Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02008R1342-20160628

    Consolidated text: Verordening (EG) n r. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/1342/2016-06-28

    2008R1342 — NL — 28.06.2016 — 004.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EG) Nr. 1342/2008 VAN DE RAAD

    van 18 december 2008

    tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004

    (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EG) Nr. 1224/2009 VAN DE RAAD van 20 november 2009

      L 343

    1

    22.12.2009

    ►M2

    VERORDENING (EU) Nr. 1243/2012 VAN DE RAAD van 19 december 2012

      L 352

    10

    21.12.2012

    ►M3

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2324 VAN DE COMMISSIE van 11 december 2015

      L 328

    101

    12.12.2015

    ►M4

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1025 VAN DE COMMISSIE van 24 juni 2016

      L 168

    7

    25.6.2016


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 231, 1.9.2010, blz.  6 (1342/2008)




    ▼B

    VERORDENING (EG) Nr. 1342/2008 VAN DE RAAD

    van 18 december 2008

    tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004



    HOOFDSTUK I

    ONDERWERP EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze verordening wordt een plan vastgesteld voor vier kabeljauwbestanden die overeenkomen met de volgende geografische gebieden:

    a) het Kattegat;

    b) de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal;

    c) het gebied ten westen van Schotland;

    d) de Ierse Zee.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgestelde definities de volgende definities:

    a) „inspanningsgroep”: een beheerseenheid van een lidstaat waarvoor een maximale toegestane visserijinspanning is vastgesteld. Het begrip wordt omschreven met een vistuigcategorie en een gebied (zie bijlage I);

    b) „geaggregeerde inspanningsgroep”: combinatie van alle inspanningsgroepen van de lidstaten met hetzelfde vistuig en in hetzelfde gebied;

    c) „vangst per inspanningseenheid”: de hoeveelheid gevangen kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, per eenheid visserijinspanning, uitgedrukt in kilowattdagen per jaar;

    d) „passende leeftijdsklasse”: 3, 4 of 5 jaar voor kabeljauw in het Kattegat; 2, 3 of 4 jaar voor kabeljauw in de Ierse Zee, de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal; 2, 3, 4 of 5 jaar voor kabeljauw in het gebied ten westen van Schotland; of andere leeftijdsklassen die geadviseerd worden door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV).

    Artikel 3

    Geografische afbakeningen

    Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van geografische gebieden:

    a) „Kattegat”: het deel van ICES-sector IIIa, zoals afgebakend door de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES), dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenoere naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen;

    b) „Noordzee”: ICES-deelgebied IV, ICES-sector IIIa met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat, en het deel van ICES-sector IIa in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van lidstaten vallen;

    c) „Skagerrak”: het deel van ICES-sector IIIa dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust;

    d) „het oostelijk deel van het Kanaal”: ICES-sector VIId;

    e) „Ierse Zee”: ICES-sector VIIa;

    f) „het gebied ten westen van Schotland”: ICES-sector VIa en het deel van ICES-sector Vb in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van lidstaten vallen.

    Artikel 4

    Berekening van de visserijinspanning

    Voor de toepassing van deze verordening wordt de visserijinspanning van een groep vaartuigen berekend als de som van de producten van de capaciteit in kW per vaartuig en het aantal dagen dat elk vaartuig aanwezig was in een in bijlage I genoemd gebied. Onder een dag aanwezigheid in het gebied wordt een doorlopende periode van 24 uur (of deel daarvan) verstaan gedurende welke een vaartuig buitengaats is en aanwezig in het gebied.

    Artikel 5

    Doelstelling van het plan

    1.  Het in artikel 1 bedoelde plan zorgt voor de duurzame exploitatie van de kabeljauwbestanden op basis van de maximale duurzame opbrengst.

    2.  De in lid 1 vastgestelde doelstelling wordt bereikt door de volgende visserijsterfte van kabeljauw per passende leeftijdsklasse niet te overschrijden:



    Bestand

    Visserijsterfte

    Kattegat

    0,4

    Gebied ten westen van Schotland

    0,4

    Ierse Zee

    0,4

    3.  Voor kabeljauw in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal wordt de in lid 1 vermelde doelstelling bereikt door de in artikel 8 bedoelde visserijsterfte van kabeljauw per passende leeftijdsklasse niet te overschrijden.



    HOOFDSTUK II

    TOTAAL TOEGESTANE VANGSTEN

    Artikel 6

    Minimum- en voorzorgsniveaus

    Het minimumniveau van de paaibiomassa en het voorzorgsniveau van de paaibiomassa voor elk van de kabeljauwbestanden is als volgt:



    Bestand

    Minimumniveau van de paaibiomassa in ton

    Voorzorgsniveau van de paaibiomassa in ton

    Kattegat

    6 400

    10 500

    Noordzee, Skagerrak en oostelijk deel van het Kanaal

    70 000

    150 000

    Gebied ten westen van Schotland

    14 000

    22 000

    Ierse Zee

    6 000

    10 000

    Artikel 7

    Procedure voor de vaststelling van TAC's voor kabeljauwbestanden in het Kattegat, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee

    1.  Elk jaar neemt de Raad een besluit over de TAC voor het volgende jaar voor elk van de kabeljauwbestanden in het Kattegat, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee. De TAC wordt berekend door de volgende hoeveelheden af te trekken van de totale opgeviste hoeveelheid kabeljauw die volgens de voorspellingen van het WTECV overeenkomt met de in de leden 2 en 3 bedoelde visserijsterfte:

    a) een hoeveelheid vis die overeenkomt met de verwachte teruggooi van kabeljauw uit het betrokken bestand;

    b) in voorkomend geval een hoeveelheid die overeenkomt met de andere relevante bronnen van kabeljauwsterfte ten gevolge van visserij, die op basis van een voorstel van de Commissie moet worden vastgesteld.

    2.  De op het advies van het WTECV gebaseerde TAC's voldoen aan alle hierna volgende voorwaarden:

    a) als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar waarin de TAC van toepassing is, volgens de prognose van het WTECV kleiner is dan het in artikel 6 vastgestelde minimumniveau van de paaibiomassa, wordt de visserijsterfte in het jaar waarin de TAC van toepassing is, met 25 % verlaagd ten opzichte van de visserijsterfte in het voorgaande jaar;

    b) als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar waarin de TAC van toepassing is, volgens de prognose van het WTECV kleiner is dan het in artikel 6 vastgestelde voorzorgsniveau van de paaibiomasa, en even groot is als of groter is dan het in artikel 6 vastgestelde minimumniveau van de paaibiomassa, wordt de visserijsterfte in het jaar waarin de TAC van toepassing is, met 15 % verlaagd ten opzichte van de visserijsterfte in dat voorgaande jaar; en

    c) als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar waarin de TAC van toepassing is, volgens de prognose van het WTECV even groot is als of groter is dan het in artikel 6 vastgestelde voorzorgsniveau van de paaibiomassa, wordt de visserijsterfte in het jaar waarin de TAC van toepassing is, met 10 % verlaagd ten opzichte van de visserijsterfte in dat voorgaande jaar.

    3.  Als de toepassing van lid 2, onder b) en c), op basis van het advies van het WTECV, leidt tot een visserijsterfte die lager is dan de in artikel 5, lid 2, vermelde visserijsterfte, stelt de Raad de TAC vast op een niveau dat resulteert in een in dat artikel vermelde visserijsterfte.

    4.  Bij de advisering overeenkomstig de leden 2 en 3 gaat het WTECV ervan uit dat het bestand in het jaar vóór het jaar waarin de TAC van toepassing is, wordt bevist met een aanpassing van de visserijsterfte die gelijk is aan de verlaging van de maximaal toegestane visserijinspanning voor dat jaar.

    5.  Onverminderd lid 2, onder a), b) en c), en lid 3, stelt de Raad de TAC niet vast op een niveau dat meer dan 20 % onder of boven de in het voorgaande jaar vastgestelde TAC ligt.

    Artikel 8

    Procedure voor de vaststelling van TAC's voor kabeljauwbestanden in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal

    1.  Elk jaar neemt de Raad een besluit over de TAC's voor de kabeljauwbestanden in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal. De TAC's worden berekend door de in artikel 7, lid 1, onder a) en onder b), bepaalde regels betreffende de af te trekken hoeveelheden toe te passen.

    2.  De TAC's worden aanvankelijk berekend overeenkomstig leden 3 en 5. Met ingang van het jaar waarin de TAC's die het resultaat zijn van de toepassing van de leden 3 en 5, lager zijn dan de TAC's die het resultaat zijn van de toepassing van de leden 4 en 5, worden de TAC's berekend op basis van laatstgenoemde leden.

    3.  In eerste instantie liggen de TAC's niet hoger dan een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte uitgedrukt als een percentage van de raming van de visserijsterfte per passende leeftijdsklasse in 2008, en wel als volgt: 75 % wat betreft de TAC's voor 2009, 65 % wat betreft de TAC's voor 2010, en vervolgens een percentage dat voor de volgende jaren telkens met 10 % wordt verlaagd.

    4.  Nadien, als de omvang van het bestand op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de TAC's van toepassing zijn:

    a) boven het voorzorgsniveau van de paaibiomassa ligt, moeten de TAC's overeenstemmen met een visserijsterfte van 0,4 per passende leeftijdsklasse;

    b) tussen het minimumniveau van de paaibiomassa en het voorzorgsniveau van de paaibiomassa ligt, mogen de TAC's niet hoger liggen dan een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte per passende leeftijdsklasse berekend aan de hand van de volgende formule:

    0,4 — (0,2 × (voorzorgsniveau van de paaibiomassa — paaibiomassa) / (voorzorgsniveau van de paaibiomassa — minimumniveau van de paaibiomassa));

    c) gelijk is aan of kleiner is dan het limietniveau van de paaibiomassa, mogen de TAC's niet hoger liggen dan een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte van 0,2 per passende leeftijdsklasse.

    5.  Onverminderd de leden 3 en 4 stelt de Raad de TAC's voor 2010 en de volgende jaren niet vast op een niveau dat meer dan 20 % onder of boven de in het voorgaande jaar vastgestelde TAC's ligt.

    6.  Wanneer de in lid 1 bedoelde kabeljauwbestanden gedurende drie opeenvolgende jaren zijn geëxploiteerd op een niveau dat overeenstemt met een visserijsterfte in de buurt van 0,4, evalueert de Commissie de toepassing van dit artikel en stelt zij indien nodig passende maatregelen voor om het artikel te wijzigen teneinde de exploitatie op basis van de maximale duurzame opbrengst te garanderen.

    ▼M2

    Artikel 9

    Procedure voor de vaststelling van TAC's

    1.  Wanneer er onvoldoende informatie is om de TAC's overeenkomstig artikel 7 vast te stellen, worden de TAC's voor de kabeljauwbestanden in het Kattegat, het gebied ten westen van Schotland en de Ierse Zee vastgesteld op een door wetenschappelijk advies aangegeven niveau. Indien het door wetenschappelijk advies aangegeven niveau echter meer dan 20 % hoger ligt dan de TAC's in het voorgaande jaar, worden zij vastgesteld op een niveau dat 20 % hoger ligt dan de TAC's in het voorgaande jaar, of, indien het door wetenschappelijk advies aangegeven niveau meer dan 20 % lager ligt dan de TAC's in het voorgaande jaar, op een niveau dat 20 % lager ligt dan de TAC's in het voorgaande jaar.

    2.  In afwijking van lid 1 kan de Raad, wanneer wetenschappelijk advies aangeeft dat gericht vissen niet wenselijk is en:

    a) dat bijvangsten tot een minimum beperkt moeten worden, en/of

    b) dat de kabeljauwvangst tot een minimum beperkt moet worden,

    besluiten voor het daarop volgende jaar of jaren de jaarlijkse verlaging van de TAC niet toe te passen, op voorwaarde dat de TAC alleen voor bijvangsten is vastgesteld.

    3.  Wanneer er onvoldoende informatie is om de TAC's overeenkomstig artikel 8 vast te stellen, worden de TAC's voor het kabeljauwbestand in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijke deel van het Kanaal vastgesteld door de leden 1 en 2 van dit artikel van overeenkomstige toepassing te laten zijn, tenzij overleg met Noorwegen resulteert in een ander niveau van de TAC.

    4.  Indien het wetenschappelijk advies aangeeft dat de toepassing van de regels van artikel 8, leden 1 tot en met 4, niet geschikt is om aan de doelstellingen van het plan te voldoen, kan de Raad, onverminderd de bovengenoemde bepalingen, besluiten een ander niveau van TAC vast te stellen.

    ▼B

    Artikel 10

    Aanpassing van de maatregelen

    1.  Wanneer het in artikel 5, lid 2, bedoelde streefcijfer voor visserijsterfte is bereikt of ingeval het WTECV in zijn advies constateert dat dat streefcijfer of de in artikel 6 bedoelde minimum- en voorzorgsniveaus van de paaibiomassa of de in artikel 7, lid 2, bedoelde visserijsterfte niet langer volstaan om een laag risico van uitputting van bestanden en een maximale duurzame opbrengst te handhaven, stelt de Raad voor deze niveaus nieuwe waarden vast.

    2.  Ingeval het WTECV in zijn advies constateert dat een van de kabeljauwbestanden zich niet naar behoren herstelt, neemt de Raad een besluit:

    a) waarbij hij de TAC voor het betrokken bestand vaststelt op een niveau dat lager ligt dan het in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde niveau;

    b) waarbij hij de maximaal toegestane visserijinspanning vaststelt op een niveau dat lager ligt dan het in artikel 12 bedoelde niveau;

    c) waarbij hij daaraan eventueel voorwaarden verbindt.



    HOOFDSTUK III

    BEPERKING VAN DE VISSERIJINSPANNING

    Artikel 11

    Visserijinspanningsregeling

    1.  De in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde TAC's worden aangevuld met een visserijinspanningsregeling in het kader waarvan per jaar vangstmogelijkheden in de vorm van visserijinspanning aan de lidstaten worden toegewezen.

    2.  De Raad kan, op basis van een Commissievoorstel en de door de lidstaten aangebrachte gegevens alsmede het advies van het WTECV, als bedoeld in lid 3, bepaalde groepen vaartuigen uitsluiten van de toepassing van de visserijinspanningsregeling, op voorwaarde dat:

    a) passende gegevens over de kabeljauwvangsten en -teruggooi beschikbaar zijn om het WTECV in staat te stellen het percentage kabeljauwvangsten voor elke betrokken groep vaartuigen vast te stellen;

    b) het percentage kabeljauwvangsten als beoordeeld door het WTECV niet meer bedraagt dan 1,5 % van de totale vangsten van elke betrokken groep vaartuigen; en

    c) de opneming van deze groepen vaartuigen in de visserijinspanningsregeling een administratieve belasting zou tweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globaal effect op de kabeljauwbestanden.

    Indien het WTECV niet in staat is zich ervan te vergewissen dat deze voorwaarden vervuld blijven, neemt de Raad alle betrokken groepen vaartuigen op in de visserijinspanningsregeling.

    3.  De lidstaten verstrekken de Commissie en het WTECV jaarlijks passende gegevens om te bewijzen dat de bovengenoemde voorwaarden vervuld zijn en blijven, overeenkomstig de nadere voorschriften die de Commissie daartoe vaststelt.

    Artikel 12

    Toewijzing van visserijinspanning

    1.  De Raad neemt elk jaar per lidstaat een besluit over de maximaal toegestane visserijinspanning voor elke inspanningsgroep.

    2.  De maximaal toegestane visserijinspanning wordt berekend op basis van een als volgt vastgestelde uitgangswaarde:

    a) voor het eerste jaar waarin deze verordening van toepassing is, wordt op basis van het advies van het WTECV voor elke inspanningsgroep de gemiddelde in kilowattagen uitgedrukte visserijinspanning in de jaren 2004-2006 of 2005-2007 — door de betrokken lidstaat te kiezen — als uitgangswaarde aangehouden;

    b) voor de daaropvolgende jaren waarin deze verordening van toepassing is, is de uitgangswaarde gelijk aan de maximaal toegestane visserijinspanning in het voorgaande jaar.

    3.  De beslissing aangaande de inspanningsgroepen waarvoor een jaarlijkse aanpassing van de maximaal toegestane visserijinspanning wordt toegepast, wordt als volgt genomen:

    a) De hoeveelheden kabeljauw die gevangen worden door vaartuigen van elke inspanningsgroep, worden vastgesteld op basis van de gegevens die de lidstaten meedelen krachtens de artikelen 18, 19 en 20 van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid ( 8 ).

    b) Voor elk van de in bijlage I vermelde gebieden met de geaggregeerde inspanningsgroepen en de door hen gevangen hoeveelheden kabeljauw, inclusief overboord gezette vis, wordt een lijst opgemaakt. Op die lijst worden de gevangen hoeveelheden van elke inspanningsgroep van klein naar groot gerangschikt.

    c) De totale hoeveelheden van gevangen kabeljauw van de overeenkomstig punt b) opgestelde lijsten worden als volgt berekend: voor elke geaggregeerde inspanningsgroep worden de som berekend van de door die groep gevangen hoeveelheid kabeljauw en de in de vorige lijst vermelde door alle geaggregeerde inspanningsroepen gevangen hoeveelheden.

    d) De overeenkomstig punt c) berekende totale hoeveelheid gevangen vis wordt berekend als een percentage van de totale hoeveelheid kabeljauw die alle geaggregeerde inspanningsgroepen in hetzelfde gebied hebben gevangen.

    ▼M2

    4.  Voor geaggregeerde inspanningsgroepen waarvan het overeenkomstig lid 3, onder d), berekende percentage van de totale hoeveelheid gevangen vis ten minste 20 % bedraagt, moet een jaarlijkse aanpassing worden toegepast. De maximaal toegestane visserijinspanning voor de betrokken groepen wordt als volgt berekend:

    a) wanneer artikel 7 of artikel 8 van toepassing is, wordt op de uitgangswaarde hetzelfde aanpassingspercentage toegepast als het in artikel 7 of artikel 8 voor de visserijsterfte vastgestelde percentage;

    b) wanneer artikel 9 van toepassing is, wordt op de visserijinspanning hetzelfde aanpassingspercentage toegepast als dat waarmee de TAC ten opzichte van het vorige jaar wordt aangepast.

    ▼B

    5.  Voor andere dan de in lid 4 genoemde inspanningsgroepen wordt de maximaal toegestane visserijinspanning gehandhaafd op het niveau van de uitgangswaarde.

    ▼M2

    6.  In afwijking van lid 4, kan de Raad, wanneer de maximaal toegestane visserijinspanning vier achtereenvolgende jaren is verlaagd, besluiten in het volgende jaar of de volgende jaren de maximaal toegestane visserijinspanning niet jaarlijks aan te passen.

    ▼B

    Artikel 13

    Toewijzing van aanvullende visserijinspanning voor bijzonder selectief vistuig en kabeljauw mijdende visreizen

    1.  De lidstaten mogen de maximaal toegestane visserijinspanning, onder de in de leden 2 tot en met 7 vermelde voorwaarden, verhogen voor inspanningsgroepen waarvoor de inspanning is aangepast overeenkomstig artikel 12, lid 4.

    2.  De maximaal toegestane visserijinspanning mag worden verhoogd voor inspanningsgroepen waarin de visserijactiviteit van een of meer vaartuigen:

    a) uitgevoerd wordt met slechts één gereglementeerd vistuig aan boord dat technische kenmerken heeft die er, volgens een door het WTECV goedgekeurde wetenschappelijke studie, voor zorgen dat minder dan 1 % kabeljauw wordt gevangen (bijzonder selectief vistuig), of

    b) resulteert in een vangstsamenstelling van minder dan 5 % kabeljauw per visreis (kabeljauw mijdende visreizen);

    c) uitgevoerd wordt in overeenstemming met een plan ter vermijding van kabeljauwvangsten of een plan ter vermindering van de teruggooi van kabeljauw, waardoor de visserijsterfte van kabeljauw bij de deelnemende vaartuigen ten minste even sterk vermindert als met de in artikel 12, lid 4, bedoelde aanpassing van de inspanning; of

    d) uitgevoerd wordt in het gebied ten westen van Schotland, ten westen van een lijn die wordt getrokken door de punten met de in bijlage IV vermelde geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden, op voorwaarde dat de deelnemende vaartuigen uitgerust zijn met een satellietvolgsysteem (VMS).

    3.  De in lid 2 bedoelde vaartuigen worden frequenter gecontroleerd, met name op:

    a) het exclusieve gebruik van bijzonder selectief vistuig tijdens de visreizen bedoeld in lid 2, onder a);

    b) de hoeveelheid overboord gezette vis in overeenstemming met lid 2, onder b);

    c) de vermindering van de visserijsterfte in overeenstemming met lid 2, onder c);

    d) de omvang van de vangsten en de teruggooi ten westen van de in lid 2, onder d), bedoelde lijn,

    zulks met inachtneming van de regelingen voor het regelmatig verstrekken van informatie aan de lidstaat over de naleving van de speciale voorwaarden die in die punten zijn vastgelegd.

    4.  De verhoging van de visserijinspanning op grond van dit artikel wordt berekend voor alle vaartuigen van de betrokken inspanningsgroepen waarvoor de speciale voorwaarden bedoeld in lid 2, onder a), b), c) en d), gelden, en mag niet hoger zijn dan de hoeveelheid die nodig is ter compensatie van de in artikel 12, lid 4, bedoelde inspanningsaanpassing voor het bij die acties gebruikte vistuig.

    5.  Elke door een lidstaat verhoogde toewijzing van de visserijinspanning moet uiterlijk 30 april van het jaar waarin de compensatie voor de inspanningsaanpassing plaatsvindt, aan de Commissie worden gemeld. De kennisgeving omvat gegevens over de vaartuigen waarvoor de in lid 2, onder a), b), c) en d), bedoelde voorwaarden gelden, de visserijinspanning per inspanningsgroep die deze vaartuigen volgens de lidstaat dat jaar zullen verrichten, en de voorwaarden waaronder op de inspanning van die vaartuigen toezicht wordt gehouden, met inbegrip van controleregelingen.

    6.  De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 1 maart van elk jaar de omvang mee van de inspanningen die het voorgaande jaar tijdens de acties zijn verricht.

    7.  De Commissie verzoekt het WTECV om jaarlijks een vergelijking te maken tussen de vermindering in kabeljauwsterfte die het resultaat zou zijn van de toepassing van lid 2, onder c), en de vermindering die naar de verwachtingen van het WTECV het resultaat zou zijn van de in artikel 12, lid 4, bedoelde aanpassing van de inspanning. De Commissie kan in het licht van de vergelijking voorstellen doen voor aanpassingen van de inspanning die het volgende jaar voor de betrokken vistuigcategorie kunnen worden toegepast.

    Artikel 14

    Verplichtingen van de lidstaten

    1.  Iedere lidstaat moet voor de vaartuigen die zijn vlag voeren, een methode vaststellen voor de toewijzing van de maximaal toegestane visserijinspanning aan individuele vaartuigen of een groep vaartuigen, aan de hand van een aantal criteria, zoals

    a) bevordering van goede visserijpraktijken, met inbegrip van verbeterde gegevensverzameling, vermindering van de teruggooi en minimalisering van de gevolgen voor jonge vis;

    b) deelneming aan samenwerkingsprogramma's om onnodige bijvangst van kabeljauw te voorkomen;

    c) geringe effecten op het milieu, met inbegrip van brandstofverbruik en broeikasgasemissies;

    d) evenredigheid met betrekking tot de toewijzing van vangstmogelijkheden in de vorm van visquota.

    2.  Voor elk van de in bijlage I vermelde gebieden geeft elke lidstaat speciale visdocumenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten ( 9 ) af aan vaartuigen die zijn vlag voeren, en die in dat gebied vissen, en een vistuig gebruiken dat in één van de in bijlage I vermelde vistuigcategorieën valt.

    3.  Voor elk van de in bijlage I vermelde gebieden is de in kW uitgedrukte totale capaciteit van de vaartuigen die overeenkomstig lid 2 afgegeven speciale visdocumenten hebben, niet groter dan de maximumcapaciteit van de vaartuigen die in 2006 of 2007 met hetzelfde gereglementeerde tuig en in hetzelfde geografische gebied visten.

    4.  Iedere lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die een in lid 2 bedoeld speciaal visdocument hebben, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten.

    Artikel 15

    Regulering van de visserijinspanning

    De lidstaten houden toezicht op de capaciteit en de activiteit van hun vloot per inspanningsgroep, en nemen gepaste maatregelen zodra de overeenkomstig artikel 12 vastgestelde maximaal toegestane visserijinspanning vrijwel is bereikt, zodat de inspanning de vastgestelde limieten niet overschrijdt.

    Artikel 16

    Uitwisseling van maximaal toegestane visserijinspanning tussen de lidstaten en nieuwe samenstelling van de inspanning

    1.  De overeenkomstig artikel 11 vastgestelde maximaal toegestane visserijinspanning kan door de betrokken lidstaten worden aangepast met het oog op:

    a) het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002; en

    b) nieuwe toewijzingen en/of verlagingen op grond van artikel 23, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2847/93.

    2.  De overeenkomstig artikel 12 vastgestelde maximaal toegestane visserijinspanning kan worden aangepast door een lidstaat die de uitwisseling van quota in een van de in artikel 3 genoemde gebieden staakt, voor zover deze lidstaat deze uitwisseling placht te gebruiken tijdens de referentieperiode voor het vaststellen van de uitgangswaarden bedoeld in artikel 12, lid 2, en in een van de betrokken inspanningsgroepen een extra inspanning moet leveren om het teruggekregen quotum te kunnen gebruiken. Deze nieuwe samenstelling van de inspanning gaat gepaard met een verlaging van de totaal toegestane visserijinspanning voor de lidstaat die het quotum heeft teruggegeven aan de ontvangende lidstaat, afhankelijk van het quotum dat zijn inspanningsgroepen minder mogen vissen, tenzij de lidstaat die het quotum heeft teruggegeven de daarmee overeenstemmende inspanning niet heeft gebruikt voor het vaststellen van bovengenoemde uitgangswaarden.

    3.  Onverminderd artikel 17, lid 2, kunnen de lidstaten in 2009 de hun toegewezen visserijinspanning wijzigen door visserijinspanning en -capaciteit tussen de in artikel 3 bedoelde geografische gebieden over te dragen, mits deze overdracht in artikel 13, lid 2, onder a) en b), bedoelde visserijactiviteiten behelst. Dergelijke overdrachten moeten ter kennis van de Commissie worden gebracht. De in artikel 12, lid 2, onder a), bedoelde maximaal toegestane visserijinspanning wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

    Artikel 17

    Uitwisseling van maximaal toegestane visserijinspanning tussen inspanningsgroepen

    1.  Een lidstaat kan de hem toegewezen visserijinspanning wijzigen door visserijcapaciteit tussen inspanningsgroepen over te dragen, onder de in de leden 2, 3, 4 en 5 bedoelde voorwaarden.

    2.  De overdracht is toegestaan tussen vistuigcategorieën, maar niet tussen geografische gebieden, indien de betrokken lidstaat de Commissie informatie verschaft over de gemiddelde vangst van de laatste drie jaar per inspanningseenheid van zijn donerende en ontvangende vistuigcategorie.

    3.  Wanneer de vangst per inspanningseenheid van de donerende vistuigcategorie groter is dan die van de ontvangende vistuigcategorie, vindt de overdracht in de regel plaats op basis van 1 kilowattdag voor 1 kilowattdag.

    4.  Wanneer de vangst per inspanningsgroep van de donerende vistuigcategorie kleiner is dan die van de ontvangende vistuigcategorie, past de lidstaat een correctiefactor toe op de inspanning van de ontvangende vistuigcategorie om de hogere vangst per inspanningseenheid van laatstgenoemde te compenseren.

    5.  De Commissie zal het WTCEV verzoeken standaardcorrectiefactoren op te stellen die gebruikt kunnen worden om de overdracht van inspanning tussen vistuigcategorieën met verschillende vangsten per inspanningseenheid te vergemakkelijken.



    HOOFDSTUK IV

    CONTROLE, INSPECTIE EN BEWAKING

    ▼M1 —————

    ▼B

    Artikel 25

    Aangewezen havens

    1.  Bij aanlanding van meer dan 2 ton kabeljauw in de Gemeenschap vanaf een communautair vissersvaartuig ziet de kapitein van dit vissersvaartuig erop toe dat de kabeljauw uitsluitend in daartoe aangewezen havens wordt aangeland.

    2.  Elke lidstaat wijst de havens aan waar aanlandingen van meer dan 2 ton kabeljauw mogen plaatsvinden.

    3.  Elke lidstaat maakt op zijn openbare website de lijst bekend van aangewezen havens en de desbetreffende inspectie- en controleprocedures voor die havens, met inbegrip van de omstandigheden en voorwaarden voor het registreren en melden van de hoeveelheden kabeljauw bij elke aanlanding.

    De Commissie geeft deze informatie door aan alle lidstaten.

    ▼M1 —————

    ▼B



    HOOFDSTUK V

    BESLUITVORMING EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 30

    Besluitvormingsprocedure

    Wanneer in deze verordening is bepaald dat besluiten moeten worden genomen door de Raad, beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op basis van een voorstel van de Commissie.

    Artikel 31

    Wijzigingen van bijlage I

    De Commissie kan, op grond van het advies van het WTECV, volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure bijlage I bij deze verordening wijzigen, met inachtneming van de volgende beginselen:

    a) inspanningsgroepen moeten zo homogeen mogelijk worden vastgesteld, wat betreft de gevangen biologische bestanden, de afmetingen van de als doelsoort of bijvangst gevangen vis, en de gevolgen voor het milieu van de visserijactiviteiten waarmee de inspanningsgroepen zich bezighouden;

    b) het aantal inspanningsgroepen en de omvang ervan moeten kosteneffectief zijn uit een oogpunt van de verhouding tussen de administratieve lasten en de instandhoudingsbehoeften.

    Artikel 32

    Uitvoeringsbepalingen

    Volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 kunnen bepalingen ter uitvoering van de artikelen 11, lid 3, 14, 16 en 17 van deze verordening worden vastgesteld.

    Artikel 33

    Bijstand uit hoofde van het Europees Visserijfonds

    1.  Voor elk van de vier in artikel 1 bedoelde kabeljauwbestanden wordt, wat betreft de jaren waarin het bestand kleiner is dan het in artikel 6 bepaalde voorzorgsniveau van de paaibiomassa, het langetermijnplan beschouwd als een herstelplan in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, alsook voor de toepassing van artikel 21, onder a), punt i), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

    2.  Voor elk van de vier in artikel 1 bedoelde kabeljauwbestanden wordt, wat betreft de andere dan de in lid 1 bedoelde jaren, het langetermijnplan beschouwd als een beheersplan in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, alsook voor de toepassing van artikel 21, onder a), punt iv), van Verordening (EG) nr. 1198/2006.

    Artikel 34

    Evaluatie

    Uiterlijk in het derde jaar van toepassing van deze verordening en vervolgens om de drie jaar zolang deze verordening van toepassing is, evalueert de Commissie de gevolgen van de beheersmaatregelen voor de betrokken kabeljauwbestanden en voor de visserij op die bestanden en dient zij indien nodig wijzigingsvoorstellen in, zulks op basis van een advies van het WTECV en na overleg met de betrokken regionale adviesraad.

    Artikel 35

    Intrekking

    ▼C1

    Verordening (EG) nr. 423/2004 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de bepalingen van Verordening (EG) nr. 423/2004 gelden als verwijzingen naar de bepalingen van deze verordening.

    ▼B

    Artikel 36

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I

    Inspanningsgroepen worden gedefinieerd door een van de in punt 1 vermelde vistuigcategorieën en een van de in punt 2 vermelde geografische gebieden.

    1.   Vistuigcategorieën

    a) Bodemtrawls en zegens (OTB, OTT, PTB, SDN, SSC, SPR) met een maaswijdte:

    TR1 gelijk aan of groter dan 100 mm;

    TR2 gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner dan 100 mm;

    TR3 gelijk aan of groter dan 16 mm en kleiner dan 32 mm;

    b) Boomkorren (TBB) met een maaswijdte:

    BT1 gelijk aan of groter dan 120 mm;

    BT2 gelijk aan of groter dan 80 mm en kleiner dan 120 mm;

    c) Kieuwnetten, warrelnetten (GN);

    d) Schakelnetten (GT);

    e) Beuglijnen (LL).

    2.   Groepen geografische gebieden:

    Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende groepen geografische gebieden:

    a) het Kattegat;

    b)

     

    i) het Skagerrak;

    ii) het deel van ICES-zone IIIa dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort;

    ICES-zone IV en de EG-wateren van ICES-zone IIa;

    iii) ICES-zone VIId;

    c) ICES-zone VIIa;

    ▼C1

    d) ICES-zone VIa en de EG-wateren van ICES-zone Vb.

    ▼M3

    3. Voor het beheer van de visserijinspanning in het in punt 2, onder b), bedoelde gebied, worden de vistuigcategorieën TR1 en TR2, in afwijking van het bepaalde in punt 1, beschouwd als één enkele vistuigcategorie met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 70 mm. De lidstaten blijven voor de vistuigcategorieën TR1 en TR2 afzonderlijk verslag over het inspanningsgebruik uitbrengen overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad ( 10 ).

    ▼M4

    4. Voor het beheer van de visserijinspanning in het in punt 2, onder b), bedoelde gebied, worden de vistuigcategorieën BT1 en BT2, in afwijking van het bepaalde in punt 1, beschouwd als één enkele vistuigcategorie met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 80 mm. De lidstaten blijven voor de vistuigcategorieën BT1 en BT2 afzonderlijk verslag over het inspanningsgebruik uitbrengen overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

    ▼B




    BIJLAGE II

    SPECIFIEKE STREEFDOELEN VOOR DE INSPECTIE

    Doelstelling

    1. Elke lidstaat stelt specifieke streefdoelen voor de inspectie vast overeenkomstig deze bijlage.

    Strategie

    2. De inspectie en bewaking van de visserijactiviteiten worden toegespitst op de vaartuigen waarvan mag worden verwacht dat zij kabeljauw vangen. Aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van kabeljauw worden gebruikt als een aanvullend kruiscontrolemechanisme om te testen of de inspectie en de bewaking doeltreffend zijn.

    Prioriteiten

    3. Per type vistuig wordt het prioriteitsniveau bepaald op basis van de geldende vangstmogelijkheden voor de vloten. Om die reden dient iedere lidstaat specifieke prioriteiten te bepalen.

    Streefdoelen

    4. Uiterlijk één maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening geven de lidstaten uitvoering aan hun inspectieschema’s met inachtneming van de hierna aangegeven streefdoelen.

    De lidstaten specificeren welke steekproefstrategie zal worden toegepast, en beschrijven deze strategie.

    Op verzoek van de Commissie wordt haar inzage verleend van het door de lidstaat gebruikte steekproefplan.

    a) Aantal inspecties in de haven

    In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijkwaardig is aan die welke zou worden verkregen als met behulp van een eenvoudige aselecte-steekproefmethode inspecties zouden worden verricht die betrekking hebben op 20 % van het totale aantal aanlandingen van kabeljauw in een lidstaat.

    b) Aantal inspecties bij de afzet

    Inspectie van 5 % van de op veilingen te koop aangeboden hoeveelheden kabeljauw.

    c) Aantal inspecties op zee

    Flexibel streefdoel: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. Streefdoelen voor de inspectie op zee hebben betrekking op het aantal patrouilledagen op zee in de kabeljauwbeheersgebieden, eventueel met een afzonderlijk streefdoel voor de dagen waarop in specifieke gebieden wordt gepatrouilleerd.

    d) Aantal inspecties vanuit de lucht

    Flexibel streefdoel: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en met inachtneming van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.




    BIJLAGE III

    INHOUD VAN DE NATIONALE CONTROLEPROGRAMMA'S

    In de nationale controleprogramma's dient onder andere het volgende te worden vastgelegd:

    1.   CONTROLEMIDDELEN

    Personele middelen

    a) De aantallen inspecteurs die aan de wal en op zee worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

    Technische middelen

    b) De aantallen patrouillevaartuigen en vliegtuigen die worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

    Financiële middelen

    c) De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de inzet van personele middelen, patrouillevaartuigen en vliegtuigen.

    2.   ELEKTRONISCHE VASTLEGGING EN RAPPORTERING VAN DE GEGEVENS OVER DE VISSERIJACTIVITEITEN

    Beschrijving van de systemen die ter naleving van de artikelen 19, 23, 24 en 25 worden gebruikt.

    3.   AANWIJZING VAN HAVENS

    In voorkomend geval, de lijst van de havens die overeenkomstig artikel 25 zijn aangewezen voor de aanlanding van kabeljauw.

    4.   KENNISGEVING VÓÓR AANLANDING

    Beschrijving van de systemen die worden gebruikt om toe te zien op de naleving van artikel 24.

    5.   CONTROLE VAN DE AANLANDINGEN

    Beschrijving van de voorzieningen en/of systemen die worden gebruikt om toe te zien op de naleving van de artikelen 19, 20, 21 en 28.

    6.   INSPECTIEPROCEDURES

    In de nationale controleprogramma's wordt vermeld welke procedures zullen worden gevolgd:

    a) bij de uitvoering van inspecties op zee en aan de wal;

    b) bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten met het nationale controleprogramma voor kabeljauw zijn belast;

    c) bij het gezamenlijk toezicht en de uitwisseling van inspecteurs, met inbegrip van een specificatie van de bevoegdheden van inspecteurs bij activiteiten in wateren van andere lidstaten.




    BIJLAGE IV

    Lijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder d)

    De lijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder d), wordt bepaald door de hierna vermelde geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

    54 °30′NB, 10 °35′WL

    55 °20′NB, 9 °50′WL

    55 °30′NB, 9 °20′WL

    56 °40′NB, 8 °55′WL

    57 °0′NB, 9 °0′WL

    57 °20′NB, 9 °20′WL

    57 °50′NB, 9 °20′WL

    58 °10′NB, 9 °0′WL

    58 °40′NB, 7 °40′WL

    59 °0′NB, 7 °30′WL

    59 °20′NB, 6 °30′WL

    59 °40′NB, 6 °5′WL

    59 °40′NB, 5 °30′WL

    60 °0′NB, 4 °50′WL

    60 °15′NB, 4 °0′WL.



    ( 1 ) Advies van 21 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    ( 2 ) PB L 70 van 9.3.2004, blz. 8.

    ( 3 ) PB L 226 van 29.8.1980, blz. 48.

    ( 4 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    ( 5 ) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

    ( 6 ) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

    ( 7 ) PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

    ( 8 ) PB L 60 van 5.2.2008, blz. 1.

    ( 9 ) PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

    ( 10 ) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

    Top