Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990D0047

BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 1 februari 1990 tot beëindiging van de procedure uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 betreffende in de Gemeenschap door Ricoh Industrie France SA geassembleerde of geproduceerde fotokopieerapparaten voor gewoon papier (90/47/EEG)

PB L 34 van 6.2.1990, p. 28–29 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/02/1990

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1990/47/oj

31990D0047

BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 1 februari 1990 tot beëindiging van de procedure uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 betreffende in de Gemeenschap door Ricoh Industrie France SA geassembleerde of geproduceerde fotokopieerapparaten voor gewoon papier (90/47/EEG)

Publicatieblad Nr. L 034 van 06/02/1990 blz. 0028 - 0029


*****

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 1 februari 1990

tot beëindiging van de procedure uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 betreffende in de Gemeenschap door Ricoh Industrie France SA geassembleerde of geproduceerde fotokopieerapparaten voor gewoon papier

(90/47/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 13, lid 10,

Na overleg in het kader van het in Verordening (EEG) nr. 2423/88 bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) In januari 1988 heeft de Commissie een klacht ontvangen die was ingediend door het CECOM, het Comité van de Europese fabrikanten van fotokopieerapparaten, namens de producenten van fotokopieerapparaten voor gewoon papier (PPC's) van wie de gezamenlijke produktie een groot gedeelte van de produktie van het betrokken produkt in de Gemeenschap uitmaakt. De klacht bevatte voldoende bewijsmateriaal van het feit dat na de inleiding van het onderzoek betreffende PPC's van oorsprong uit Japan (2), hetwelk tot de vaststelling van Verordening (EEG) nr. 535/87 van de Raad (3) waarbij een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van genoemde produkten werd ingesteld, heeft geleid, een aantal ondernemingen in de Gemeenschap PPC's assembleerde onder de omstandigheden waarnaar in artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 wordt verwezen.

(2) Op 17 februari 1988 heeft de Commissie aangekondigd (4) dat zij een onderzoek was begonnen met betrekking tot in de Gemeenschap door Canon Inc., Konishoroku Photo Industry Co., Matsushita Electric Co. Ltd, Minolta Camera Co. Ltd, Ricoh Company Ltd, Sharp Corporation en Toshiba Corporation geassembleerde PPC's. De bevindingen van het onderzoek werden bekendgemaakt bij Verordening (EEG) nr. 3205/88 van de Raad (5) en bij Besluit 88/519/EEG van de Commissie (6).

De Commissie heeft in aansluiting op dit onderzoek vastgesteld dat Ricoh Company Ltd in haar in volledig eigendom zijnde dochteronderneming in Frankrijk, Ricoh Industrie France SA, met de produktie of assemblage van het betrokken produkt was begonnen.

Op grond van deze feiten achtte de Commissie het passend de assemblage van PPC's in de Gemeenschap door Ricoh Industrie France SA te onderzoeken.

De Commissie heeft dienovereenkomstig, en na het plegen van overleg, door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (7) de inleiding aangekondigd van het onderzoek uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 betreffende PPC's die door Ricoh Industrie France SA in de Gemeenschap worden vervaardigd of geproduceerd.

(3) De Commissie heeft de betrokken onderneming, de vertegenwoordigers van Japan en de indieners van de klacht hiervan in kennis gesteld en heeft de belanghebbende partijen de gelegenheid geboden hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4) De betrokken onderneming heeft haar standpunt schriftelijk medegedeeld. Dezelfde onderneming en de klagers hebben desgevraagd de Commissie mondeling toelichting gegeven.

(5) Van de zijde van de afnemers van in de Gemeenschap door Ricoh Industrie France SA geassembleerde PPC's zijn geen opmerkingen gemaakt. De Commissie heeft alle gegevens die zij met het oog op de beoordeling van de aard van de beweerde assemblageverrichtingen nodig achtte verzameld en geverifieerd en ten kantore van Ricoh Industrie France SA een onderzoek ingesteld.

(6) Het onderzoektijdvak liep van 1 november 1988 tot en met 30 april 1989.

B. RELATIE OF ASSOCIATIE MET DE EXPORTEUR

(7) Er werd geconstateerd dat Ricoh Industrie France SA verbonden dan wel geassocieerd was met Ricoh Company Ltd, voor wier uitvoer van PPC's het definitieve anti-dumpingrecht gold dat bij Verordening (EEG) nr. 535/87 was ingesteld. Deze onderneming bleek van bovengenoemde Japanse onderneming in feite een dochteronderneming en volledig eigendom te zijn.

C. PRODUKTIE

(8) De Commissie heeft vastgesteld dat de assemblage- of produktieverrichtingen van Ricoh Industrie France SA een aanvang hadden genomen na de inleiding van het anti-dumpingonderzoek naar PPC's.

D. ONDERDELEN

(9) De onderdelen werden gedetermineerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Het leek de Commissie in deze samenhang en in overeenstemming met de voorafgaande praktijk passend de soorten printplaat die gedurende het onderzoek waren bestudeerd, op grond van de bijzondere aard van hun structuur als afzonderlijke onderdelen te beschouwen.

(10) Zoals in de voorafgaande gevallen, werd de waarde van de betrokken onderdelen over het algemeen vastgesteld aan de hand van door de onderneming bij de aflevering ervan aan de fabrieken in de Gemeenschap betaalde aankoopprijzen voor die onderdelen. De relevante waarde is die van de onderdelen en materialen zoals deze bij de assemblageverrichtingen worden gebruikt, namelijk op basis tot-in-fabriek.

(11) Met de oorsprong van de onderdelen werd rekening gehouden overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 802/68 van de Raad (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1769/89 (2).

(12) Ten aanzien van de gewogen gemiddelde waarde van de Japanse onderdelen of materialen voor alle door Ricoh Industrie France SA geassembleerde of geproduceerde modellen werd geconstateerd dat deze de waarde van alle andere gebruikte onderdelen of materialen niet met ten minste 50 % hebben overschreden.

Dientengevolge kan het anti-dumpingrecht niet worden uitgebreid tot de door bovengenoemde onderneming geassembleerde of geproduceerde PPC's.

E. CONCLUSIE

(13) In verband met het bovenstaande luidt de gevolgtrekking dat het onderzoek uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 dient te worden beëindigd zonder instelling van anti-dumpingrechten op door Ricoh Industrie France SA geassembleerde of geproduceerde PPC's,

BESLUIT:

Enig artikel

De procedure uit hoofde van artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, betreffende fotokopieerapparaten voor gewoon papier, werkend met een optisch systeem, van de GN-codes ex 9009 11 00, ex 9009 12 00 en ex 9009 21 00, geassembleerd of geproduceerd door Ricoh Industrie France SA, wordt hierbij beëindigd.

Gedaan te Brussel, 1 februari 1990.

Voor de Commissie

Frans ANDRIESSEN

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

(2) PB nr. C 194 van 2. 8. 1985, blz. 5.

(3) PB nr. L 54 van 24. 2. 1987, blz. 12.

(4) PB nr. C 44 van 17. 2. 1988, blz. 3.

(5) PB nr. L 284 van 19. 10. 1988, blz. 36.

(6) PB nr. L 284 van 19. 10. 1988, blz. 60.

(7) PB nr. C 113 van 4. 5. 1989, blz. 6.

(1) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 1.

(2) PB nr. L 174 van 22. 6. 1989, blz. 11.

Top