Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31982R1244

Verordening (EEG) nr. 1244/82 van de Commissie van 19 mei 1982 houdende uitvoeringsbepalingen van de premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand

PB L 143 van 20.5.1982, p. 20–22 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/01/1993; opgeheven door 31992R3886

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1982/1244/oj

31982R1244

Verordening (EEG) nr. 1244/82 van de Commissie van 19 mei 1982 houdende uitvoeringsbepalingen van de premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand

Publicatieblad Nr. L 143 van 20/05/1982 blz. 0020 - 0022
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 25 blz. 0133
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 25 blz. 0133


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1244/82 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 1982

houdende uitvoeringsbepalingen van de premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1357/80 van de Raad van 5 juni 1980 tot instelling van een premieregeling voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1198/82 (2), en met name op artikel 6,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 878/77 van de Raad van 26 april 1977 betreffende de in de landbouwsector toe te passen wisselkoersen (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1207/82 (4), en met name op artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 1,

Overwegende dat in Verordening (EEG) nr. 878/77 is bepaald dat voor de gevolgen voor de rechten en verplichtingen die op het ogenblik van de wijziging van een representatieve koers bestonden, de in Verordening (EEG) nr. 1134/68 van de Raad (5) vastgestelde bepalingen met betrekking tot de wijziging van de verhouding tussen de pariteit van de munteenheid van een Lid-Staat en de waarde van de rekeneenheid, van toepassing zijn; dat evenwel op grond van artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 878/77 van voornoemde bepalingen kan worden afgeweken;

Overwegende dat de voorwaarden voor de toekenning van de premie moeten worden bepaald en dat met name het tijdvak moet worden vastgesteld waarbinnen de premieaanvragen kunnen worden ingediend;

Overwegende dat dus voor de vaststelling van de premie in nationale munteenheid als omrekeningskoers moet worden aangehouden de representatieve koers die geldt op de eerste dag van het voor de indiening van de aanvragen vastgestelde tijdvak;

Overwegende dat de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1357/80 en de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1199/82 van de Raad (6) bedoelde aanvullende premies slechts mogen worden toegekend indien de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1357/80 bedoelde premie wordt verleend; dat de overige voorwaarden voor de toekenning van de aanvullende premies echter door de bevoegde instanties van de betrokken Lid-Staten kunnen worden vastgesteld;

Overwegende dat, indien de uit de premieregeling voortvloeiende verplichtingen niet worden nagekomen, de reeds uitgekeerde bedragen moeten worden terugbetaald; dat het evenwel verantwoord lijkt te bepalen dat in bepaalde gevallen, met name wanneer de begunstigde door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil en waarvan hij de gevolgen slechts ten koste van onevenredig hoge offers zou hebben kunnen voorkomen, tijdelijk of blijvend niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, het recht op de premie toch behouden blijft; dat voorts de uit de premieregeling voortvloeiende verplichtingen kunnen worden overgedragen in geval van overdracht van het bedrijf;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 1581/81 van de Commissie (7) moet worden ingetrokken;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De aanvragen voor de premie voor het aanhouden van het zoogkoeienbestand worden elk jaar in het tijdvak van 15 juni tot en met 30 september bij de door elke Lid-Staat aangewezen bevoegde instantie ingediend voor de zoogkoeien die op de dag van indiening van de aanvraag worden gehouden. De Lid-Staten mogen evenwel, tijdens deze periode, een eerdere dag dan 30 september als laatste dag voor de indiening van de aanvragen, bepalen.

Het aantal voor de premie in aanmerking te nemen koeien is gelijk aan het aantal zoogkoeien, met uitzondering van drachtige vaarzen, dat op het bedrijf aanwezig is op de dag van indiening van de aanvraag.

2. De aanvraag is slechts ontvankelijk indien zij met name de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1357/80 bedoelde verbintenissen bevat alsmede een verklaring van de producent waarbij hij zich ertoe verplicht genoemde verordening, deze verordening en de bepalingen die de betrokken Lid-Staat voor de uitvoering ervan heeft vastgesteld, na te komen.

Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager bovendien schriftelijk bevestigen:

- dat, overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 1357/80,

- het runderbestand op het bedrijf dat hij beheert, is bestemd voor het fokken, op dat bedrijf, van kalveren voor vleesproduktie,

- indien het bestand koeien omvat die behoren tot de in de bijlage bij voornoemde verordening vermelde rassen of die zijn voortgekomen uit een kruising tussen die rassen, deze koeien zijn gekruist met stieren van een niet in de genoemde bijlage vermeld ras;

- dat, bij eventuele levering van melk of zuivelprodukten, het steeds gaat om rechtstreekse levering aan consumenten op het bedrijf van de producent;

- dat de op het bedrijf geproduceerde melk niet zal worden bestemd voor de vervaardiging van zuivelprodukten die kunnen worden afgezet na afloop van de in artikel 2, lid 2, van voornoemde verordening bedoelde termijn van twaalf maanden.

3. Nadat de bevoegde instantie de nodige verificaties heeft verricht, stelt zij elke aanvrager in kennis van het gevolg dat aan zijn aanvraag is gegeven. In geval van een positief gevolg, kan zij evenwel overgaan tot het uitkeren van de premie zonder dat de belanghebbende daarover tevoren wordt ingelicht.

Artikel 2

1. De in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1357/80 en in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1199/82 bedoelde aanvullende premies worden slechts verleend aan de producenten aan wie ook de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1357/80 bedoelde premie wordt toegekend.

2. De bevoegde instanties van de betrokken Lid-Staten stellen, in voorkomend geval, bijkomende voorwaarden voor de toekenning van deze aanvullende premie vast en delen deze binnen de in artikel 6, lid 1, vastgestelde termijn aan de Commissie mede.

Artikel 3

1. De in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1357/80 en in artikel 1, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 1199/82 vastgestelde bedragen worden uitgekeerd binnen twaalf maanden na het begin van het in artikel 1, lid 1, bedoelde tijdvak.

2. De omrekeningskoers die moet worden toegepast voor de in lid 1 bedoelde bedragen, is de representatieve koers die van toepassing is op de eerste dag van het in artikel 1, lid 1, bedoelde tijdvak.

Artikel 4

1. De door elke Lid-Staat aangewezen bevoegde instanties controleren volgens een administratieve procedure, die door steekproefsgewijze of, indien noodzakelijk, op systematische wijze uitgevoerde controles ter plaatse wordt aangevuld:

a) het aantal zoogkoeien dat op het door de begunstigde beheerde bedrijf aanwezig is,

b) het nakomen van de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1357/80 vastgestelde verbintenissen, en

c) de juistheid van de in artikel 1, lid 2, bedoelde verklaringen.

2. Indien nodig nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om betaalde premies terug te vorderen. In geval van valse verklaring vorderen de Lid-Staten het totale bedrag van de op grond van die verklaring betaalde premies terug.

3. Ingeval het bedrijf wordt overgedragen vóór het verstrijken van de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1357/80 vastgestelde termijn van twaalf maanden, kan de bedrijfsopvolger zich er schriftelijk tegenover de bevoegde instantie toe verbinden om de door zijn voorganger aangegane verplichtingen verder na te komen. Indien de bedrijfsopvolger, in dit geval, niet ten genoegen van de bevoegde instanties aantoont dat hij de betrokken verplichtingen nakomt, vordert de Lid-Staat de aan de voorganger uitgekeerde bedragen van de opvolger terug.

4. Het recht op de premie wordt evenwel gehandhaafd indien de begunstigde zijn verbintenissen niet is kunnen nakomen om de in artikel 5 bedoelde redenen.

Artikel 5

1. Onverminderd de bijzondere omstandigheden die in individuele gevallen in aanmerking moeten worden genomen, kunnen de bevoegde instanties ter rechtvaardiging van het handhaven van het recht op de premie met name de navolgende gevallen van overmacht aanvaarden:

a) overlijden van de begunstigde;

b) langdurige ongeschiktheid van de begunstigde om zijn beroep uit te oefenen;

c) onteigening van een belangrijk deel van het bedrijfsareaal van de begunstigde, voor zover deze onteigening niet te voorzien was op de dag waarop de aanvraag werd ingediend;

d) een natuurramp waardoor de door de begunstigde gebruikte gronden op belangrijke wijze worden aangetast;

e) onopzettelijke vernieling van de rundveestallen van de begunstigde;

f) epizooetie onder de gehele rundveestapel van de begunstigde of een deel daarvan.

2. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de gevallen van overmacht die zij erkennen. Artikel 6

1. De Lid-Staten delen uiterlijk binnen tien dagen na de datum van hun inwerkingtreding de maatregelen mede die voor de uitvoering van de in Verordening (EEG) nr. 1357/80 en, met betrekking tot Ierland en het Verenigd Koninkrijk, de in Verordening (EEG) nr. 1199/82 bedoelde premieregeling zijn genomen.

2. De Lid-Staten stellen de Commissie, uiterlijk op 31 december van elk jaar, in kennis van het aantal koeien waarvoor de premie is aangevraagd en, uiterlijk op het einde van het verkoopseizoen, van het aantal zoogkoeien waarvoor een gunstig gevolg is gegeven aan de aanvraag.

Artikel 7

Verordening (EEG) nr. 1581/81 wordt ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing voor de uit hoofde van het verkoopseizoen 1981/1982 ingediende aanvragen.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing vanaf 20 mei 1982.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 1982.

Voor de Commissie

Poul DALSAGER

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 140 van 5. 6. 1980, blz. 1.

(2) PB nr. L 140 van 20. 5. 1982, blz. 28.

(3) PB nr. L 106 van 29. 4. 1977, blz. 25.

(4) PB nr. L 140 van 20. 5. 1982, blz. 51.

(5) PB nr. L 188 van 1. 8. 1968, blz. 1.

(6) PB nr. L 140 van 20. 5. 1982, blz. 30.

(7) PB nr. L 154 van 13. 6. 1981, blz. 38.

Top