Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31980D0001

    80/1/EEG: Beschikking van de Commissie van 7 december 1979 tot beslechting van het geschil tussen het Koninkrijk Denemarken en de overige Lid-Staten over de publikatie van de referentietarieven voor het internationale goederenvervoer over de weg

    PB L 4 van 8.1.1980, p. 14–16 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1980/1(1)/oj

    31980D0001

    80/1/EEG: Beschikking van de Commissie van 7 december 1979 tot beslechting van het geschil tussen het Koninkrijk Denemarken en de overige Lid-Staten over de publikatie van de referentietarieven voor het internationale goederenvervoer over de weg

    Publicatieblad Nr. L 004 van 08/01/1980 blz. 0014 - 0016
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 07 Deel 1 blz. 0117


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 7 december 1979 tot beslechting van het geschil tussen het Koninkrijk Denemarken en de overige Lid-Staten over de publikatie van de referentietarieven voor het internationale goederenvervoer over de weg (80/1/EEG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2831/77 van de Raad van 12 december 1977 betreffende de prijsvorming voor het goederenvervoer over de weg tussen de Lid-Staten (1), inzonderheid op artikel 7, lid 2, tweede alinea,

    Gezien het advies van het Comité, bedoeld in artikel 16 van genoemde verordening,

    I

    Overwegende dat Denemarken, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2831/77, de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 31 augustus 1979 heeft verzocht het tussen dit land en de overige Lid-Staten gerezen geschil over de invoering van de door de beroepsorganisaties voorgestelde referentietarieven vanuit en naar Denemarken, op grond van de bepalingen van artikel 6, lid 2, tweede alinea, van genoemde verordening te beslechten;

    Overwegende dat Denemarken, dat zich tegen de invoering van deze tarieven heeft verzet, van oordeel is dat het algemene tariefniveau 10 % en de toeslagen voor vervoer met bijzondere voertuigen 20 % te hoog zijn;

    Overwegende dat de Deense Regering deze conclusie meent te mogen trekken op grond van een vergelijking met de werkelijk berekende prijzen voor alle markten van goederenvervoer tussen Denemarken en de overige Lid-Staten;

    Overwegende dat zij ter motivering van haar verzoek om het niveau van de voorgestelde tarieven dienovereenkomstig te verlagen aanvoert: - dat, om de mate van belangrijkheid vast te stellen van het verschil tussen de marktprijzen en het niveau van de voorgestelde referentietarieven, het Ministerie van Verkeer, in samenwerking met het verbond van Deense vervoerondernemers, de commissie van verladers en de vereniging van Deense expediteurs de uit dit verschil voortspruitende vraagstukken heeft onderzocht;

    - dat de commissie van verladers en de vereniging van expediteurs hebben geconstateerd dat het tariefniveau ten minste 30 % boven de gemiddelde marktprijzen ligt en dat sommige tariefprijzen zelfs meer dan het dubbele van de normaal overeengekomen prijzen bedragen;

    - dat het onderzoek van het ministerie, dat gebaseerd is op een marktstudie van 1973 en rekening houdt met de sedertdien opgetreden kostenstijging, heeft uitgewezen dat het tariefniveau 16 % hoger ligt dan de marktprijzen van 1973 en 10 % hoger dan die van 1 juli 1979;

    Overwegende dat de andere Regeringen de argumentatie van de Deense Regering hebben verworpen omdat zij van mening zijn dat het, gezien het niet-bindende karakter van de referentietarieven, in de huidige marktsituatie niet verantwoord is zich tegen de voorgenomen maatregelen te verzetten; (1)PB nr. L 334 van 24.12.1977, blz. 22.

    Overwegende dat de Duitse Regering, onder verwijzing naar de marktonderzoekingen die zij door de "Bundesanstalt für den Güterfernverkehr" heeft doen uitvoeren, aanvoert dat een vergelijking van de voorgestelde tarieven met de marktprijzen tijdens het eerste halfjaar 1979 aantoont dat de marktprijzen voor de gewichtsklassen van 10, 15, 20 en 23 ton 6 à 13 % lager waren dan de aanbevolen prijzen ; dat de Duitse Regering dergelijke verschillen voor referentietarieven verdedigbaar acht en dat daarbij ook in aanmerking moet worden genomen dat de geleidelijke stijging van de kosten zal leiden tot een verdere vernauwing van de marge tussen de tariefprijzen en de marktprijzen;

    II

    Overwegende dat om het onderhavige geschil te beslechten de Commissie zich ervan moet vergewissen dat de ontwerp-tarieven in overeenstemming zijn met de verordening en inzonderheid met de doelstellingen en de criteria die door deze laatste worden gehanteerd voor het vaststellen van de referentietarieven;

    Overwegende dat krachtens artikel 5 van de verordening de referentietarieven zodanig moeten worden vastgesteld dat zij leiden tot de toepassing van vervoerprijzen welke de kosten van de desbetreffende prestaties, met inbegrip van de acquisitiekosten, dekken en tevens een billijke winst opleveren;

    Overwegende dat de Commissie van oordeel is dat de voorgestelde tarieven in kwestie voor het goederenvervoer over de weg vanuit en naar Denemarken verenigbaar zijn met gemoemd artikel ; dat de voor het uitwerken van deze tarieven gehanteerde kostenelementen en berekeningsmethoden beantwoorden aan de bij het bedrijfsbeheer gebruikelijke normen en procedures ; dat de per 1 januari 1978 berekende kosten redelijk lijken en dat ook het voor de winst en het ondernemersrisico aangehouden percentage van 5 % adequaat kan worden genoemd ; dat deze constatering ook moet worden gezien is het licht van artikel 78 van het EEG-Verdrag, dat bepaalt dat elke in het kader van dit Verdrag genomen maatregel op het gebied der vrachtprijzen en vervoervoorwaarden rekening moet houden met de economische toestand van de vervoerondernemers;

    Overwegende bovendien dat bij de berekening van de uit vier categorieën bestaande doorsneekosten van de desbetreffende prestaties (vaste kosten, personeelskosten, kilometerkosten, indirecte kosten inclusief risico en winst) is uitgegaan van de veronderstelling dat bij het verrichten van de prestaties in kwestie alle voor het internationale goederenvervoer over de weg geldende wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften, in het bijzonder de sociale voorschriften, worden nageleefd ; dat dit uitgangspunt noodzakelijk is om de vervoerondernemers ervan te weerhouden vormen van concurrentie te bedrijven waarbij de vervoerprijs door systematische niet-naleving van die voorschriften zou worden gedrukt;

    Overwegende dat er inzake afschrijvingen en verzekeringen normaal een zekere marge bestaat tussen de voor het vaststellen van de tarieven gehanteerde theoretische bedragen en de werkelijk door de vervoerders gedragen kosten en dat de winst waarmede een onderneming voor een gegeven vervoer genoegen neemt, vaak minder dan de in de tarieven voorziene 5 % bedraagt ; dat het met dit tariefsysteem bijgevolg vanzelf spreekt dat individuele vervoerprijzen die worden vastgesteld met inachtneming van de marktsituatie en het belang van de vervoerondernemer, van de aanbevolen tarieven afwijken;

    Overwegende dat krachtens artikel 4 van de verordening de referentietarieven zodanig moeten worden gedifferentieerd dat zij de vorming bevorderen van vervoerprijzen die niet al te zeer afwijken van de referentietarieven ; dat, zelfs indien dit artikel niet bepaalt dat de marktsituatie een doorslaggevend criterium moet zijn bij de vaststelling van de referentietarieven, het niettemin alleen de verplichting oplegt deze laatste in een zodanige vorm te gieten, dat zij invloed uitoefenen op de effectieve vervoerprijzen ; dat prijsaanbevelingen dit doel slechts kunnen bereiken indien zij worden vastgesteld op een zodanig peil dat het de marktpartijen bij de vrije vaststelling van de prijzen overeenkomstig artikel 3 van de verordening behoorlijk kan oriënteren;

    Overwegende dat de Commissie in het licht van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 de referentietarieven waarop het geschil betrekking heeft verenigbaar acht met de verordening ; dat verschillen van ongeveer 10 % naar boven en naar beneden tussen de referentietarieven en de marktprijzen de werking van de maatregelen niet in gevaar brengen ; dat dergelijke verschillen in de aard van de zaak liggen en de onvermijdelijke verschillen in gedrag tussen de vervoerondernemers alsook de variaties in vraag en aanbod en de bijzondere aspecten van de verschillende markten weerspiegelen;

    Overwegende dat voorts niet uit het oog mag worden verloren dat de afwijkingen waarvan de Deense Regering melding maakt en die door de Duitse marktonderzoekingen worden bevestigd, niet de laatste ontwikkeling van de markt weergeven ; dat de aanhoudende en zelfs nog toegenomen kostendruk intussen tot een stijging van de marktprijzen en bijgevolg tot een vermindering van de verschillen heeft geleid;

    Overwegende dat de Deense Regering haar bezwaren tegen de in de tariefvoorstellen vervatte toeslagen voor bijzondere voertuigen niet heeft gespecificeerd ; dat de ervaring met de verplichte margetarieven, die vergelijkbare toeslagen voorschrijven, heeft geleerd dat dergelijke toeslagen geaccepteerd worden en hun weerslag vinden in de prijzen die voor de verschillende transporten worden overeengekomen ; dat de wijze van berekening van deze toeslagen bedrijfseconomisch ongetwijfeld verantwoord is en dat de toepassing van deze toeslagen, gezien het niet-verplichte karakter van de referentietarieven, aan de vrije werking van de markt kan worden overgelaten;

    Overwegende dat de voorgestelde referentietarieven voor het goederenvervoer over de weg vanuit en naar Denemarken bijgevolg verenigbaar zijn met de artikelen 3, 4 en 5 van de verordening ; dat dientengevolge bedoelde ontwerpen zo spoedig mogelijk moeten worden aangenomen en gepubliceerd,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    1. De door de beroepsorganisaties voor het beroepsgoederenvervoer over de weg tussen Denemarken en de overige Lid-Staten vastgestelde voorstellen voor referentietarieven voldoen aan de vereisten van Verordening (EEG) nr. 2831/77 en worden van kracht overeenkomstig de bepalingen van die verordening.

    2. De betrokken Lid-Staten brengen uiterlijk op 31 december 1979 deze beschikking ter kennis van hun beroepsorganisaties van ondernemingen van goederenvervoer over de weg, met het verzoek de nodige maatregelen te treffen opdat de tarieven zo spoedig mogelijk in de tarievenbladen en in de vakbladen worden gepubliceerd.

    Artikel 2

    Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

    Gedaan te Brussel, 7 december 1979.

    Voor de Commissie

    Richard BURKE

    Lid van de Commissie

    Top