Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31987D0066

87/66/EEG: Besluit van de Raad van 19 januari 1987 tot aanvaarding van in verband met de invoer van bindtouw, van oorsprong uit Brazilië en Mexico, aangeboden verbintenissen en tot beëindiging van de onderzoeken

PB L 34 van 5.2.1987, p. 55–62 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/01/1987

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1987/66/oj

31987D0066

87/66/EEG: Besluit van de Raad van 19 januari 1987 tot aanvaarding van in verband met de invoer van bindtouw, van oorsprong uit Brazilië en Mexico, aangeboden verbintenissen en tot beëindiging van de onderzoeken

Publicatieblad Nr. L 034 van 05/02/1987 blz. 0055


*****

BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 januari 1987

tot aanvaarding van in verband met de invoer van bindtouw, van oorsprong uit Brazilië en Mexico, aangeboden verbintenissen en tot beëindiging van de onderzoeken

(87/66/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2176/84 van de Raad van 23 juli 1984 betreffende beschermende maatregelen tegen de invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 10,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na overleg in het kader van het in genoemde verordening bedoelde Raadgevend Comité,

A. Procedure

(1) In september 1977 beëindigde (2) de Commissie de op 14 april 1977 (3) ingeleide anti-dumping/anti-subsidieprocedures betreffende de invoer van bindtouw van oorsprong uit Brazilië en Mexico, aangezien de betrokken Braziliaanse en Mexicaanse producenten verbintenissen hadden aangeboden die voor de Commissie aanvaardbaar waren.

In maart 1985 (4) heeft de Commissie overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 2176/84 bekendgemaakt dat deze verbintenissen binnenkort zouden vervallen.

(2) Daarop ontving de Commissie van het Liaison-Comité van de »EEC Twine and Cordage Industries" (EUROCORD), dat vrijwel de gehele produktie van het betrokken produkt in de vroegere Gemeenschap van tien Lid-Staten vertegenwoordigde, een verzoek om een nieuw onderzoek. Met het oog op de uitbreiding van de Gemeenschappen hebben ook de Portugese producenten zich achter dit verzoek geschaard.

Nadat de Commissie in december 1985 besloten had dat er voldoende bewijsmateriaal was dat een nieuw onderzoek rechtvaardigde, heeft zij een bericht (5) inzake de heropening van de anti-dumping/anti-subsidieprocedure betreffende de invoer van bindtouw, vallende onder post ex 59.04 van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code ex 59.04-31, van oorsprong uit Brazilië en Mexico, aangekondigd en is zij met een onderzoek begonnen.

(3) De Commissie heeft de haar bekende betrokken exporteurs en importeurs, de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer en de producenten van de Gemeenschap hiervan officieel in kennis gesteld en de rechtstreeks betrokken partijen de gelegenheid gegeven hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en desgevraagd mondeling toe te lichten.

De Braziliaanse producenten/exporteurs en hun voornaamste handelsagent in de Gemeenschap hebben hun standpunt schriftelijk medegedeeld en desgevraagd gelegenheid gekregen dit mondeling toe te lichten. Ook de Mexicaanse producent/vertegenwoordiger van de exporteur voor de verkopen in de Gemeenschap hebben desgevraagd gelegenheid gekregen tot mondelinge toelichting. De Mexicaanse producent/exporteur heeft zijn standpunt evenwel niet schriftelijk medegedeeld en heeft evenmin de vragenlijst van de Commissie ingevuld.

De Braziliaanse autoriteiten hebben hun standpunt schriftelijk medegedeeld. De Mexicaanse autoriteiten hebben hun standpunt schriftelijk medegedeeld, doch hebben de vragenlijst van de Commissie niet ingevuld.

(4) De Braziliaanse producenten/exporteurs en hun voornaamste handelsagent in de Gemeenschap zijn op hun verzoek in de gelegenheid gesteld vertegenwoordigers van EUROCORD te ontmoeten ten einde hun wederzijdse opvattingen uiteen te zetten.

(5) Namens de kopers of verwerkers van bindtouw in de Gemeenschap zijn geen opmerkingen ingediend.

(6) De Commissie heeft alle gegevens die zij met het oog op een voorlopige vaststelling nodig achtte, verzameld en geverifieerd en een onderzoek ingesteld ten kantore van:

a) EEG-producenten:

- België:

NV Ostend Stores and Ropeworks SA (Oostende),

- Denemarken:

L.P. Weidemann & Soenner (Rudkoebing),

- Frankrijk:

Bihr Frères SA (Xertigny),

Cie Boussac Saint Frères (Saint-Ouen),

Vert Gazon (Valenciennes),

- Ierland:

Irish Ropes Ltd (Kildare);

b) Braziliaanse producenten/exporteurs:

- Brascorda, João Pessoa (Paraiba),

- Cisaf, Natal (Rio Grande do Norte),

- Cisal, João Pessoa (Paraiba),

- Cosibra, João Pessoa (Paraiba),

- Fibrasa, João Pessoa (Paraiba),

- Sisalana, Salvador (Baia),

- Stella Azzurra, Salvador (Baia);

c) Handelsagent van de Braziliaanse producenten/exporteurs:

Vendcord Ltd, Farnham (Verenigd Koninkrijk).

(7) Na bekendmaking van het bericht van heropening van de procedure, hebben de Braziliaanse autoriteiten verzocht om overleg met de Commissie vóór een onderzoek ter plaatse zou plaatsvinden. De Commissie heeft dit verzoek evenwel niet ingewilligd aangezien in de anti-dumpingcode van de GATT niet in overleg met de autoriteiten van het in een anti-dumpingprocedure betrokken exportland is voorzien. Met betrekking tot de anti-subsidieaspecten van de procedure, wordt in artikel 3, lid 1, van de Overeenkomst inzake de uitlegging en de toepassing van de artikelen VI, XVI en XXIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel bepaald dat, wanneer een procedure wordt ingeleid, een redelijke gelegenheid voor het plegen van overleg dient te worden gegeven. In het onderhavige geval evenwel besloot de Commissie niet om een nieuwe anti-subsidieprocedure in te leiden, doch om, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 2176/84, en artikel 4, leden 7 en 9, van genoemde Overeenkomst, reeds van kracht zijnde maatregelen opnieuw te onderzoeken. Derhalve is er geen verplichting tot overleg uit hoofde van artikel 3, lid 1, van de Overeenkomst.

De Braziliaanse autoriteiten werden in de gelegenheid gesteld met de Commissie het wettelijk kader van het nieuwe onderzoek te bespreken.

(8) Het onderzoek naar dumping, subsidies en prijsonderbieding had betrekking op het tijdvak van 1 juli 1983 tot en met 30 november 1985.

B. Dumping

a) Brazilië

i) Normale waarde

(9) Bij gebrek aan verkopen in voldoende omvang van het betrokken produkt op de binnenlandse markt van het land van uitvoer, heeft de Commissie de normale waarde vastgesteld op grondslag van de aangenomen waarde, welke zij bepaalde door boven de produktiekosten een redelijke winstmarge te berekenen.

(10) Voor elk van de betrokken ondernemingen werden de produktiekosten berekend op basis van alle kosten in het normale handelsverkeer, zowel de vaste als de variabele, in het land van oorsprong, van materialen en fabricage.

(11) Om een redelijk bedrag te kunnen berekenen voor verkoop- en administratiekosten, andere algemene uitgaven en voor winst, heeft de Commissie de ondernemingen verzocht een produkt te noemen dat zoveel mogelijk met bindtouw, geproduceerd en verhandeld in Brazilië, vergelijkbaar is. De meeste ondernemingen vonden dat zij bij gebrek aan een soortgelijk produkt geen voorstel konden doen. De Commissie heeft evenwel details gekregen van de verkoop- en administratiekosten en andere algemene uitgaven van een garens van katoen producerende onderneming die verbonden was met een van de betrokken producenten/exporteurs, welke garens door hen »in bepaalde opzichten" vergelijkbaar met bindtouw werden geacht, in het bijzonder voor wat de afzet van dit produkt betreft. De Commissie heeft deze suggestie niet aanvaard omdat zij van mening was dat ten aanzien van de soortgelijkheid van garens van katoen en bindtouw geen voldoende bewijsmateriaal was geleverd. Bovendien is de afzet van het produkt slechts een van de vele aspecten van de categorie verkoop- en administratiekosten en andere algemene uitgaven. Zelfs de Braziliaanse producenten/exporteurs erkenden dat het bedrag aan verkoop- en administratiekosten en andere algemene uitgaven op de binnenlandse markt voor deze producent van garens van katoen buitengewoon laag was, namelijk ongeveer 2 % van de omzet.

(12) Als alternatief werd voorgesteld dat de Commissie het feitelijke bedrag aan verkoop- en administratiekosten en andere algemene uitgaven van alle Braziliaanse ondernemingen voor hun uitvoer naar de Gemeenschap, namelijk ongeveer 3,5 %, zou aanhouden. De Commissie heeft dit voorstel niet aanvaard aangezien het strijdig is met artikel 2, lid 3, onder b), ii), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 waarin bij de berekening van de normale waarde het gebruik van gegevens met betrekking tot de binnenlandse markt van het land van oorsprong is voorgeschreven.

(13) Ten aanzien van de winstmarge beschouwden de Braziliaanse producenten/exporteurs een percentage van 5 tot 8 % als redelijk, gezien de concurrentievoorwaarden op de markt van de Gemeenschap en de aldaar op de gebruikers uitgeoefende druk om synthetisch touw, dat duidelijk goedkoper is dan sisaltouw, te kopen. Deze argumenten hebben evenwel betrekking op de toestand buiten het land van uitvoer en kunnen voor de vaststelling van de normale waarde niet in aanmerking worden genomen.

(14) De Commissie achtte het onder deze omstandigheden passend de door de Braziliaanse ondernemingen gedurende het onderzoek ter plaatse verstrekte gegevens te gebruiken waaruit met betrekking tot de vervaardiging en verkoop in Brazilië van dezelfde algemene categorie produkten, namelijk van alle sisalprodukten zoals bindtouw, kabels en vloermatten, de feitelijke verkoop- en administratiekosten en andere algemene uitgaven alsmede de werkelijk gemaakte winst waren af te leiden.

Deze werkwijze werd door de Braziliaanse ondernemingen om verschillende redenen betwist. Gesteld werd dat de door deze ondernemingen met betrekking tot de binnenlandse verkopen verstrekte rekeningen moesten worden aangepast om rekening te houden met het uitzonderlijk hoge inflatiepercentage in Brazilië. Het wordt evenwel niet nodig geacht afzonderlijk met de inflatie rekening te houden wanneer berekeningen worden gemaakt op basis van gegevens die betrekking hebben op dezelfde algemene categorie van produkten, het bedrag van de verkoop- en administratiekosten en andere algemene uitgaven en winsten die aan de kosten van materialen en vervaardiging van de betrokken produkten moeten worden toegevoegd. In deze gegevens, die worden ontleend aan de boekhouding over volledige boekjaren gedurende de onderzoekperiode, komt normaal de inflatie tot uiting, want de gevolgen daarvan komen normaal niet alleen in de hogere verkoopprijzen, doch eveneens in de door de fabrikanten gemaakte kosten, met betrekking tot zowel grondstoffen en lonen als algemene uitgaven, tot uiting.

De Braziliaanse ondernemingen stelden voorts dat de gegevens waarover de Commissie beschikte, het niet mogelijk maakten rekening te houden met aspecten die gewoonlijk bij de vaststelling van de normale waarde voor het betrokken produkt dienden te worden uitgesloten en die betrekking hadden op een aantal produkten met inbegrip van enkele die volgens hen sterk van het betrokken produkt afweken. Aangevoerd werd dat het derhalve niet mogelijk was voor elk der ondernemingen te berekenen wat de normale waarde zou zijn geweest indien de Braziliaanse producenten op hun binnenlandse markt hadden verkocht, aangezien de voorlopige bevindingen van de Commissie aanzienlijke verschillen tussen de normale waarden aantoonden.

Vervolgens werden door de Braziliaanse ondernemingen met betrekking tot een meer beperkte categorie produkten, na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen, met het oog op de samenstelling van de verkoop- en administratiekosten en de andere algemene uitgaven, alsook de winstmarge voor alleen het betrokken produkt aanvullende gegevens ingediend. Ook werd met betrekking tot rechtstreekse verkoopkosten en winsten nieuw bewijsmateriaal overgelegd.

Het ingediende nieuwe bewijsmateriaal was evenwel slechts partieel en kon in dit stadium van het onderzoek niet meer volledig worden nagetrokken. Bovendien zouden er, zelfs indien met dit bewijsmateriaal rekening werd gehouden, in de aldus voor elk der ondernemingen samengestelde normale waarde aanzienlijke verschillen blijven.

De Commissie stelde de betrokken ondernemingen voor om de normale waarde vast te stellen overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b), i), van Verordening (EEG) nr. 2176/84, dit wil zeggen door de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap te vergelijken met die welke voor uitvoer naar derde landen worden berekend, in het bijzonder naar de Verenigde Staten, waar de toestand van dien aard leek te zijn dat dumping daar onwaarschijnlijk was. De betrokken ondernemingen voelden evenwel niets voor het nieuwe onderzoek dat dit zou hebben gevergd.

De Commissie heeft onder deze omstandigheden besloten de normale waarde vast te stellen op de grondslag van de produktiekosten vermeerderd met verkoop- en administratiekosten, andere algemene uitgaven en een winstmarge voor dezelfde algemene categorie van produkten, namelijk voor alle sisalprodukten.

ii) Prijs bij uitvoer

(15) De prijzen bij uitvoer werden bepaald op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor de produkten die met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht.

iii) Vergelijking

(16) Bij het vergelijken van de normale waarde met elke exporttransactie heeft de Commissie zo nodig rekening gehouden met verschillen die op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed kunnen zijn, in het bijzonder met verschillen in de verkoopvoorwaarden zoals kredietvoorwaarden, commissies, vervoerkosten, opslag, overlading en inklaring.

Alle vergelijkingen werden gemaakt in het stadium af fabriek.

iv) Marges

(17) Uit dit voorlopige onderzoek van de feiten blijkt dumping te bestaan met betrekking tot Cisaf, Cisal, Cosibra, Fibrasa, Sisalana en Stella Azzurra, waarbij de dumpingmarge gelijk is aan het verschil tussen de vastgestelde normale waarde en de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap.

De gewogen gemiddelde marge voor al deze exporteurs, berekend vóór de bekendmaking van de voorlopige bevindingen, geeft voor elk der ondernemingen het volgende beeld te zien:

- Cisaf 14,9 %,

- Cisal 4,8 %,

- Cosibra 0,2 %,

- Fibrasa 30,9 %,

- Sisalana 7,3 %,

- Stella Azzurra 14,3 %.

b) Mexico

i) Normale waarde

(18) De normale waarde werd overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 voorlopig vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, namelijk bepaalde, door Cordemex berekende binnenlandse prijzen.

ii) Prijs bij uitvoer

(19) De prijs bij uitvoer werd overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, namelijk bepaalde werkelijk betaalde prijzen voor het produkt dat met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap was verkocht.

iii) Vergelijking

(20) De normale waarde werd vergeleken met de prijs bij uitvoer die gedurende het overeenkomstige tijdvak werd berekend.

Alle vergelijkingen werden gemaakt in het stadium af fabriek. iv) Marge

(21) Uit het bovengenoemde voorlopige onderzoek van de feiten blijkt dumping te bestaan met betrekking tot Cordemex, waarbij de dumpingmarge gelijk is aan het verschil tussen de vastgestelde normale waarde en de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap. De aldus vastgestelde marge bedraagt 11,7 %.

C. Door de Braziliaanse autoriteiten verleende subsidies

i) Stelsel van preferentiële financiering voor de uitvoer van bindtouw

(22) aa) Volgens de regels van dit financieringsstelsel konden de producenten/exporteurs tussen 21 januari 1981 en 1 januari 1984 voor de produktie van voor de uitvoer bestemde industrieprodukten bedrijfskapitaal verkrijgen op basis van Resolutie nr. 674 van de Centrale Bank van Brazilië van 21 januari 1981, gewijzigd bij Resolutie nr. 832 van 10 juni 1983. Het bedrag van de tegen preferentiële tarieven verkrijgbare leningen hing op een bepaald tijdstip af van de waarde van de uitvoer van het betrokken produkt van de Braziliaanse fabrikanten in het voorafgaande jaar.

In overweging 5.3 van Besluit 85/233/EEG van de Commissie van 16 april 1985 houdende beëindiging van de anti-subsidieprocedure betreffende de invoer van sojaschroot van oorsprong uit Brazilië (1), was reeds vastgesteld dat de uit hoofde van Resolutie nr. 674 toegekende financieringsfaciliteit een exportsubsidie vormde, aangezien de aan de Braziliaanse producenten toegekende financiële voordelen ten laste van de Braziliaanse Schatkist kwamen. De banken die namens de regering het programma beheren, krijgen herfinanciering van de Centrale Bank tegen lagere percentages dan de waardestijging van de aanpasbare obligaties van de Schatkist die de door de Braziliaanse Staat te betalen rente vertegenwoordigt.

bb) Het financieringsprogramma werd in de Resoluties nr. 882 en nr. 884 van 21 december 1983 opnieuw geformuleerd, zodat de ondernemingen tussen 2 januari en 20 augustus 1984 niet alleen de volledige monetaire correctie als compensatie voor het hoge inflatiepercentage, doch op het bedrag van de lening eveneens een rente van 3 % betaalden.

De financiering volgens de voorwaarden van deze resoluties is gedurende het betrokken tijdvak bijgevolg geen subsidie, aangezien deze niet ten laste van de betrokken Schatkist kwam.

cc) Het programma werd bij Resolutie nr. 950 van 21 augustus 1984 wederom gewijzigd; het bepaalde dat de ondernemingen van 21 augustus 1984 tot 2 mei 1985 de volledige monetaire correctie alsmede de marktrente minus 10 % verevening moesten betalen welke zou zijn ingevoerd ten einde binnenlandse leningen met buitenlandse leningen te doen concurreren. Bij Resolutie nr. 1009 van 2 mei 1985 werd de vereveningsvoet verhoogd tot 15 %. Dit stelsel is volgens de ter beschikking staande gegevens thans nog van kracht.

Gedurende het onderzoek is geconstateerd dat Finex, een op basis van Wet nr. 5025 van 10 juni 1966 als deel van de Centrale Bank van Brazilië ingesteld fonds voor de financiering van de uitvoer, het bedrag van de vereveningsvoet had uitbetaald aan de handelsbanken die de ondernemingen de leningen hadden verstrekt. Deze financiering van de verevening wordt derhalve geacht een uitvoersubsidie te zijn.

dd) Op grondslag van de gedurende het onderzoek verzamelde gegevens werd geconstateerd dat de betrokken producenten/exporteurs met betrekking tot hun uitvoer van bindtouw naar de Gemeenschap uit het stelsel van preferentiële financiering voordeel trokken. De bedragen van de uitvoersubsidie, uitgedrukt als percentage (gewogen gemiddelde) van de waarde van het naar de Gemeenschap op basis cif grens Gemeenschap uitgevoerde produkt waren in 1983/1984 en in 1984/1985 als volgt:

- Brascorda 5,00 %,

- Cisaf 6,05 %,

- Cisal 4,20 %,

- Cosibra 1,99 %,

- Fibrasa 1,55 %,

- Sisalana 2,44 %,

- Stella Azzurra 1,12 %.

ii) Vermindering van inkomstenbelasting op van uitvoer afkomstige winst

(23) In Wetsdecreet nr. 1158 van 16 maart 1971, verlengd bij de Wetsdecreten nr. 1598 van 26 december 1977 en nr. 2134 van 26 juni 1986, werd bepaald dat ondernemingen voor belastingvermindering uit hoofde van op hun uitvoer gemaakte winst in aanmerking kunnen komen door aftrek van de aan inkomstenbelasting onderworpen winst van een percentage dat gelijk is aan het percentage dat de waarde van de uitvoer van industrieprodukten vertegenwoordigde, gedeeld door de totale inkomsten van het bedrijf. Een dergelijk voordeel is een uitvoersubsidie die onder punt e) van de bijlage »Enuntiatieve lijst van uitvoersubsidies" bij Verordening (EEG) nr. 2176/84 valt.

Het argument hiertegen van de Braziliaanse autoriteiten dat deze belastingvrijstelling geen uitvoersubsidie is omdat het de door de ontvanger te betalen totale belastingen verlaagt, is ongegrond. De doorslaggevende factor is hier niet de methode die door de autoriteiten voor de berekening van het voordeel voor de ontvanger werd toegepast, doch de vraag of het voordeel specifiek verband houdt met de inkomsten uit export in tegenstelling met de inkomsten uit binnenlandse verkopen.

Vastgesteld werd dat de betrokken producenten/exporteurs in 1983/1984 en in 1984/1985 door deze uitvoersubsidie voordeel verkregen, waarvan de bedragen, uitgedrukt als percentage (gewogen gemiddelde) van de waarde van het naar de Gemeenschap op basis cif grens Gemeenschap uitgevoerde produkt, als volgt waren:

- Brascorda 0,90 %,

- Cisaf 0,07 %,

- Cosibra 2,33 %,

- Fibrasa 1,23 %,

- Sisalana 2,21 %,

- Stella Azzurra 5,07 %.

iii) Voor de uitvoer van industrieprodukten toegekende belastingvoordelen, IPI-belastingkredietpremie genoemd

(24) Ingevolge Wetsdecreet nr. 491 van 5 maart 1969 konden de Braziliaanse exporteurs van industrieprodukten in aanmerking komen voor een belastingkrediet waarvan het bedrag werd berekend op basis van de aangepaste factuurwaarde fob van de uitgevoerde goederen. Een dergelijk krediet moest op de eerste plaats worden afgetrokken van het bedrag van de »Belasting op industrieprodukten (= IPI)", geheven op verrichtingen die op de binnenlandse markt plaatsvonden. Het kon ook worden afgetrokken van de betaling van andere federale belastingen of op andere, bij speciale regelingen vast te stellen, wijze worden gebruikt. Het nominale percentage van 11 % werd in 1982 geleidelijk verminderd en het kredietpremiestelsel werd op 1 mei 1985 bij Portaria (ministeriële beschikking) MF nr. 176 van 12 september 1984 beëindigd. Dit belastingkrediet was een subsidie aangezien het de ontvanger financieel voordeel bracht en ten laste van de Schatkist kwam. De autoriteiten en de betrokken ondernemingen ontkenden niet dat dit voordeel een uitvoersubsidie vormde.

Op basis van de gedurende het onderzoek verzamelde gegevens bleek dat de betrokken producenten/exporteurs gedurende het tijdvak van onderzoek door dit belastingkrediet voordeel verkregen. De bedragen van de uitvoersubsidie, uitgedrukt in een percentage (gewogen gemiddelde) van de waarde van het naar de Gemeenschap op basis cif grens Gemeenschap uitgevoerde produkt, waren als volgt:

- Brascorda 3,87 %,

- Cisaf 2,86 %,

- Cisal 5,86 %,

- Cosibra 3,28 %,

- Fibrasa 4,62 %,

- Sisalana 5,10 %,

- Stella Azzurra 3,91 %.

iv) Totaalbedragen van ontvangen uitvoersubsidies

(25) De totale bedragen van de door de betrokken Braziliaanse ondernemingen ontvangen uitvoersubsidies, uitgedrukt als percentage van de waarde van het naar de Gemeenschap op basis cif grens Gemeenschap uitgevoerde betrokken produkt, waren als volgt:

- Brascorda 5,90 %,

- Cisaf 6,12 %,

- Cisal 4,20 %,

- Cosibra 4,32 %,

- Fibrasa 2,78 %,

- Sisalana 4,65 %,

- Stella Azzurra 6,19 %.

Deze bedragen behelzen niet de bij wijze van IPI-belastingkredietpremie toegekende uitvoersubsidie, aangezien deze op 1 mei 1985 was beëindigd. Bovendien werd geen rekening gehouden met uitvoersubsidies die door de Braziliaanse producenten van sisalbindtouw gedurende 1985/1986 kunnen zijn ontvangen, omdat slechts een deel van dit jaar binnen de periode van onderzoek viel en derhalve geen representatieve cijfers beschikbaar waren.

D. Schade en dreiging van schade

(26) Met betrekking tot de door de invoer met dumping en met subsidiëring veroorzaakte schade blijkt uit het de Commissie ter beschikking staande bewijsmateriaal dat de invoer in de Gemeenschap in haar samenstelling op 31 december 1985 van bindtouw uit Brazilië en Mexico in 1981/1982 20 732 ton bedroeg. Na een daling in 1982/1983 tot 16 914 ton, steeg deze weer tot 20 416 ton in 1983/1984 en daalde zij tot 19 464 ton in 1984/1985, dus tot een peil dat 6,1 % lager lag dan in 1981/1982.

Deze ontwikkeling komt overeen met een stijging van het marktaandeel van deze produkten van 25,0 % in 1981/1982 tot 29,4 % in 1984/1985, terwijl het verbruik in hetzelfde tijdvak daalde van 83 078 ton tot 66 053 ton, dus met 20,5 %.

(27) Voor zover dit de invoer van het betrokken produkt van oorsprong uit Brazilië betreft, werd geconstateerd dat deze van 12 611 ton in 1981/1982 steeg tot 18 390 ton in 1984/1985, dus met 45,8 %. De invoer van oorsprong uit Mexico daalde in ditzelfde tijdvak echter van 8 121 ton tot 1 074 ton, dus met 86,7 %.

Deze ontwikkeling komt overeen met een stijging van het marktaandeel van de Braziliaanse invoer van 15,2 % in 1981/1982 tot 27,8 % in 1984/1985, doch met een daling van het marktaandeel van de Mexicaanse invoer van 9,8 % in 1981/1982 tot 1,6 % in 1984/1985.

(28) Geconstateerd werd dat sedert 1978 de meeste overblijvende producenten van de Gemeenschap aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken produkt van oorsprong uit Brazilië hadden ingevoerd ten einde de druk van de Braziliaanse concurrenten op hun afnemers te verminderen. Eveneens werd tijdens het onderzoek vastgesteld dat alle producenten het ingevoerde produkt tegen dezelfde prijs als hun eigen produkt doorverkochten. Aangezien de producenten van de Gemeenschap aldus invoerden ten einde onder zeer moeilijke marktomstandigheden hun positie te verdedigen en gezien het feit dat ondanks deze inspanningen verschillende producenten tot sluiting van hun fabrieken werden gedwongen, lijkt het niet passend hen van een schaderaming uit te sluiten.

Voor zover het evenwel prijsonderbieding en druk op de prijzen betreft, wordt het passend geacht eerst de toestand te bepalen in dat deel van de markt van de Gemeenschap waar het produkt van de Gemeenschap bijna uitsluitend wordt geleverd door een producent die het produkt niet zelf uit Brazilië invoert.

(29) Bij een onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping en subsidiëring voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, werd geconstateerd dat de produktie van de Gemeenschap van 42 365 ton in 1981/1982 tot 31 772 ton in 1984/1985, dus met 25,0 % daalde, en dat de produktiecapaciteit duidelijk niet volledig benut werd (ongeveer 30 % reservecapaciteit). Bovendien daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 43,6 % in 1981/1982 tot 36,5 % in 1984/1985, terwijl het gezamenlijke marktaandeel van de produkten van oorsprong uit Brazilië en Mexico steeg.

(30) Met betrekking tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap berekende prijzen bleek dat de prijzen van de enige producent die niet zelf het produkt uit Brazilië in de Gemeenschap invoerde, met 11 % werden onderboden en dat hij zijn prijslijsten in 1984/1985 met gemiddeld 9 % moest verlagen, zodat hij niet in staat was zijn gestegen produktiekosten te dekken.

(31) Ten aanzien van de rentabiliteit van de producenten van de Gemeenschap werd tussen 1981/1982 en 1984/1985 een duidelijk negatieve ontwikkeling vastgesteld, in het bijzonder met betrekking tot de producenten in België en Frankrijk. Tevens werd vastgesteld dat in België, de Bondsrepubliek, Ierland en Nederland vijf fabrieken moesten sluiten en dat het bij de produktie van sisaltouw in de Gemeenschap betrokken aantal werknemers in dit tijdvak was gehalveerd. De Commissie kwam bijgevolg tot de slotsom dat de invoer van het produkt van oorsprong uit Brazilië aan de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijke schade berokkende.

(32) Voorts onderzocht de Commissie in het licht van de criteria van artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 of deze invoer eveneens een dreiging van schade vormde. Daarbij bleek dat de stijging van de invoer met dumping en met subsidie uit Brazilië tussen 1982 en 1985 aanzienlijk was en dat de bij dit onderzoek betrokken Braziliaanse producenten/exporteurs een aanzienlijke overcapaciteit hebben (ongeveer 26 %). Eveneens werd geconstateerd dat nóg een onderneming met de vervaardiging en uitvoer van bindtouw was begonnen. Ingeval de producenten/exporteurs besluiten grotere hoeveelheden naar de Gemeenschap uit te gaan voeren, zijn daarvoor in Brazilië of in de Gemeenschap geen bijzondere faciliteiten nodig.

Ten aanzien van de subsidies blijven de producenten/exporteurs van het betrokken produkt in staat uit het stelsel van preferentiële financiering en de vermindering van inkomstenbelasting bij uitvoer van dit produkt naar de Gemeenschap voordeel te behalen.

De Commissie stelde evenwel met betrekking tot het betrokken produkt van oorsprong uit Mexico vast dat deze invoer, gezien de sterke daling in omvang en marktaandeel, geen aanzienlijke schade veroorzaakte.

(33) De Commissie heeft overwogen of schade werd berokkend door andere factoren zoals verminderd verbruik in de Gemeenschap, onder andere door de vervanging van sisaltouw door synthetisch bindtouw. Vastgesteld werd echter dat dit verminderde verbruik meer de produktie van de Gemeenschap heeft getroffen dan de invoer met dumping en subsidiëring.

De omvang van de invoer met dumping en subsidiëring uit Brazilië en de weerslag daarvan op de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben de Commissie tot de slotsom gebracht dat de gevolgen van de uit dit land afkomstige invoer, afzonderlijk genomen, zijn te beschouwen als oorzaak van aanzienlijke schade voor de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien zou het vervallen van de in 1977 genomen maatregelen wederom tot schade of dreiging van schade leiden, in het bijzonder gezien de in overweging 32 genoemde feiten.

E. Belang van de Gemeenschap

(34) Namens de Braziliaanse producenten/exporteurs en hun voornaamste handelsagent in de Gemeenschap werd aangevoerd dat het niet in het belang van de Gemeenschap was maatregelen te nemen, voornamelijk omdat de streek in Brazilië waar de betrokken bedrijfstak is gevestigd zeer sterk van de produktie van sisalvezel en bindtouw afhankelijk is en deze derhalve een preferentiële behandeling zou moeten krijgen.

De Commissie vond dat dit argument gezien moet worden in het licht van artikel 13 van de anti-dumpingcode van de GATT waarin bepaald is dat de ontwikkelde landen bij het overwegen van de toepassing van anti-dumpingmaatregelen de bijzondere situatie van de ontwikkelingslanden speciaal in aanmerking moeten nemen. In het bijzonder is bepaald dat de mogelijkheden om tot constructieve oplossingen te komen moeten worden onderzocht alvorens anti-dumpingrechten worden toegepast, wanneer toepassing ervan de wezenlijke belangen van de ontwikkelingslanden zou schaden. Uit dit artikel blijkt dat rekening moet worden gehouden met het stadium van ontwikkeling van uitvoerende landen wanneer wordt onderzocht welke maatregelen in een bijzonder geval het meest geschikt zijn, doch dat dit niet beslissend is voor het nemen van beschermende maatregelen. Een dergelijke uitlegging wordt eveneens in overeenstemming geacht met artikel 14 van de Overeenkomst inzake de uitlegging en de toepassing van de artikelen VI, XVI en XXIII van de GATT.

(35) Eveneens werd gesteld dat elk recht of elke oplossing zou leiden tot het van de markt van de Gemeenschap verdrijven van Braziliaans bindtouw of tot hogere prijzen, zulks ten nadele van de boeren in de Gemeenschap.

Dit argument is in zijn algemeenheid niet aanvaardbaar omdat de aanneming van beschermende maatregelen niet bedoeld is om de ingevoerde produkten van de markt van de Gemeenschap uit te sluiten, doch slechts om de schade op te heffen die was veroorzaakt door invoer onder oneerlijke voorwaarden. Bovendien werd geen ondersteunend bewijsmateriaal ingediend waaruit kon blijken dat in dit geval een maatregel, bedoeld om de schade op te heffen, het Braziliaanse produkt van de markt van de Gemeenschap zou doen verdwijnen. Ten aanzien van de aangevoerde kostenstijgingen voor boeren als gevolg van eventuele maatregelen, is deze stijging in vergelijking tot hun totale kosten te verwaarlozen. In dit opzicht moet worden benadrukt dat bij de Commissie geen opmerkingen zijn binnengekomen namens de verbruikers van het betrokken produkt.

Gezien de ernstige moeilijkheden van de bedrijfstak van de Gemeenschap is de Commissie derhalve tot de slotsom gekomen dat in het belang van de Gemeenschap maatregelen dienen te worden genomen met betrekking tot de invoer uit Brazilië, ten minste zolang de omschakeling van de bedrijfstak van de Gemeenschap van sisaltouw op synthetisch touw niet is voltooid. Gezien de bevindingen met betrekking tot door de invoer uit Brazilië met dumping en subsidiëring berokkende schade: deze zou voldoende worden gecompenseerd door de neerwaartse druk op de prijzen, die ongeveer 9 % bleek te zijn (zie overweging 30), te neutraliseren.

Met betrekking tot de invoer van oorsprong uit Mexico wordt het passend geacht de bestaande maatregelen te handhaven, aangezien de Mexicaanse producent in het verleden aanzienlijke hoeveelheden naar de Gemeenschap uitvoerde en hij waarschijnlijk nog steeds in staat is deze leveringen te hervatten. Aangezien de Mexicaanse producent/exporteur gedurende het onderzoek niet met de Commissie medewerkte, is geen bewijs van het tegendeel aanwezig. Daarom wordt vernieuwing van de verbintenis in het belang van de Gemeenschap geacht omdat daardoor de dreiging van schade vervalt.

F. Aanvaarding van verbintenissen

(36) De Braziliaanse producenten/exporteurs van bindtouw werden van de voornaamste bevindingen van het voorlopig onderzoek in kennis gesteld en hebben hun opmerkingen daarop kenbaar gemaakt. Ondanks bezwaren, voornamelijk met betrekking tot de dumpingberekeningen, waren zij bereid met betrekking tot hun uitvoer naar de Gemeenschap verbintenissen aan te gaan. De Commissie achtte de nieuwe voorwaarden van deze verbintenissen aanvaardbaar. Onder deze omstandigheden kan het onderzoek betreffende de invoer van bindtouw van oorsprong uit Brazilië worden beëindigd zonder de instelling van anti-dumping- en compenserende rechten.

Met betrekking tot de invoer van het betrokken produkt van oorsprong uit Mexico werd de Commissie medegedeeld dat Cordemex niet beoogt de in 1977 aangegane verbintenis op te zeggen.

In het Raadgevend Comité werden hiertegen bezwaren gemaakt,

BESLUIT:

Artikel 1

De verbintenissen die zijn aangeboden door:

- Brascorda, João Pessoa (Paraiba),

- Cisaf, Natal (Rio Grande do Norte),

- Cisal, João Pessoa (Paraiba),

- Cosibra, João Pessoa (Paraiba),

- Fibrasa, João Pessoa (Paraiba),

- Fisalplast, Salvador (Baia),

- Sisalana, Salvador (Baia),

- Stella Azzurra, Salvador (Baia),

in verband met de anti-dumping/anti-subsidieprocedure betreffende de invoer van bindtouw voor oogst- en dorsmachines, vallende onder post ex 59.04 van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code ex 59.04-31, van oorsprong uit Brazilië, worden hierbij aanvaard.

Artikel 2

De aanvaarding van de in 1977 door Cordemex (Mexico) aangegane verbintenis in verband met de anti-dumping/anti-subsidieprocedure betreffende de invoer van bindtouw van sisal voor oogst- en dorsmachines, vallende onder post ex 59.04 van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code ex 59.04-31, van oorsprong uit Mexico, wordt hierbij vernieuwd. Artikel 3

De onderzoeken bedoeld in de artikelen 1 en 2 worden hierbij beëindigd.

Gedaan te Brussel, 19 januari 1987.

Voor de Raad

De Voorzitter

P. DE KEERSMAEKER

(1) PB nr. L 201 van 30. 7. 1984, blz. 1.

(2) PB nr. C 216 van 9. 9. 1977, blz. 2.

(3) PB nr. C 89 van 14. 4. 1977, blz. 5.

(4) PB nr. C 80 van 28. 3. 1985, blz. 3.

(5) PB nr. C 315 van 6. 12. 1985, blz. 2.

(1) PB nr. L 106 van 18. 4. 1985, blz. 19.

Top