EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02009L0128-20190726

Consolidated text: Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/128/2019-07-26

02009L0128 — NL — 26.07.2019 — 003.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2009/128/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2009

tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 652/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 mei 2014

  L 189

1

27.6.2014

►M2

RICHTLIJN (EU) 2019/782 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 15 mei 2019

  L 127

4

16.5.2019

►M3

VERORDENING (EU) 2019/1243 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

  L 198

241

25.7.2019


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 161, 29.6.2010, blz.  11 (2009/128/EG)




▼B

RICHTLIJN 2009/128/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2009

tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stelt een kader vast voor de totstandbrenging van een duurzaam gebruik van pesticiden door vermindering van de risico’s en de effecten van pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu en door bevordering van het gebruik van geïntegreerde plaagbestrijding en alternatieve benaderingswijzen of technieken, zoals niet-chemische alternatieven voor pesticiden.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is van toepassing op pesticiden die gewasbeschermingsmiddelen zijn in de zin van artikel 3, punt 10, onder a).

2.  Deze richtlijn laat alle overige relevante communautaire wetgeving onverlet.

3.  De bepalingen van deze richtlijn vormen voor de lidstaten geen beletsel om het voorzorgbeginsel toe te passen bij het beperken of verbieden van het gebruik van pesticiden onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gebieden.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. „professionele gebruiker”: persoon die, in de landbouwsector of in een andere sector, pesticiden gebruikt in het kader van zijn beroepsactiviteiten, met inbegrip van bedieners van toepassingsapparatuur, technici, werkgevers en zelfstandigen;

2. „distributeur”: elke natuurlijke of rechtspersoon die ervoor zorgt dat pesticiden in de handel verkrijgbaar zijn, met inbegrip van groothandelaren, detailhandelaren, verkopers en leveranciers;

3. „voorlichter”: persoon die over voldoende verworven kennis beschikt en beroepsmatig of in het kader van een commerciële dienst advies verstrekt over de bestrijding van plagen en het veilig gebruik van pesticiden, in voorkomend geval met inbegrip van particuliere en openbare zelfstandige voorlichtingsdiensten, handelsagenten, levensmiddelenproducenten en detailhandelaren;

4. „apparatuur voor de toepassing van pesticiden”: apparaat dat specifiek is bestemd voor de toepassing van pesticiden, inclusief hulpstukken die essentieel zijn voor de doeltreffende werking daarvan, zoals spuitdoppen, manometers, filters, zeven en toebehoren voor het schoonmaken van tanks;

5. „spuiten vanuit de lucht”: alle toepassingen van pesticiden vanuit luchtvaartuigen (vliegtuigen of helikopters);

6. „geïntegreerde gewasbescherming”: de zorgvuldige afweging van alle beschikbare gewasbeschermingsmethoden, gevolgd door de integratie van passende maatregelen die de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen tegengaan, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en andere vormen van interventie tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus beperkt houden en het risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu tot een minimum beperken. Bij de geïntegreerde gewasbescherming ligt de nadruk op de groei van gezonde gewassen, waarbij de landbouwecosystemen zo weinig mogelijk worden verstoord en natuurlijke plaagbestrijding wordt aangemoedigd;

7. „risico-indicator”: het resultaat van een berekeningsmethode die wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s van pesticiden voor de menselijke gezondheid en/of het milieu;

8. „niet-chemische methoden”: methoden die een alternatief vormen voor chemische pesticiden voor gewasbescherming en plaagbestrijding en berusten op landbouwtechnieken zoals de in punt 1 van bijlage III bedoelde, of fysische, mechanische of biologische bestrijdingsmethoden;

9. de termen „oppervlaktewater” en „grondwater” hebben dezelfde betekenis als in Richtlijn 2000/60/EG;

10. „pesticide”:

a) gewasbeschermingsmiddel als omschreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009;

b) biocide als omschreven in Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden ( 1 ).

Artikel 4

Nationale actieplannen

1.  De lidstaten nemen nationale actieplannen aan teneinde hun kwantitatieve doelstellingen, streefcijfers, maatregelen en tijdschema’s vast te stellen om de risico’s en de effecten van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen en de ontwikkeling en invoering van geïntegreerde gewasbescherming en alternatieve benaderingswijzen of technieken te bevorderen ter beperking van de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden. Deze streefcijfers kunnen betrekking hebben op bepaalde gebieden van zorg, bijvoorbeeld bescherming van werknemers, milieubescherming, residuen, gebruik van bepaalde technieken en gebruik op bepaalde gewassen.

De nationale actieplannen bevatten ook indicatoren voor het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die stoffen bevatten die aanleiding geven tot bijzondere bezorgdheid, met name als er alternatieven beschikbaar zijn. De lidstaten richten hun aandacht in het bijzonder op gewasbeschermingsmiddelen die actieve stoffen bevatten die zijn goedgekeurd overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ( 2 ) en die, wanneer de goedkeuring uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet worden vernieuwd, niet zullen voldoen aan de voor goedkeuring relevante criteria, zoals vermeld in bijlage II, punt 3.6 tot en met 3.8, van die verordening.

Op basis van dergelijke indicatoren worden, indien van toepassing rekening houdend met de risico- of gebruiksbeperkingsdoelstellingen die al vóór de toepassing van deze richtlijn zijn gerealiseerd, ook tijdschema’s en streefcijfers vastgesteld, met name als het beperken van het gebruik een passend middel is om de risicoverlaging te verwezenlijken met betrekking tot de prioritaire punten die in artikel 15, lid 2, onder c), worden genoemd. Dit kunnen tussentijdse of definitieve streefcijfers zijn. De lidstaten maken van alle benodigde middelen gebruik om deze streefcijfers te verwezenlijken.

Bij het opstellen en herzien van hun nationale actieplannen houden de lidstaten rekening met de gezondheids-, sociale, economische en milieueffecten van de geplande maatregelen, met bijzondere omstandigheden op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, alsmede met de standpunten van alle relevante groepen van belanghebbenden. De lidstaten beschrijven in hun nationale actieplannen hoe zij uitvoering geven aan de maatregelen die zij op grond van de artikelen 5 tot en met 15 nemen om de in lid 1 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken.

In de nationale actieplannen wordt voorts rekening gehouden met op andere communautaire regelgeving gebaseerde plannen voor het gebruik van pesticiden, zoals de plannen voor maatregelen krachtens Richtlijn 2000/60/EG.

►C1  2.  Uiterlijk op 26 november 2012 delen de lidstaten ◄ hun nationale actieplannen mee aan de Commissie en aan de andere lidstaten.

De nationale actieplannen worden ten minste iedere vijf jaar opnieuw bezien en eventuele ingrijpende veranderingen in de nationale actieplannen worden onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht.

►C1  3.  Uiterlijk op 26 november 2014 legt de Commissie ◄ aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de informatie die de lidstaten in verband met de nationale actieplannen hebben verstrekt. Het verslag bevat een overzicht van de gebruikte methoden en de gevolgen voor de vaststelling van verschillende soorten streefcijfers voor de vermindering van de risico’s en het gebruik van pesticiden.

►C1  Uiterlijk op 26 november 2018 legt de Commissie ◄ aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de ervaring die de lidstaten hebben opgedaan met de tenuitvoerlegging van de nationale streefcijfers die overeenkomstig lid 1 zijn vastgesteld om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken. Zo nodig doet zij dit verslag vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen.

4.  De Commissie stelt de overeenkomstig lid 2 medegedeelde informatie voor het publiek ter beschikking op de website.

5.  De bepalingen inzake inspraak van het publiek vastgelegd in artikel 2 van Richtlijn 2003/35/EG zijn van toepassing op de opstelling en de wijziging van de nationale actieplannen.



HOOFDSTUK II

OPLEIDING, VERKOOP VAN PESTICIDEN, INFORMATIE EN BEWUSTMAKING

Artikel 5

Opleiding

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat alle professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters toegang hebben tot een passende opleiding die wordt verzorgd door organen die door de bevoegde autoriteiten zijn aangewezen. Deze zal zowel een basisopleiding als een aanvullende opleiding omvatten, met het oog op het verwerven en actualiseren van kennis, voor zover van toepassing.

De opleiding wordt zo opgezet dat wordt gewaarborgd dat deze professionele gebruikers, distributeurs en voorlichters voldoende kennis van de in bijlage I genoemde onderwerpen verwerven, waarbij rekening wordt gehouden met hun verschillende taken en verantwoordelijkheden.

►C1  2.  Uiterlijk op 26 november 2013 zetten de lidstaten ◄ een systeem van certificaten op en wijzen zij de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de toepassing ervan. Het certificaat bevat ten minste de verklaring dat de professionele gebruiker, distributeur en voorlichter door het volgen van een opleiding of anderszins voldoende kennis hebben verworven van de in bijlage I genoemde onderwerpen.

Het systeem van certificaten omvat vereisten en procedures voor het verlenen, vernieuwen en intrekken van certificaten.

▼M3

3.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

▼B

Artikel 6

Voorschriften betreffende de verkoop van pesticiden

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de distributeurs voldoende personeel in dienst hebben dat over het in artikel 5, lid 2, bedoelde certificaat beschikt. Dat personeel is op het tijdstip van verkoop beschikbaar om klanten voldoende informatie te verschaffen over het gebruik van pesticiden, de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu alsmede de veiligheidsinstructies voor de omgang met die risico’s met betrekking tot de producten in kwestie. Kleine distributeurs die alleen producten voor niet-professioneel gebruik verkopen, kunnen hiervan worden vrijgesteld als zij geen pesticideformuleringen te koop aanbieden die overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten ( 3 ) als giftig, zeer giftig, kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting zijn ingedeeld.

2.  De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om de verkoop van pesticiden die voor professioneel gebruik zijn toegelaten, te beperken tot personen die houder zijn van het in artikel 5, lid 2, bedoelde certificaat.

3.  De lidstaten schrijven aan distributeurs die pesticiden aan niet-professionele gebruikers verkopen voor dat zij algemene informatie verstrekken over de risico’s van pesticidengebruik voor gezondheid en milieu, met name wat betreft gevaren, blootstelling, correcte opslag, hantering, toepassing en veilige verwijdering in overeenstemming met de communautaire afvalwetgeving, alsmede over alternatieven met minder risico’s. De lidstaten kunnen aan pesticidenproducenten voorschrijven dat zij deze informatie verstrekken.

▼C1

4.  De maatregelen waarin de leden 1 en 2 voorzien, worden uiterlijk op 14 december 2015 vastgesteld.

▼B

Artikel 7

Informatie en bewustmaking

1.  De lidstaten nemen maatregelen ter informatie van het brede publiek en ter bevordering en facilitering van voorlichtings- en bewustmakingsprogramma’s en van de beschikbaarheid van precieze en evenwichtige informatie over pesticiden voor het brede publiek, met name over de uit het gebruik ervan voortvloeiende risico’s en mogelijke acute en chronische gevolgen voor de menselijke gezondheid, niet-doelwitorganismen en het milieu, en over het gebruik van alternatieven zonder chemische stoffen.

2.  De lidstaten voeren systemen in voor het verzamelen van informatie over incidenten met acute pesticidenvergiftiging en, indien beschikbaar, chronische vergiftigingen in groepen die regelmatig aan pesticiden kunnen zijn blootgesteld, zoals personen die met pesticiden omgaan, werknemers in de landbouw en personen die in de nabijheid wonen van gebieden waar pesticiden worden toegepast.

3.  Om de vergelijkbaarheid van informatie te verbeteren, ►C1  ontwikkelt de Commissie in samenwerking met de lidstaten uiterlijk op 26 november 2012 ◄ een strategische leidraad over toezicht op en onderzoek naar gevolgen van pesticidengebruik voor de menselijke gezondheid en het milieu.



HOOFDSTUK III

APPARATUUR VOOR DE TOEPASSING VAN PESTICIDEN

Artikel 8

Keuring van apparatuur die in gebruik is

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat apparatuur voor de toepassing van pesticiden die professioneel worden gebruikt, op periodieke tijdstippen aan een keuring wordt onderworpen. Het tijdvak tussen de keuringen mag tot 2020 niet meer dan vijf jaar en daarna niet meer dan drie jaar belopen.

2.   ►C1  De lidstaten dragen er zorg voor dat uiterlijk op 26 november 2016 ◄ de apparatuur voor de toepassing van pesticiden ten minste eenmaal is gekeurd. Na die periode mag nog uitsluitend goedgekeurde toepassingsapparatuur professioneel worden gebruikt.

Nieuwe apparatuur wordt binnen vijf jaar na aankoop ten minste eenmaal gekeurd.

3.  In afwijking van de leden 1 en 2 en in aansluiting op een beoordeling van de menselijke gezondheids- en milieurisico’s waarin tevens de schaal van het gebruik van de apparatuur wordt beoordeeld, kunnen de lidstaten:

a) andere tijdschema’s en keuringsfrequenties toepassen op apparatuur voor de toepassing van pesticiden die niet voor het spuiten van pesticiden wordt gebruikt, op handapparatuur voor de toepassing van pesticiden, op rugspuiten, alsook op aanvullende apparatuur voor de toepassing van pesticiden die op zeer kleine schaal wordt gebruikt en die in de nationale actieplannen als bedoeld in artikel 4 moet worden opgenomen.

De volgende aanvullende apparatuur voor de toepassing van pesticiden wordt in geen geval beschouwd als apparatuur die op zeer kleine schaal wordt gebruikt:

i) op treinen of luchtvaartuigen gemonteerde spuitapparatuur;

ii) spuitbomen van meer dan 3 m, inclusief op zaaiapparatuur gemonteerde spuitbomen;

b) handapparatuur voor de toepassing van pesticiden en rugspuiten van keuring vrijstellen. In dit geval dragen de lidstaten er zorg voor dat de gebruikers zijn ingelicht over de noodzaak van regelmatige vervanging van de hulpstukken en over de specifieke risico’s van die apparatuur en dat de gebruikers overeenkomstig artikel 5 zijn opgeleid in het correcte gebruik van die toepassingsapparatuur.

4.  Bij de keuring wordt geverifieerd of de apparatuur voor de toepassing van pesticiden voldoet aan de toepasselijke bepalingen van bijlage II, teneinde een hoog niveau van veiligheid en bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te bereiken.

Apparatuur voor de toepassing van pesticiden die in overeenstemming is met de overeenkomstig artikel 20, lid 1, ontwikkelde geharmoniseerde normen, wordt geacht te voldoen aan de essentiële gezondheids-, veiligheids- en milieueisen.

5.  Professionele gebruikers voeren regelmatig kalibraties en technische controles uit aan de toepassingsapparatuur conform de op grond van artikel 5 vereiste passende opleiding.

6.  De lidstaten wijzen de instanties aan die bevoegd zijn voor het toepassen van de keuringssystemen en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Elke lidstaat zet een systeem van certificaten op aan de hand waarvan de keuringen kunnen worden geverifieerd, en zij erkennen certificaten die in andere lidstaten overeenkomstig de in lid 4 vermelde bepalingen zijn verleend en waarvan de periode sedert de laatste in een andere lidstaat verrichte keuring even lang of korter is dan de keuringsfrequentie die op het eigen grondgebied van toepassing is.

De lidstaten streven ernaar de in andere lidstaten afgegeven certificaten te erkennen, mits aan de in lid 1 bedoelde keuringsfrequenties wordt voldaan.

▼M3

7.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

▼B



HOOFDSTUK IV

SPECIFIEKE PRAKTIJKEN EN TOEPASSINGEN

Artikel 9

Sproeien vanuit de lucht

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat spuiten vanuit de lucht wordt verboden.

2.  In afwijking van lid 1 kan spuiten vanuit de lucht enkel in bijzondere gevallen worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) er is geen haalbaar alternatief, of er zijn duidelijke voordelen in termen van verminderde effecten op de menselijke gezondheid en het milieu in vergelijking met de toepassing van pesticiden vanaf de grond;

b) er worden alleen pesticiden gebruikt waarvan het spuiten vanuit de lucht uitdrukkelijk door de lidstaat is goedgekeurd na een specifieke beoordeling van de risico’s van spuiten vanuit de lucht;

c) de bediener die het spuiten vanuit de lucht uitvoert, is houder van een certificaat als bedoeld in artikel 5, lid 2. Gedurende de overgangsperiode zolang het systeem van certificaten nog niet is ingevoerd, mogen de lidstaten andere bekwaamheidsbewijzen aanvaarden;

d) de onderneming die verantwoordelijk is voor het toepassen van pesticiden door spuiten vanuit de lucht, wordt gecertificeerd door een instantie die bevoegd is voor het toelaten van apparatuur en luchtvaartuigen voor het spuiten van pesticiden vanuit de lucht;

e) als het te besproeien gebied in de nabijheid ligt van gebieden die voor het publiek toegankelijk zijn, worden in de goedkeuring specifieke risicobeheersmaatregelen opgenomen om nadelige gevolgen voor de gezondheid van omstanders te voorkomen. Het te besproeien gebied mag niet in de nabijheid van woongebieden liggen;

f) vanaf 2013 zijn de luchtvaartuigen uitgerust met hulpstukken die de beste beschikbare technologie ter vermindering van verwaaiende sproeinevel vormen.

3.  De lidstaten wijzen de instanties aan die bevoegd zijn voor het vaststellen van de specifieke voorwaarden waaronder spuiten vanuit de lucht mag worden uitgevoerd, voor de behandeling van verzoeken overeenkomstig lid 4 en voor de bekendmaking voor welke gewassen, gebieden, omstandigheden en specifieke toepassingsbehoeften, alsmede onder welke weersomstandigheden, spuiten vanuit de lucht kan worden toegestaan.

In de vergunning schrijven de bevoegde instanties tevens de vereiste maatregelen voor om omwonenden en omstanders tijdig te waarschuwen en het milieu in de omgeving van het bespoten gebied te beschermen.

4.  Een professionele gebruiker die pesticiden wil toepassen door sproeien vanuit de lucht, dient bij de bevoegde autoriteit een verzoek om goedkeuring van een toepassingsplan in, en voegt daarbij het bewijs waaruit blijkt dat is voldaan aan de in lid 2 en 3 vermelde voorwaarden. Het verzoek om toepassing van pesticiden door sproeien vanuit de lucht overeenkomstig het goedgekeurde toepassingsplan wordt tijdig bij de bevoegde autoriteit ingediend. Het bevat informatie over het te verwachten tijdstip waarop wordt gesproeid en de hoeveelheid en het type pesticide die wordt gebruikt.

De lidstaten mogen bepalen dat verzoeken om te mogen sproeien vanuit de lucht overeenkomstig een goedgekeurd toepassingsplan waarop binnen de door de bevoegde autoriteiten bepaalde termijn geen antwoord is ontvangen over de beslissing, worden beschouwd als zijnde goedgekeurd.

In bijzondere omstandigheden, zoals een noodgeval of een bepaalde moeilijke situatie, kunnen ook enkelvoudige verzoeken om te mogen sproeien vanuit de lucht ter goedkeuring worden ingediend. In gerechtvaardigde gevallen hebben de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid een versnelde procedure te volgen om na te gaan of is voldaan aan de in leden 2 en 3 bedoelde voorwaarden, voordat pesticiden worden toegepast door sproeien vanuit de lucht.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat aan de voorwaarden van de leden 2 en 3 wordt voldaan door op passende wijze toezicht te houden.

6.  De bevoegde instanties houden een register bij van de in lid 4 bedoelde verzoeken en goedkeuringen en stellen overeenkomstig het toepasselijke nationale of communautaire recht de daarin vervatte relevante informatie, zoals het te besproeien gebied, de te verwachten dag en tijd waarop wordt gesproeid en het type pesticide, ter beschikking van het publiek.

Artikel 10

Voorlichting van het publiek

De lidstaten kunnen in hun nationale actieplannen bepalingen opnemen inzake het verstrekken van informatie aan personen die aan verwaaiende sproeinevel kunnen worden blootgesteld.

Artikel 11

Specifieke maatregelen ter bescherming van het aquatische milieuen het drinkwater

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat passende maatregelen worden vastgesteld om het aquatische milieu en de voorziening van drinkwater te beschermen tegen het effect van pesticiden. Deze maatregelen ondersteunen en zijn verenigbaar met de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG en Verordening (EG) nr. 1107/2009.

2.  De maatregelen als bedoeld in het eerste lid:

a) geven de voorkeur aan pesticiden die overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG niet zijn ingedeeld als gevaarlijk voor het aquatische milieu, noch prioritaire gevaarlijke stoffen bevatten als bedoeld in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG;

b) geven de voorkeur aan de meest doeltreffende toepassingstechnieken, zoals het gebruik van toepassingsapparatuur waarbij weinig verwaaiing optreedt, vooral bij opgaande gewassen als boomgaarden, wijngaarden en hopakkers;

c) voorzien in het gebruik van risicoreducerende maatregelen waardoor het risico van vervuiling buiten het terrein als gevolg van verwaaiende spuitnevel, uitspoeling en afspoeling tot een minimum wordt beperkt. Deze maatregelen voorzien in het afbakenen van bufferzones met passende afmetingen voor de bescherming van niet-doelwitwaterorganismen, en in beschermingszones voor oppervlaktewater en grondwater dat wordt gebruikt voor de onttrekking van drinkwater, waarbinnen geen pesticiden mogen worden toegepast of opgeslagen;

d) beperken zoveel mogelijk de toepassing van pesticiden, of schakelen deze uit, op en langs wegen, spoorwegen, zeer doorlaatbare oppervlakken en andere infrastructuur in de nabijheid van oppervlaktewater of grondwater, alsook op verharde oppervlakken waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewateren of rioleringssystemen bestaat.

Artikel 12

Vermindering van het pesticidengebruik of van de risico’s van pesticidenin specifieke gebieden

De lidstaten dragen er zorg voor dat, met inachtneming van de eisen inzake hygiëne, volksgezondheid en biodiversiteit, of van de resultaten van desbetreffende risicobeoordelingen, het gebruik van pesticiden in bepaalde specifieke gebieden wordt geminimaliseerd of verboden. Er worden passende risicobeheersmaatregelen genomen en in eerste instantie worden het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009, en biologische bestrijdingsmiddelen overwogen. De bedoelde specifieke gebieden zijn:

a) gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen, zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen, en gebieden in de nabijheid van zorginstellingen;

b) beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG en andere gebieden die ten behoeve van de uitvoering van de noodzakelijke natuurbehoudsmaatregelen zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG;

c) recentelijk behandelde gebieden die door werknemers in de landbouw worden gebruikt of voor hen toegankelijk zijn.

Artikel 13

Hantering en opslag van pesticiden en behandeling van de verpakkingen en restanten daarvan

1.  De lidstaten stellen de noodzakelijke maatregelen vast om te verzekeren dat de volgende verrichtingen van professionele gebruikers, en in voorkomend geval van distributeurs, de menselijke gezondheid of het milieu niet in gevaar brengen:

a) de opslag, hantering, verdunning en vermenging van pesticiden vóór de toepassing ervan;

b) de hantering van verpakkingen en restanten van pesticiden;

c) de verwijdering van tankmengsels die overblijven na toepassing;

d) het schoonmaken van de gebruikte apparatuur na toepassing;

e) de terugwinning of verwijdering van restanten van pesticiden en van de verpakkingen ervan overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake afvalstoffen.

2.  De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen met betrekking tot pesticiden waarvan het niet-professionele gebruik is toegestaan, teneinde te vermijden dat daarmee op een gevaarlijke manier wordt omgegaan. Deze maatregelen kunnen het gebruik van pesticiden met lage toxiciteit, gebruiksklare formuleringen en beperkingen aan het formaat van containers en verpakkingen omvatten.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat opslagplaatsen voor pesticiden voor professioneel gebruik zo worden ingericht dat het ongewenst vrijkomen daarvan wordt voorkomen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de locatie, de grootte en de bouwmaterialen.

Artikel 14

Geïntegreerde gewasbescherming

1.  De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden, zodat professionele gebruikers van pesticiden overschakelen op praktijken en producten die binnen het gehele voor de bestrijding van een bepaald schadelijk organisme ter beschikking staande aanbod het laagste risico voor de gezondheid van de mens en het milieu opleveren. Bestrijding met lage pesticideninzet omvat geïntegreerde gewasbescherming alsmede biologische landbouw overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten ( 4 ).

2.  De lidstaten scheppen de noodzakelijke voorwaarden, of verlenen steun daartoe, voor het in de praktijk brengen van geïntegreerde gewasbescherming. Met name zorgen zij ervoor dat professionele gebruikers kunnen beschikken over informatie en instrumenten voor de bewaking van schadelijke organismen en besluitvorming, alsook over adviesdiensten voor geïntegreerde gewasbescherming.

3.  Uiterlijk op 30 juni 2013 brengen de lidstaten bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van het bepaalde in de leden 1 en 2, en met name over de vraag of de noodzakelijke voorwaarden voor het in praktijk brengen van geïntegreerde gewasbescherming zijn vervuld.

4.  De lidstaten beschrijven in hun nationale actieplan hoe zij ervoor zorgen dat de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als omschreven in bijlage III uiterlijk op 1 januari 2014 door alle professionele gebruikers van pesticiden zullen worden toegepast.

▼M3

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

▼B

5.  De lidstaten voorzien in passende stimulansen om professionele gebruikers aan te sporen tot het vrijwillig toepassen van gewas- of sectorspecifieke richtsnoeren inzake geïntegreerde gewasbescherming. Openbare diensten en/of organisaties die bepaalde professionele gebruikers vertegenwoordigen, kunnen dergelijke richtsnoeren opstellen. De lidstaten verwijzen in hun nationale actieplannen naar de richtsnoeren die zij relevant en passend achten.



HOOFDSTUK V

INDICATOREN, RAPPORTAGE EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 15

Indicatoren

1.  Er worden geharmoniseerde risico-indicatoren als bedoeld in bijlage IV vastgesteld. Naast de geharmoniseerde indicatoren mogen de lidstaten evenwel bestaande nationale indicatoren blijven gebruiken of mogen zij andere passende indicatoren aannemen.

▼M3

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

▼B

2.  De lidstaten

a) berekenen geharmoniseerde risico-indicatoren als bedoeld in lid 1 door gebruik te maken van overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake statistieken over gewasbeschermingsmiddelen verzamelde statistische gegevens, samen met andere relevante gegevens;

b) signaleren trends inzake het gebruik van bepaalde werkzame stoffen;

c) wijzen prioritaire punten aan zoals werkzame stoffen, gewassen, regio’s of praktijken die extra aandacht verdienen, of goede praktijken die als voorbeeld kunnen worden gesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn om de risico’s en de gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de gezondheid van de mens en het milieu te verminderen, en de ontwikkeling en invoering van geïntegreerde gewasbescherming en alternatieve benaderingswijzen en technieken te bevorderen met het oog op de beperking van de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden.

3.  De lidstaten brengen de resultaten van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde evaluaties ter kennis van de Commissie en van de andere lidstaten en stellen deze informatie ter beschikking van het publiek.

4.  De Commissie berekent risico-indicatoren op Gemeenschapsniveau door gebruik te maken van overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake statistieken over gewasbeschermingsmiddelen verzamelde statistische gegevens en van andere relevante gegevens, teneinde de trends met betrekking tot de risico’s van pesticidengebruik in te schatten.

Deze gegevens en informatie worden door de Commissie tevens gebruikt voor de beoordeling van de vooruitgang bij het bereiken van de doelstellingen van ander communautair beleid dat erop gericht is de effecten van pesticiden op de gezondheid van de mens en het milieu te verminderen.

De resultaten worden aan het publiek beschikbaar gesteld op de in artikel 4, lid 4, bedoelde website.

Artikel 16

Rapportage

De Commissie dient op periodieke tijdstippen bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de met de uitvoering van deze richtlijn geboekte vooruitgang, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van wijzigingsvoorstellen.



HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Sancties

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing ervan te garanderen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

►C1  De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 26 november 2012 in kennis ◄ van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 18

Uitwisseling van informatie en beste praktijken

De Commissie stelt de uitwisseling van informatie en beste praktijken op het gebied van een duurzaam gebruik van pesticiden en geïntegreerde gewasbescherming aan de orde als prioritair punt voor de discussie in de deskundigengroep thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden.

Artikel 19

Vergoedingen en heffingen

1.  Lidstaten kunnen de kosten veroorzaakt door werkzaamheden die zij ingevolge hun uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen uitvoeren, via vergoedingen of heffingen terugvorderen.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde vergoeding of heffing op transparante wijze wordt vastgesteld en overeenkomt met de werkelijke kosten van het verrichte werk.

Artikel 20

Normalisatie

1.  De in artikel 8, lid 4, van deze richtlijn bedoelde normen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij ( 5 ).

Een verzoek tot ontwikkeling van dergelijke normen kan worden geformuleerd in overleg met het in artikel 21, lid 1, bedoelde comité.

2.  De Commissie publiceert de verwijzingen naar de normen in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.  Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een norm niet volledig beantwoordt aan de eisen die daarin aan de orde zijn en die in bijlage II zijn neergelegd, legt de Commissie of de betrokken lidstaat de zaak, met uiteenzetting van de argumenten, voor aan het bij artikel 5 van Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité. Dat comité brengt, na raadpleging van de relevante Europese normalisatie-instellingen onverwijld advies uit.

In het licht van het advies van dat comité beslist de Commissie om de verwijzingen naar de betrokken geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie te publiceren, niet te publiceren, onder voorbehoud te publiceren, bestaande verwijzingen te handhaven, onder voorbehoud te handhaven of in te trekken.

De Commissie brengt de betrokken Europese normalisatie-instelling op de hoogte en verzoekt zo nodig om herziening van de betrokken geharmoniseerde normen.

▼M3

Artikel 20 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 6 ).

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 5, lid 3, artikel 8, lid 7, artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

▼B

Artikel 21

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dat is ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden ( 7 ).

▼M3 —————

▼M1 —————

▼B

Artikel 23

Omzetting

▼C1

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 26 november 2011 aan deze richtlijn te voldoen.

▼B

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van nationale regelgeving mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 25

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

Opleidingsonderwerpen als bedoeld in artikel 5

1. Alle relevante wetgeving betreffende pesticiden en het gebruik ervan.

2. Het bestaan en de risico’s van illegale (nagemaakte) gewasbeschermingsmiddelen en de methoden om dergelijke producten te identificeren.

3. De aan pesticiden verbonden gevaren en risico’s en hoe die kunnen worden vastgesteld en beheerst, met name:

a) risico’s voor de mens (bedieners van toepassingsapparatuur, omwonenden, omstanders, personen die een behandeld gebied betreden en personen die behandelde producten hanteren of consumeren) en hoe die worden verhoogd door factoren zoals roken;

b) symptomen van pesticidenvergiftiging en eerstehulpmaatregelen;

c) risico’s voor andere plantensoorten dan de doelsoort en voor nuttige insecten, de wilde fauna, de biodiversiteit en het milieu in het algemeen.

4. Basiskennis van geïntegreerde gewasbeschermingstrategieën en -technieken, geïntegreerde gewasbeheerstrategieën en -technieken en beginselen van biologische landbouw, methoden voor biologische bestrijding van schadelijke organismen, informatie betreffende de algemene beginselen en gewas- en sectorspecifieke richtsnoeren inzake geïntegreerde gewasbescherming.

5. Een eerste kennismaking met vergelijkend onderzoek voor gebruikers, teneinde professionele gebruikers te helpen tussen alle toegestane producten voor de bestrijding van een gegeven schadelijk organisme in een gegeven situatie de beste keuze te maken uit pesticiden met de minste neveneffecten voor de menselijke gezondheid, niet-doelorganismen en het milieu.

6. Maatregelen om de risico’s voor de mens, niet-doelwitorganismen en het milieu zoveel mogelijk te beperken: veilige werkpraktijken voor de opslag, de hantering en de vermenging van pesticiden en voor de verwijdering van lege verpakkingen, ander verontreinigd materiaal en pesticidenoverschotten (met inbegrip van mengsels uit tanks), in geconcentreerde dan wel in verdunde vorm; aanbevolen manieren om de blootstelling van bedieners van toepassingsapparatuur te beperken (materiaal voor persoonlijke bescherming).

7. Risicogebaseerde aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de lokale afwateringsvariabelen zoals klimaat, soort bodem en gewas, en reliëf.

8. Procedures voor het gebruiksklaar maken van toepassingsapparatuur, met inbegrip van het kalibreren, en voor de bediening ervan met minimaal risico voor de gebruiker, andere mensen, niet-doelsoorten (dieren zowel als planten), de biodiversiteit en het milieu, met inbegrip van watervoorraden.

9. Het gebruik van toepassingsapparatuur en het onderhoud daarvan, alsook specifieke spuittechnieken (bijvoorbeeld kleinvolumeverspuiting en gebruik van spuitdoppen die verwaaiing tegengaan), en voorts de doelstellingen van de technische controle van spuitapparatuur die in gebruik zijn en manieren om de spuitkwaliteit te verbeteren. Specifieke risico’s die verbonden zijn aan handapparatuur voor de toepassing van pesticiden of rugspuiten, en de desbetreffende risicobeheersmaatregelen.

10. Noodmaatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, met inbegrip van watervoorraden, in het geval van onbedoelde verliezen, verontreiniging en extreme weersomstandigheden met risico op wegspoelen van pesticiden.

11. Speciale zorg in beschermingsgebieden ingesteld op grond van de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2000/60/EG.

12. Gezondheidsbewaking en contactpunten voor het rapporteren van eventuele of te verwachten incidenten.

13. Registratie van elk gebruik van pesticiden, conform de toepasselijke wetgeving.




BIJLAGE II

Gezondheids-, veiligheids- en milieubepalingen in het kader van de keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden

De keuring van apparatuur voor de toepassing van pesticiden dient alle aspecten te behelzen die van belang zijn voor het bereiken van een hoog niveau van veiligheid en bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. De optimale doeltreffendheid van de pesticidentoepassing moet worden verzekerd door middel van een goede werking van de voorzieningen en functies van de apparatuur, teneinde ervoor te zorgen dat de onderstaande doelstellingen worden bereikt.

De apparatuur voor de toepassing van pesticiden moet betrouwbaar functioneren en correct voor het beoogde doel worden gebruikt zodat pesticiden nauwkeurig kunnen worden gedoseerd en verspreid. De apparatuur moet in dermate goede staat zijn dat zij op een veilige en gemakkelijke manier volledig kan worden gevuld en geleegd en er geen pesticiden kunnen lekken. Zij moet tevens gemakkelijk en grondig kunnen worden gereinigd. De apparatuur moet tevens veilig functioneren en zij moet vanaf de stoel van de bediener kunnen worden bediend en onmiddellijk kunnen worden gestopt. Waar nodig, moeten aanpassingen eenvoudig, nauwkeurig en reproduceerbaar zijn.

Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan:

1.   Aandrijvingssysteem

De bescherming van de aftakas van de aandrijving en de bescherming van de aansluiting op de voeding moeten zijn aangebracht en dienen in goede staat te verkeren, en de beschermingsvoorzieningen alsook alle bewegende of roterende onderdelen van het krachtoverbrengingssysteem dienen ongehinderd te kunnen functioneren zodat de bediener geen gevaar loopt.

2.   Pomp

De capaciteit van de pomp dient te zijn afgestemd op de behoeften van de apparatuur en de pomp dient naar behoren te functioneren om een stabiele en gelijkmatige toepassingsdosering te garanderen. De pomp mag niet lekken.

3.   Roeren/schudden

Roerders/schudders moeten zorgen voor een correcte recirculatie, zodat in het hele volume vloeibaar spuitmengsel in de tank een gelijkmatige concentratie wordt bereikt.

4.   Spuitvloeistoftank

De spuitvloeistoftanks, met inbegrip van peilindicatoren, vulinrichtingen, zeven en filters, ledigings- en reinigingsinrichtingen, en menginrichtingen dienen zodanig te functioneren dat accidentele verliezen, ongelijkmatige concentratie, blootstelling van de bediener alsook de in de apparatuur achterblijvende hoeveelheid spuitvloeistof worden geminimaliseerd.

5.   Meet-, controle- en regelsystemen

Alle meetapparatuur en alle inrichtingen voor het in- en uitschakelen en voor het regelen van de druk en/of het debiet dienen naar behoren te worden geijkt en correct te functioneren en lekvrij te zijn. Tijdens de toepassing van de pesticiden moet de druk vlot te regelen zijn en moet de drukregelingsapparatuur vlot kunnen worden bediend. Door middel van drukregelingsapparatuur moet bij een constant toerental van de pomp een constante druk worden gehandhaafd om een stabiel toepassingsgebied te garanderen.

6.   Leidingen en slangen

De leidingen en slangen dienen in goede staat te verkeren om verstoringen van de vloeistofstroming en onbedoelde verliezen bij defecten te vermijden. De leidingen en slangen mogen geen lekken vertonen wanneer zij bij de maximale druk die in het systeem kan worden geleverd, worden belast.

7.   Filtering

Ter voorkoming van turbulentie en ongelijkmatig spuiten dienen de filters in goede staat te verkeren en dient de maaswijdte van de filters te zijn afgestemd op de grootte van de spuitdoppen die op de spuitapparatuur zijn aangebracht. In voorkomend geval dient het verklikkersysteem voor verstopte filters naar behoren te functioneren.

8.   Spuitboom (voor apparatuur waarmee pesticiden worden gespoten met behulp van een horizontaal geplaatste boom die in de nabijheid van het gewas of het te behandelen materiaal wordt gebracht)

De spuitboom dient in goede staat te verkeren en in alle richtingen stabiel te zijn. De bevestigings- en verstelsystemen en de onderdelen die zijn bedoeld voor het dempen van onbedoelde bewegingen en voor het compenseren van hellingen dienen correct te functioneren.

9.   Spuitdoppen

De spuitdoppen moeten naar behoren functioneren zodat druipen wordt voorkomen wanneer het spuiten wordt stopgezet. Teneinde een homogeen spuitpatroon te garanderen, mag de vloeistofafgifte van elke spuitdop afzonderlijk niet significant afwijken van de waarde die in de door de fabrikant verstrekte doseringstabel wordt vermeld.

10.   Verdeling

Indien van toepassing, dient de verdeling van het spuitmengsel in dwarsrichting en in verticale richting (in het geval van toepassing bij opgaande gewassen) gelijkmatig te zijn.

11.   Blower (voor apparatuur waarbij pesticiden met behulp van lucht worden verspreid)

De blower moet in goede staat verkeren en moet zorgen voor een constante en gelijkmatige luchtstroom.




BIJLAGE III

Algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming

1. De voorkoming en/of vernietiging van schadelijke organismen moet worden verwezenlijkt of in de hand gewerkt onder meer en met name door:

 gewasrotatie;

 gebruik van adequate teeltechnieken (bijvoorbeeld vals-zaaibedtechniek, zaaitijd en -dichtheid, onderzaaien, conserverende bodembewerking, snoeien en direct inzaaien);

 gebruik, waar passend, van resistente/tolerante cultivars en standaard-/gecertificeerd zaai- en plantgoed;

 gebruik van evenwichtige bemesting, kalkbemesting en irrigatie-/drainagepraktijken;

 het voorkomen van de verspreiding van schadelijke organismen door middel van hygiënemaatregelen (bijvoorbeeld door een regelmatige reiniging van machines en apparatuur);

 bescherming en bevordering van belangrijke nuttige organismen, bijvoorbeeld door adequate beheersmaatregelen of het gebruik van ecologische infrastructuur in en buiten de productiegebieden.

2. Schadelijke organismen moeten worden gemonitord met passende methoden en instrumenten, indien beschikbaar. Tot deze instrumenten behoren, waar mogelijk, veldobservaties en wetenschappelijk verantwoorde waarschuwings-, voorspellings- en vroegdiagnosesystemen, alsmede het ter harte nemen van advies van gekwalificeerde beroepsadviseurs.

3. Op grond van de resultaten van de monitoring moet de professionele gebruiker besluiten of en wanneer hij beheersmaatregelen treft. Strenge en wetenschappelijk verantwoorde drempelwaarden zijn essentiële componenten bij de besluitvorming. Waar mogelijk, moet vóór de behandeling van schadelijke organismen rekening worden gehouden met voor de regio, specifieke gebieden, gewassen en bijzondere klimatologische omstandigheden vastgestelde drempelwaarden.

4. Duurzame biologische, fysische, en andere niet-chemische methoden verdienen de voorkeur boven chemische methoden indien hiermee de schadelijke organismen op bevredigende wijze worden bestreden.

5. De gebruikte pesticiden moeten zo doelgericht mogelijk zijn en zo min mogelijk neveneffecten hebben voor de menselijke gezondheid, niet-doelwitorganismen en het milieu.

6. De professionele gebruiker moet het gebruik van pesticiden en andere vormen van ingrijpen beperken tot een noodzakelijk niveau, bijvoorbeeld door kleinere doses, een lagere toepassingsfrequentie of gedeeltelijke toepassingen, op grond van de overweging dat het risico voor de gewassen aanvaardbaar is en de pesticiden de kans op resistentie van de populaties schadelijke organismen niet verhogen.

7. Wanneer het risico op resistentie tegen een beheersmaatregel bekend is en wanneer het niveau van schadelijke organismen dusdanig is dat meerdere toepassingen van pesticiden op de gewassen noodzakelijk zijn, moeten de beschikbare strategieën ter voorkoming van resistentie worden uitgevoerd om de werking van de producten te behouden. Dit kan het gebruik van diverse pesticiden met verschillende werking inhouden.

8. Op basis van de registers over het gebruik van pesticiden en van de monitoring van schadelijke organismen moet de professionele gebruiker zich een oordeel vormen over het succes van de toegepaste beheersmaatregelen.

▼M2




BIJLAGE IV

DEEL 1

Geharmoniseerde risico-indicatoren

De geharmoniseerde risico-indicatoren zijn opgesomd in de delen 2 en 3 van deze bijlage.

DEEL 2

Geharmoniseerde risico-indicator 1: Op gevaren gebaseerde geharmoniseerde risico-indicator op basis van de hoeveelheden werkzame stoffen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 op de markt zijn gebracht in gewasbeschermingsmiddelen

1.

Deze indicator wordt gebaseerd op de statistieken over de hoeveelheden werkzame stoffen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 op de markt zijn gebracht in gewasbeschermingsmiddelen en die uit hoofde van bijlage I (Statistieken over het op de markt brengen van pesticiden) bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 aan de Commissie (Eurostat) zijn verstrekt. Deze gegevens zijn onderverdeeld in vier groepen, die zijn ingedeeld in zeven categorieën.

2.

Voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 1 gelden de volgende algemene regels:

a) geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt berekend op basis van de indeling van de werkzame stoffen in de vier groepen en zeven categorieën van tabel 1;

b) de werkzame stoffen in groep 1 (categorieën A en B) zijn de in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 8 ) opgenomen stoffen;

c) de werkzame stoffen in groep 2 (categorieën C en D) zijn de in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 opgenomen stoffen;

d) de werkzame stoffen in groep 3 (categorieën E en F) zijn de in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 opgenomen stoffen;

e) de werkzame stoffen in groep 4 (categorie G) zijn de stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen;

f) de aanpassingscoëfficiënten in rij vi) van tabel 1 zijn van toepassing.

3.

Geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt berekend door vermenigvuldiging van de jaarlijkse hoeveelheden van op de markt gebrachte werkzame stoffen voor elke groep in tabel 1 met de relevante gevarencoëfficiënt van rij vi), gevolgd door de optelling van de resultaten van die berekeningen.

4.

De hoeveelheden werkzame stoffen die voor elke groep en categorie in tabel 1 op de markt zijn gebracht, kunnen worden berekend.



Tabel 1

Indeling van werkzame stoffen en gevarencoëfficiënten voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 1

Rij

Groepen

1

2

3

4

i)

Werkzame stoffen met een laag risico die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en niet onder andere categorieën vallen, en die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, die in aanmerking komen om te worden vervangen en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen

ii)

Categorieën

iii)

A

B

C

D

E

F

G

iv)

Micro-organismen

Chemische werkzame stoffen

Micro-organismen

Chemische werkzame stoffen

Die niet zijn ingedeeld als:

kankerverwekkend categorie 1A of 1B

en/of

voor de voortplanting giftig, categorie 1A of 1B

en/of

hormoonontregelaars

Die zijn ingedeeld als:

Kankerverwekkend categorie 1A of 1B

en/of

voor de voortplanting giftig, categorie 1A of 1B

en/of

hormoonontregelaars, waarbij de blootstelling van mensen verwaarloosbaar is

 

v)

Gevarencoëfficiënten van toepassing op de hoeveelheden werkzame stoffen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 op de markt zijn gebracht in gewasbeschermingsmiddelen

vi)

1

8

16

64

5.

De uitgangswaarde voor geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt vastgesteld op 100 en is gelijk aan het gemiddelde resultaat van de bovenstaande berekening voor de periode 2011-2013.

6.

Het resultaat van geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt uitgedrukt aan de hand van de uitgangswaarde.

7.

De lidstaten en de Commissie berekenen en publiceren geharmoniseerde risico-indicator 1 overeenkomstig artikel 15, leden 2 en 4, van Richtlijn 2009/128/EG voor elk kalenderjaar en uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt berekend.

DEEL 3

Geharmoniseerde risico-indicator 2: Geharmoniseerde risico-indicator op basis van het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen

1.

Deze indicator is gebaseerd op het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen dat overeenkomstig artikel 53, lid 1, van die verordening aan de Commissie is meegedeeld. Deze gegevens zijn onderverdeeld in vier groepen, die zijn ingedeeld in zeven categorieën.

2.

Voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 2 gelden de volgende algemene regels:

a) geharmoniseerde risico-indicator 2 is gebaseerd op het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen. Deze indicator wordt berekend op basis van de indeling van de werkzame stoffen in de vier groepen en zeven categorieën van tabel 2 van dit deel;

b) de werkzame stoffen in groep 1 (categorieën A en B) zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

c) de werkzame stoffen in groep 2 (categorieën C en D) zijn de in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 opgenomen stoffen;

d) de werkzame stoffen in groep 3 (categorieën E en F) zijn de in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 opgenomen stoffen;

e) de werkzame stoffen in groep 4 (categorie G) zijn de stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen;

f) de aanpassingscoëfficiënten in rij vi) van tabel 2 van dit deel zijn van toepassing.

3.

Geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal voor gewasbeschermingsmiddelen verleende toelatingen in het kader van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor elke groep in tabel 2 met de relevante gevarencoëfficiënt van rij vi), gevolgd door de optelling van de resultaten van die berekeningen.



Tabel 2

Indeling van werkzame stoffen en gevarencoëfficiënten voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 2

Rij

Groepen

1

2

3

4

i)

Werkzame stoffen met een laag risico die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en niet onder andere categorieën vallen, en die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, die in aanmerking komen om te worden vervangen en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen

ii)

Categorieën

iii)

A

B

C

D

E

F

G

iv)

Micro-organismen

Chemische werkzame stoffen

Micro-organismen

Chemische werkzame stoffen

Die niet zijn ingedeeld als:

kankerverwekkend categorie 1A of 1B

en/of

voor de voortplanting giftig, categorie 1A of 1B

en/of

hormoonontregelaars

Die zijn ingedeeld als:

kankerverwekkend categorie 1A of 1B

en/of

voor de voortplanting giftig, categorie 1A of 1B

en/of

hormoonontregelaars, waarbij de blootstelling van mensen verwaarloosbaar is

 

v)

Gevarencoëfficiënten van toepassing op het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen

vi)

1

8

16

64

4.

De uitgangswaarde voor geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt vastgesteld op 100 en is gelijk aan het gemiddelde resultaat van de bovenstaande berekening voor de periode 2011-2013.

5.

Het resultaat van geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt uitgedrukt aan de hand van de uitgangswaarde.

6.

De lidstaten en de Commissie berekenen en publiceren geharmoniseerde risico-indicator 2 overeenkomstig artikel 15, leden 2 en 4, van Richtlijn 2009/128/EG voor elk kalenderjaar en uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt berekend.



( 1 ) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

( 2 ) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

( 3 ) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

( 4 ) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

( 5 ) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

( 6 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

( 7 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

( 8 ) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

Top