Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31986Y0925(01)

Resolutie van de Raad van 16 september 1986 betreffende nieuwe doelstellingen inzake het energiebeleid van de Gemeenschap voor 1995 en de convergentie van het beleid van de Lid-Staten

PB C 241 van 25.9.1986, p. 1–3 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Legal status of the document In force

31986Y0925(01)

Resolutie van de Raad van 16 september 1986 betreffende nieuwe doelstellingen inzake het energiebeleid van de Gemeenschap voor 1995 en de convergentie van het beleid van de Lid-Staten

Publicatieblad Nr. C 241 van 25/09/1986 blz. 0001 - 0003


RESOLUTIE VAN DE RAADvan 16 september 1986betreffende nieuwe doelstellingen inzake het energiebeleid van de Gemeenschap voor 1995 en de convergentie van het beleid van de Lid-Staten(86/C 241/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Na kennis te hebben genomen van de mededeling van de Commissie van 13 december 1984 ,,Het energiebeleid van de Lid-Staten: hoofdpunten voor de toekomst'' en de werkzaamheden van de diensten van de Commissie inzake ,,Energie 2000'', Na kennis te hebben genomen van de mededeling van de Commissie van 31 mei 1985 betreffende de nieuwe energiedoelstellingen van de Gemeenschap, Na kennis te hebben genomen van de recente mededelingen van de Commissie aan de Raad over verschillende energiedragers, Na kennis te hebben genomen van het advies van het Europese Parlement (1) , Na kennis te hebben genomen van het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2) , Na kennis te hebben genomen van het advies van het Raadgevend Comité EGKS (3) , Overwegende de eerdere resoluties van de Raad van 17 december 1974 (4) en 9 juni 1980 (5) ; Overwegende zijn verklaring van november 1983 inzake ,,de rol van het energiebeleid binnen de Gemeenschap''; Overwegende dat de economische en sociale doelstellingen van de Gemeenschap en de Lid-Staten alleen blijvend kunnen worden nagestreefd wanneer voldoende energie continu en op een bevredigende economische basis ter beschikking staat; Overwegende dat er, in verband met de gebeurtenissen die momenteel de energiemarkt kenmerken, grote onzekerheid blijft heersen omtrent de vooruitzichten op lange termijn van vraag en aanbod; dat het derhalve van het grootste belang is dat de tot nog toe geboekte aanzienlijke vooruitgang bij de herstructurering van de energiehuishouding in de Gemeenschap wordt gehandhaafd en zo nodig gestimuleerd; Overwegende dat, om zulks te bereiken, aan de vraagzijde een toegenomen beheersing van het energieverbruik en een beperking van het aandeel van aardolie, en aan de aanbodzijde een redelijke afhankelijkheid op energiegebied en meer in het bijzonder van ingevoerde aardolie, de prioritaire beleidspunten zijn; Overwegende dat uit de ervaring is gebleken dat het door de communautaire doelstellingen afgebakende kader belangrijke richtsnoeren heeft aangegeven voor de cooerdinatie en de harmonisatie van het energiebeleid van de Lid-Staten; Overwegende dat deze doelstellingen de gebruikers, de producenten en de investeerders van de Lid-Staten, alsmede de derde landen, duidelijk tonen dat de Gemeenschap en haar Lid-Staten vastbesloten zijn de voorwaarden van hun energievoorziening te verbeteren; Overwegende de rol van de Lid-Staten op het gebied van het energiebeleid om de markt zijn functie te laten vervullen; Overwegende dat de politieke verbintenis ten aanzien van communautaire doelstellingen een effectieve ,,monitoring'' van het nationaal beleid impliceert, alsmede het nemen van passende maatregelen op communautair en nationaal niveau om de verwezenlijking daarvan te bewerkstelligen; Overwegende dat deze doelstellingen, die ambitieus maar toch voldoende flexibel zijn om te kunnen inspelen op eventuele veranderingen op de energiemarkt, indicatieve richtsnoeren vormen voor het optreden van de Gemeenschap en het beleid van de Lid-Staten, zonder overeenkomst te vertonen met instrumenten van een rigide planning; Overwegende dat de Lid-Staten, om concreet uitdrukking te geven aan het begrip ,,communautaire solidariteit'', rekening houdend met hun eigen kenmerken op energiegebied en aan de hand van hun eigen mogelijkheden en beperkingen, activiteiten van vergelijkbare intensiteit moeten ontplooien; Overwegende dat de Gemeenschap, door middel van een regelmatige en passende kennisneming van het energiebeleid van de Lid-Staten tot 1995, op basis van gedetailleerde verslagen van de Commissie de convergentie van dit beleid met de communautaire doelstellingen alsmede de mate waarin deze doelstellingen op communautair niveau zijn verwezenlijkt, moet kunnen nagaan: 1. Wijst erop dat het doel van elk energiebeleid is, de gebruikers in staat te stellen onder bevredigende economische omstandigheden de beschikking te hebben over voldoende en veilige energie, zodat een der fundamentele voorwaarden wordt geschapen om te beschikken over concurrerende structuren en een bevredigende economische groei mogelijk te maken; 2. Verheugt zich over de sinds meer dan 10 jaar in de Gemeenschap en de Lid-Staten verkregen resultaten bij de verbetering van de situatie op energiegebied, die het gevolg zijn van het doeltreffende beleid dat werd gevoerd; 3. Wijst erop dat, afgezien van korte termijnschommelingen die zich op de energiemarkt kunnen voordoen, de ondernomen werkzaamheden tot 1995 en daarna moeten worden voortgezet en zo nodig geïntensiveerd, ten einde de risico's van toekomstige spanningen op de energiemarkt, en met name op de aardoliemarkt, zo klein mogelijk te houden; 4. Verklaart dat voor de verwezenlijking van de hieronder omschreven horizontale en sectoriële energiedoelstellingen: - elke Lid-Staat en de Gemeenschap als zodanig zich moeten blijven baseren op een passende combinatie van beleidsmaatregelen en marktmechanisme; -de Lid-Staten van deze doelstellingen uit moeten gaan bij de vaststelling van hun energiebeleid en, rekening houdend met hun eigen kenmerken op energiegebied en aan de hand van hun eigen mogelijkheden en beperkingen, activiteiten van vergelijkbare intensiteit moeten blijven ontplooien; 5. Is van mening dat het energiebeleid van de Gemeenschap en de Lid-Staten gericht moet zijn op het verwezenlijken van de volgende horizontale doelstellingen: a) meer stabiele voorzieningsvoorwaarden en vermindering van het risico van abrupte schommelingen van de energieprijzen door middel van: - de ontwikkeling, onder bevredigende economische omstandigheden, van de energiebronnen van de Gemeenschap, -de geografische diversificatie van de externe voorzieningsbronnen van de Gemeenschap, -een passende soepelheid van de energiesystemen, onder meer door het aanleggen van koppelnetten, voor zover dit nodig is, -doeltreffende crisismaatregelen, met name in de aardoliesector, -een krachtig beleid gericht op energiebesparing en rationeel energiegebruik, -de diversificatie tussen de verschillende energievormen; b) kostenbeheersing bij de tenuitvoerlegging van energiepolitieke maatregelen; c) toepassing van de door de Raad goedgekeurde communautaire beginselen voor de energieprijsvorming in alle verbruikssectoren en voor alle vormen van energie; d) betere integratie, zonder handelsbelemmeringen, van de interne energiemarkt ten einde de veiligheid van de voorziening te verbeteren, de kosten te verminderen en het concurrentievermogen te versterken; e) het zoeken naar evenwichtige oplossingen voor energie en milieu, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beste bestaande economisch verantwoorde technologieën en het energierendement wordt verbeterd, en tevens rekening wordt gehouden met de wens om concurrentiedistorsies op de energiemarkten te beperken via een meer gecooerdineerde benadering van de milieuproblematiek in de Gemeenschap; f) uitvoering in geschikt kader van maatregelen ten behoeve van de ook qua energie-infrastructuur minder begunstigde gebieden, waarmee verbetering kan worden gebracht in de energiebalans van de Gemeenschap; g) permanente en redelijk gediversifieerde bevordering van technologische innovaties door middel van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie en een snelle doordachte verspreiding van de resultaten in de gehele Gemeenschap; h) ontwikkeling op energiegebied van de externe betrekkingen van de Gemeenschap door middel van een gecooerdineerde benadering, met name op basis van regelmatig overleg tussen de Lid-Staten en de Commissie; 6. Kiest voor de Gemeenschap als zodanig de volgende sectoriële doelstellingen die, voor wat hun kwantitatieve aspecten betreft, zouden moeten worden beschouwd als indicatieve hoofdlijnen, en gebruikt zouden kunnen worden als richtsnoeren voor het meten van de convergentie en de samenhang van het energiebeleid van de Lid-Staten tussen nu en 1995: a) een nog efficiënter energiegebruik in alle sectoren, en een actie om de specifieke mogelijkheden tot energiebesparing in het licht te stellen. Het rendement van de uiteindelijke energievraag (1) zou tussen nu en 1995 met ten minste 20 % moeten worden verbeterd; b) het binnen redelijke perken houden van de netto aardolie-invoer uit derde landen door het blijven voeren van een op de vervanging van aardolie gericht economisch beleid, alsmede door voortzetting en, in voorkomend geval, intensivering van de exploratie en de produktie van aardolie in de Gemeenschap, in het bijzonder in veelbelovende of nog niet geëxploiteerde gebieden. In 1995 zou het aardolieverbruik tot ongeveer 40 % van het energiegebruik moeten worden beperkt en de netto aardolie-invoer zou bijgevolg moeten worden gehandhaafd op minder dan een derde van het totale energieverbruik van de Gemeenschap; c) de handhaving van het aandeel van aardgas in de energiebalans op basis van een beleid dat gericht is op stabiele en gediversifieerde voorzieningsbronnen en op voortzetting en, in voorkomend geval, op intensivering van de exploratie en de produktie van aardgas in de Gemeenschap; d) de voortzetting van het streven naar bevordering van het verbruik van vaste brandstoffen en naar verbetering van het concurrentievermogen van de produktiecapaciteit voor vaste brandstoffen in de Gemeenschap, rekening houdend met de nieuwe mogelijkheden die zich op de markt voordoen voor het gebruik van vaste brandstoffen met een grotere meerwaarde. Het aandeel van vaste brandstoffen in het energieverbruik zou moeten worden vergroot; e) de voortzetting en de intensivering van de maatregelen die zijn genomen om het aandeel van koolwaterstoffen in de elektriciteitsopwekking zoveel mogelijk te verminderen. In 1995 zou het aandeel van de op basis van koolwaterstoffen geproduceerde elektriciteit tot minder dan 15 % moeten zijn verminderd. Rekening houdend in dit verband met het belangrijke aandeel van de kernenergie bij de energievoorziening van de Gemeenschap, bestaat er overeenstemming over het feit dat passende maatregelen die berusten op de allerhoogste veiligheidsnormen moeten waarborgen dat alle aspecten van conceptie, constructie en exploitatie van kernenergie-installaties voldoen aan optimale voorwaarden inzake veiligheid; f) de voortzetting, met name door continuering van hetgeen reeds is ondernomen en een grotere nadruk op de verspreiding van de resultaten en de navolging van geslaagde projecten, van de ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van de traditionele hydro-elektriciteit. Het aandeel van nieuwe en hernieuwbare energiebronnen ter vervanging van de traditionele brandstoffen zou aanzienlijk moeten worden vergroot, opdat deze een rol van betekenis kunnen spelen in de totale energiebalans; 7. Verzoekt de Commissie hem alle nodige aanbevelingen en voorstellen te doen ten einde de convergentie en de samenhang van het energiebeleid van de Lid-Staten te versterken en het verwezenlijken van de hierboven aangegeven communautaire doelstellingen te stimuleren; 8. Verzoekt de Lid-Staten, de Commissie jaarlijks alle passende gegevens over hun situatie en vooruitzichten op energiegebied voor te leggen en haar zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van elke aanzienlijke wijziging in hun energiebeleid; 9. Verzoekt de Commissie, hem circa elke twee jaar op eigen verantwoordelijkheid en in het licht van de bovenbedoelde gegevens een gedetailleerd onderzoek voor te leggen van de in iedere Lid-Staat en de Gemeenschap in haar geheel geconstateerde resultaten en ondervonden problemen met betrekking tot de hierboven aangegeven doelstellingen en richtsnoeren; 10. Wijst erop dat de op de markt heersende omstandigheden een soepel energiebeleid binnen duidelijke richtsnoeren noodzakelijk maken; 11. Verzoekt de Commissie bovengenoemde doelstellingen opnieuw te bezien: - ingeval zich in de situatie op de energiemarkt duurzame structurele wijzigingen voordoen, -in elk geval vóór het verstrijken van een periode van vijf jaar, en zo nodig nieuwe energiedoelstellingen op lange termijn voor te leggen. (1) PB nr. C 88 van 14. 4. 1986, blz. 109.

(2) PB nr. C 330 van 20. 12. 1985, blz. 8.

(3) PB nr. C 190 van 30. 7. 1985, blz. 3.

(4) PB nr. C 153 van 9. 7. 1975, blz. 2.

(5) PB nr. C 149 van 18. 6. 1980, blz. 1.

(1) Verhouding tussen de uiteindelijke energievraag en het BNP.

Top