This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02018R0842-20230516
Regulation (EU) 2018/842 of the European Parliament and of the Council of 30 May 2018 on binding annual greenhouse gas emission reductions by Member States from 2021 to 2030 contributing to climate action to meet commitments under the Paris Agreement and amending Regulation (EU) No 525/2013 (Text with EEA relevance)Text with EEA relevance
Consolidated text: Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
In force
)
02018R0842 — NL — 16.05.2023 — 001.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
VERORDENING (EU) 2018/842 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EU) 2023/857 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 19 april 2023 |
L 111 |
1 |
26.4.2023 |
VERORDENING (EU) 2018/842 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 30 mei 2018
betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013
(Voor de EER relevante tekst)
Artikel 1
Voorwerp
Deze verordening legt verplichtingen vast voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren tegen 2030 met 40 % te verminderen in vergelijking met de niveaus van 2005. Zij draagt bij aan de langetermijndoelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn met het doel om daarna negatieve emissies te bereiken. De verordening draagt op die manier ook bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) („Europese klimaatwet”) en de Overeenkomst van Parijs. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. |
„broeikasgasemissies” : de uitstoot van kooldioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolstoffen (PFK’s), stikstoftrifluoride (NF3) en zwavelhexafluoride (SF6), uitgedrukt in ton CO2-equivalent, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 525/2013, en die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt; |
2. |
„jaarlijkse emissieruimten” : de per jaar maximaal toegestane broeikasgasemissies in de jaren 2021 tot en met 2030, zoals bepaald op grond van artikel 4, lid 3, en artikel 10; |
3. |
„EU-ETS-emissierecht” : een „emissierecht” als omschreven in artikel 3, onder a), van Richtlijn 2003/87/EG. |
Artikel 4
Jaarlijkse emissieniveaus voor de periode 2021-2030
Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies:
in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere jaarlijkse emissieruimte voor die lidstaat resulteert;
in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimte voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd;
in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van de broeikasgasemissies van die lidstaat in 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door die lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; het lineair traject van een lidstaat begint op negen twaalfde van de afstand van 2023 tot 2024.
Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt de Commissie de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende de jaren 2005, 2016, 2017 en 2018 en vermeldt zij voor elke lidstaat de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen.
Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt de Commissie voor elke lidstaat de jaarlijkse emissieruimten op basis van de in de tweede alinea van dit lid bedoelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 en de waarden van de krachtens die tweede alinea geëvalueerde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018.
Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt de Commissie de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea van dit lid vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999.
Artikel 5
Flexibiliteit door middel van lenen, reserveren en overdragen
Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat:
wat betreft het jaar 2021, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 75 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor 2021 in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot en met 2030, en
wat betreft de jaren 2022 tot en met 2029, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 25 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren tot en met 2030.
Artikel 6
Flexibiliteit voor bepaalde lidstaten ingevolge de vermindering van EU-ETS-emissierechten
De Commissie gaat in haar eerste evaluatie overeenkomstig artikel 3 van dat besluit na of de in de eerste alinea van dit lid bedoelde boekhouding wordt gehandhaafd.
De in bijlage II vermelde lidstaten kunnen eenmaal in 2024 en eenmaal in 2027 besluiten het meegedeelde percentage te herzien. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan uiterlijk op 31 december 2024, respectievelijk op 31 december 2027 in kennis.
Artikel 7
Extra gebruik van nettoverwijderingen afkomstig van LULUCF
In zoverre voor een bepaald jaar de broeikasgasemissies van een lidstaat hoger liggen dan zijn jaarlijkse emissieruimten, met inbegrip van eventuele jaarlijkse emissieruimten in reserve uit hoofde van artikel 5, lid 3, van deze verordening, kan een hoeveelheid van maximaal de som van de totale nettoverwijderingen en de totale netto-emissies afkomstig uit de gecombineerde landgerelateerde boekhoudcategorieën die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/841 worden meegerekend voor de naleving van de verplichtingen van die lidstaat overeenkomstig artikel 9 van deze verordening voor dat jaar, op voorwaarde dat:
de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2025 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;
de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen;
die hoeveelheid hoger ligt dan wat voor die lidstaat in het kader van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 is vereist;
de lidstaat in het kader van Verordening (EU) 2018/841 niet meer nettoverwijderingen heeft ontvangen van andere lidstaten dan hij heeft overgedragen;
de lidstaat aan Verordening (EU) 2018/841 heeft voldaan, en
de lidstaat ingevolge artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 525/2013 een beschrijving van het beoogde gebruik van de op grond van dit lid beschikbare flexibiliteit heeft overgelegd.
▼M1 —————
Artikel 8
Corrigerende maatregelen
Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat:
een gedetailleerde toelichting waarom die lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen;
een beoordeling van de wijze waarop de financiering van de Unie de inspanningen van die lidstaat om aan die verplichtingen te voldoen heeft ondersteund en hoe die lidstaat van plan is die financiering te gebruiken om vooruitgang te boeken bij het nakomen van die verplichtingen;
aanvullende maatregelen ter aanvulling van het geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan van die lidstaat overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 of ter versterking van de uitvoering daarvan, die de lidstaat moet uitvoeren om aan die verplichtingen te voldoen, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de uitvoering van maatregelen van de Unie, vergezeld van een gedetailleerde beoordeling, die wordt onderbouwd met kwantitatieve gegevens, indien beschikbaar, van de beoogde broeikasgasemissiereducties die uit die maatregelen voortvloeien;
een strikt tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld.
Indien een lidstaat een nationale adviesraad voor het klimaat heeft opgericht, kan hij bij het vaststellen van de in punt c) van de eerste alinea bedoelde noodzakelijke maatregelen advies van deze raad inwinnen.
Elke lidstaat maakt zijn in lid 1 bedoelde actieplan met corrigerende maatregelen en de in lid 3 bedoelde verantwoording openbaar. De Commissie maakt haar in lid 3 genoemde advies openbaar.
Artikel 9
Nalevingscontrole
Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat voor enig specifiek jaar binnen de periode, met inachtneming van lid 2 van dit artikel en de uit hoofde van de artikelen 5, 6 en 7 gebruikte flexibiliteitsinstrumenten, hoger liggen dan de jaarlijkse emissieruimte van die lidstaat, zijn in 2027 en 2032 de volgende maatregelen van toepassing:
aan het broeikasgasemissiecijfer van de lidstaat voor het volgende jaar wordt een hoeveelheid toegevoegd gelijk aan de hoeveelheid, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, bovenmatige broeikasgasemissies, vermenigvuldigd met een factor 1,08, in overeenstemming met de maatregelen die zijn genomen overeenkomstig artikel 12, en
de lidstaat wordt tijdelijk verboden een deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan een andere lidstaat over te dragen totdat hij voldoet aan de verplichtingen van artikel 4.
De centrale administrateur past het in de eerste alinea, onder b), bedoelde verbod toe in het Unieregister.
Artikel 10
Aanpassingen
De Commissie past de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat in het kader van artikel 4 van deze verordening aan zodat zij het volgende weerspiegelen:
de aanpassingen van het aantal krachtens artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG verleende EU-ETS-emissierechten die het resultaat zijn van een wijziging van het toepassingsgebied van die richtlijn ten aanzien van de bronnen die eronder vallen, overeenkomstig de ingevolge die richtlijn vastgestelde besluiten van de Commissie betreffende de definitieve goedkeuring van de nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot en met 2012;
de aanpassingen van het aantal krachtens de artikelen 24 en 24 bis van Richtlijn 2003/87/EG verleende EU-ETS-emissierechten of -kredieten voor broeikasgasemissiereducties in een lidstaat, en
de aanpassingen van het aantal EU-ETS-emissierechten voor broeikasgasemissies van installaties die overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG van de EU-ETS zijn uitgesloten, gedurende de uitsluitingsperiode.
Artikel 11
Veiligheidsreserve
Een lidstaat kan gebruikmaken van de veiligheidsreserve op voorwaarde dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in 2013, zoals gepubliceerd door Eurostat in april 2016, was lager dan het EU-gemiddelde;
zijn cumulatieve broeikasgasemissies voor de jaren 2013 tot en met 2020 in de onder deze verordening vallende sectoren zijn lager dan zijn cumulatieve jaarlijkse emissieruimten voor de periode 2013 tot en met 2020, en
zijn broeikasgasemissies overtreffen zijn jaarlijkse emissieruimten in de periode 2026 tot en met 2030, ofschoon hij:
de flexibiliteitsinstrumenten uit hoofde van artikel 5, leden 2 en 3, heeft uitgeput;
maximaal heeft gebruikgemaakt van nettoverwijderingen overeenkomstig artikel 7, ook al bereikt deze hoeveelheid niet het in bijlage III vastgestelde niveau, en
geen netto-overdrachten aan andere lidstaten uit hoofde van artikel 5 heeft verricht.
Indien de hieruit voortvloeiende collectieve hoeveelheid, te ontvangen door alle lidstaten die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel gestelde voorwaarden, groter is dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde grenswaarde, wordt de door elk van deze lidstaten te ontvangen hoeveelheid pro rata verkleind.
Artikel 12
Register
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast, teneinde in het kader van deze verordening te zorgen voor een nauwkeurige boekhouding aan de hand van het Unieregister, met betrekking tot:
de jaarlijkse emissieruimten;
de uit hoofde van de artikelen 5, 6 en 7 gebruikte flexibiliteitsinstrumenten;
controle op de naleving uit hoofde van artikel 9;
aanpassingen uit hoofde van artikel 10, en
de veiligheidsreserve uit hoofde van artikel 11.
Artikel 13
Uitoefening van de delegatie
Artikel 14
Comitéprocedure
Artikel 15
Evaluatie
In het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt rekening gehouden met de langetermijnstrategieën van de lidstaten die zijn opgesteld en ingediend overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999 en met de beoordeling daarvan door de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 9, van die verordening.
Artikel 15 bis
Wetenschappelijk advies
De bij artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering (de „adviesraad”) kan op eigen initiatief wetenschappelijk advies verstrekken of rapporten publiceren over maatregelen, klimaatdoelstellingen, jaarlijkse emissieniveaus en flexibiliteitsinstrumenten van de Unie uit hoofde van deze verordening. De Commissie houdt rekening met de relevante adviezen en rapporten van de adviesraad, met name wat betreft toekomstige maatregelen die gericht zijn op verdere broeikasgasemissiereducties in de sectoren die onder deze verordening vallen.
Artikel 16
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 525/2013
Verordening (EU) nr. 525/2013 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 7 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
het volgende punt wordt ingevoegd:
vanaf 2023, hun antropogene emissies van broeikasgassen als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ) voor het jaar X-2, overeenkomstig de rapportagevoorschriften van het UNFCCC.
de tweede alinea wordt vervangen door:
„De lidstaten stellen de Commissie in hun rapporten jaarlijks in kennis van hun eventuele voornemen om gebruik te maken van de in artikel 5, leden 4 en 5, en artikel 7 van Verordening (EU) 2018/842 bedoelde flexibiliteitsinstrumenten, alsmede van het gebruik van inkomsten overeenkomstig artikel 5, lid 6, van die verordening. Binnen drie maanden na ontvangst van zulke informatie van de lidstaten stelt de Commissie die informatie ter beschikking van het comité bedoeld in artikel 26 van deze verordening.”.
Aan artikel 13, lid 1, onder c), wordt het volgende punt toegevoegd:
vanaf 2023, informatie over nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn uitgevoerd om hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 na te komen en informatie over geplande aanvullende nationale beleidsinitiatieven en maatregelen die zijn bedoeld om broeikasgasemissies verder te beperken dan hun verplichtingen op grond van die verordening;”.
Aan artikel 14, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
vanaf 2023, de totale prognoses van broeikasgassen en afzonderlijke ramingen voor de geschatte broeikasgasemissies voor de emissiebronnen die vallen onder Verordening (EU) 2018/842 en Richtlijn 2003/87/EG.”.
Aan artikel 21, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
de verplichtingen uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/842. Bij het opstellen van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de geboekte vooruitgang bij de beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie en met informatie van de lidstaten. Om de twee jaar heeft de beoordeling ook betrekking op de verwachte vooruitgang van de Unie bij het uitvoeren van haar nationaal bepaalde bijdrage aan de Overeenkomst van Parijs met daarin de toezegging van de Unie tot broeikasgasemissiereducties in de gehele economie, en op de verwachte vooruitgang van de lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen op grond van die verordening.”.
Artikel 17
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIES VAN DE LIDSTATEN KRACHTENS ARTIKEL 4, LID 1
|
Reductie van de broeikasgasemissies van de lidstaten in 2030 in verhouding tot hun niveau van 2005, als bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3 |
|
|
Kolom 1 |
Kolom 2 |
België |
-35 % |
-47 % |
Bulgarije |
-0 % |
-10 % |
Tsjechië |
-14 % |
-26 % |
Denemarken |
-39 % |
-50 % |
Duitsland |
-38 % |
-50 % |
Estland |
-13 % |
-24 % |
Ierland |
-30 % |
-42 % |
Griekenland |
-16 % |
-22,7 % |
Spanje |
-26 % |
-37,7 % |
Frankrijk |
-37 % |
-47,5 % |
Kroatië |
-7 % |
-16,7 % |
Italië |
-33 % |
-43,7 % |
Cyprus |
-24 % |
-32 % |
Letland |
-6 % |
-17 % |
Litouwen |
-9 % |
-21 % |
Luxemburg |
-40 % |
-50 % |
Hongarije |
-7 % |
-18,7 % |
Malta |
-19 % |
-19 % |
Nederland |
-36 % |
-48 % |
Oostenrijk |
-36 % |
-48 % |
Polen |
-7 % |
-17,7 % |
Portugal |
-17 % |
-28,7 % |
Roemenië |
-2 % |
-12,7 % |
Slovenië |
-15 % |
-27 % |
Slowakije |
-12 % |
-22,7 % |
Finland |
-39 % |
-50 % |
Zweden |
-40 % |
-50 % |
BIJLAGE II
LIDSTATEN DIE EEN BEPERKTE HOEVEELHEID GEANNULEERDE EU-ETS-RECHTEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING KRACHTENS ARTIKEL 6
|
Maximumpercentage van de broeikasgasemissies uit 2005 zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 3 |
België |
2 % |
Denemarken |
2 % |
Ierland |
4 % |
Luxemburg |
4 % |
Malta |
7 % |
Nederland |
2 % |
Oostenrijk |
2 % |
Finland |
2 % |
Zweden |
2 % |
BIJLAGE III
TOTALE NETTOVERWIJDERINGEN AFKOMSTIG VAN DE ONDER VERORDENING (EU) 2018/841 VALLENDE CATEGORIEËN LAND DIE DE LIDSTATEN MOGEN MEEREKENEN VOOR NALEVING VOOR DE PERIODE 2021-2030 KRACHTENS ARTIKEL 7, LID 1, PUNTEN a) EN a bis), VAN DEZE VERORDENING
|
Maximumhoeveelheid, uitgedrukt in miljoen ton CO2-equivalent |
België |
3,8 |
Bulgarije |
4,1 |
Tsjechië |
2,6 |
Denemarken |
14,6 |
Duitsland |
22,3 |
Estland |
0,9 |
Ierland |
26,8 |
Griekenland |
6,7 |
Spanje |
29,1 |
Frankrijk |
58,2 |
Kroatië |
0,9 |
Italië |
11,5 |
Cyprus |
0,6 |
Letland |
3,1 |
Litouwen |
6,5 |
Luxemburg |
0,25 |
Hongarije |
2,1 |
Malta |
0,03 |
Nederland |
13,4 |
Oostenrijk |
2,5 |
Polen |
21,7 |
Portugal |
5,2 |
Roemenië |
13,2 |
Slovenië |
1,3 |
Slowakije |
1,2 |
Finland |
4,5 |
Zweden |
4,9 |
▼M1 ————— |
|
Maximumtotaal: |
►M1 262,2 ◄ |
BIJLAGE IV
HOEVEELHEID AANPASSING KRACHTENS ARTIKEL 10, LID 2
|
Ton CO2-equivalent |
Bulgarije |
1 602 912 |
Tsjechië |
4 440 079 |
Estland |
145 944 |
Kroatië |
1 148 708 |
Letland |
1 698 061 |
Litouwen |
2 165 895 |
Hongarije |
6 705 956 |
Malta |
774 000 |
Polen |
7 456 340 |
Portugal |
1 655 253 |
Roemenië |
10 932 743 |
Slovenië |
178 809 |
Slowakije |
2 160 210 |
( 1 ) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 („Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
( 2 ) Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
( 3 ) Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).
( *1 ) Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).”;