Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02018R0842-20230516

    Consolidated text: Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/842/2023-05-16

    02018R0842 — NL — 16.05.2023 — 001.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EU) 2018/842 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 30 mei 2018

    betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EU) 2023/857 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 19 april 2023

      L 111

    1

    26.4.2023




    ▼B

    VERORDENING (EU) 2018/842 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 30 mei 2018

    betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013

    (Voor de EER relevante tekst)



    ▼M1

    Artikel 1

    Voorwerp

    Deze verordening legt verplichtingen vast voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren tegen 2030 met 40 % te verminderen in vergelijking met de niveaus van 2005. Zij draagt bij aan de langetermijndoelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn met het doel om daarna negatieve emissies te bereiken. De verordening draagt op die manier ook bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) („Europese klimaatwet”) en de Overeenkomst van Parijs. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage.

    ▼B

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    ▼M1

    1.  
    Deze verordening is van toepassing op de broeikasgasemissies van de IPCC-broncategorieën energie, industriële processen en gebruik van producten, landbouw en afval zoals bepaald in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ), met uitzondering van de broeikasgasemissies afkomstig van de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG, met uitzondering van de activiteit „zeevervoer” en activiteiten die daarin uitsluitend zijn opgenomen voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van die richtlijn.

    ▼B

    2.  
    De onderhavige verordening is, onverminderd artikel 7 en artikel 9, lid 2, ervan, niet van toepassing op broeikasgasemissies en -verwijderingen die onder Verordening (EU) 2018/841 vallen.
    3.  
    Voor de toepassing van deze verordening worden CO2-emissies van IPCC-broncategorie „1.A.3.A burgerluchtvaart” als gelijk aan nul beschouwd.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1.

    „broeikasgasemissies” : de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolstoffen (PFK’s), stikstoftrifluoride (NF3) en zwavelhexafluoride (SF6), uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 525/2013, en die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt;

    2.

    „jaarlijkse emissieruimten” : de per jaar maximaal toegestane broeikasgasemissies in de jaren 2021 tot en met 2030, zoals bepaald op grond van artikel 4, lid 3, en artikel 10;

    3.

    „EU-ETS-emissierecht” : een „emissierecht” als omschreven in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2003/87/EG.

    Artikel 4

    Jaarlijkse emissieniveaus voor de periode 2021-2030

    ▼M1

    1.  
    Iedere lidstaat beperkt in 2030 zijn broeikasgasemissies met ten minste het percentage dat voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I is vastgesteld ten opzichte van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2005, vastgesteld krachtens lid 3 van dit artikel.
    2.  

    Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies:

    a) 

    in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere jaarlijkse emissieruimte voor die lidstaat resulteert;

    b) 

    in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimte voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd;

    c) 

    in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door die lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; het lineair traject van een lidstaat begint op negen twaalfde van de afstand van 2023 tot 2024.

    3.  
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde lineaire trajecten.

    Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt de Commissie de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende de jaren 2005, 2016, 2017 en 2018 en vermeldt zij voor elke lidstaat de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen.

    Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt de Commissie voor elke lidstaat de jaarlijkse emissieruimten op basis van de in de tweede alinea van dit lid bedoelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 en de waarden van de krachtens die tweede alinea geëvalueerde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.

    Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt de Commissie de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea van dit lid vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999.

    4.  
    In de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandelingen worden, op basis van de percentages die door de lidstaten uit hoofde van artikel 6, leden 3, 3 bis en 3 ter, worden meegedeeld, eveneens de totale hoeveelheden gespecificeerd die kunnen worden meegerekend om te bepalen of een lidstaat zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 tussen 2021 en 2030 is nagekomen. Indien de som van de totale hoeveelheden in alle lidstaten hoger ligt dan de collectieve totaalhoeveelheid van 100 miljoen, worden de totale hoeveelheden voor elke lidstaat naar verhouding verminderd zodat de collectieve totaalhoeveelheid niet wordt overschreden.

    ▼B

    5.  
    Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde onderzoeksprocedure.

    ▼M1

    6.  
    Bij het nemen van de maatregelen om de broeikasgasemissies overeenkomstig de leden 1 en 2 te beperken, houden de lidstaten rekening met de noodzaak om te zorgen voor een eerlijke en sociaal rechtvaardige transitie voor iedereen. De Commissie kan richtsnoeren uitvaardigen om de lidstaten in dat verband te ondersteunen.

    ▼B

    Artikel 5

    Flexibiliteit door middel van lenen, reserveren en overdragen

    ▼M1

    1.  
    Gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 kan een lidstaat maximaal 7,5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.

    ▼B

    2.  
    Gedurende de jaren 2026 tot en met 2029 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.

    ▼M1

    3.  

    Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat:

    a) 

    wat betreft het jaar 2021, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 75 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor 2021 in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot en met 2030, en

    b) 

    wat betreft de jaren 2022 tot en met 2029, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 25 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot en met 2030.

    4.  
    Een lidstaat kan maximaal 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 15 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren tot en met 2030.

    ▼B

    5.  
    Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en krachtens artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030.

    ▼M1

    5 bis.  
    Voorafgaand aan elke overdracht van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5 stelt een lidstaat het bij Verordening (EU) 2018/1999 opgerichte Comité klimaatverandering via elektronische weg in kennis van zijn voornemen om een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar over te dragen.

    ▼M1

    6.  
    De inkomsten, of het financiële waarde-equivalent daarvan, die voortvloeien uit overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5, moeten door de lidstaten worden gebruikt om klimaatverandering in de Unie of in derde landen aan te pakken. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen en maken die informatie op een gemakkelijk toegankelijke wijze openbaar.

    ▼B

    7.  
    Overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5 kunnen voortkomen uit een project of programma voor de beperking van broeikasgassen dat in de verkopende lidstaat wordt uitgevoerd en door de ontvangende lidstaat wordt bekostigd, op voorwaarde evenwel dat dubbeltelling wordt voorkomen en dat de traceerbaarheid wordt gegarandeerd.
    8.  
    De lidstaten kunnen zonder enige kwantitatieve beperking, en mits dubbeltelling wordt voorkomen, gebruikmaken van kredieten voor projecten, afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 9 van deze verordening te voldoen.

    Artikel 6

    Flexibiliteit voor bepaalde lidstaten ingevolge de vermindering van EU-ETS-emissierechten

    1.  
    Voor de in bijlage II bij deze verordening vermelde lidstaten kan een beperkte annulering van in totaal maximaal 100 miljoen EU-ETS-emissierechten collectief in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of zij hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening zijn nagekomen. Dergelijke annulering betreft een deel van de veilinghoeveelheden van de betrokken lidstaat uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 2003/87/EG.
    2.  
    De op grond van lid 1 van dit artikel in aanmerking genomen EU-ETS-emissierechten worden voor de toepassing van artikel 1, lid 4, van Besluit (EU) 2015/1814 beschouwd als EU-ETS-emissierechten in omloop.

    De Commissie gaat in haar eerste evaluatie overeenkomstig artikel 3 van dat besluit na of de in de eerste alinea van dit lid bedoelde boekhouding wordt gehandhaafd.

    3.  
    De lidstaten die in bijlage II zijn opgenomen, stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2019 in kennis van hun eventuele voornemen om gebruik te maken van de in lid 1 genoemde beperkte annulering van EU-ETS-emissierechten tot maximaal het in bijlage II opgenomen percentage voor ieder jaar van de periode van 2021 tot en met 2030 voor elke betrokken lidstaat om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.

    ▼M1

    De in bijlage II vermelde lidstaten kunnen eenmaal in 2024 en eenmaal in 2027 besluiten het meegedeelde percentage te herzien. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan uiterlijk op 31 december 2024, respectievelijk op 31 december 2027 in kennis.

    ▼M1

    3 bis.  
    Malta stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 in kennis of het voornemens is gebruik te maken van de in lid 1 van dit artikel genoemde beperkte annulering van EU-ETS-emissierechten tot maximaal het in bijlage II opgenomen percentage voor ieder jaar van de periode van 2025 tot en met 2030 om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.
    3 ter.  
    Niettegenstaande lid 3 stellen de in bijlage II vermelde lidstaten die de Commissie uiterlijk op 31 december 2019 niet in kennis hebben gesteld van een voornemen om gebruik te maken of volledig gebruik te maken van de in lid 1 van dit artikel genoemde beperkte annulering van EU-ETS-emissierechten, de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 in kennis als zij voornemens zijn gebruik te maken of gebruik te blijven maken van die beperkte annulering van EU-ETS-rechten tot maximaal het in bijlage II opgenomen percentage voor ieder jaar van de periode van 2025 tot en met 2030 voor elke betrokken lidstaat om aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 te voldoen.

    ▼M1

    4.  
    De overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG benoemde centrale administrateur (de „centrale administrateur”) houdt op verzoek van een lidstaat rekening met een hoeveelheid tot maximaal de overeenkomstig artikel 4, lid 4, van deze verordening bepaalde totale hoeveelheid voor de naleving door die lidstaat overeenkomstig artikel 9 van deze verordening. Van 2021 tot en met 2030 wordt voor elk jaar voor die lidstaat een tiende van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, van deze verordening vastgestelde totale hoeveelheid EU-ETS-emissierechten geannuleerd krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG. Van 2025 tot en met 2030 wordt voor elk jaar voor lidstaten die overeenkomstig de leden 3 bis en 3 ter van dit artikel de Commissie in kennis hebben gesteld, een zesde van de overeenkomstig artikel 4, lid 4, van deze verordening vastgestelde totale hoeveelheid EU-ETS-emissierechten geannuleerd krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG.
    5.  
    Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 3 de Commissie in kennis heeft gesteld van zijn besluit tot herziening van het eerder meegedeelde percentage, wordt voor die lidstaat een dienovereenkomstig geringere of grotere hoeveelheid EU-ETS-emissierechten geannuleerd voor elk jaar van 2026 tot en met 2030, respectievelijk van 2028 tot en met 2030.

    ▼B

    Artikel 7

    ▼M1

    Extra gebruik van nettoverwijderingen afkomstig van LULUCF

    1.  

    In zoverre voor een bepaald jaar de broeikasgasemissies van een lidstaat hoger liggen dan zijn jaarlijkse emissieruimten, met inbegrip van eventuele jaarlijkse emissieruimten in reserve uit hoofde van artikel 5, lid 3, van deze verordening, kan een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig uit de gecombineerde landgerelateerde boekhoudcategorieën die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/841 worden meegerekend voor de naleving van de verplichtingen van die lidstaat overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar, op voorwaarde dat:

    a) 

    de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2025 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;

    a bis) 

    de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;

    ▼B

    b) 

    die hoeveelheid hoger ligt dan wat voor die lidstaat in het kader van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 is vereist;

    c) 

    de lidstaat in het kader van Verordening (EU) 2018/841 niet meer nettoverwijderingen heeft ontvangen van andere lidstaten dan hij heeft overgedragen;

    d) 

    de lidstaat aan Verordening (EU) 2018/841 heeft voldaan, en

    e) 

    de lidstaat ingevolge artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 525/2013 een beschrijving van het beoogde gebruik van de op grond van dit lid beschikbare flexibiliteit heeft overgelegd.

    ▼M1 —————

    ▼M1

    Artikel 8

    Corrigerende maatregelen

    1.  

    Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat:

    a) 

    een gedetailleerde toelichting waarom die lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen;

    b) 

    een beoordeling van de wijze waarop de financiering van de Unie de inspanningen van die lidstaat om aan die verplichtingen te voldoen heeft ondersteund en hoe die lidstaat van plan is die financiering te gebruiken om vooruitgang te boeken bij het nakomen van die verplichtingen;

    c) 

    aanvullende maatregelen ter aanvulling van het geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan van die lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 of ter versterking van de uitvoering daarvan, die de lidstaat moet uitvoeren om aan die verplichtingen te voldoen, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de uitvoering van maatregelen van de Unie, vergezeld van een gedetailleerde beoordeling, die wordt onderbouwd met kwantitatieve gegevens, indien beschikbaar, van de beoogde broeikasgasemissiereducties die uit die maatregelen voortvloeien;

    d) 

    een strikt tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld.

    Indien een lidstaat een nationale adviesraad voor het klimaat heeft opgericht, kan hij bij het vaststellen van de in punt c) van de eerste alinea bedoelde noodzakelijke maatregelen advies van deze raad inwinnen.

    2.  
    Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen.
    3.  
    De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen; zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien. Indien een lidstaat besluit geen gevolg te geven aan het advies van de Commissie of een aanzienlijk deel daarvan, legt zij daarover verantwoording af aan de Commissie.
    4.  

    Elke lidstaat maakt zijn in lid 1 bedoelde actieplan met corrigerende maatregelen en de in lid 3 bedoelde verantwoording openbaar. De Commissie maakt haar in lid 3 genoemde advies openbaar.

    ▼B

    Artikel 9

    Nalevingscontrole

    1.  

    Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor enig specifiek jaar binnen de periode, met inachtneming van lid 2 van dit artikel en de uit hoofde van de artikelen 5, 6 en 7 gebruikte flexibiliteitsinstrumenten, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte van die lidstaat, zijn in 2027 en 2032 de volgende maatregelen van toepassing:

    a) 

    aan het broeikasgasemissiecijfer van de lidstaat voor het volgende jaar wordt een hoeveelheid toegevoegd gelijk aan de hoeveelheid, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, bovenmatige broeikasgasemissies, vermenigvuldigd met een factor 1,08, in overeenstemming met de maatregelen die zijn genomen overeenkomstig artikel 12, en

    b) 

    de lidstaat wordt tijdelijk verboden een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan een andere lidstaat over te dragen totdat hij voldoet aan de verplichtingen van artikel 4.

    De centrale administrateur past het in de eerste alinea, onder b), bedoelde verbod toe in het Unieregister.

    ▼M1

    2.  
    Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de betrokken jaren.

    ▼B

    Artikel 10

    Aanpassingen

    1.  

    De Commissie past de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat in het kader van artikel 4 van deze verordening aan zodat zij het volgende weerspiegelen:

    a) 

    de aanpassingen van het aantal krachtens artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG verleende EU-ETS-emissierechten die het resultaat zijn van een wijziging van het toepassingsgebied van die richtlijn ten aanzien van de bronnen die eronder vallen, overeenkomstig de ingevolge die richtlijn vastgestelde besluiten van de Commissie betreffende de definitieve goedkeuring van de nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot en met 2012;

    b) 

    de aanpassingen van het aantal krachtens de artikelen 24 en 24 bis van Richtlijn 2003/87/EG verleende EU-ETS-emissierechten of -kredieten voor broeikasgasemissiereducties in een lidstaat, en

    c) 

    de aanpassingen van het aantal EU-ETS-emissierechten voor broeikasgasemissies van installaties die overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG van de EU-ETS zijn uitgesloten, gedurende de uitsluitingsperiode.

    2.  
    De in bijlage IV opgenomen hoeveelheid wordt aan de in die bijlage bedoelde jaarlijkse emissieruimte voor elke lidstaat voor het jaar 2021 toegevoegd.
    3.  
    De Commissie maakt de cijfers bekend die het resultaat zijn van die aanpassingen.

    Artikel 11

    Veiligheidsreserve

    1.  
    Voor zover de doelstelling van de Unie als bedoeld in artikel 1 wordt verwezenlijkt, wordt in het Unieregister een veiligheidsreserve vastgesteld die overeenkomt met een hoeveelheid van maximaal 105 miljoen ton CO2-equivalent. De veiligheidsreserve is beschikbaar in aanvulling op de flexibiliteitsinstrumenten als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7.
    2.  

    Een lidstaat kan gebruikmaken van de veiligheidsreserve op voorwaarde dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a) 

    het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in 2013, zoals gepubliceerd door Eurostat in april 2016, was lager dan het EU-gemiddelde;

    b) 

    zijn cumulatieve broeikasgasemissies voor de jaren 2013 tot en met 2020 in de onder deze verordening vallende sectoren zijn lager dan zijn cumulatieve jaarlijkse emissieruimten voor de periode 2013 tot en met 2020, en

    c) 

    zijn broeikasgasemissies overtreffen zijn jaarlijkse emissieruimten in de periode 2026 tot en met 2030, ofschoon hij:

    i) 

    de flexibiliteitsinstrumenten uit hoofde van artikel 5, leden 2 en 3, heeft uitgeput;

    ii) 

    maximaal heeft gebruikgemaakt van nettoverwijderingen overeenkomstig artikel 7, ook al bereikt deze hoeveelheid niet het in bijlage III vastgestelde niveau, en

    iii) 

    geen netto-overdrachten aan andere lidstaten uit hoofde van artikel 5 heeft verricht.

    3.  
    Een lidstaat die voldoet aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel ontvangt een aanvullende hoeveelheid uit de veiligheidsreserve tot maximaal zijn tekort, die moet worden gebruikt voor naleving op grond van artikel 9. Die hoeveelheid mag niet meer bedragen dan 20 % van zijn totale overschrijding in de periode van 2013 tot en met 2020.

    Indien de hieruit voortvloeiende collectieve hoeveelheid, te ontvangen door alle lidstaten die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel gestelde voorwaarden, groter is dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde grenswaarde, wordt de door elk van deze lidstaten te ontvangen hoeveelheid pro rata verkleind.

    4.  
    Elke hoeveelheid die in de veiligheidsreserve overblijft na de verdeling overeenkomstig de eerste alinea van lid 3, wordt over de in die alinea bedoelde lidstaten verdeeld, evenredig aan doch niet meer dan hun resterende tekorten. Die hoeveelheid mag voor elk van deze lidstaten bij het in die alinea bedoelde percentage worden opgeteld.
    5.  
    Na de voltooiing van de beoordeling als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) nr. 525/2013 voor het jaar 2020 publiceert de Commissie voor elke lidstaat die aan de voorwaarden van lid 2, onder a) en b), van dit artikel voldoet, de hoeveelheden ten belope van 20 % van de algehele overschrijding in de periode van 2013 tot en met 2020 als bedoeld in de eerste alinea van lid 3 van dit artikel.

    Artikel 12

    Register

    1.  

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast, teneinde in het kader van deze verordening te zorgen voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het Unieregister, met betrekking tot:

    a) 

    de jaarlijkse emissieruimten;

    b) 

    de uit hoofde van de artikelen 5, 6 en 7 gebruikte flexibiliteitsinstrumenten;

    c) 

    controle op de naleving uit hoofde van artikel 9;

    d) 

    aanpassingen uit hoofde van artikel 10, en

    e) 

    de veiligheidsreserve uit hoofde van artikel 11.

    2.  
    De centrale administrateur voert een geautomatiseerde controle uit op elke uit deze verordening voortvloeiende transactie in het Unieregister en blokkeert, indien nodig, transacties om onregelmatigheden te vermijden.
    3.  
    De in lid 1, onder a) tot en met e), en lid 2 bedoelde informatie is toegankelijk voor het publiek.

    Artikel 13

    Uitoefening van de delegatie

    1.  
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
    2.  
    De in de artikelen 7, lid 2, en 12, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 9 juli 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
    3.  
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 7, lid 2, en 12, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
    4.  
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
    5.  
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
    6.  
    Een overeenkomstig de artikelen 7, lid 2, en 12, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 14

    Comitéprocedure

    1.  
    De Commissie wordt bijgestaan door het Comité klimaatverandering, ingesteld bij Verordening (EU) nr. 525/2013. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
    2.  
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    ▼M1

    Artikel 15

    Evaluatie

    1.  
    Deze verordening wordt voortdurend geëvalueerd, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de veranderende nationale omstandigheden, de wijze waarop alle sectoren van de economie bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies, de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs en van Verordening (EU) 2021/1119.
    2.  
    De Commissie brengt binnen zes maanden na elke algemene inventarisatie zoals overeengekomen krachtens artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening, waaronder het evenwicht tussen aanbod van en vraag naar jaarlijkse emissieruimten, alsmede over de geschiktheid van de nationale broeikasgasemissiereductiestreefcijfers in bijlage I bij deze verordening wat betreft hun bijdrage aan de klimaatdoelstellingen van de Unie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1119 en aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Dat verslag moet met name een beoordeling bevatten van de behoefte aan aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie met het oog op de noodzakelijke broeikasgasemissiereducties door de Unie en haar lidstaten, met inbegrip van een kader voor de periode na 2030. Het moet ook een beoordeling bevatten van een reductietraject voor de onder deze verordening vallende broeikasgasemissies dat verenigbaar is met de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, rekening houdend met de geraamde indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie als bedoeld in artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1119, alsook met het belang om bij het verwezenlijken van die doelstelling zowel meer rechtvaardigheid en solidariteit tussen de lidstaten als kosteneffectiviteit na te streven. Dat verslag kan zo nodig vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen.

    In het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt rekening gehouden met de langetermijnstrategieën van de lidstaten die zijn opgesteld en ingediend overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999 en met de beoordeling daarvan door de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 9, van die verordening.

    ▼M1

    Artikel 15 bis

    Wetenschappelijk advies

    De bij artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering (de „adviesraad”) kan op eigen initiatief wetenschappelijk advies verstrekken of rapporten publiceren over maatregelen, klimaatdoelstellingen, jaarlijkse emissieniveaus en flexibiliteitsinstrumenten van de Unie uit hoofde van deze verordening. De Commissie houdt rekening met de relevante adviezen en rapporten van de adviesraad, met name wat betreft toekomstige maatregelen die gericht zijn op verdere broeikasgasemissiereducties in de sectoren die onder deze verordening vallen.

    ▼B

    Artikel 16

    Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 525/2013

    Verordening (EU) nr. 525/2013 wordt als volgt gewijzigd:

    1) 

    In artikel 7 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

    a) 

    het volgende punt wordt ingevoegd:

    „a bis

    vanaf 2023, hun antropogene emissies van broeikasgassen als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ) voor het jaar X-2, overeenkomstig de rapportagevoorschriften van het UNFCCC.

    b) 

    de tweede alinea wordt vervangen door:

    „De lidstaten stellen de Commissie in hun rapporten jaarlijks in kennis van hun eventuele voornemen om gebruik te maken van de in artikel 5, leden 4 en 5, en artikel 7 van Verordening (EU) 2018/842 bedoelde flexibiliteitsinstrumenten, alsmede van het gebruik van inkomsten overeenkomstig artikel 5, lid 6, van die verordening. Binnen drie maanden na ontvangst van zulke informatie van de lidstaten stelt de Commissie die informatie ter beschikking van het comité bedoeld in artikel 26 van deze verordening.”.

    2) 

    Aan artikel 13, lid 1, onder c), wordt het volgende punt toegevoegd:

    „ix) 

    vanaf 2023, informatie over nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn uitgevoerd om hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 na te komen en informatie over geplande aanvullende nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn bedoeld om broeikasgasemissies verder te beperken dan hun verplichtingen op grond van die verordening;”.

    3) 

    Aan artikel 14, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

    „f) 

    vanaf 2023, de totale prognoses van broeikasgassen en afzonderlijke ramingen voor de geschatte broeikasgasemissies voor de emissiebronnen die vallen onder Verordening (EU) 2018/842 en Richtlijn 2003/87/EG.”.

    4) 

    Aan artikel 21, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

    „c) 

    de verplichtingen uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/842. Bij het opstellen van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte vooruitgang bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie van de lidstaten. Om de twee jaar heeft de beoordeling ook betrekking op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het uitvoeren van haar nationaal bepaalde bijdrage aan de Overeenkomst van Parijs met daarin de toezegging van de Unie tot broeikasgasemissiereducties in de gehele economie, en op de verwachte vooruitgang van de lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen op grond van die verordening.”.

    Artikel 17

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    ▼M1




    BIJLAGE I

    BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIES VAN DE LIDSTATEN KRACHTENS ARTIKEL 4, LID 1



     

    Reductie van de broeikasgasemissies van de lidstaten in 2030 in verhouding tot hun niveau van 2005, als bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3

     

    Kolom 1

    Kolom 2

    België

    -35  %

    -47  %

    Bulgarije

    -0  %

    -10  %

    Tsjechië

    -14  %

    -26  %

    Denemarken

    -39  %

    -50  %

    Duitsland

    -38  %

    -50  %

    Estland

    -13  %

    -24  %

    Ierland

    -30  %

    -42  %

    Griekenland

    -16  %

    -22,7  %

    Spanje

    -26  %

    -37,7  %

    Frankrijk

    -37  %

    -47,5  %

    Kroatië

    -7  %

    -16,7  %

    Italië

    -33  %

    -43,7  %

    Cyprus

    -24  %

    -32  %

    Letland

    -6  %

    -17  %

    Litouwen

    -9  %

    -21  %

    Luxemburg

    -40  %

    -50  %

    Hongarije

    -7  %

    -18,7  %

    Malta

    -19  %

    -19  %

    Nederland

    -36  %

    -48  %

    Oostenrijk

    -36  %

    -48  %

    Polen

    -7  %

    -17,7  %

    Portugal

    -17  %

    -28,7  %

    Roemenië

    -2  %

    -12,7  %

    Slovenië

    -15  %

    -27  %

    Slowakije

    -12  %

    -22,7  %

    Finland

    -39  %

    -50  %

    Zweden

    -40  %

    -50  %

    ▼B




    BIJLAGE II



    LIDSTATEN DIE EEN BEPERKTE HOEVEELHEID GEANNULEERDE EU-ETS-RECHTEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING KRACHTENS ARTIKEL 6

     

    Maximumpercentage van de broeikasgasemissies uit 2005 zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3

    België

    2  %

    Denemarken

    2  %

    Ierland

    4  %

    Luxemburg

    4  %

    ▼M1

    Malta

    7  %

    ▼B

    Nederland

    2  %

    Oostenrijk

    2  %

    Finland

    2  %

    Zweden

    2  %




    BIJLAGE III



    ▼M1

    TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN DE ONDER VERORDENING (EU) 2018/841 VALLENDE CATEGORIEËN LAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021-2030 KRACHTENS ARTIKEL 7, LID 1, PUNTEN a) EN a bis), VAN DEZE VERORDENING

    ▼B

     

    Maximumhoeveelheid, uitgedrukt in miljoen ton CO2-equivalent

    België

    3,8

    Bulgarije

    4,1

    Tsjechië

    2,6

    Denemarken

    14,6

    Duitsland

    22,3

    Estland

    0,9

    Ierland

    26,8

    Griekenland

    6,7

    Spanje

    29,1

    Frankrijk

    58,2

    Kroatië

    0,9

    Italië

    11,5

    Cyprus

    0,6

    Letland

    3,1

    Litouwen

    6,5

    Luxemburg

    0,25

    Hongarije

    2,1

    Malta

    0,03

    Nederland

    13,4

    Oostenrijk

    2,5

    Polen

    21,7

    Portugal

    5,2

    Roemenië

    13,2

    Slovenië

    1,3

    Slowakije

    1,2

    Finland

    4,5

    Zweden

    4,9

    ▼M1 —————

    ▼B

    Maximumtotaal:

    ►M1  262,2  ◄




    BIJLAGE IV



    HOEVEELHEID AANPASSING KRACHTENS ARTIKEL 10, LID 2

     

    Ton CO2-equivalent

    Bulgarije

    1 602 912

    Tsjechië

    4 440 079

    Estland

    145 944

    Kroatië

    1 148 708

    Letland

    1 698 061

    Litouwen

    2 165 895

    Hongarije

    6 705 956

    Malta

    774 000

    Polen

    7 456 340

    Portugal

    1 655 253

    Roemenië

    10 932 743

    Slovenië

    178 809

    Slowakije

    2 160 210



    ( 1 ) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 („Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    ( 2 ) Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

    ( 3 ) Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).

    ( *1 ) Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).”;

    Top