen ligt in het algemeen ook in de lijn van een empirisch-historische benadering van de winstgevendheidsvraag, in die zin, dat in 1985, toen de algemene winstmarge ongeveer 15 % van de omzet bedroeg, een passend rendementsniveau werd bereikt.

    b) Verlies van marktaandeel (zie punt 55 in combinatie met de punten 50, 51 en 52).

    c) Daling van produktie, bezettingsgraad en werkgelegenheid (zie punt 58).

    E. OORZAAK VAN SCHADE

    i) Door subsidiëring veroorzaakte schade

    (60) Op de van de markt van groot- en kleinhandelaren te onderscheiden markt van grote industriële gebruikers zijn de fabrikanten in Thailand de voornaamste concurrenten van de producenten van de Gemeenschap.

    Van de verkopen van de EG-producenten in de Gemeenschap gaat 85 % naar de markt van industriële gebruikers, terwijl voor de exporteurs in Thailand het overeenkomstige cijfer 90 % is.

    (61) Omdat er, vooral bij de standaardtypen, geen werkelijke kwaliteitsverschillen bestaan, is bij de keuze van een leverancier de prijs nagenoeg bepalend. De door de betrokken producenten en exporteurs toegepaste prijsonderbieding, die tot op zekere hoogte door subsidiëring werd veroorzaakt, heeft dan ook geleid tot een neerwaartse druk op de prijzen. Dit betekent dat de producenten van de Gemeenschap gedwongen waren hun prijzen (en daarmee hun winsten) te verlagen als zij niet het risico wilden lopen hun marktaandeel, en daarmee samengaande schaalvoordelen te verliezen.

    (62) Door hun afzet in de Gemeenschap (vrijwel uitsluitend in de sector van industriële gebruikers) sterk op te voeren verkregen de Thaise exporteurs een groter marktaandeel in de Gemeenschap, doorgaans ten koste van de producenten van de Gemeenschap. In het bijzonder verhinderden zij de bedrijfstak van de Gemeenschap van de sinds 1985 opgetreden stijging van de vraag te genieten.

    (63) De Commissie meent dat zonder subsidiëring van de invoer uit Thailand de exportprijzen hoger zouden zijn geweest, zodat de prijserosie en het rendementsverlies van de EG-producenten zich niet zouden hebben voorgedaan.

    (64) Concluderend kan worden gesteld dat de voor het onderhavige produkt geldende marktvoorwaarden en de hiervoor genoemde factoren aantonen dat de druk op de prijzen welke het directe gevolg is van subsidiëring van de invoer uit Thailand en van de daarmee gepaard gaande snelle volumestijging van de totale invoer uit Thailand, de bedrijfstak van de Gemeenschap schade hebben berokkend in de vorm van een ontoereikend en verminderd rendement, een verlies van marktaandeel en een daling van produktie, werkgelegenheid en bezettingsgraad.

    (65) De Commissie stelt derhalve vast dat er tussen deze indicatoren van schade en de subsidiëring van invoer uit Thailand een oorzakelijk verband bestaat. ii) Andere factoren

    a) Daling van de uitvoer van de Gemeenschap

    (66) De door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade is tot op zekere hoogte toe te schrijven aan een daling van de EG-uitvoer. De uitvoer liep namelijk terug van 59 tot 38 miljoen stuks, een teruggang die zeker van invloed is geweest op het niveau van produktie, werkgelegenheid en bezettingsgraad; bovendien kan erop worden gewezen dat de daling van de uitvoer en daarmee van de bezettingsgraad de winstgevendheid kan beïnvloeden, omdat de vaste kosten per eenheid produkt daardoor stijgen.

    De daling van produktie, werkgelegenheid en bezettingsgraad (en derhalve van het rendement dat, zoals hierna zal worden uiteengezet, wordt gebruikt voor het bepalen van de schadedrempels) zou minder uitgesproken zijn geweest indien de producenten van de Gemeenschap in staat waren geweest hun marktaandeel binnen de Gemeenschap, waar de vraag toenam, te handhaven; de reden dat zulks voor de producenten van de Gemeenschap niet mogelijk was is juist dat deze toenemende vraag op de markt van de Gemeenschap voor een belangrijk deel werd gedekt door de oneerlijk laaggeprijsde invoer waarop dit onderzoek betrekking heeft.

    Deze opmerking doet echter niets af aan het argument dat de daling van de uitvoer een oorzaak van schade is.

    b) Invoer uit Japan

    (67) Lagers uit Japan worden in de Gemeenschap tegen dumpingprijzen verkocht en concurreren op de markt van industriële gebruikers. Gedurende het onderzoektijdvak werden zij echter in kleinere hoeveelheden verkocht dan de lagers uit Thailand (21,7 miljoen tegen 31,5 miljoen stuks) en sinds 1985 vertoonde de afzet ervan een volumedaling van meer dan 30 %. Daarbij komt dat de producenten van de Gemeenschap in dit geval slechts met een geringe prijsonderbieding worden geconfronteerd vergeleken met de ten aanzien van de lagers uit Thailand geconstateerde onderbieding van 17 %.

    Er wordt aan herinnerd dat voor de lagers uit Japan sinds 1984 anti-dumpingrechten gelden en dat een aantal Japanse exporteurs hun produktie naar Europa heeft overgebracht.

    Zonder het effect van een wijziging van de bestaande anti-dumpingrechten voor dit besluit in aanmerking te nemen is het echter duidelijk dat, hoewel de invoer van lagers uit Japan nog aanzienlijk is en de door deze invoer aan de bedrijfstak van de Gemeenschap berokkende schade door de geldende anti-dumpingrechten niet volledig is opgeheven, de schade die thans door de invoer uit Japan wordt veroorzaakt, eerder beperkt is.

    c) Invoer uit andere landen

    (68) Een deel van de markt van minilagers die met een zeer grote maatnauwkeurigheid worden vervaardigd daargelaten, concurreert de invoer uit andere landen niet rechtstreeks met de in de EG geproduceerde typen.

    - Lagers uit Oost-Europa en China zijn van lagere kwaliteit dan die uit de Gemeenschap of Thailand.

    - Zwitserland levert speciale typen lagers, veelal minilagers.

    iii) Conclusie

    (69) Rekening houdend met de onder de punten 66, 67 en 68 beschreven andere factoren concludeert de Commissie, dat de overblijvende schade, veroorzaakt door de subsidiëring van invoer uit Thailand, aanmerkelijk is.

    F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    (70) In het algemeen is het in het belang van de Gemeenschap dat er een eerlijke en effectieve concurrentie bestaat. In het onderhavige geval hebben de maatregelen ten doel een situatie van eerlijke concurrentie te herstellen. Bij het afwegen van het belang van de Gemeenschap in dit geval heeft de Commissie het belang van de kogellagerindustrie van de Gemeenschap, de gebruikers van kogellagers en de eindverbruiker van het eindprodukt in aanmerking genomen.

    (71) Indien geen maatregelen worden getroffen zou het voortduren van de waargenomen tendens een negatieve uitwerking hebben op de bedrijfstak van de Gemeenschap die de betrokken kogellagers produceert, waarbij zijn overlevingskansen in gevaar zouden komen. Het verloren gaan van deze bedrijfstak zou ernstige gevolgen hebben uit een oogpunt van:

    - werkgelegenheid en investeringsuitgaven,

    - onderzoek en ontwikkeling op hoogtechnologische gebieden (vooral nieuwe materialen), en

    - ontwikkeling van nieuwe produkten in groeisectoren (telecommunicatie, ruimtevaart en auto-elektronica).

    Het is in het belang van de Gemeenschap dat dergelijke gevolgen uitblijven.

    (72) Wat de afnemers van kogellagers (en impliciet de eindverbruikers van hun produkten) betreft, kan worden aangevoerd dat het kopen van gesubsidieerde laaggeprijsde lagers hun enig voordeel kan opleveren. Een dergelijk voordeel is echter uiterst klein, daar slechts een minuscuul deel van de uiteindelijke prijs van de meeste produkten aan de onderzochte lagers is toe te rekenen. Dat wordt bevestigd door het feit dat geen enkele afnemer in de Gemeenschap van kogellagers met een uitwendige diameter van ten hoogste 30 mm op één van de ondernomen stappen heeft gereageerd.

    (73) Op grond van wat voorafgaat is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het per saldo duidelijk in het belang van de Gemeenschap is dat haar kogellagerindustrie tegen oneerlijke concurrentie van invoer tegen gesubsidieerde prijzen wordt beschermd. G. MAATREGELEN

    i) Algemeen

    (74) Na het bestaan van voor compensatie in aanmerkingkomende subsidies, door de gesubsidieerde invoer veroorzaakte schade en het Gemeenschapsbelang in beschermende maatregelen te hebben vastgesteld, zou de Commissie normaal een compenserend recht instellen dat niet hoger mag zijn dan het bedrag van de subsidie en dat lager dan dat bedrag moet zijn indien de schade met een lager recht kan worden opgeheven.

    (75) Hoewel de Commissie, zoals onder de punten 83 tot en met 87 is uiteengezet, heeft besloten een door de Koninklijke Thaise Regering aangeboden verbintenis te aanvaarden en de procedure te beëindigen zonder een recht in te stellen, wordt uitvoerig ingegaan op de keuze van het type recht en op de berekening van de hoogte van het recht dat zij had kunnen instellen (punten 79 tot en met 82). De grond daartoe is, dat de verbintenis voorziet in het heffen van een uitvoerbelasting die precies even hoog is als een specifiek compenserend recht.

    (76) Voorafgaand aan de aanvaarding van de verbintenis heeft de Commissie de zaak volledig onderzocht en in het bijzonder alle betrokken partijen in de gelegenheid gesteld hun rechten op grond van artikel 7, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 uit te oefenen.

    ii) Schadedrempel

    (77) Voor het opheffen van de schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap acht de Commissie het noodzakelijk

    - een einde te maken aan de, op 17 % vastgestelde (zie punt 54), prijsonderbieding en

    - dat wordt gewaarborgd dat de producenten van de Gemeenschap een voldoende rendement op hun verkopen behalen, dit wil zeggen dat zij het verschil van 7 % tussen de nagestreefde winst (15 %, zie punt 59) en de gedurende het onderzoektijdvak behaalde winst (8 %, zie punt 57) kunnen overbruggen.

    (78) Optelling van de prijsonderbieding (17 %) en de winstderving (7 %) geeft een schadedrempel van 24 % op basis van de wederverkoopprijs in de Gemeenschap. Voor deze berekeningsmethode werd gekozen omdat de prijzen van lagers uit Thailand in de Gemeenschap zo ver onder de prijzen van produkten uit de Gemeenschap liggen, vooral nu de Thaise exporteurs er met uiterst lage prijzen in zijn geslaagd een aantal zeer grote afnemers van de producenten van de Gemeenschap weg te kapen. De producenten van de Gemeenschap hebben nog afnemers die hogere prijzen betalen. Daar de afnemers verschillen en er tussen de lagers uit Thailand en die uit de Gemeenschap geen kwaliteitsverschillen bestaan, is het niet zeker dat louter als gevolg van het uitschakelen van de Thaise prijsonderbieding van 17 % de aan de producenten van de Gemeenschap betaalde prijzen aanmerkelijk zullen stijgen. Slechts door er de winstderving van 7 % aan toe te voegen wordt een prijsniveau gehaald waarop de producenten van de Gemeenschap de voor het behalen van een voldoende rendement op hun verkopen (zie punt 77) vereiste winstomvang kunnen bereiken.

    Omgerekend tot cif-waarde bij invoer wordt de schadedrempel 34,8 %.

    iii) Type recht

    (79) De goederen worden vanuit Thailand rechtstreeks naar de Gemeenschap verzonden maar gefactureerd aan de moedermaatschappij in Japan, die dan een factuur uitschrijft voor haar dochteronderneming in de Gemeenschap. In de tweede factuur stijgt de prijs aanzienlijk.

    In het onderhavige geval kan dan ook niet worden gegarandeerd dat de ontvangen subsidie met een ad valorem-recht over de cif-waarde volledig wordt gecompenseerd, nu met een beperking van de prijsstijging in de tweede factuur de cif-prijs kan worden beïnvloed.

    De in Thailand verleende subsidie kan het beste worden gecompenseerd met de instelling van een specifiek recht, uitgedrukt in een bedrag per stuk, gebaseerd op de waarde van de subsidie gedeeld door het totale aantal gedurende het onderzoektijdvak uit Thailand uitgevoerde kogellagers.

    iv) Hoogte van de subsidie

    (80) Volgens de voornoemde methode bedraagt de te compenseren subsidie per stuk en per onderneming (in Thaise baht):

    NMB Thai: 1,34

    Pelmec Thai: 1,91.

    Door de subsidie aldus te berekenen aanvaardde de Commissie het argument van de ondernemingen, dat de lagers die in douane-entrepot aan andere ondernemingen van Minebea in Thailand voor verwerking in uitvoerprodukten werden verkocht, dienen te worden opgenomen in de noemer waarmee het totale subsidiebedrag werd gedeeld.

    (81) Daar de ondernemingen 100 %-dochters van dezelfde moedermaatschappij zijn, is het evenwel niet aangewezen afzonderlijke rechten op hen toe te passen. Het is beter één enkel recht op beide toe te passen. Dit wordt berekend door de subsidie per stuk van elke onderneming te wegen getoetst aan de uitvoer van de betrokken onderneming naar de Gemeenschap. Het resultaat daarvan is een recht van 1,76 baht per stuk.

    (82) De hoogte van het specifieke recht zou derhalve 1,76 baht per uitgevoerde kogellager zijn, wat overeenkomt met een ad valorem-recht van 13 % op de voor het onderzoektijdvak bepaalde cif-waarde bij invoer en een stuk onder de schadedrempel van 34,8 % blijft. Volgens de Commissie is een recht van dat niveau vereist om de door het subsidiëren van de invoer uit Thailand veroorzaakte schade op te heffen.

    v) Verbintenis

    (83) Na van de bevindingen van het onderzoek van de Commissie in kennis te zijn gesteld, bood de Koninklijke Thaise Regering een verbintenis aan om het effect van de vastgestelde subsidies op te heffen door middel van een belasting op de uitvoer van het onderzochte produkt naar de Gemeenschap. Deze uitvoerbelasting zal aanvankelijk 1,76 baht per stuk bedragen, precies het bedrag dat als compenserend recht zou zijn geheven.

    (84) Volgens Verordening (EEG) nr. 2423/88 kan de Commissie verbintenissen aanvaarden waarbij »de regering van het land van oorsprong of van uitvoer de subsidie opheft of beperkt, dan wel andere maatregelen neemt betreffende de schadelijke gevolgen ervan" (artikel 10, lid 2, onder a)). Deze bepaling sluit volledig aan bij artikel 4, lid 5, van de GATT-code inzake subsidies en compenserende rechten.

    (85) De Commissie heeft besloten de verbintenis van de Koninklijke Thaise Regering te aanvaarden, zulks in de overtuiging dat deze het effect van de subsidie volledig opheft en voorziet in afdoende

    a) controle van de betaling van de belasting en van de uitgevoerde hoeveelheden,

    b) toezicht op de hoogte van de subsidie,

    c) kennisgeving van wijzigingen in de bestaande subsidieregelingen met de verplichting geen nieuwe subsidies aan de betrokken ondernemingen te verlenen,

    d) verificatie van alle inlichtingen door de Commissie, en

    e) mogelijkheden om de aanvaarding van de verbintenis te herroepen in geval van invoer in de Gemeenschap van kogellagers van oorsprong uit Thailand waarvoor de uitvoerbelasting niet is betaald.

    (86) Bij het aanvaarden van de verbintenis heeft de Commissie rekening gehouden met de uitstekende betrekkingen tussen de Gemeenschap en Thailand. Thailand is nog een ontwikkelingsland en de Commissie wenst, al heeft zij vastgesteld dat er in het onderhavige geval subsidies werden verleend, geen compenserende rechten in te stellen wanneer een vriendelijker maatregel wordt voorgesteld waardoor het effect van de subsidie volledig wordt opgeheven. Voorts vestigt de Commissie er de aandacht op dat Thailand wat het nakomen van handelsovereenkomsten met de Gemeenschap betreft, een voortreffelijke reputatie heeft. Hoewel Thailand de GATT-code inzake subsidies niet heeft ondertekend, is de Commissie er dan ook van overtuigd dat het aangewezen is de verbintenis van de Koninklijke Thaise Regering te aanvaarden.

    (87) Beide partijen gaan er uiteraard van uit dat elke bewezen inbreuk op, of niet-nakoming van de verbintenis leidt tot de onmiddellijke instelling van een voorlopig compenserend recht overeenkomstig artikel 10, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Bovendien kan op basis van de feiten en argumenten die vóór de aanvaarding van de verbintenis werden vastgesteld een definitief compenserend recht worden ingesteld,

    BESLUIT:

    Enig artikel

    De Commissie aanvaardt de verbintenis van de Koninklijke Thaise Regering naar aanleiding van de op een compenserend recht gerichte procedure in verband met de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Thailand.

    Gedaan te Brussel, 13 juni 1990.

    Voor de Commissie

    Jean DONDELINGER

    Lid van de Commissie

    (1) PB nr. L 193 van 21. 7. 1984, blz. 1.

    (2) PB nr. C 159 van 18. 6. 1988, blz. 2.

    (3) PB nr. C 147 van 4. 6. 1988, blz. 6.

    Top