This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02002L0087-20130717
Directive 2002/87/EC of the European Parliament and of the Council of 16 December 2002 on the supplementary supervision of credit institutions, insurance undertakings and investment firms in a financial conglomerate and amending Council Directives 73/239/EEC, 79/267/EEC, 92/49/EEC, 92/96/EEC, 93/6/EEC and 93/22/EEC, and Directives 98/78/EC and 2000/12/EC of the European Parliament and of the Council
Consolidated text: Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad
Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad
2002L0087 — NL — 17.07.2013 — 005.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN 2002/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 december 2002 (PB L 035, 11.2.2003, p.1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 79 |
9 |
24.3.2005 |
||
RICHTLIJN 2008/25/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD van 11 maart 2008 |
L 81 |
40 |
20.3.2008 |
|
L 331 |
120 |
15.12.2010 |
||
L 326 |
113 |
8.12.2011 |
||
L 176 |
338 |
27.6.2013 |
RICHTLIJN 2002/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 december 2002
betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank ( 3 ),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 4 ),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De huidige Gemeenschapswetgeving bevat een uitgebreide reeks voorschriften voor de uitoefening van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen op individuele basis, en op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen die deel uitmaken van respectievelijk een groep banken/beleggingsondernemingen of een verzekeringsgroep, dat wil zeggen groepen met homogene financiële activiteiten. |
(2) |
Nieuwe ontwikkelingen op de financiële markten leidden tot het ontstaan van financiële groepen die diensten en producten in verschillende sectoren van de financiële markten aanbieden, de zogenoemde financiële conglomeraten. Tot dusver bestaat er geen enkele vorm van bedrijfseconomisch toezicht op groepsbrede basis op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een dergelijk conglomeraat, in het bijzonder wat betreft de solvabiliteit en de risicoconcentratie op het niveau van het conglomeraat, de intragroeptransacties en de risicobeheer- en internecontroleprocedures op het niveau van het financiële conglomeraat en de deskundigheid en betrouwbaarheid van de leiding. Sommige van deze conglomeraten behoren tot de grootste financiële groepen die op de financiële markten werkzaam zijn en verrichten wereldwijd diensten. Mochten dergelijke conglomeraten, en in het bijzonder de kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen die van een dergelijk conglomeraat deel uitmaken, in financiële moeilijkheden komen, dan kan dat het financiële stelsel ernstig destabiliseren en de individuele depositohouders, polishouders en beleggers schade berokkenen. |
(3) |
In het actieplan voor financiële diensten van de Commissie wordt een reeks maatregelen voorgesteld die nodig zijn om de interne markt voor financiële diensten te voltooien. In dat verband wordt de uitvaardiging van aanvullende prudentiële wetgeving voor financiële conglomeraten aangekondigd om de tekortkomingen in de huidige sectorale wetgeving te verhelpen en de bijkomende prudentiële risico's op te vangen, en op deze manier in deugdelijke toezichtregelingen te voorzien voor financiële groepen die sectoroverschrijdende financiële activiteiten ontplooien. Een dergelijke ambitieuze doelstelling kan slechts geleidelijk worden verwezenlijkt. Een eerste stap is de uitoefening van aanvullend toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat. |
(4) |
Andere internationale fora hebben eveneens gewezen op de behoefte aan de ontwikkeling van een passend toezicht op financiële conglomeraten. |
(5) |
Om doeltreffend te zijn moet het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat worden toegepast op alle dergelijke conglomeraten waarvan de sectoroverschrijdende financiële activiteiten significant zijn, hetgeen het geval is indien bepaalde drempels bereikt worden, ongeacht hoe die conglomeraten gestructureerd zijn. Het aanvullende toezicht dient betrekking te hebben op alle financiële activiteiten die in de sectorale financiële wetgeving worden opgesomd, en moet alle entiteiten bestrijken die in hoofdzaak dergelijke activiteiten uitoefenen, vermogensbeheerders daaronder begrepen. |
(6) |
Bij besluiten om een bepaalde entiteit niet onder het aanvullend toezicht te laten vallen, dient onder andere rekening te worden gehouden met de vraag of die entiteit al dan niet op grond van de sectorale voorschriften onder het groepsbrede toezicht valt. |
(7) |
De bevoegde autoriteiten dienen de financiële situatie van kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen die van een financieel conglomeraat deel uitmaken, op groepsniveau te kunnen beoordelen, in het bijzonder wat betreft solvabiliteit (onder meer ter voorkoming van „multiple gearing” van eigen vermogensinstrumenten), risicoconcentratie en intragroeptransacties. |
(8) |
Financiële conglomeraten worden vaak beheerd naar hun bedrijfsonderdelen, die niet altijd volledig samenvallen met de juridische entiteiten die van het conglomeraat deel uitmaken. In het licht van deze ontwikkeling moeten de aan de leiding gestelde eisen worden uitgebreid, in het bijzonder inzake de leiding van een gemengde financiële holding. |
(9) |
Voor alle aan aanvullend toezicht onderworpen financiële conglomeraten moet uit de kring van betrokken bevoegde autoriteiten een coördinator wordenaangewezen. |
(10) |
De taken van de coördinator dienen de taken en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten als vastgesteld in de sectorale voorschriften, onverlet te laten. |
(11) |
De betrokken bevoegde autoriteiten, en vooral de coördinator, moeten beschikken over de middelen die nodig zijn om van de entiteiten in een financieel conglomeraat of van andere bevoegde autoriteiten de informatie te verkrijgen die dienstig is voor de uitoefening van het aanvullende toezicht. |
(12) |
Er is dringend behoefte aan meer samenwerking tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van het toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen, onder meer door de ontwikkeling van ad-hocsamenwerkingsregelingen tussen de autoriteiten die betrokken zijn bij het toezicht op tot eenzelfde financiële conglomeraat behorende entiteiten. |
(13) |
Kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen met hoofdkantoor in de Gemeenschap, kunnen deel uitmaken van een financieel conglomeraat waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor buiten de Gemeenschap heeft. Deze gereglementeerde entiteiten moeten onderworpen zijn aan gelijkwaardige regeling en passend aanvullend toezicht, met soortgelijke doelstellingen en resultaten als die van deze richtlijn; te dien einde zijn doorzichtigheid van de regelgeving en uitwisseling van informatie met de autoriteiten van derde landen over alle relevante aspecten van groot belang. |
(14) |
Er kan alleen worden aangenomen dat een gelijkwaardige en passende regeling inzake aanvullend toezicht bestaat indien de toezichthoudende autoriteiten van het derde land ermee hebben ingestemd samen te werken met de betrokken bevoegde autoriteiten met betrekking tot de middelen voor en de doelstellingen van de uitoefening van het aanvullende toezicht op de gereglementeerde entiteiten van een financieel conglomeraat. |
(15) |
Deze richtlijn vereist niet dat de bevoegde autoriteiten aan het Comité voor financiële conglomeraten informatie bekendmaken die krachtens deze of andere sectorale richtlijnen vertrouwelijk moet worden gehouden. |
(16) |
Daar het doel van het voorgestelde optreden, namelijk de vaststelling van voorschriften voor de uitoefening van aanvullend toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat, niet op voldoende wijze door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om dit doeleinde te verwezenlijken. Aangezien deze richtlijn minimumnormen vaststelt, staat het de lidstaten vrij strengere regels op te leggen. |
(17) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. |
(18) |
De maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 5 ). |
(19) |
Om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen op de financiële markten kan het van tijd tot tijd nodig zijn om de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften van praktische richtsnoeren en uitvoeringsmaatregelen te voorzien. De Commissie dient derhalve de bevoegdheid te krijgen om uitvoeringsmaatregelen aan te nemen voorzover deze de essentiële elementen van deze richtlijn niet wijzigen. |
(20) |
De bestaande sectorale voorschriften voor kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen dienen op een bepaald minimumniveau te worden gebracht, vooral ter vermijding van toezichtsarbitrage tussen de sectorale voorschriften en de voorschriften voor financiële conglomeraten. Om die reden moeten de volgende richtlijnen dienovereenkomstig worden gewijzigd: Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan ( 6 ), Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan ( 7 ), Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering) ( 8 ), Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf (derde richtlijn levensverzekering) ( 9 ), Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen ( 10 ) en Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten ( 11 ), alsook Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep ( 12 ) en Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen ( 13 ). De verdere harmonisatie kan evenwel slechts in fasen tot stand worden gebracht en na het verrichten van een zorgvuldige analyse. |
(21) |
Ter beoordeling van de behoefte aan toekomstige harmonisatie inzake de behandeling van vermogensbeheerders krachtens de sectorale voorschriften, en ter voorbereiding daarvan, dient de Commissie verslag uit te brengen over de praktijken van de lidstaten op dit gebied, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
DOEL EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten waaraan vergunning is verleend in overeenstemming met artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 4 van Richtlijn 2002/83/EG ( 14 ), artikel 5 van Richtlijn 2004/39/EG ( 15 ), artikel 3 van Richtlijn 2005/68/EG ( 16 ), artikel 6 van Richtlijn 2006/48/EG ( 17 ), artikel 5 van Richtlijn 2009/65/EG ( 18 ), artikel 14 van Richtlijn 2009/138/EG ( 19 ), of de artikelen 6 t/m 11 van Richtlijn 2011/61/EU ( 20 ), en die deel uitmaken van een financieel conglomeraat.
Bij deze richtlijn worden tevens wijzigingen aangebracht in de relevante sectorale voorschriften die van toepassing zijn op de entiteiten die door deze richtlijnen worden gereglementeerd.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. |
„kredietinstelling” : een kredietinstelling in de zin van artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG; |
2. |
„verzekeringsonderneming” : een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, lid 1, 2 of 3 van Richtlijn 2009/138/EG; |
3. |
„beleggingsonderneming” : een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn 2004/39/EG, met inbegrip van de ondernemingen bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), van Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen ( 21 ) of een onderneming waarvan de statutaire zetel in een derde land is gelegen en die overeenkomstig Richtlijn 2004/39/EG vergunningsplichtig zou zijn indien haar statutaire zetel zich binnen de Unie zou bevinden; |
4. |
„gereglementeerde entiteit” : een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een beleggingsonderneming, een vermogensbeheerder of een beheerder van een alternatief beleggingsfonds; |
5. |
„vermogensbeheerder” : een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG, of een onderneming waarvan de statutaire zetel in een derde land is gelegen en die krachtens die richtlijn vergunningsplichtig zou zijn indien zij haar statutaire zetel in de Europese Unie zou bevinden; |
5 bis. |
„beheerder van alternatieve beleggingsfondsen” : beheerder van een alternatief beleggingsfonds zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), l), en ab) van Richtlijn 2011/61/EU of een onderneming waarvan de statutaire zetel in een derde land is gelegen en die krachtens die richtlijn vergunningsplichtig zou zijn indien haar statutaire zetel zich binnen de Unie zou bevinden; |
6. |
„herverzekeringsonderneming” : een herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punten 4, 5 en 6, van Richtlijn 2009/138/EG of een „special purpose vehicle” in de zin van artikel 13, punt 26, van Richtlijn 2009/138/EG; |
7. |
„sectorale voorschriften” : wetgeving van de Unie betreffende het prudentiële toezicht op gereglementeerde entiteiten, in het bijzonder Richtlijnen 2004/39/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/138/EG; |
8. |
„financiële sector” : de sector die bestaat uit één of meer van de volgende entiteiten: a) een kredietinstelling, een financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht in de zin van artikel 4, respectievelijk punten 1), 5) of 21), van Richtlijn 2006/48/EG (hierna gezamenlijk aangeduid als „de banksector”); b) een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding in de zin van respectievelijk artikel 13, punten 1, 2, 4 of 5, of artikel 212, lid 1, onder f), van Richtlijn 2009/138/EG (hierna gezamenlijk aangeduid als „de verzekeringssector”); c) een beleggingsonderneming in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/49/EG (hierna gezamenlijk aangeduid als „de sector beleggingsdiensten”); |
9. |
„moederonderneming” : een moederonderneming als omschreven in artikel 1 van Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening ( 22 ) of iedere onderneming die, naar de mening van de bevoegde autoriteiten, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent; |
10. |
„dochteronderneming” : een dochteronderneming als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, of iedere onderneming waarop naar de mening van de bevoegde autoriteiten, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent, of alle dochterondernemingen van een dergelijke dochteronderneming; |
11. |
„deelneming” : een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen ( 23 ), of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming; |
12. |
„groep” : een groep ondernemingen die bestaat uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de deelnemingen van de moederonderneming en haar dochterondernemingen, of ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, en die gelijk welke subgroep daarvan omvat; |
12 bis. |
„zeggenschap” : de relatie die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EG, of een gelijkaardige relatie tussen een natuurlijke persoon of rechtspersoon en een onderneming; |
13. |
„nauwe banden” : een situatie waarin twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen zijn verbonden door een relatie van zeggenschap of deelnemingartikel, of een situatie, waarin twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen door een relatie van zeggenschap met eenzelfde persoon zijn verbonden; |
14. |
„financieel conglomeraat” : een groep of subgroep, wanneer een gereglementeerde entiteit aan het hoofd van de groep of subgroep staat of waarvan ten minste één van de dochterondernemingen een gereglementeerde entiteit is, en die aan de volgende voorwaarden voldoet: a) wanneer een gereglementeerde entiteit aan het hoofd van de groep of subgroep staat: i) is deze entiteit een moederonderneming van een entiteit in de financiële sector, een entiteit die houder is van een deelneming in een entiteit in de financiële sector, dan wel een entiteit die met een entiteit in de financiële sector verbonden is door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG; ii) is ten minste één van de entiteiten in de groep of subgroep een entiteit uit de verzekeringssector en ten minste één van de entiteiten in de groep is een entiteit uit de sector banken of de sector beleggingsdiensten, en iii) zijn de geconsolideerde en/of geaggregeerde activiteiten van de tot de groep of subgroep behorende entiteiten uit de verzekeringssector en van de entiteiten uit de sector banken en de sector beleggingsdiensten significant in de zin van artikel 3, lid 2 of lid 3, van deze richtlijn, of b) wanneer aan het hoofd van de groep of subgroep geen gereglementeerde entiteit staat: i) vinden de activiteiten van de groep of subgroep in hoofdzaak plaats in de financiële sector in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn; ii) is ten minste één van de entiteiten in de groep of subgroep een entiteit uit de verzekeringssector en ten minste één van de entiteiten in de groep is een entiteit uit de sector banken of de sector beleggingsdiensten, en iii) zijn de geconsolideerde en/of geaggregeerde activiteiten van de tot de groep of subgroep behorende entiteiten uit de verzekeringssector en van de entiteiten uit de sector banken en de sector beleggingsdiensten significant in de zin van artikel 3, lid 2 of lid 3, van deze richtlijn; |
15. |
„gemengde financiële holding” : een moederonderneming die niet een gereglementeerde entiteit is en die samen met haar dochterondernemingen — waarvan er ten minste één een gereglementeerde entiteit met statutaire zetel in de Unie is — en met andere entiteiten een financieel conglomeraat vormt; |
16. |
„bevoegde autoriteiten” : de nationale autoriteiten van de lidstaten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen gemachtigd zijn om toezicht uit te oefenen op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen, vermogensbeheerders of beheerders van alternatieve beleggingsfondsen, hetzij op individuele, hetzij op groepsbrede basis; |
17. |
„relevante bevoegde autoriteiten” : a) de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het sectorale groepsbrede toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat, en met name op de moederonderneming die aan het hoofd van een sector staat; b) de overeenkomstig artikel 10 benoemde coördinator indien deze verschilt van de onder a) bedoelde autoriteiten; c) andere betrokken bevoegde autoriteiten indien die naar het oordeel van de onder a) en onder b) bedoelde autoriteiten relevant zijn. |
18. |
„intragroeptransacties” : alle transacties waarbij gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat rechtstreeks of middellijk en al dan niet tegen betaling een beroep doen op andere ondernemingen binnen dezelfde groep of op door „nauwe banden” met de ondernemingen in die groep verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen voor de uitvoering van een al dan niet contractuele verplichting hetzij tot betaling, hetzij anderszins; |
19. |
„risicoconcentratie” : alle potentieel verliesgevende risicoposities die groot genoeg zijn om de solvabiliteit of de financiële positie in het algemeen van de gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat in gevaar te brengen, als gevolg van tegenpartijrisico/kredietrisico, beleggingsrisico, verzekeringsrisico, marktrisico, andere risico’s, dan wel een combinatie of wisselwerking van deze risico’s. Tot de inwerkingtreding van overeenkomstig artikel 21 bis, lid 1, onder b), vast te stellen technische reguleringsnormen, wordt in het onder punt 17, onder c), bedoelde oordeel in het bijzonder rekening gehouden met het marktaandeel dat de gereglementeerde entiteiten van het financieel conglomeraat in andere lidstaten hebben, inzonderheid indien dit meer dan 5 % bedraagt, en met het belang van iedere in een andere lidstaat gevestigde gereglementeerde entiteit in het financieel conglomeraat. |
Artikel 3
Drempels ter bepaling van een financieel conglomeraat
1. De activiteiten van een groep worden geacht in hoofdzaak plaats te vinden in de financiële sector in de zin van artikel 2, punt 14, onder b), i), indien het verhoudingsgetal tussen het balanstotaal van de tot de groep behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële sector en het balanstotaal van de groep als geheel groter is dan 40 %.
2. De activiteiten in de verschillende financiële sectoren worden geacht significant te zijn in de zin van artikel 2, punt 14, onder a), iii), of punt 14, onder b), iii), indien voor elke financiële sector het gemiddelde van het verhoudingsgetal tussen het balanstotaal van die financiële sector en het balanstotaal van de tot de groep behorende entiteiten uit de financiële sector en het verhoudingsgetal tussen de solvabiliteitsvereisten van die financiële sector en de totale solvabiliteitsvereisten van de tot de groep behorende entiteiten uit de financiële sector groter is dan 10 %.
Voor de toepassing van deze richtlijn is de kleinste financiële sector in een financieel conglomeraat de sector met het laagste gemiddelde, en de belangrijkste financiële sector in een financieel conglomeraat de sector met het hoogste gemiddelde. Voor het berekenen van het gemiddelde en voor het meten van de kleinste en de belangrijkste financiële sector, worden de sector banken en de sector beleggingsdiensten samengenomen.
Vermogensbeheerders moeten worden toegevoegd aan de sector waartoe zij binnen de groep behoren; indien zij niet uitsluitend tot één sector binnen de groep behoren, worden zij aan de kleinste financiële sector toegevoegd.
Beheerders van alternatieve beleggingsfondsen worden toegevoegd aan de sector waartoe zij binnen de groep behoren. Indien zij niet uitsluitend tot één sector binnen de groep behoren, worden zij aan de kleinste financiële sector toegevoegd.
3. Sectoroverschrijdende activiteiten worden eveneens geacht significant te zijn in de zin van artikel 2, punt 14, onder a), iii), of punt 14, onder b), iii), indien het balanstotaal van de kleinste financiële sector van de groep groter is dan 6 miljard EUR.
Indien de groep onder de in lid 2 van dit artikel bedoelde drempel blijft, kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst besluiten de groep niet als een financieel conglomeraat aan te merken. Zij kunnen ook besluiten de bepalingen van de artikelen 7, 8 of 9 niet toe te passen, indien zij oordelen dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn brengen van de groep of de toepassing van die bepalingen in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht onnodig, dan wel ongepast of misleidend is.
Besluiten genomen in overeenstemming met dit lid worden aan de andere bevoegde autoriteiten meegedeeld en worden, behoudens buitengewone omstandigheden, door de bevoegde autoriteiten openbaar gemaakt.
3 bis. Indien de groep de in lid 2 van dit artikel bedoelde drempel bereikt, maar de kleinste sector niet groter is dan 6 miljard EUR, kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst besluiten de groep niet als een financieel conglomeraat aan te merken. Zij kunnen ook besluiten de bepalingen van de artikelen 7, 8 of 9 niet toe te passen, indien zij oordelen dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn brengen van de groep of de toepassing van die bepalingen in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht onnodig, dan wel ongepast of misleidend is.
Besluiten genomen in overeenstemming met dit lid worden aan de andere bevoegde autoriteiten meegedeeld en worden, behoudens buitengewone omstandigheden, door de bevoegde autoriteiten openbaar gemaakt.
4. Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3 kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst:
a) een entiteit buiten beschouwing laten bij de berekening van de verhoudingsgetallen in de gevallen bedoeld in artikel 6, lid 5, tenzij de entiteit van een lidstaat naar een derde land verhuisd is en er aanwijzingen zijn dat de entiteit haar locatie veranderd heeft om zich aan regulering te onttrekken;
b) het feit dat gedurende drie opeenvolgende jaren aan de in de leden 1 en 2 bedoelde drempels is voldaan in aanmerking nemen om plotselinge regimeverschuivingen te voorkomen, en dit feit buiten beschouwing laten indien er significante wijzigingen in de structuur van de groep zijn;
c) één of meer deelnemingen in de kleinere sector buiten beschouwing laten indien deze deelnemingen bepalend zijn voor de identificatie van een groep als financieel conglomeraat en bijeen genomen van te verwaarlozen belang zijn in relatie tot de oogmerken van het aanvullend toezicht.
Indien een groep overeenkomstig de leden 1 en 2 als financieel conglomoraat is aangemerkt, worden de in de eerste alinea van dit lid genoemde besluiten genomen op basis van een voorstel van de coördinator van dat financieel conglomeraat.
5. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 kunnen de relevante bevoegde autoriteiten in uitzonderlijke gevallen bij onderlinge overeenkomst het op het balanstotaal gebaseerde criterium vervangen door één of meer van de volgende parameters of aanvullen met één of meer van deze parameters, indien zij van oordeel zijn dat deze parameters van bijzondere relevantie zijn met het oog op het aanvullende toezicht krachtens deze richtlijn: inkomensstructuur, activiteiten buiten de balanstelling en totaal aan beheerd vermogen.
6. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden, indien bij reeds aan aanvullend toezicht onderworpen conglomeraten de in die leden bedoelde verhoudingsgetallen kleiner worden dan respectievelijk 40 % en 10 %, gedurende de volgende drie jaar (lagere) verhoudingsgetallen van respectievelijk 35 % en 8 % gehanteerd, om plotselinge regimeverschuivingen te voorkomen.
Voor de toepassing van lid 3 wordt, indien bij reeds aan aanvullend toezicht onderworpen conglomeraten het balanstotaal van de kleinste financiële sector van de groep kleiner wordt dan 6 miljard EUR, gedurende de volgende drie jaar een bedrag van 5 miljard EUR gehanteerd, om plotselinge regimeverschuivingen te voorkomen.
Gedurende de in dit lid bedoelde periode kan de coördinator met instemming van de andere relevante bevoegde autoriteiten besluiten de in dit lid bedoelde lagere verhoudingsgetallen of het lagere bedrag niet langer te hanteren.
7. De in dit artikel bedoelde berekeningen betreffende de balans worden gemaakt op basis van het geaggregeerde balanstotaal van de tot de groep behorende entiteiten, volgens hun jaarrekeningen. Voor die berekening worden ondernemingen waarin de groep deelnemingen heeft, meegerekend voor het bedrag van hun balanstotaal dat overeenkomt met het geaggregeerde proportionele aandeel van de groep. Indien evenwel geconsolideerde rekeningen beschikbaar zijn, worden in plaats van de geaggregeerde rekeningen de geconsolideerde rekeningen gebruikt.
De in lid 2 en lid 3 bedoelde solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens de relevante sectorale voorschriften.
8. De Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad ( 24 ) (EBA), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad ( 25 ) (EIOPA), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad ( 26 ) (ESMA) (hierna gezamenlijk: European Supervisory Authorities — ESA), zullen via het Gemengd Comité van de ESA (Gemengde Comité) gemeenschappelijke richtsnoeren uitvaardigen, gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken wat betreft de toepassing van de leden 2, 3, 3 bis, 4 en 5 van dit artikel.
9. De bevoegde autoriteiten herbeoordelen op jaarlijkse basis de ontheffingen op de toepassing van het aanvullend toezicht en evalueren de kwantitatieve indicatoren die in dit artikel worden genoemd alsmede de risicobeoordelingen van financiële groepen.
Artikel 4
Aanmerking als financieel conglomeraat
1. De bevoegde autoriteiten die vergunningen aan gereglementeerde entiteiten hebben verleend, identificeren op basis van de artikelen 2, 3 en 5 alle groepen die onder deze richtlijn vallen.
Te dien einde:
— werken de bevoegde autoriteiten die tot de groep behorende gereglementeerde entiteiten een vergunning hebben verleend, nauw samen;
— doet een bevoegde autoriteit, indien zij van oordeel is dat een gereglementeerde entiteit waaraan zij vergunning heeft verleend, deel uitmaakt van een groep die een financieel conglomeraat zou kunnen zijn, doch die nog niet in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn als zodanig is aangemerkt, haar standpunt dienaangaande toekomen aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten en aan het Gemengd Comité.
2. De overeenkomstig artikel 10 aangewezen coördinator stelt de moederonderneming aan het hoofd van een groep, of bij ontstentenis van een moederonderneming de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector in een groep, in kennis van het feit dat de groep als financieel conglomeraat is aangemerkt, alsmede van de aanwijzing van de coördinator.
De coördinator informeert tevens de bevoegde autoriteiten die vergunningen hebben verleend aan gereglementeerde entiteiten in de groep, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, en het Gemengd Comité.
3. Het Gemengd Comité maakt de lijst van de financiële conglomeraten opgesteld in overeenstemming met in artikel 2, lid 14, bekend op zijn website en houdt deze actueel. Op de website van elk van de ESA wordt deze informatie via een hyperlink beschikbaar gemaakt.
De naam van elke in artikel 1 bedoelde gereguleerde entiteit in een financieel conglomeraat wordt vermeld op een lijst, die het Gemengd Comité op zijn website bekendmaakt en actueel houdt.
HOOFDSTUK II
AANVULLEND TOEZICHT
AFDELING 1
TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 5
Toepassingsgebied van het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten als bedoeld in artikel 1
1. Onverminderd de in de sectorale voorschriften vervatte bepalingen betreffende het toezicht, onderwerpen de lidstaten de in artikel 1 bedoelde gereglementeerde entiteiten aan aanvullend toezicht in demate en op de wijze zoals bepaald in deze richtlijn.
2. De volgende entiteiten worden onderworpen aan het aanvullende toezicht op het niveau van het financiële conglomeraat overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 17:
a) elke gereglementeerde entiteit die aan het hoofd van een financieel conglomeraat staat;
b) elke gereglementeerde entiteit waarvan de moederonderneming een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie is;
c) elke gereglementeerde entiteit die met een andere entiteit in de financiële sector verbonden is door een betrekking als bedoeld in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG.
Indien een financieel conglomeraat een subgroep is van een ander financieel conglomeraat dat aan de vereisten van de eerste alinea voldoet, kunnen de lidstaten het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 17 alleen op de gereglementeerde entiteiten in laatstgenoemde groep toepassen en in dat geval worden alle in de richtlijn vervatte verwijzingen naar de begrippen groep en financieel conglomeraat als verwijzingen naar die laatstgenoemde groep beschouwd.
3. Elke gereglementeerde entiteit waarop geen aanvullend toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig lid 2 en waarvan de moederonderneming een gereglementeerde entiteit of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in een derde land is, wordt onderworpen aan het aanvullende toezicht op het niveau van het financiële conglomeraat in de mate en op de wijze zoals bepaald in artikel 18.
4. Indien personen in andere dan de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen deelnemingen in of een kapitaalbinding met één of meer gereglementeerde entiteiten hebben of, zonder deelneming of kapitaalbinding, op dergelijke entiteiten invloed van betekenis uitoefenen, stellen de relevante bevoegde autoriteiten, bij onderlinge overeenkomst en conform hun nationale wetgeving, vast of en in hoeverre op de gereglementeerde entiteiten aanvullend toezicht moet worden uitgeoefend alsof zij een financieel conglomeraat vormen.
Voor de toepassing van dat aanvullend toezicht moet ten minste één van de entiteiten een gereglementeerde entiteit zijn als bedoeld in artikel 1 en moeten de voorwaarden van artikel 2, punt 14, onder a), ii), of van artikel 2, punt 14, onder b), ii), alsmede van artikel 2, punt 14, onder a), iii), of van artikel 2, punt 14, onder b), iii), vervuld zijn. De relevante bevoegde autoriteiten nemen hun besluit met inachtneming van de doeleinden van het aanvullende toezicht zoals bepaald in deze richtlijn.
Voor de toepassing van de eerste alinea op „coöperatieve groepen” houden de bevoegde autoriteiten rekening met de openbaar gemaakte financiële verplichtingen van „coöperatieve groepen” jegens andere financiële entiteiten.
5. Onverminderd artikel 13 houdt de uitoefening van aanvullend toezicht op het niveau van het financiële conglomeraat voor de bevoegde autoriteiten geenszins de verplichting in om toezicht op individuele basis uit te oefenen op gemengde financiële holdings, gereglementeerde entiteiten uit derde landen in een financieel conglomeraat of niet-gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat.
AFDELING 2
FINANCIËLE POSITIE
Artikel 6
Kapitaaltoereikendheid
1. Onverminderd de sectorale voorschriften wordt er aanvullend toezicht uitgeoefend op de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat overeenkomstig de voorschriften die neergelegd zijn in de leden 2 tot en met 5, in artikel 9, in afdeling 3 van dit hoofdstuk en in bijlage I.
2. De lidstaten schrijven voor dat de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat ervoor zorgen dat eigen vermogen beschikbaar is op het niveau van het financiële conglomeraat dat altijd ten minste gelijk is aan de kapitaaltoereikendheidsvereisten zoals berekend overeenkomstig bijlage I.
De lidstaten schrijven tevens voor dat de gereglementeerde entiteiten op het niveau van het financiële conglomeraat adequate kapitaaltoereikendheidsstrategieën hebben.
De in de eerste en de tweede alinea bedoelde voorschriften staan onder superviserende controle van de coördinator overeenkomstig afdeling 3.
De coördinator zorgt ervoor dat de in de eerste alinea bedoelde berekening ten minste eenmaal per jaar wordt uitgevoerd, hetzij door de gereglementeerde entiteiten, hetzij door de gemengde financiële holding.
De resultaten van de berekening en de voor de berekening benodigde gegevens worden aan de coördinator voorgelegd door de gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 die aan het hoofd van het financieel conglomeraat staat, of, indien aan het hoofd van het financieel conglomeraat geen gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 staat, door de gemengde financiële holding of door de tot het financieel conglomeraat behorende gereglementeerde entiteit die door de coördinator na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en met het financieel conglomeraat is aangewezen.
3. Voor de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten als bedoeld in de eerste alinea van lid 2 vallen de volgende entiteiten onder het aanvullende toezicht op de wijze en in de mate als bepaald in bijlage I:
a) een kredietinstelling, een financiële instelling of een onderneming die nevendiensten verricht;
b) een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding;
c) een beleggingsonderneming;
d) een gemengde financiële holding.
4. Bij de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheidsvereisten voor een financieel conglomeraat door middel van methode 1 („Consolidatie van jaarrekeningen” — bijlage I bij deze richtlijn) worden het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten van de entiteiten in de groep berekend door toepassing van de overeenkomstige sectorale voorschriften inzake de vorm en de mate van de consolidatie die zijn neergelegd in met name de artikelen 133 en 134 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 221 van Richtlijn 2009/138/EG.
Bij de toepassing van methode 2 (Aftrek en aggregatie) zoals genoemd in bijlage I wordt rekening gehouden met het proportionele deel van het geplaatst kapitaal dat rechtstreeks of middellijk door de moederonderneming of onderneming die een deelneming in een andere entiteit van de groep bezit, gehouden wordt.
5. De coördinator kan in de onderstaande gevallen besluiten een bepaalde entiteit niet in het toepassingsgebied op te nemen bij de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheidsvereisten:
a) indien de entiteit gevestigd is in een derde land waar er juridische belemmeringen bestaan voor het doorgeven van de benodigde informatie, onverminderd de sectorale voorschriften die betrekking hebben op de voor de bevoegde autoriteiten geldende verplichting om de vergunning te weigeren indien de doeltreffende uitoefening van hun toezichthoudende taken wordt belemmerd;
b) indien de entiteit in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat van te verwaarlozen betekenis is;
c) indien het in aanmerking nemen van de entiteit in het licht van de doeleinden van het aanvullende toezicht misplaatst of misleidend zou zijn.
Indien evenwel op grond van de eerste alinea, onder b), het voornemen zou bestaan om verscheidene entiteiten niet bij de berekening in aanmerking te nemen, moeten deze toch in aanmerking worden genomen indien zij gezamenlijk van niet te verwaarlozen betekenis zijn.
In het onder c) bedoelde geval worden, behoudens in spoedeisende gevallen, de andere relevante bevoegde autoriteiten door de coördinator geraadpleegd voordat deze een besluit neemt.
Indien de coördinator in een van de in de eerste alinea, onder b) en c), bedoelde gevallen besluit om een gereglementeerde entiteit niet bij de berekening in aanmerking te nemen, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die entiteit gevestigd is, de entiteit die aan het hoofd van het financiële conglomeraat staat verzoeken alleinformatie te verstrekken die het toezicht op die gereglementeerde entiteit kan vergemakkelijken.
Artikel 7
Risicoconcentratie
1. Onverminderd de sectorale voorschriften wordt er aanvullend toezicht uitgeoefend op de risicoconcentratie van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat overeenkomstig de voorschriften die zijn neergelegd in de leden 2 tot en met 4, in artikel 9, in afdeling 3 van dit hoofdstuk en in bijlage II.
2. De lidstaten schrijven voor dat de gereglementeerde entiteiten of gemengde financiële holdings regelmatig en ten minste eenmaal per jaar iedere significante risicoconcentratie op het niveau van het financiële conglomeraat rapporteren aan de coördinator, overeenkomstig de voorschriften die zijn vastgesteld in dit artikel en in bijlage II. De benodigde informatie wordt aan de coördinator voorgelegd door de gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 die aan het hoofd van het financiële conglomeraat staat, of, indien aan het hoofd van het financiële conglomeraat geen gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 staat, door de gemengde financiële holding of door de tot het financiële conglomeraat behorende gereglementeerde entiteit die door de coördinator na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en met het financiële conglomeraat is aangewezen.
Deze risicoconcentraties staan onder superviserende controle van de coördinator overeenkomstig afdeling 3.
3. In afwachting van verdere coördinatie van de Uniewetgeving kunnen de lidstaten kwantitatieve limieten vaststellen, hun bevoegde autoriteiten toestaan om kwantitatieve limieten te stellen, of andere toezichtmaatregelen nemen ter verwezenlijking van de doeleinden van het aanvullende toezicht met betrekking tot enigerlei risicoconcentratie op het niveau van een financieel conglomeraat.
4. Indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat een gemengde financiële holding staat, zijn de eventuele, voor de belangrijkste financiële sector in het financiële conglomeraat geldende sectorale voorschriften betreffende risicoconcentraties van toepassing op de sector als geheel, met inbegrip van de gemengde financiële holding.
5. De ESA vaardigen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit, gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken met betrekking tot de uitoefening van het aanvullende toezicht op risicoconcentratie, zoals voorzien in de leden 1 tot en met 4. Om overlapping te vermijden waarborgen de richtsnoeren dat de toepassing van de toezichtinstrumenten waarin dit artikel voorziet, in lijn wordt gebracht met de toepassing van artikelen 106 tot en met 118 van Richtlijn 2006/48/EG en met artikel 244 van Richtlijn 2009/138/EG. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn verhinderen.
Artikel 8
Intragroeptransacties
1. Onverminderd de sectorale voorschriften wordt er aanvullend toezicht uitgeoefend op de intragroeptransacties van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat overeenkomstig de voorschriften die zijn neergelegd in de leden 2 tot en met 4, in artikel 9, in afdeling 3 van dit hoofdstuk en in bijlage II.
2. De lidstaten schrijven voor dat de gereglementeerde entiteiten of gemengde financiële holdings regelmatig en ten minste eenmaal per jaar alle significante intragroeptransacties van gereglementeerde entiteiten in het financiële conglomeraat rapporteren aan de coördinator, overeenkomstig de voorschriften die zijn neergelegd in dit artikel en in bijlage II. Voorzover de in bijlage II, eerste alinea, laatste zin, bedoelde drempels niet gedefinieerd zijn, wordt een intragroeptransactie geacht significant te zijn indien de waarde van die transactie ten minste meer dan 5 % bedraagt van het totaalbedrag van de kapitaaltoereikendheidsvereisten op het niveau van een financieel conglomeraat.
De benodigde informatie wordt aan de coördinator voorgelegd door de gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 die aan het hoofd van het financiële conglomeraat staat, of, indien aan het hoofd van het financiële conglomeraat geen gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 staat, door de gemengde financiële holding of door de tot het financiële conglomeraat behorende gereglementeerde entiteit die door de coördinator na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en met het financiële conglomeraat is aangewezen.
Deze intragroeptransacties staan onder de superviserende controle van de coördinator.
3. In afwachting van verdere coördinatie van de Uniewetgeving kunnen de lidstaten kwantitatieve limieten en kwalitatieve vereisten vaststellen, hun bevoegde autoriteiten toestaan om kwantitatieve limieten en kwalitatieve vereisten vast te stellen, of andere toezichtmaatregelen nemen ter verwezenlijking van de doelstellingen van het aanvullende toezicht met betrekking tot de intragroeptransacties van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat.
4. Indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat een gemengde financiële holding staat, zijn de voor de belangrijkste financiële sector in het financiële conglomeraat geldende sectorale voorschriften betreffende intragroeptransacties van toepassing op de sector als geheel, met inbegrip van de gemengde financiële holding.
5. De ESA vaardigen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit, gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken ten aanzien van de uitoefening van het aanvullende toezicht op intragroeptransacties, zoals voorzien in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel. Om overlapping te vermijden waarborgen de richtsnoeren dat de toepassing van de toezichtinstrumenten waarin dit artikel voorziet, in lijn wordt gebracht met de toepassing van artikel 245 van Richtlijn 2009/138/EG. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn verhinderen.
Artikel 9
Internecontrole- en risicobeheerprocedures
1. De lidstaten schrijven voor dat de gereglementeerde entiteiten op het niveau van het financiële conglomeraat beschikken over adequate risicobeheer- en internecontroleprocedures met inbegrip van gedegen administratieve procedures en jaarrekeningsprocedures.
2. De risicobeheerprocedures omvatten:
a) gedegen bestuur en beheer, met goedkeuring en periodieke evaluatie van de strategieën en het beleid door de passende bestuurslichamen op het niveau van het financiële conglomeraat met betrekking tot alle risico's die zij aangaan;
b) een adequaat kapitaaltoereikendheidsbeleid om te anticiperen op de gevolgen van hun bedrijfsstrategie voor het risicoprofiel en de kapitaalvereisten als bepaald overeenkomstig artikel 6 en bijlage I;
c) adequate procedures om te waarborgen dat hun risicobewakingssystemen goed geïntegreerd zijn in hun organisatie en dat alle maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat de systemen die worden toegepast in alle ondernemingen die onder het aanvullende toezicht vallen, met elkaar in overeenstemming zijn, zodat de risico's op het niveau van het financiële conglomeraat kunnen worden gemeten, bewaakt en beheerst;
d) regelmatig geactualiseerde regelingen voorhanden om bij te dragen tot herstel- en saneringsregelingen en -plannen en deze zo nodig te ontwikkelen.
3. De internecontroleprocedures omvatten:
a) adequate procedures met betrekking tot de kapitaaltoereikendheid om alle bestaande materiële risico's te bepalen en te meten en het eigen vermogen naar behoren af te stemmen op de risico's;
b) gedegen rapportage- en jaarrekeningsystemen, met het oog op de bepaling, meting, bewaking en beheersing van de intragroeptransacties en de risicoconcentratie.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat er in alle ondernemingen die onder het aanvullende toezicht ingevolge artikel 5 vallen, adequate procedures voor interne controle van toepassing zijn voor de productie van alle gegevens en inlichtingen die relevant zijn voor het aanvullende toezicht.
De lidstaten verplichten de gereguleerde entiteiten op het niveau van financieel conglomeraat om hun bevoegde autoriteit regelmatig bijzonderheden mee te delen omtrent hun juridische structuur, bestuur, en organisatiestructuur, met inbegrip van alle gereguleerde entiteiten, niet gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren.
De lidstaten verplichten de gereguleerde entiteiten om op het niveau van financieel conglomeraat jaarlijks een beschrijving van hun juridische structuur, bestuur, en organisatiestructuur voor het publiek openbaar te maken, hetzij door volledige vermelding, hetzij bij wijze van verwijzingen naar gelijkwaardige informatie.
5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde procedures en mechanismen staan onder de superviserende controle van de coördinator.
6. De bevoegde autoriteiten stemmen de uitoefening van het aanvullende toezicht op de internecontrole- en risicobeheerprocedures waarin dit artikel voorziet af op de toezichtprocessen waarin artikel 124 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248 van Richtlijn 2009/138/EG voorzien. Te dien einde vaardigen de ESA via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit, zowel gericht op de convergentie van de toezichtpraktijken ten aanzien van de uitoefening van het aanvullende toezicht op de internecontrole- en risicobeheerprocedures waarin dit artikel voorziet, als met betrekking tot de consistentie met de toezichtprocessen zoals voorzien door artikel 124 van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248 van Richtlijn 2009/138/EG. Zij vaardigen specifieke gemeenschappelijke richtsnoeren uit voor de toepassing van dit artikel op deelnemingen van het financiële conglomeraat in gevallen waarin nationale vennootschapsrechtelijke voorschriften de toepassing van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn verhinderen.
AFDELING 3
MAATREGELEN TER VERGEMAKKELIJKING VAN AANVULLEND TOEZICHT EN AANVULLENDE BEVOEGDHEDEN VAN HET GEMENGD COMITÉ
Artikel 9 bis
Rol van het Gemengd Comité
Het Gemengd Comité ziet overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 toe op een samenhangend sector- en grensoverschrijdend toezicht en op naleving van de wetgeving van de Unie.
Artikel 9 ter
Stresstests
1. De lidstaten kunnen de coördinator verplichten voor adequate en regelmatige stresstests voor de financiële conglomeraten te zorgen. Zij verplichten de relevante bevoegde autoriteiten nauw samen te werken met de coördinator.
2. Met het oog op EU-wijde stresstests kunnen de ESA, via het Gemengd Comité en in samenwerking met de Europees Comité voor systeemrisico’s, opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s ( 27 ), aanvullende parameters ontwikkelen die de specifieke risico’s kunnen identificeren, die aan financiële conglomeraten zijn verbonden, in overeenstemming met de Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010. De coördinator zal de resultaten van deze stresstests mededelen aan het Gemengd Comité.
Artikel 10
Voor de uitoefening van het aanvullende toezicht verantwoordelijke bevoegde autoriteit (de coördinator)
1. Teneinde een adequaat aanvullend toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat te verzekeren, wordt uit de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, met inbegrip van die van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, één enkele coördinator aangewezen die verantwoordelijk is voor de coördinatie en de uitoefening van het aanvullende toezicht. De identiteit van de coördinator wordt bekendgemaakt op de website van het Gemengd Comité.
2. De aanwijzing geschiedt aan de hand van de volgende criteria:
a) indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat een gereglementeerde entiteit staat, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die aan deze gereglementeerde entiteit overeenkomstig de desbetreffende sectorale voorschriften vergunning heeft verleend;
b) indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat geen gereglementeerde entiteit staat, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die op grond van de volgende beginselen wordt aangewezen:
i) indien de moederonderneming van een gereglementeerde entiteit een gemengde financiële holding is, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die aan deze gereglementeerde entiteit ingevolge de relevante sectorale voorschriften vergunning heeft verleend;
ii) indien ten minste twee gereglementeerde entiteiten met statutaire zetel in de Unie dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan één van deze entiteiten vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde entiteit waaraan in die lidstaat vergunning is verleend;
indien aan meer dan één gereglementeerde entiteit, met activiteiten in verschillende financiële sectoren, vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor het toezicht op de gereglementeerde entiteit in de belangrijkste financiële sector;
indien het financiële conglomeraat wordt geleid door meer dan één gemengde financiële holding met hoofdkantoor in verschillende lidstaten en er in elk van deze lidstaten een gereglementeerde entiteit is, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor het toezicht op de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal indien de activiteiten van deze entiteiten plaatsvinden in dezelfde financiële sector, of door de bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor het toezicht op de gereglementeerde entiteit in de belangrijkste financiële sector;
iii) indien ten minste twee gereglementeerde entiteiten met statutaire zetel in de Unie dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze entiteiten vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector;
iv) indien het financiële conglomeraat een groep is zonder moederonderneming aan het hoofd, of in alle andere gevallen, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector.
3. In bijzondere gevallen kunnen de relevante bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst de criteria in lid 2 terzijde laten, indien de toepassing ervan, gelet op de structuur van het conglomeraat en het relatieve belang van de activiteiten van het conglomeraat in de verschillende lidstaten, ongepast zou zijn, en een andere bevoegde autoriteit als coördinator aanwijzen. In die gevallen bieden de bevoegde autoriteiten, alvorens een besluit te nemen, het conglomeraat de gelegenheid zijn mening ten aanzien van dit besluit kenbaar te maken.
Artikel 11
Taken van de coördinator
1. In de taken van de coördinator met betrekking tot het aanvullende toezicht wordt inbegrepen:
a) het coördineren van de vergaring en verspreiding van informatie die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties, met inbegrip van de verspreiding van informatie die van belang is voor het toezicht door een bevoegde autoriteit krachtens de sectorale voorschriften;
b) de superviserende controle en het beoordelen van de financiële situatie van een financieel conglomeraat;
c) het beoordelen van de naleving van de voorschriften inzake kapitaaltoereikendheid, risicoconcentratie en intragroeptransacties, zoals bepaald in de artikelen 6, 7 en 8;
d) het beoordelen van de structuur, de organisatie en de internecontroleprocedures van het financiële conglomeraat zoals bepaald in artikel 9;
e) het plannen en coördineren van toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, in samenwerking met de relevante betrokken bevoegde autoriteiten;
f) andere taken, maatregelen en besluiten die aan de coördinator zijn toegewezen door deze richtlijn of voortvloeien uit de toepassing van deze richtlijn.
De coördinator en de andere relevante bevoegde autoriteiten en, indien nodig, de andere betrokken bevoegde autoriteiten treffen de nodige coördinatieregelingen om het aanvullende toezicht te vergemakkelijken en van een brede juridische basis te voorzien. Bij de coördinatieregelingen kan de coördinator met extra taken worden belast, en kunnen de procedures worden gespecificeerd voor de besluitvorming tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in de artikelen 3 en 4, artikel 5, lid 4, artikel 6, artikel 12, lid 2, en de artikelen 16 en 18, alsmede voor de samenwerking met andere bevoegde autoriteiten.
Overeenkomstig artikel 8 en volgens de in artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vermelde procedure ontwikkelen de ESA, via het Gemengd Comité, richtsnoeren ten behoeve van de convergentie van de toezichtpraktijken met betrekking tot de samenhang tussen coördinatieregelingen voor het toezicht overeenkomstig artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248, lid 4, van Richtlijn 2009/138/EG.
2. Indien de coördinator informatie nodig oordeelt die reeds conform de sectorale voorschriften aan een andere bevoegde autoriteit is verstrekt, zal hij zich in de mate van het mogelijke tot deze autoriteit richten, teneinde dubbele rapportage aan de diverse bij het toezicht betrokken autoriteiten te voorkomen.
3. Onverminderd de mogelijkheid tot delegatie van specifieke toezichtbevoegdheden en -verantwoordelijkheden overeenkomstig de Uniewetgeving, laat het bestaan van een coördinator die verantwoordelijk is voor specifieke taken inzake het aanvullende toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat, de in de sectorale voorschriften omschreven taken en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten onverlet.
4. De uit hoofde van deze afdeling vereiste samenwerking en de uitoefening van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel en artikel 12 vermelde taken en, onder voorbehoud van vertrouwelijkheidsvereisten en van de wetgeving van de Unie, de passende coördinatie en samenwerking met de relevante toezichthoudende autoriteiten van derde landen, zullen worden verricht door krachtens artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 248, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG op te richten colleges.
De in lid 1, tweede alinea, bedoelde coördinatieregelingen worden apart opgenomen in de schriftelijke coördinatieregeling die wordt ingesteld krachtens artikel 131 van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 248 van Richtlijn 2009/138/EG. De coördinator beslist, als voorzitter van een krachtens artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG of artikel 248, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG op te richten college, welke andere bevoegde autoriteiten aan een vergadering of een activiteit van dat college deelnemen.
Artikel 12
Samenwerking en uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten
1. De voor het toezicht op gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat verantwoordelijke bevoegde autoriteiten en de als coördinator voor dat financiële conglomeraat aangewezen bevoegde autoriteit werken nauw met elkaar samen. Onverminderd hun respectieve verantwoordelijkheden als omschreven in de sectorale voorschriften, verstrekken deze autoriteiten, ongeacht of zij in dezelfde lidstaat gevestigd zijn, elkaar alle informatie die essentieel of relevant is voor de uitoefening van de toezichthoudende taken door de andere autoriteiten krachtens de sectorale voorschriften en deze richtlijn. In dit verband delen de bevoegde autoriteiten en de coördinator desgevraagd alle relevante informatie mede en verstrekken zij uit eigen beweging alle essentiële informatie.
Deze samenwerking betreft ten minste de vergaring en uitwisseling van informatie met betrekking tot de volgende aspecten:
a) het in kaart brengen van de juridische structuur, bestuur, en organisatiestructuur van de groep, met inbegrip van alle gereguleerde entiteiten, niet gereguleerde dochterondernemingen en significante bijkantoren die tot het financieel conglomeraat behoren, de houders van gekwalificeerde deelnemingen op niveau van de uiteindelijke moederonderneming, alsmede van de bevoegde autoriteiten voor de gereglementeerde entiteiten in de groep;
b) de door het financiële conglomeraat gevolgde strategie;
c) de financiële situatie van het financiële conglomeraat, in het bijzonder de kapitaaltoereikendheid, de intragroeptransacties, de risicoconcentratie en de winstgevendheid;
d) de belangrijkste aandeelhouders en het management van het financiële conglomeraat;
e) de organisatie en de risicobeheer- en internecontroleprocedures op het niveau van het financiële conglomeraat;
f) de procedures voor de vergaring van informatie bij de entiteiten in een financieel conglomeraat en de verificatie van deze informatie;
g) ongunstige ontwikkelingen bij gereglementeerde entiteiten of bij andere entiteiten van het financiële conglomeraat die ernstige nadelige gevolgen voor de gereglementeerde entiteiten kunnen hebben;
h) belangrijke sancties en buitengewone maatregelen die de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met de sectorale voorschriften of deze richtlijn hebben getroffen.
De bevoegde autoriteiten kunnen tevens, indien zulks voor de uitoefening van hun respectieve taken nodig is, overeenkomstig het bepaalde in de sectorale voorschriften, met betrekking tot de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat informatie uitwisselen met de volgende autoriteiten: de centrale banken, het Europees Stelsel van centrale banken, de Europese Centrale Bank en het Europees Comité voor systeemrisico’s overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s ( 28 ).
2. Onverminderd hun respectieve verantwoordelijkheden als omschreven in de sectorale voorschriften plegen de betrokken bevoegde autoriteiten, voordat zij een besluit nemen in verband met de hierna vermelde aangelegenheden, onderling overleg indien dat besluit van belang is voor de toezichthoudende taken van andere bevoegde autoriteiten:
a) veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de bestuursstructuur van gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat die goedkeuring of machtiging door de bevoegde autoriteiten vereisen;
b) belangrijke sancties of buitengewone maatregelen getroffen door de bevoegde autoriteiten.
Een bevoegde autoriteit kan besluiten geen overleg te plegen in spoedeisende gevallen of indien dat overleg de doeltreffendheid van haar besluiten in gevaar kan brengen. In dat geval stelt de bevoegde autoriteit de andere bevoegde autoriteiten daar onverwijld van inkennis.
3. De coördinator kan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de moederonderneming haar hoofdkantoor heeft en die niet zelf het aanvullende toezicht overeenkomstig artikel 10 uitoefenen, verzoeken om van de moederonderneming alle informatie te vragen die relevant is voor de uitoefening van zijn coördinatietaken als omschreven in artikel 11, en die informatie aan hem door te geven.
Indien de in artikel 14, lid 2, bedoelde informatie reeds op grond van de sectorale voorschriften aan een bevoegde autoriteit is verstrekt, kunnen de voor de uitoefening van het aanvullende toezicht verantwoordelijke bevoegde autoriteiten zich tot de eerstgenoemde autoriteit wenden om de informatie te verkrijgen.
4. De lidstaten geven toestemming voor de uitwisseling van informatie tussen hun bevoegde autoriteiten onderling en tussen hun bevoegde autoriteiten en andere autoriteiten, zoals bedoeld in de leden 1, 2 en 3. De vergaring of het bezit van informatie met betrekking tot een entiteit in een financieel conglomeraat die geen gereglementeerde entiteit is, houdt voor de bevoegde autoriteiten geenszins de verplichting in deze entiteit te onderwerpen aan toezicht op individuele basis.
De in het kader van het aanvullende toezicht ontvangen informatie, en in het bijzonder enigerlei informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten onderling en tussen de bevoegde autoriteiten en andere autoriteiten waarin deze richtlijn voorziet, valt onder de in de sectorale voorschriften vervatte bepalingen inzake het beroepsgeheim en de mededeling van vertrouwelijke informatie.
Artikel 12 bis
Samenwerking en informatie-uitwisseling met het GCETA
1. De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met het Gemengd Comité, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
2. De bevoegde autoriteiten verstrekken het Gemengd Comité overeenkomstig artikel 30 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 alle informatie die het nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken.
3. De coördinatoren verschaffen het Gemengd Comité de informatie zoals bedoeld in artikel 9, lid 4, en artikel 12, lid 1, tweede alinea, onder a). Het Gemengd Comité maakt aan de relevante bevoegde autoriteiten informatie bekend omtrent de juridische structuur, het bestuur, en de organisatiestructuur van financiële conglomeraten.
Artikel 12 ter
Gemeenschappelijke richtsnoeren
1. De ESA stellen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren op over de wijze waarop risicobeoordelingen van financiële conglomeraten door de bevoegde autoriteit moeten worden uitgevoerd. Deze gemeenschappelijke richtsnoeren moeten er in het bijzonder voor zorgen dat risicobeoordelingen de juiste instrumenten omvatten om de door de financiële conglomeraten gelopen groepsrisico’s te evalueren.
2. De ESA stellen, via het Gemengd Comité, gemeenschappelijke richtsnoeren vast voor het ontwikkelen van toezichtpraktijken voor het aanvullend toezicht op gemengde financiële holdings als passende aanvulling op het groepstoezicht als bedoeld in de Richtlijnen 98/78/EG en 2009/138/EG, of eventueel het toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG. Zulke richtsnoeren maken het mogelijk alle relevante risico’s op te nemen in het toezicht, terwijl tegelijkertijd potentiële overlappingen in bedrijfseconomische toezicht worden vermeden.
Artikel 13
Leidinggevend orgaan van gemengde financiële holdings
De lidstaten eisen dat de personen die het bedrijf van een gemengde financiële holding feitelijk leiden, voldoende betrouwbaarheid en voldoende ervaring bezitten om deze functies uit te oefenen.
Artikel 14
Toegang tot informatie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat er in hun rechtsgebied geen juridische belemmeringen bestaan die de onder het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht vallende natuurlijke en rechtspersonen, ongeacht of dat al dan niet gereglementeerde entiteiten zijn, beletten om onderling alle informatie uit te wisselen die voor dat aanvullende toezicht relevant is, of informatie uit te wisselen overeenkomstig deze richtlijn en met de Europese toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 35 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, zo nodig via het Gemengd Comité.
2. De lidstaten bepalen dat hun voor de uitoefening van het aanvullende toezicht verantwoordelijke bevoegde autoriteiten, door de entiteiten in een financieel conglomeraat, ongeacht of dat al dan niet gereglementeerde entiteiten zijn, hetzij direct, hetzij indirect te benaderen, toegang dienen te krijgen tot alle informatie die voor dat aanvullende toezicht relevant kan zijn.
Artikel 15
Verificatie
Indien de bevoegde autoriteiten bij de toepassing van deze richtlijn in welbepaalde gevallen informatie wensen te verifiëren over een al dan niet gereglementeerde, in een andere lidstaat gevestigde entiteit die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat ervoor te zorgen dat de verificatie wordt verricht.
De autoriteiten die een dergelijk verzoek ontvangen, geven, binnen het kader van hun bevoegdheid, hieraan gevolg door de verificatie zelf te verrichten, toe te staan dat de verificatie door een accountant of een deskundige wordt verricht, dan wel de verzoekende autoriteit toestemming te verlenen de verificatie zelf te verrichten.
De verzoekende bevoegde autoriteit kan, indien zij dat wenst, aan de verificatie deelnemen indien zij deze niet zelf verricht.
Artikel 16
Handhavingsmaatregelen
Indien de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat de in de artikelen 6 tot en met 9 gestelde vereisten niet naleven, of indien aan de vereisten wordt voldaan maar de solvabiliteit toch dreigt te worden ondermijnd, of indien de intragroeptransacties of de risicoconcentraties de financiële positie van de gereglementeerde entiteiten bedreigen, worden de nodige maatregelen getroffen om de situatie zo spoedig mogelijk recht te zetten:
— door de coördinator ten aanzien van de gemengde financiële holding;
— door de bevoegde autoriteiten ten aanzien van de gereglementeerde entiteiten; te dien einde stelt de coördinator deze bevoegde autoriteiten in kennis van zijn bevindingen.
Onverminderd artikel 17, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen welke maatregelen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot gemengde financiële holdings kunnen nemen. Overeenkomstig de artikelen 16 en 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 kunnen de ESA, via het Gemengd Comité, richtsnoeren ontwikkelen voor maatregelen ten aanzien van gemengde financiële holdings.
Waar nodig coördineren de betrokken bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de coördinator, hun toezichtsmaatregelen.
Artikel 17
Aanvullende bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten
1. In afwachting van verdere harmonisatie van de sectorale voorschriften bepalen de lidstaten dat hun bevoegde autoriteiten gemachtigd zijn om alle toezichtsmaatregelen te nemen die zij nodig achten om de omzeiling van sectorale voorschriften door gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat te voorkomen of aan te pakken.
2. Onverminderd hun strafrechtelijke bepalingen zorgen de lidstaten ervoor dat sancties of maatregelen, bedoeld om een einde te maken aan waargenomen inbreuken of de oorzaken van dergelijke inbreuken weg te nemen, kunnen worden opgelegd aan gemengde financiële holdings, of de feitelijke bestuurders daarvan, die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen overtreden welke ter uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld. In bepaalde gevallen kunnen deze maatregelen een optreden van de rechter vereisen. De bevoegde autoriteiten werken nauw samen opdat de genoemde sancties of maatregelen de beoogde uitwerking hebben.
AFDELING 4
DERDE LANDEN
Artikel 18
Moederondernemingen in een derde land
1. Onverminderd de sectorale voorschriften verifiëren de bevoegde autoriteiten in het in artikel 5, lid 3, bedoelde geval of de gereglementeerde entiteiten waarvan de moederonderneming haar hoofdbestuur in een derde land heeft, onderworpen zijn aan door de bevoegde autoriteit van dat derde land uitgeoefend toezicht dat gelijkwaardig is met het toezicht uit hoofde van deze richtlijn betreffende het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 2. De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die de coördinator zou zijn indien de in artikel 10, lid 2, bepaalde criteria van toepassing waren op verzoek van de moederonderneming of van een van de gereglementeerde entiteiten die in de Unie een vergunning hebben verkregen, dan wel op haar eigen initiatief.
Die bevoegde autoriteit raadpleegt de andere relevante bevoegde autoriteiten en spant zich tot het uiterste in om te voldoen aan alle toepasselijke richtsnoeren die overeenkomstig de artikelen 16 en 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 via het Gemengd Comité zijn opgesteld.
1 bis. Wanneer een bevoegde autoriteit van mening verschilt over een door een andere relevante bevoegde autoriteit uit hoofde van lid 1 genomen besluit, is artikel 19 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van toepassing.
2. Indien een gelijkwaardig toezicht als bedoeld in lid 1 ontbreekt, passen de lidstaten naar analogie op de gereglementeerde entiteiten de bepalingen toe betreffende het aanvullende toezicht op de gereglementeerde entiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 2. Als alternatief kunnen de bevoegde autoriteiten één van de in lid 3 bedoelde methoden toepassen.
3. De bevoegde autoriteiten kunnen andere methoden toepassen die een adequaat aanvullend toezicht op de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat verzekeren. Die methoden moeten door de coördinator worden goedgekeurd, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen met name de oprichting verlangen van een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie, en deze richtlijn toepassen op gereguleerde entiteiten in het financieel conglomeraat dat door de holding wordt gecontroleerd. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat deze methoden het doel van het aanvullend toezicht uit hoofde van deze richtlijn realiseren, en zij zullen de andere betrokken autoriteiten en de Commissie daarvan in kennis stellen.
Artikel 19
Samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen
Artikel 39, leden 1 en 2, van Richtlijn 2006/48/EG, artikel 10 bis van Richtlijn 98/78/EG en artikel 264 van Richtlijn 2009/138/EG zijn mutatis mutandis van toepassing bij onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen over middelen voor de uitoefening van het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat.
HOOFDSTUK III
GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSMAATREGELEN
Artikel 20
Aan de Commissie verleende bevoegdheden
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 21 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de technische aanpassingen die in deze richtlijn moeten worden gemaakt op de volgende gebieden:
a) preciseren van de in artikel 2 vervatte definities om bij de toepassing van deze richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;
b) het in lijn brengen van de terminologie en de verwoording van de definities van deze richtlijn aan latere besluiten van de Unie inzake gereglementeerde entiteiten en aanverwante onderwerpen;
c) preciseren van de in bijlage I beschreven berekeningsmethoden om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten en bedrijfseconomische technieken.
Deze maatregelen hebben geen betrekking op de aan de Commissie gedelegeerde en verleende bevoegdheid ten aanzien van de in artikel 21 bis vermelde punten.
Artikel 21
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor financiële conglomeraten, hierna „comité” geneomd.
▼M4 —————
4. De ESA kunnen via het Gemengd Comité algemene richtsnoeren verstrekken over de vraag of de regelingen inzake aanvullend toezicht van de bevoegde autoriteiten in derde landen naar verwachting de doelstellingen van het aanvullend toezicht zullen verwezenlijken zoals die in deze richtlijn zijn bepaald voor de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat dat geleid wordt door een entiteit met statutaire zetel in een derde land. De richtsnoeren worden getoetst door het Gemengd Comité, dat rekening houdt met alle wijzigingen in het aanvullend toezicht dat door die bevoegde autoriteiten wordt uitgeoefend.
▼M4 —————
6. Het comité wordt door de lidstaten op de hoogte gehouden van de beginselen die bij het toezicht op intragroeptransacties en risicoconcentratie worden gevolgd.
Artikel 21 bis
Technische normen
1. Om een consequente harmonisatie van deze richtlijn te garanderen, kunnen de ESA, overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen met betrekking tot:
a) artikel 2, lid 11, om de toepassing van artikel 17 van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad in de context van deze richtlijn nader te bepalen;
b) artikel 2, lid 17, om de procedures voor de aanwijzing van de „relevante bevoegde autoriteiten” vast te stellen of de criteria daarvoor nader te bepalen;
c) artikel 3, lid 5, om de alternatieve parameters voor de identificatie van een financieel conglomeraat nader te bepalen;
d) artikel 6, lid 2, teneinde uniformiteit te verzekeren van het model (met instructies) voor, en de frequenties en, waar zulks van toepassing is, de data voor rapportering te bepalen.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.
1 bis. Om een consistente toepassing van de artikelen 2, 7 en 8 en van bijlage II te waarborgen kunnen de ESA via het Gemengd Comité, een ontwerp voor bindende technische normen opstellen om tot een preciezere formulering te komen van de definities zoals opgenomen in artikel 2 en ter coördinatie van de bepalingen die worden vastgesteld op grond van de artikelen 7 en 8 en bijlage II.
Het Gemengd Comité legt dit ontwerp voor bindende technische normen uiterlijk op 1 januari 2015 aan de Commissie voor.
De bevoegdheid om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk de Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure, wordt aan de Commissie toegekend.
2. Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn te garanderen, kunnen de ESA, overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met betrekking tot:
▼M5 —————
b) artikel 7, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de procedures voor het opnemen van elementen in het toepassingsgebied van de definitie van onder superviserende controle staande „risicoconcentraties” als bedoeld in de tweede alinea van artikel 7, lid 2;
c) artikel 8, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de procedures voor het opnemen van elementen in het toepassingsgebied van de definitie van onder superviserende controle staande „intragroeptransacties” als bedoeld in de derde alinea van artikel 8, lid 2.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 13 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
3. Om een consistente toepassing van de in bijlage I, deel II, van deze richtlijn juncto artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 228, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG beschreven berekeningsmethoden te garanderen, stellen de Europese toezichthoudende autoriteiten, onverminderd artikel 6, lid 4, van de onderhavige richtlijn, via het gemengd comité ontwerpen op van technische reguleringsnormen met betrekking tot artikel 6, lid 2, van deze richtlijn.
De Europese toezichthoudende autoriteiten leggen die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk vijf maanden vóór de in artikel 309, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde toepassingsdatum aan de Commissie voor.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 21 ter
Gemeenschappelijke richtsnoeren
De ESA vaardigen via het Gemengd Comité gemeenschappelijke richtsnoeren uit zoals bedoeld in artikel 3, lid 8, artikel 7, lid 5, artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 6, artikel 11, lid 1, derde alinea, artikel 12 ter en artikel 21, lid 4, in overeenstemming met de procedure van respectievelijk artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Artikel 21 quater
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van dit artikel.
2. De in artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vier jaar vanaf 9 december 2011. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De delegatie van bevoegdheden zal stilzwijgend worden verlengd voor perioden van gelijke duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke periode bezwaar maakt tegen een verlenging.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20 verleende bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag volgend op de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, geeft zij daarvan gelijktijdig kennis aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling, treedt pas in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.
HOOFDSTUK IV
WIJZIGINGEN OP BESTAANDE RICHTLIJNEN
Artikel 22
Wijzigingen van Richtlijn 73/239/EEG
Richtlijn 73/239/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 12 bis
1. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat worden geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een verzekeringsonderneming die:
a) een dochteronderneming is van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, dan wel
b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, dan wel
c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.
2. De bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, wordt geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een verzekeringsonderneming die:
a) een dochteronderneming is van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.
3. De relevante in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder indien de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij de leiding van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.”;
2. aan het einde van artikel 16, lid 2, worden de volgende alinea's toegevoegd:
„De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt ook verminderd met:
a) deelnemingen van de verzekeringsonderneming in
— verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 6 van deze richtlijn, artikel 6 van Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan ( 29 ) of artikel 1, onder b), van Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 30 );
— herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 1, onder c), van Richtlijn 98/78/EG;
— verzekeringsholdings in de zin van artikel 1, onder i), van Richtlijn 98/78/EG;
— kredietinstellingen en financiële instellingen in de zin van artikel 1, punten 1 en 5, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 31 );
b) elk van de volgende bestanddelen die de verzekeringsonderneming houdt met betrekking tot de onder a) omschreven entiteiten waarin zij een deelneming heeft:
— de in lid 3 bedoelde instrumenten;
— de in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde instrumenten;
— achtergestelde schuldvorderingen en instrumenten als bedoeld in artikel 35 en artikel 36, lid 3, van Richtlijn 2000/12/EG.
Indien aandelen in een andere kredietinstelling, beleggingsonderneming, financiële instelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding tijdelijk worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van de bepalingen inzake aftrek als bedoeld in de vierde alinea, onder a) en b).
Als alternatief voor de aftrek van de in de vierde alinea, onder a) en b), bedoelde bestanddelen die de verzekeringsonderneming in kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen houdt, mogen de lidstaten hun verzekeringsondernemingen toestaan mutatis mutandis de methoden 1, 2 of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat ( 34 ) toe te passen. Methode 1 („Consolidatie van jaarrekeningen”) wordt alleen toegepast indien de bevoegde autoriteit overtuigd is van het niveau van geïntegreerd beheer en interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie zouden vallen. De gekozen methode wordt in de loop van de tijd consequent toegepast.
Voor de berekening van de solvabiliteitsmarge als voorgeschreven bij deze richtlijn, kunnen de lidstaten bepalen dat verzekeringsondernemingen die onderworpen zijn aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 98/78/EG dan wel aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG, de in de vierde alinea, onder a) en b), bedoelde bestanddelen die worden gehouden in kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings die onder het aanvullende toezicht vallen, niet hoeven af te trekken.
Voor de aftrek van deelnemingen als bedoeld in dit lid wordt onder deelneming verstaan een deelneming in de zin van artikel 1, onder f), van Richtlijn 98/78/EG.
Artikel 23
Wijzigingen van Richtlijn 79/267/EEG
Richtlijn 79/267/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 12 bis
1. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat worden geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een verzekeringsonderneming die:
a) een dochteronderneming is van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, dan wel
b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, dan wel
c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.
2. De bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, moet worden geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een levensverzekeringsonderneming die:
a) een dochteronderneming is van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde relevante bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder indien de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij de leiding van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.”;
2. aan artikel 18, lid 2, worden de volgende alinea's toegevoegd:
„De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt ook verminderd met:
a) deelnemingen van de verzekeringsonderneming in
— verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 6 van deze richtlijn, artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG ( 35 ) of artikel 1, onder b), van Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 36 );
— herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 1, onder c), van Richtlijn 98/78/EG;
— verzekeringsholdings in de zin van artikel 1, onder i), van Richtlijn 98/78/EG;
— kredietinstellingen en financiële instellingen in de zin van artikel 1, punten 1 en 5, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 37 );
b) elk van de volgende bestanddelen die de verzekeringsonderneming houdt met betrekking tot de onder a) omschreven entiteiten waarin zij een deelneming heeft:
— de in lid 3 bedoelde instrumenten;
— de in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde instrumenten;
— achtergestelde schuldvorderingen en instrumenten als bedoeld in artikel 35 en artikel 36, lid 3,van Richtlijn 2000/12/EG.
Indien aandelen in een andere kredietinstelling, beleggingsonderneming, financiële instelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding tijdelijk worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van de bepalingen inzake aftrek bedoeld in de derde alinea, onder a) en b).
Als alternatief voor de aftrek van de in de derde alinea, onder a) en b), bedoelde bestanddelen die de verzekeringsonderneming in kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen houdt, mogen de lidstaten hun verzekeringsondernemingen toestaan mutatis mutandis de methoden 1, 2 of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat ( 40 ) toe te passen. Methode 1 („Consolidatie van jaarrekeningen”) wordt alleen toegepast indien de bevoegde autoriteit overtuigd is van het niveau van geïntegreerd beheer en interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie zouden vallen. De gekozen methode wordt in de loop van de tijd consequent toegepast.
Voor de berekening van de solvabiliteitsmarge als voorgeschreven bij deze richtlijn, kunnen de lidstaten bepalen dat verzekeringsondernemingen die onderworpen zijn aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 98/78/EG dan wel aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG, de in de derde alinea, onder a) en b), bedoelde bestanddelen die worden gehouden in kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings die onder het aanvullende toezicht vallen, niet hoeven af te trekken.
Voor de aftrek van deelnemingen als bedoeld in dit lid wordt onder deelneming verstaan een deelneming in de zin van artikel 1, onder f), van Richtlijn 98/78/EG.
Artikel 24
Wijzigingen van Richtlijn 92/49/EEG
Richtlijn 92/49/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. in artikel 15 wordt het volgende lid ingevoegd:
„1 bis. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een verzekeringsonderneming, kredietinstelling of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of de moederonderneming van een dergelijke entiteit, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap over een dergelijke entiteit uitoefent, en indien de onderneming waarin de verwerver een deelneming beoogt te houden, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, wordt zijn acquisitie beoordeeld volgens de procedure van voorafgaande raadpleging bedoeld in artikel 12 bis van Richtlijn 73/239/EEG.”;
2. in artikel 16 wordt lid 5 quater vervangen door:
„5 quater. Dit artikel belet een bevoegde autoriteit niet
— aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit,
— in voorkomend geval, aan andere overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de betalingssystemen,
voor de uitvoering van hun taak dienstige gegevens te doen toekomen, noch belet het deze autoriteiten of instanties om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van lid 4. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim.”.
Artikel 25
Wijzigingen van Richtlijn 92/96/EEG
Richtlijn 92/96/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. in artikel 14 wordt het volgende lid ingevoegd:
„1 bis. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een verzekeringsonderneming, kredietinstelling of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een dergelijke entiteit, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap over een dergelijke entiteit uitoefent, en indien de onderneming waarin de verwerver een deelneming beoogt te houden, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, wordt zijn acquisitie beoordeeld volgens de procedure van voorafgaande raadpleging bedoeld in artikel 12 bis van Richtlijn 79/267/EEG.”;
2. in artikel 15 wordt lid 5 quater vervangen door:
„5 quater. Dit artikel belet een bevoegde autoriteit niet
— aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit,
— in voorkomend geval, aan andere overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de betalingssystemen,
voor de uitvoering van hun taak dienstige gegevens te doen toekomen, noch belet het deze autoriteiten of instanties om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van lid 4. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim.”.
Artikel 26
Wijzigingen van Richtlijn 93/6/EEG
In artikel 7, lid 3, van Richtlijn 93/6/EEG worden het eerste en tweede streepje vervangen door:
„— een „financiële holding” is een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen zijn, van welke er ten minste één een beleggingsonderneming is, en die geen gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat ( 41 ) is;
— een „gemengde holding” is een moederonderneming die geen financiële holding, beleggingsonderneming of gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2002/87/EG is en die onder haar dochterondernemingen ten minste één beleggingsonderneming telt;
Artikel 27
Wijzigingen van Richtlijn 93/22/EEG
Richtlijn 93/22/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. aan artikel 6 wordt het volgende toegevoegd:
„De bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op kredietinstellingen of verzekeringsondernemingen, wordt geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een beleggingsonderneming die:
a) een dochteronderneming is van een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.
De relevante in de eerste en de tweede alinea bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder indien de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij de leiding van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en dereputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.”;
2. artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:
„2. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een beleggingsonderneming, kredietinstelling of verzekeringsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een beleggingsonderneming, kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een natuurlijk of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, en indien de onderneming waarin de verwerver een deelneming beoogt te houden, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, wordt zijn acquisitie beoordeeld volgens de procedure van voorafgaande raadpleging bedoeld in artikel 6.”.
Artikel 28
Wijzigingen van Richtlijn 98/78/EG
Richtlijn 98/78/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. in artikel 1 worden de punten g), h), i) en j) vervangen door:
„g) deelnemende onderneming: een onderneming die een moederonderneming is, of een andere onderneming die een deelneming bezit, of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;
h) verbonden onderneming: een dochteronderneming of iedere andere onderneming waarin een deelneming bestaat, of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;
i) verzekeringsholding: een moederonderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verkrijgen en houden van deelnemingen in dochterondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringsondernemingen van een derde land zijn, van welke dochterondernemingen er ten minste één een verzekeringsonderneming is, en die geen gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat ( 42 ) is;
j) gemengde verzekeringsholding: een moederonderneming die geen verzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land, herverzekeringsonderneming, verzekeringsholding of gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2002/87/EG is, en die onder haar dochterondernemingen ten minste één verzekeringsonderneming telt;
2. aan artikel 6, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:
„De verzoekende bevoegde autoriteit kan indien zij dat wenst aan de verificatie deelnemen indien zij deze niet zelf verricht.”;
3. in artikel 8, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door:
„De lidstaten verlangen dat verzekeringsondernemingen beschikken over adequate risicobeheer- en internecontroleprocedures, met inbegrip van gedegen rapportage- en jaarrekeningsystemen, met het oog op een juiste herkenning, meting, bewaking en controle van de in lid 1 bedoelde transacties. De lidstaten eisen tevens dat verzekeringsondernemingen ten minste eenmaal per jaar significante transacties aan de bevoegde autoriteiten rapporteren. Deze procedures en mechanismen worden gecontroleerd door de bevoegde autoriteiten.”;
4. de volgende artikelen worden ingevoegd:
„Artikel 10 bis
Samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen
1. De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief aan de Raad voorstellen doen voor onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen over de middelen tot praktische uitoefening van het aanvullende toezicht op:
a) verzekeringsondernemingen die als deelnemende ondernemingen ondernemingen in de zin van artikel 2 hebben met hoofdkantoor in een derde land, en
b) verzekeringsondernemingen van derde landen die als deelnemende ondernemingen ondernemingen in de zin van artikel 2 hebben met hoofdkantoor in de Gemeenschap.
2. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten hebben in het bijzonder ten doel te waarborgen dat:
a) de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de informatie verkrijgen die nodig is voor het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in de Gemeenschap die dochterondernemingen of deelnemingen in ondernemingen buiten de Gemeenschap hebben, en
b) de bevoegde autoriteiten van derde landen de informatie verkrijgen die nodig is voor het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen met hoofdkantoor op hun grondgebied die dochterondernemingen of deelnemingen in ondernemingen in één of meer lidstaten hebben.
3. De Commissie onderzoekt met het Comité voor het verzekeringswezen het resultaat van de in lid 1 genoemde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.
Artikel 10 ter
Leidinggevend orgaan van verzekeringsholdings
De lidstaten eisen dat personen die het bedrijf van een gemengde financiële holding feitelijk tatleiden, de voldoende betrouwbaarheid en voldoende ervaring bezitten om deze functies uit te oefenen.”;
5. aan bijlage I, punt 1, onder B, wordt de volgende alinea toegevoegd:
„Indien er geen kapitaalbanden bestaan tussen sommige van de ondernemingen in een verzekeringsgroep, bepaalt de bevoegde autoriteit met welk proportioneel deel rekening moet worden gehouden.”;
6. aan bijlage I, punt 2, wordt het volgende punt toegevoegd:
„2.4 bis. Verbonden kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen
Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming die een deelnemende onderneming in een kredietinstelling, beleggingsonderneming of financiële instelling is, zijn de voorschriften van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG en van artikel 18 van Richtlijn 79/267/EEG inzake de aftrek van die deelnemingen van overeenkomstige toepassing, evenals de bepalingen inzake de mogelijkheid voor de lidstaten om onder bepaalde voorwaarden alternatieve methoden toe te staan of om toe te staan dat die deelnemingen niet worden afgetrokken.”.
Artikel 29
Wijzigingen van Richtlijn 2000/12/EG
Richtlijn 2000/12/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a) punt 9 wordt vervangen door:
„9. „deelneming voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis en voor de toepassing van artikel 34, lid 2, punten 15 en 16”: een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Richtlijn 78/660/EEG of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;”;
b) de punten 21 en 22 worden vervangen door:
„21. „financiële holding”: een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, van welke dochterondernemingen er ten minste één een kredietinstelling is, en die geen gemengde financiële holding is in de zin van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat ( 43 );
22. „gemengde holding”: een moederonderneming die geen financiële holding, kredietinstelling of gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2002/87/EG is en die onder haar dochterondernemingen ten minste één kredietinstelling telt;
2. aan artikel 12 worden de volgende alinea's toegevoegd:
„De bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op verzekeringsondernemingen of beleggingsondernemingen wordt geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een kredietinstelling die:
a) een dochteronderneming is van een verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
b) een dochteronderneming is van de moederonderneming van een verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel
c) onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.
De in de eerste en de tweede alinea bedoelde relevante bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder indien de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij de leiding van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.”;
3. artikel 16, lid 2, wordt vervangen door:
2. „Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een kredietinstelling,verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een kredietinstelling, verzekeringsonderneming of beleggingsondernemingwaaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling,verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, en indien de entiteit waarin de verwerver een deelneming beoogt te houden, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, moet zijn acquisitie worden beoordeeld volgens de procedure van voorafgaande raadpleging bedoeld in artikel 12.”;
4. artikel 34, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
a) in de eerste alinea worden de punten 12 en 13 vervangen door de volgende tekst:
„12. deelnemingen in andere kredietinstellingen en in financiële instellingen ten belope van meer dan 10 % van het kapitaal van die instellingen;
13. achtergestelde schuldvorderingen en de in artikel 35 en artikel 36, lid 3, bedoelde, in het bezit van de kredietinstelling zijnde schuldtitels uitgegeven door kredietinstellingen en financiële instellingen waarin zij voor meer dan 10 % van hun kapitaal deelneemt;
14. deelnemingen in andere kredietinstellingen en andere financiële instellingen ten belope van 10 % of minder van het kapitaal van die instellingen, alsook achtergestelde schuldvorderingen en de in artikel 35 en artikel 36, lid 3, bedoelde, in het bezit van de kredietinstelling zijnde schuldtitels, uitgegeven door andere dan de in de punten 12 en 13 bedoelde kredietinstellingen en andere financiële instellingen, voor het bedrag van het totaal van deze deelnemingen, achtergestelde schuldvorderingen en schuldtitels dat 10 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling, berekend vóór de aftrek van de bestanddelen genoemd in de punten 12 tot en met 16 te boven gaat;
15. deelnemingen in de zin van artikel 1, punt 9, die een kredietinstelling houdt in
— verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG of artikel 1, onder b), van Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 44 );
— herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 1, onder c), van Richtlijn 98/78/EG;
— herverzekeringsondernemingen in de zin van artikel 1, onder i), van Richtlijn 98/78/EG;
16. elk van de volgende bestanddelen die de kredietinstelling houdt jegens de in punt 15 omschreven entiteiten waarin zij een deelneming heeft:
— de in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde instrumenten;
— de in artikel 18, lid 3, van Richtlijn 79/267/EEG bedoelde instrumenten;
b) in de tweede alinea wordt de eerste zin vervangen door:
„Indien aandelen in een andere kredietinstelling, financiële instelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding tijdelijk worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing van de bepalingen inzake aftrek als bedoeld in de punten 12 tot en met 16 verlenen.
Als alternatief voor de aftrek van de in de punten 15 en 16 genoemde bestanddelen mogen de lidstaten hun kredietinstellingen toestaan mutatis mutandis de methoden 1, 2 of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG toe te passen. Methode 1 („Consolidatie van jaarrekeningen”) wordt alleen toegepast indien de bevoegde autoriteit overtuigd is van het niveau van geïntegreerd beheer en interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie zouden vallen. De gekozen methode wordt in de loop van de tijd consequent toegepast.
Voor de berekening van het eigen vermogen op individuele basis, kunnen de lidstaten bepalen dat kredietinstellingen die onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig hoofdstuk 3 of aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG, de in de punten 12 tot en met 16 bedoelde bestanddelen die worden gehouden in kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings of herverzekeringsondernemingen die onder het toepassingsgebied van het toezicht op geconsolideerde basis of van het aanvullende toezicht vallen, niet hoeven af te trekken.
Deze bepalingen zijn van toepassing op alle prudentiële regels die op Gemeenschapsniveau zijn geharmoniseerd.”;
5. artikel 51, lid 3, wordt vervangen door:
„3. De lidstaten behoeven de in de leden 1 en 2 bepaalde beperkingen niet toe te passen voor deelnemingen in verzekeringsondernemingen als gedefinieerd in Richtlijn 73/239/EEG en Richtlijn 79/267/EEG, of in herverzekeringsondernemingenals gedefinieerd in Richtlijn 98/78/EG.”;
6. artikel 52, lid 2, laatste zin, wordt vervangen door:
„Onverminderd artikel 54 bis houdt de consolidatie van de financiële positie van de financiële holding voor de bevoegde autoriteiten geenszins de verplichting in de financiële holding te onderwerpen aan toezicht op individuele basis.”;
7. artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
a) aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:
„Indien ondernemingen verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, bepalen de bevoegde autoriteiten hoe de consolidatie moet worden uitgevoerd.”;
b) in lid 4, eerste alinea, komt het derde streepje te vervallen;
8. het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 54 bis
Leidinggevend orgaan van financiële holdings
De lidstaten eisen dat personen die het bedrijf van een financiële holding feitelijk leiden, voldoende betrouwbaarheid en voldoende ervaring bezitten om deze functies uit te oefenen.”;
9. het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 55 bis
Intragroeptransacties bij gemengde holdings
Onverminderd het bepaalde in titel V, hoofdstuk 2, afdeling 3, van deze richtlijn bepalen de lidstaten dat, indien de moederonderneming van één of meer kredietinstellingen een gemengde holding is, de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op deze kredietinstellingen algemeen toezicht uitoefenen op de transacties tussen de kredietinstellingen en de gemengde holding en haar dochterondernemingen.
De bevoegde autoriteiten verlangen dat de kredietinstellingen beschikken over adequate risicobeheer- en internecontroleprocedures, met inbegrip van gedegen rapportage- en jaarrekeningsystemen, met het oog op een juiste herkenning, meting, bewaking en controle van de transacties met de gemengde moederholding en haar dochterondernemingen. De bevoegde autoriteiten verlangen tevens dat de kredietinstellingen alle andere significante transacties met deze entiteiten rapporteren, naast de transacties bedoeld in artikel 48. Deze procedures en significante transacties worden gecontroleerd door de bevoegde autoriteiten.
Indien de bovengenoemde intragroeptransacties een bedreiging voor de financiële positie van een kredietinstelling vormen, neemt de voor het toezicht op de instelling bevoegde autoriteit passende maatregelen.”;
10. aan artikel 56, lid 7, wordt de volgende zin toegevoegd:
„De verzoekende bevoegde autoriteit kan indien zij dat wenst aan de verificatie deelnemen indien zij deze niet zelf verricht.”;
11. het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 56 bis
Moederondernemingen uit derde landen
Indien de moederonderneming van een kredietinstelling een kredietinstelling of een financiële holding met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is en er op de kredietinstelling geen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, verifiëren de bevoegde autoriteiten of de kredietinstelling onderworpen is aan door de bevoegde autoriteit van een derde land uitgeoefend toezicht op geconsolideerde basis dat gelijkwaardig is met dat van de in artikel 52 neergelegde beginselen. De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk zou zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis indien de vierde alinea van toepassing was, op verzoek van de moederondernming of van een van de gereglementeerde autoriteiten die in de Gemeenschap een vergunning hebben verkregen, dan wel op haar eigen initiatief. Die bevoegde autoriteit raadpleegt de andere betrokken bevoegde autoriteiten.
Het Raadgevend Comité voor het bankwezen kan algemene richtsnoeren verstrekken over de vraag of de regelingen inzake geconsolideerd toezicht van de bevoegde autoriteiten in derde landen waarschijnlijk de doeleinden van het toezicht op geconsolideerde basis zullen verwezenlijken zoals die in dit hoofdstuk zijn bepaald, voor de kredietinstellingen waarvan de moederonderneming haar hoofdbestuur buiten de Gemeenschap heeft. Het Comité werkt die richtsnoeren bij en houdt rekening met alle wijzigingen in de regelingen inzake geconsolideerd toezicht die door die bevoegde autoriteiten worden toegepast.
De bevoegde autoriteit die de in de vorige alinea bedoelde verificatie uitvoert, neemt die richtsnoeren in aanmerking. De bevoegde autoriteit raadpleegt te dien einde het comité voordat zij haar besluit neemt.
Indien een dergelijk gelijkwaardig toezicht ontbreekt, passen de lidstaten naar analogie op de kredietinstelling het bepaalde in artikel 52 toe.
Als alternatief staan de lidstaten hun bevoegde autoriteiten toe andere passende toezichtmethoden toe te passen waarmee de doeleinden van het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen worden gerealiseerd. Over deze methoden moet overeenstemming worden bereikt door de betrokken bevoegde autoriteit die verantwoordelijk zou zijn voor het geconsolideerde toezicht, zulks na overleg met de andere bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen meer bepaald verlangen dat een financiële holding met hoofdbestuur in de Gemeenschap wordt opgericht en op de geconsolideerde positie van deze financiële holding de bepalingen inzake het toezicht op geconsolideerde basis toepassen. De methoden moeten de mogelijkheid bieden de doeleinden van het toezicht op geconsolideerde basis als omschreven in dit hoofdstuk te verwezenlijken, en moeten aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten en de Commissie worden medegedeeld.”.
HOOFDSTUK V
VERMOGENSBEHEERDERS
Artikel 30
Vermogensbeheerders
In afwachting van verdere coördinatie van de sectorale voorschriften zorgen de lidstaten ervoor dat vermogensbeheerders vallen onder:
a) het toepassingsgebied van het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, of het toepassingsgebied van het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep;
b) het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht in de zin van deze richtlijn, indien de groep een financieel conglomeraat is, en
c) het identificatieproces in overeenstemming met artikel 3, lid 2.
Voor de toepassing van de eerste alinea bepalen de lidstaten, dan wel geven zij hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te besluiten, volgens welke sectorale voorschriften (sector banken, sector verzekeringen of sector beleggingsdiensten) vermogensbeheerders onder het in punt a) van de eerste alinea bedoelde toezicht op geconsolideerde basis en/of aanvullende toezicht vallen. Voor de toepassing van deze bepaling zijn de relevante sectorale voorschriften betreffende de wijze waarop en de mate waarin financiële instellingen (indien vermogensbeheerders onder het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen vallen) en herverzekeringsondernemingen (indien vermogensbeheerders onder het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen vallen) daaronder vallen, mutatis mutandis van toepassing op vermogensbeheerders. Voor de toepassing van het in punt b) van de eerste alinea genoemde aanvullende toezicht wordt de vermogensbeheerder behandeld als deel uitmakend van de sector waaronder hij uit hoofde van de eerste alinea valt.
Indien een vermogensbeheerder deel uitmaakt van een financieel conglomeraat wordt elke vermelding van het begrip gereglementeerde entiteit en elke vermelding van het begrip bevoegde autoriteiten en relevante bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn geacht respectievelijk vermogensbeheerders en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op vermogensbeheerders te omvatten. Dit is van overeenkomstige toepassing voor de in punt a) van de eerste alinea bedoelde groepen.
Artikel 30 bis
Beheerders van alternatieve beleggingsfondsen
1. In afwachting van verdere coördinatie van de sectorale voorschriften zorgen de lidstaten ervoor dat beheerders van alternatieve beleggingsfondsen vallen onder:
a) het toepassingsgebied van het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, of het toepassingsgebied van het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep;
b) het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht in de zin van deze richtlijn, indien de groep een financieel conglomeraat is, en
c) het identificatieproces in de zin van artikel 3, lid 2.
2. Voor de toepassing van lid 1 bepalen de lidstaten, dan wel geven zij hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te besluiten, volgens welke sectorale voorschriften (sector banken, sector verzekeringen of sector beleggingsdiensten) beheerders van alternatieve beleggingsfondsen worden meegenomen in het geconsolideerde of het aanvullende toezicht zoals bedoeld in lid 1, onder a). Voor de doeleinden van dit lid zijn de relevante sectorale voorschriften betreffende de vorm en de mate waarin financiële instellingen worden meegenomen mutatis mutandis van toepassing op beheerders van alternatieve beleggingsfondsen. Voor de toepassing van het in lid 1, onder b) van bedoelde aanvullende toezicht wordt de beheerder van alternatieve beleggingsfondsen behandeld als deel uitmakend van de sector waaronder hij uit hoofde van lid 1, onder a), valt.
Indien een beheerder van een alternatief beleggingsfonds deel uitmaakt van een financieel conglomeraat wordt elke vermelding van het begrip gereglementeerde entiteit en elke vermelding van het begrip bevoegde autoriteiten en relevante bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn geacht respectievelijk beheerders van alternatieve beleggingsfondsen en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op beheerders van alternatieve beleggingsfondsen te omvatten. Dit is mutatis mutandis van toepassing op onder a) van het eerste lid bedoelde groepen.
HOOFDSTUK VI
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 31
Verslag van de Commissie
1. Uiterlijk op 11 augustus 2007 legt de Commissie aan het in artikel 21 bedoelde Comité voor financiële conglomeraten een verslag voor over de praktijken van de lidstaten en, indien nodig, over de behoefte aan verdere harmonisatie met betrekking tot
— de uitbreiding van toezicht op groepsbrede basis tot vermogensbeheerders;
— de keuze en de toepassing van de in bijlage I beschreven methoden voor de berekening van kapitaaltoereikendheid;
— de definitie van significante intragroeptransacties en significante risicoconcentratie en het toezicht op intragroeptransacties en risicoconcentratie als bedoeld in bijlage II, in het bijzonder wat betreft de invoering van kwantitatieve beperkingen en kwaliteitseisen met dit doel;
— de periodiciteit van de door de financiële conglomeraten uit te voeren berekeningen van de kapitaaltoereikendheid als bedoeld in artikel 6, lid 2, en de rapportage aan de coördinator inzake significante risicoconcentratieals bedoeld in artikel 7, lid 2.
De Commissie raadpleegt het comité voordat zij voorstellen indient.
2. Uiterlijk één jaar na het bereiken van overeenstemming op internationaal niveau over de voorschriften inzake het afschaffen van het dubbel gebruik van eigen vermogen in financiële groepen gaat de Commissie na op welke wijze de bepalingen van deze richtlijn met deze internationale afspraken in overeenstemming kunnen worden gebracht en dient zij, zo nodig, passende voorstellen in.
Artikel 32
Omzetting
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 11 augustus 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
De lidstaten bepalen dat de in de eerste alinea genoemde bepalingen voor de eerste maal van toepassing zijn op de controle van de jaarrekeningen voor de boekjaren die op 1 januari 2005 of tijdens dat kalenderjaar aanvangen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 33
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 34
Geadresseerden
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
KAPITAALTOEREIKENDHEID
De aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 6, lid 1, wordt berekend overeenkomstig de technische beginselen en één van de methoden die in deze bijlage worden beschreven.
Onverminderd de bepalingen van de volgende alinea staan de lidstaten hun bevoegde autoriteiten toe om, indien zij met betrekking tot een bepaald financieel conglomeraat de rol van coördinator vervullen, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en het conglomeraat zelf te besluiten welke methode door dat financieel conglomeraat wordt toegepast.
De lidstaten kunnen voorschrijven dat de berekening wordt uitgevoerd volgens één bepaalde van de in deze bijlage beschreven methoden indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat een gereglementeerde entiteit staat waaraan in die lidstaat vergunning is verleend. Indien aan het hoofd van het financiële conglomeraat geen gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 1 staat, staan de lidstaten de toepassing van alle in deze bijlage omschreven methoden toe, behalve indien de relevante bevoegde autoriteiten in dezelfde lidstaat zijn, in welk geval die lidstaat kan voorschrijven dat een van de methoden wordt toegepast.
I. Technische beginselen
1. Reikwijdte en vorm van de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheid
Ongeacht welke methode wordt toegepast, wordt, indien de entiteit een dochteronderneming is en zij een solvabiliteitstekort of — in geval van een niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële sector — een theoretisch solvabiliteitstekort heeft, het totale solvabiliteitstekort van de dochteronderneming in aanmerking genomen. Ingeval de coördinator van oordeel is dat de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een gedeelte van het kapitaal in eigendom heeft, strikt en ondubbelzinnig tot dat gedeelte van het kapitaal beperkt is, kan hij toestaan dat het solvabiliteitstekort van de dochteronderneming op proportionele grondslag in aanmerking wordt genomen.
Indien tussen de entiteiten in een financieel conglomeraat geen kapitaalbanden bestaan, bepaalt de coördinator, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten, het proportionele deel dat in aanmerking moet worden genomen, rekening houdend met de aansprakelijkheid waartoe de bestaande betrekkingen aanleiding geven.
2. Overige technische beginselen
Ongeacht welke van de in deel II van deze bijlage vastgestelde methoden ook wordt toegepast om de aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat te berekenen, zien de coördinator en, indien nodig, de andere betrokken bevoegde autoriteiten, er steeds op toe dat de volgende beginselen van toepassing zijn:
i) het meermaals gebruiken van vermogensbestanddelen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen op het niveau van het financiële conglomeraat („multiple gearing”) en de ongepaste schepping van eigen vermogen binnen de groep moeten worden uitgesloten; met het oog op het uitsluiten van multiple gearing en ongepaste schepping van eigen vermogen binnen de groep passen de bevoegde autoriteiten de relevante beginselen van de desbetreffende sectorale voorschriften naar analogie toe;
ii) in afwachting van verdere harmonisatie van de sectorale voorschriften worden de solvabiliteitsvereisten voor iedere onderscheiden financiële sector die in een financieel conglomeraat vertegenwoordigd is, gedekt door eigenvermogensbestanddelen als omschreven in de desbetreffende sectorale voorschriften. Indien er een tekort aan eigen vermogen is op het niveau van het financieel conglomeraat, mogen alleen de eigenvermogensbestanddelen die op grond van elk van de sectorale voorschriften in aanmerking komen („sectoroverschrijdend kapitaal”) dienen om te verifiëren of de aanvullende solvabiliteitsvereisten worden nageleefd;
indien de sectorale voorschriften het meerekenen van bepaalde als sectoroverschrijdend kapitaal aan te merken eigenvermogensinstrumenten aan beperkingen onderwerpen, zijn deze beperkingen van overeenkomstige toepassing bij de berekening van het eigen vermogen op het niveau van het financiële conglomeraat;
bij de berekening van het eigen vermogen op het niveau van het financiële conglomeraat houden de bevoegde autoriteiten er tevens rekening mee in hoeverre het eigen vermogen effectief overdraagbaar en beschikbaar is tussen de verschillende juridische entiteiten in de groep in het licht van de doeleinden van de kapitaaltoereikendheidsvoorschriften;
het overeenkomstig deel II van deze bijlage berekende theoretische solvabiliteitsvereiste voor een niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële sector is het kapitaalvereiste waaraan een dergelijke entiteit krachtens de desbetreffende sectorale voorschriften zou moeten voldoen indien het om een gereglementeerde entiteit van die specifieke financiële sector ging; in het geval van vermogensbeheerders is het solvabiliteitsvereiste het kapitaalvereiste als bepaald in artikel 5 bis, lid 1, onder a), van Richtlijn 85/611/EEG. Het theoretische solvabiliteitsvereiste van een gemengde financiële holding wordt berekend overeenkomstig de sectorale voorschriften van de belangrijkste financiële sector in het financiële conglomeraat.
II. Technische berekeningsmethoden
Methode 1: methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen
De aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekening.
De aanvullende kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:
i) het eigen vermogen van het financiële conglomeraat, berekend op basis van de geconsolideerde positie van de groep; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;
en
ii) de som van de solvabiliteitsvereisten voor elke onderscheiden financiële sector die in de groep vertegenwoordigd is; de solvabiliteitsvereisten voor elke onderscheiden financiële sector worden berekend volgens de desbetreffende sectorale voorschriften.
De sectorale voorschriften zijn in het bijzonder Richtlijn 2000/12/EG, titel V, hoofdstuk 3, voor kredietinstellingen, Richtlijn 98/78/EG voor verzekeringsondernemingen en Richtlijn 93/6/EEG voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.
Voor niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële sector welke niet bij de bovengenoemde berekeningen van de sectorale solvabiliteitsvereisten zijn meegeteld, wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend.
Het verschil mag niet negatief zijn.
Methode 2: aftrek en aggregatie
De aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de jaarrekeningen van elk van de entiteiten in de groep.
De aanvullende kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:
i) de som van het eigen vermogen van elke tot het financiële conglomeraat behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële sector; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in dedesbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;
en
ii) de som van:
— de solvabiliteitsvereisten voor elke tot de groep behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële sector; deze solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens de relevante sectorale voorschriften; en
— de boekwaarde van de deelnemingen in andere entiteiten van de groep.
Voor niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële sector wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend. Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten worden voor hun proportionele deel in aanmerking genomen krachtens artikel 6, lid 4, zulks overeenkomstig deel I van deze bijlage.
Het verschil mag niet negatief zijn.
Methode 3: combinatiemethode
De bevoegde autoriteiten kunnen een combinatie van methode 1 en methode 2 toestaan.
BIJLAGE II
TECHNISCHE TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN INZAKE INTRAGROEPTRANSACTIES EN RISICOCONCENTRATIE
De coördinator bepaalt, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten, welke categorieën transacties en risico's door de gereglementeerde entiteiten in een bepaald financieel conglomeraat moeten worden gerapporteerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 2, betreffende de rapportage van intragroeptransacties en risicoconcentraties. Bij het bepalen van, of het geven van hun oordeel over, de categorieën transacties en risico's houden de coördinator en de relevante bevoegde autoriteiten rekening met de specifieke groeps- en risicobeheerstructuur van het financiële conglomeraat. Met het oog op de aanmerking als significante intragroeptransactie en significante risicoconcentratie die overeenkomstig de artikelen 7 en 8 moeten worden gerapporteerd, stelt de coördinator, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en het conglomeraat zelf, passende drempels vast op basis van het reglementaire eigen vermogen en/of de technische voorzieningen.
Bij de superviserende controle van intragroeptransacties en risicoconcentraties let de coördinator vooral op mogelijke besmettingsrisico's in het financiële conglomeraat, het risico van belangenconflicten, het risico van omzeiling van sectorale voorschriften en het niveau of de omvang van de risico's. De lidstaten kunnen hun bevoegde autoriteiten toestaan de bepalingen van de sectorale voorschriften inzake intragroeptransacties en risicoconcentraties op het niveau van het financiële conglomeraat toe te passen, meer bepaald om te voorkomen dat de sectorale voorschriften worden omzeild.
( 1 ) PB C 213 E van 31.7.2001, blz. 227.
( 2 ) PB C 36 van 8.2.2002, blz. 1.
( 3 ) PB C 271 van 26.9.2001, blz. 10.
( 4 ) Advies van het Europees Parlement van 14 maart 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 12 september 2002 (PB C 253 E van 22.10.2002, blz. 1) en het besluit van het Europees Parlement van 20 november 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
( 5 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
( 6 ) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/13/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 17).
( 7 ) PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 11).
( 8 ) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).
( 9 ) PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG.
( 10 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 29).
( 11 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG.
( 12 ) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.
( 13 ) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37).
( 14 ) Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1).
( 15 ) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
( 16 ) Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).
( 17 ) Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).
( 18 ) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
( 19 ) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.
( 20 ) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
( 21 ) PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.
( 22 ) PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.
( 23 ) PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.
( 24 ) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
( 25 ) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.
( 26 ) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
( 27 ) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.
( 28 ) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.
( 29 ) PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 11).
( 30 ) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.
( 31 ) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37).
( 32 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bijRichtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).
( 33 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 29).
( 34 ) PB L 35 van 11.2.2003.”.
( 35 ) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/13/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 17).
( 36 ) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.
( 37 ) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37).
( 38 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).
( 39 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 29).
( 40 ) PB L 35 van 11.2.2003.”.
( 41 ) PB L 35 van 11.2.2003.”.
( 42 ) PB L 35 van 11.2.2003.”;
( 43 ) PB L 35 van 11.2.2003.”;
( 44 ) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.”;