Escolha as funcionalidades experimentais que pretende experimentar

Este documento é um excerto do sítio EUR-Lex

Documento 02002L0055-20130828

Texto consolidado: Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2002/55/2013-08-28

2002L0055 — NL — 28.08.2013 — 006.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 2002/55/EG VAN DE RAAD

van 13 juni 2002

betreffende het in de handel brengen van groentezaad

(PB L 193, 20.7.2002, p.33)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

RICHTLIJN 2003/61/EG VAN DE RAAD van 18 juni 2003

  L 165

23

3.7.2003

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1829/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 22 september 2003

  L 268

1

18.10.2003

►M3

RICHTLIJN 2004/117/EG VAN DE RAAD van 22 december 2004

  L 14

18

18.1.2005

►M4

RICHTLIJN 2006/124/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 5 december 2006

  L 339

12

6.12.2006

►M5

RICHTLIJN 2009/74/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 26 juni 2009

  L 166

40

27.6.2009

►M6

UITVOERINGSRICHTLIJN 2013/45/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 7 augustus 2013

  L 213

20

8.8.2013




▼B

RICHTLIJN 2002/55/EG VAN DE RAAD

van 13 juni 2002

betreffende het in de handel brengen van groentezaad



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement ( 1 ),

Na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad ( 2 ) ist herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd ( 3 ). Codificatie van genoemde richtlijn is nodig om een duidelijke en rationeel geordende tekst te verkrijgen.

(2)

De voortbrenging van groentezaad neemt een belangrijke plaats in de landbouw van de Gemeenschap in.

(3)

Bij de groenteteelt hangen bevredigende resultaten grotendeels van het gebruik van geschikt zaad af.

(4)

De productiviteit van de groenteteelt in de Gemeenschap zal stijgen indien de lidstaten uniforme en zo streng mogelijke regels toepassen bij de keuze van de rassen die tot de handel worden toegelaten.

(5)

Het blijkt noodzakelijk een gemeenschappelijke rassenlijst voor groenterassen vast te stellen. Deze lijst kan slechts op basis van nationale rassenlijsten worden opgesteld.

(6)

Alle lidstaten dienen derhalve één of meer nationale lijsten op te stellen van de rassen die op hun grondgebied tot de goedkeuring, de controle en de handel zijn toegelaten.

(7)

De opstelling van deze lijsten dient volgens uniforme voorschriften te geschieden, opdat de toegelaten rassen onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen zijn.

(8)

Voor zekere bepalingen met betrekking tot de toelating van rassen op nationaal niveau, dient met de op internationaal niveau vastgestelde regels rekening te worden gehouden.

(9)

Voor het onderzoek met het oog op de toelating van een ras moet een groot aantal uniforme criteria en minimumeisen worden vastgesteld.

(10)

De voorschriften betreffende de duur van een toelating, de motieven voor de intrekking daarvan en de instandhouding moeten uniform worden gemaakt en er dient te worden bepaald dat de lidstaten elkaar op de hoogte stellen van de toelatingen en de intrekkingen van rassen.

(11)

Het is wenselijk regels vast te stellen met betrekking tot de geschiktheid van rasbenamingen evenals met betrekking tot de informatie tussen de lidstaten.

(12)

Zaad van rassen welke zijn opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst, mag binnen de Gemeenschap niet onderworpen zijn aan handelsbeperkingen ten aanzien van het ras.

(13)

Aan de lidstaten dient voorts het recht te worden toegekend, bezwaren tegen een ras aan te voeren.

(14)

De Commissie dient in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, reeks C, de rassen te publiceren welke worden opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen.

(15)

Het lijkt noodzakelijk voorschriften vast te stellen betreffende de gelijkstelling van onderzoek en controles van rassen, welke in derde landen zijn verricht.

(16)

Het is thans als gevolg van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen mogelijk rassen te ontwikkelen met behulp van technieken van genetische modificatie. De lidstaten moeten derhalve, wanneer zij besluiten genetisch gemodificeerde variëteiten zoals bedoeld in Richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu ( 4 ) al dan niet toe te laten, rekening houden met de gevaren die verbonden zijn aan het doelbewust introduceren van dergelijke rassen in het milieu. Voorts moeten voorwaarden worden vastgesteld waaronder dergelijk genetisch gemodificeerd teeltmateriaal wordt aanvaard.

(17)

Voor de Gemeenschap is het in de handel brengen van nieuwe voedingsproducten en voedingsingrediënten geregeld bij Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ). De lidstaten moeten daarom rekening houden met de gevaren van voedingsproducten voor de volksgezondheid wanneer zij besluiten rassen al dan niet toe te laten. Voorts moeten voorwaarden worden vastgesteld waaronder dergelijke rassen worden aanvaard.

(18)

In het licht van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen moeten regels worden vastgesteld met betrekking tot de toelating van rassen waarvan het zaad en pootgoed chemisch behandeld zijn.

(19)

Groentezaad mag in het algemeen slechts in de handel worden gebracht, indien het volgens de goedkeuringsvoorschriften officieel als basiszaad of gecertificeerd zaad is onderzocht en goedgekeurd. Onder bepaalde voorwaarden moet kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan en niet-bewerkt zaad in de handel kunnen worden gebracht.

(20)

Het is voor enkele groentesoorten onmogelijk de handel te beperken tot gecertificeerd zaad. Derhalve dient de handel te worden toegelaten van gecontroleerd standaardzaad dat eveneens rasecht en raszuiver dient te zijn, doch waarvoor ten aanzien van deze eigenschappen slechts een steekproefsgewijs uitgevoerde officiële controle achteraf te velde plaatsvindt.

(21)

Teneinde de kwaliteit van groentezaad in de Gemeenschap te verbeteren, moeten bepaalde voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de minimale mechanische zuiverheid en de kiemkracht.

(22)

Ter waarborging van de identiteit van het zaad moeten communautaire voorschriften worden vastgesteld betreffende de verpakking, de bemonstering, de sluiting en de aanduiding. Voor gecertificeerd zaad dient eveneens een officiële controle vooraf te worden ingesteld en voor standaardzaad en gecertificeerd zaad in kleine verpakkingen moeten de verplichtingen worden vastgesteld van degene die het zaad in de handel brengt.

(23)

Er dienen regels te worden vastgesteld die betrekking hebben op het in de handel brengen van chemisch behandeld zaad en van voor biologische teelt geschikt zaad, evenals regels voor de instandhouding van plantaardige genetische bronnen met het oog op de instandhouding, door gebruik in situ, van rassen die met genetische erosie worden bedreigd.

(24)

Afwijkingen moeten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan, zonder aan het bepaalde in artikel 14 van het Verdrag afbreuk te doen. De lidstaten die van die afwijkingen gebruikmaken, moeten elkaar voor de controle wederzijdse administratieve bijstand verlenen.

(25)

De lidstaten moeten passende controlemaatregelen vaststellen teneinde te waarborgen dat bij het in de handel brengen is voldaan aan de voorwaarden betreffende de kwaliteit van het zaad en aan de bepalingen betreffende de waarborging van de identiteit.

(26)

Zaad dat aan deze voorwaarden voldoet, mag, onvermindert de toepassing van artikel 30 van het Verdrag, slechts worden onderworpen aan de beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen die in de communautaire bepalingen zijn opgenomen.

(27)

Het is noodzakelijk onder bepaalde voorwaarden zaad goed te keuren dat in een ander land is vermeerderd, uitgaande van een in een lidstaat goedgekeurd basiszaad zoals het in die lidstaat vermeerderde zaad.

(28)

Er dient te worden bepaald dat groentezaad dat in derde landen is geoogst, in de Gemeenschap slechts in de handel mag worden gebracht, indien het dezelfde waarborgen biedt als in de Gemeenschap officieel goedgekeurd of als standaardzaad in de handel gebracht zaad dat voldoet aan de communautaire bepalingen.

(29)

Voor perioden waarin de voorziening met goedgekeurd zaad van de verschillende categorieën of met standaardzaad op moeilijkheden stuit, dient tijdelijk zaad te worden toegelaten waarvoor minder strenge eisen zijn gesteld alsmede teeltmateriaal van rassen die noch in de gemeenschappelijke rassenlijst noch in een nationale rassenlijst voorkomen.

(30)

Het verdient aanbeveling, teneinde de technische methoden voor de keuring en de controle in de lidstaten te harmoniseren en over mogelijkheden te beschikken voor een vergelijking tussen het in de Gemeenschap goedgekurde zaad en het uit derde landen afkomstige zaad, in de lidstaten communautaire vergelijkingsproeven vast te leggen voor een jaarlijkse controle achteraf van zaad van bepaalde rassen van de categorie „basiszaad” en van de categorieën „gecertificeerd zaad” en „standaardzaad”.

(31)

De communautaire bepalingen dienen niet van toepassing te zijn op zaad waarvan is aangetoond dat het bestemd is voor uitvoer naar derde landen.

(32)

De werkingssfeer van deze richtlijn omvat ook enkele rassen die groentegewassen en tegelijkertijd groenvoedergewassen of oliehoudende planten kunnen zijn. Echter, indien zaad van bepaalde gewassen normaal niet op het grondgebied van een lidstaat wordt vermeerderd en verhandeld, dient te worden voorzien in de mogelijkheid, deze lidstaat vrij te stellen van de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op de betrokken soorten.

(33)

Het is gewenst dat tijdelijke experimenten kunnen worden opgezet om betere alternatieven voor sommige bepalingen van de onderhavige richtlijn te vinden.

(34)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 6 ).

(35)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten wat de omzettingstermijnen van de in bijlage VI, deel B, genoemde richtlijnen betreft,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van groentezaad binnen de Gemeenschap.

Deze richtlijn geldt niet voor groentezaad waarvan is aangetoond dat het is bestemd voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 2

1.  In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

In de handel brengen :

de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, het aanbieden voor verkoop en iedere beschikbaarstelling, levering of overdracht van zaaizaad aan derden met het oog op commercieel gebruik, tegen of zonder vergoeding.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de handel in zaaizaad die niet is gericht op commercieel gebruik van het ras, zoals de volgende handelingen:

 de beschikbaarstelling van zaaizaad aan officiële onderzoeks- en controle-instanties;

 de levering van zaaizaad aan verleners van diensten voor verwerking of verpakking voorzover de verlener van diensten geen rechten op het geleverde zaaizaad verwerft.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de levering van zaaizaad onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van zaaizaad voor dat doel, voorzover de dienstverlener geen rechten op het geleverde zaaizaad of op de opbrengst van de oogst verwerft. De leverancier van het zaaizaad verstrekt de certificeringsdienst een afschrift van de betrokken delen van het contract met de dienstverlener, en daarin wordt vermeld aan welke normen en voorwaarden het versterkte zaaizaad op dat moment voldoet.

De voorwaarden voor de uitvoering van deze bepaling worden volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

b)

Groenten :

planten van de volgende gewassen, bestemd voor land- of tuinbouw, met uitzondering van de sierteelt

▼M4



Allium cepa L.

—  Cepa-groep

Ui

Echalion

—  Aggregatum-groep

Sjalot

Allium fistulosum L.

Stengelui

Allium porrum L.

Prei

Allium sativum L.

Knoflook

Allium schoenoprasum L.

Bieslook

Anthriscus cerefolium (L.) Hoffm.

Kervel

Apium graveolens L.

Bleekselderij

Knolselderij

Asparagus officinalis L.

Asperge

Beta vulgaris L.

Rode biet, inclusief Cheltenham beet

Snijbiet

Brassica oleracea L.

Boerenkool

Bloemkool

Broccoli

Spruitkool

Savooiekool

Witte kool

Rode kool

Koolrabi

Brassica rapa L.

Chinese kool

Meiraap/stoppelknol

Capsicum annuum L.

Paprika of Spaanse peper

Cichorium endivia L.

Krulandijvie

Andijvie

Cichorium intybus L.

Witlof

Bladcichorei

Cichorei voor de industrie

Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum. et Nakai

Watermeloen

Cucumis melo L.

Meloen

Cucumis sativus L.

Komkommer

Augurk

Cucurbita maxima Duchesne

Pompoen

Cucurbita pepo L.

Courgette

Cynara cardunculus L.

Artisjok

Kardoen

Daucus carota L.

Wortel

Voederwortel

Foeniculum vulgare Mill.

Knolvenkel

Lactuca sativa L.

Sla

►M6  Solanum lycopersicum L. ◄

Tomaat

Petroselinum crispum (Mill.) Nyman ex A. W. Hill

Peterselie

Phaseolus coccineus L.

Pronkboon

Phaseolus vulgaris L.

Stamboon

Stokboon

Pisum sativum L. (partim)

Kreukzadige doperwt

Rondzadige doperwt

Peul

Raphanus sativus L.

Radijs

Rammenas

Rheum rhabarbarum L.

Rabarber

Scorzonera hispanica L.

Schorseneer

Solanum melongena L.

Aubergine

Spinacia oleracea L.

Spinazie

Valerianella locusta (L.) Laterr.

Veldsla

Vicia faba L. (partim)

Tuinboon

Zea mays L. (partim)

Suikermais

Pofmais

▼B

c)

Basiszaad :

zaad

i) dat is voortgebracht onder de verantwoordelijkheid van de kweker volgens de regels voor de instandhouding met betrekking tot het ras,

ii) dat bestemd is voor de voortbrenging van zaad van de categorie gecertificeerd zaad,

iii) dat, behoudens het bepaalde in artikel 22, voldoet aan de in de bijlagen I en II opgesomde voorwaarden en

▼M3

iv) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

d)

Gecertificeerd zaad :

zaad

i) dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie, dat kan voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het hieraan voldoet,

ii) dat vooral voor de voortbrenging van groenten bestemd is,

iii) dat, behoudens het bepaalde in artikel 22, onder b), voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden,

▼M3

iv) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i), ii) of iii) vastgestelde voorwaarden voldoet,

▼B

v) dat onderworpen is aan een steekproefsgewijze officiële controle achteraf op zijn rasechtheid en raszuiverheid.

e)

Standaardzaad :

zaad

i) dat voldoende rasecht en raszuiver is,

ii) dat vooral voor de voortbrenging van groenten bestemd is,

iii) dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage II en

iv) dat onderworpen is aan een steekproefsgewijze officiële controle achteraf op zijn rasechtheid en raszuiverheid.

f)

Officiële maatregelen :

maatregelen die genomen zijn:

i) door autoriteiten van een staat, of

ii) onder verantwoordelijkheid van een staat, door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, of

iii) voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een staat, door beëdigde natuurlijke personen,

mits de onder ii) en iii) genoemde personen geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van deze maatregelen.

g)

Kleine verpakkingen EG :

pakjes met een maximum nettogewicht aan zaad van:

i) 5 kg voor peulvruchten,

ii) 500 g voor uien, kervel, asperges, snijbiet, rode bieten, mei- en herfstrapen, watermeloen, reuzenpompoen, pompoenen, wortelen, radijs, schorseneren, spinazie en veldsla,

iii) 100 g voor alle andere groentesoorten.

2.  Wijzigingen in de in lid 1, onder b), bedoelde soortenlijsten worden volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

3.  De verschillende typen rassen, met inbegrip van de kruisingspartners, kunnen worden gespecificeerd en gedefinieerd volgens de procedure van artikel 46, lid 2.

▼M3

4.  Onderzoek onder officieel toezicht als bedoeld in lid 1, onder c), iv) en lid 1, onder d), iv) moet aan de volgende eisen voldoen:

A. Veldkeuring

a) De keurmeesters:

i) moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;

ii) mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;

iii) moeten officieel zijn erkend door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarbij deze erkenning ofwel de beëdiging van de keurmeesters moet omvatten, dan wel een door de keurmeesters ondertekende verklaring dat zij zich ertoe verbinden de regels inzake officiële onderzoeken in acht te nemen;

iv) moeten de keuringen onder officieel toezicht uitvoeren overeenkomstig de regels die voor officiële keuringen gelden.

b) Het te keuren zaadgewas moet worden geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd waarvan de resultaten bevredigend waren.

c) Een gedeelte van de zaadgewassen wordt door officiële keurmeesters gecontroleerd. Dat gedeelte is ten minste 5 %.

d) Een gedeelte van de monsters van het van de zaadgewassen geoogste zaad wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren.

e) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een straf kan intrekking inhouden van de onder a), punt iii), bedoelde erkenning van de officieel erkende keurmeesters die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

B. Zaadcontrole

a) Zaadcontrole wordt verricht in laboratoria voor zaadcontrole die daartoe onder de in b) tot en met d) bedoelde voorwaarden door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd.

b) Het zaadcontrolelaboratorium moet een leidinggevend zaadcontroleur in dienst hebben die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de technische werkzaamheden van het laboratorium; deze zaadcontroleur moet over de vereiste bekwaamheid beschikken om in technisch opzicht een zaadcontrolelaboratorium te leiden.

De zaadanalisten van het laboratorium moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële zaadanalisten geldende voorwaarden zijn georganiseerd, en die met officiële examens zijn afgesloten.

De lokalen waarin en de installaties waarmee het zaad door het laboratorium wordt behandeld, moeten officieel volgens de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit voldoen voor de zaadcontrole waarvoor het laboratorium is erkend.

Zaadcontrole moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.

c) Het zaadcontrolelaboratorium moet:

i) een onafhankelijk laboratorium zijn;

of

ii) tot een zaadbedrijf behoren.

In het in ii) bedoelde geval mag het laboratorium alleen zaadcontrole verrichten op partijen zaad die worden geproduceerd ten behoeve van het zaadbedrijf waartoe het laboratorium behoort, tenzij tussen dit zaadbedrijf, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.

d) De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door het laboratorium uitgevoerde zaadcontroles deugdelijk toezicht uit.

e) Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht wordt een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad aan een officiële zaadcontrole onderworpen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %.

f) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de onder a) bedoelde erkenning van de officieel erkende zaadcontrolelaboratoria die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

▼B

Artikel 3

1.  De lidstaten schrijven voor dat groentezaad slechts goedgekeurd, als standaardzaad gecontroleerd en in de handel gebracht mag worden, wanneer het ras in minstens één lidstaat officieel toegelaten is.

2.  Elke lidstaat stelt een of meer lijsten op van de rassen waarvan het zaad op zijn grondgebied officieel tot de keuring toegelaten, als standaardzaad gecontroleerd en in de handel gebracht kan worden. De lijsten worden onderverdeeld:

a) volgens de rassen waarvan het zaad hetzij toegelaten kan worden als „basiszaad” of „gecertificeerd zaad”, hetzij gecontroleerd kan worden als „standaardzaad” en

b) volgens de rassen waarvan het zaad slechts als standaardzaad gecontroleerd kan worden.

De lijsten kunnen door iedereen worden geraadpleegd.

3.  Er wordt een gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen opgesteld op basis van de nationale rassenlijsten der lidstaten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16 en 17.

4.  De lidstaten kunnen bepalen dat de opneming van een ras in de gemeenschappelijke lijst of in de lijst van een andere lidstaat gelijkstaat met opneming in hun eigen lijst. In dit geval wordt de lidstaat vrijgesteld van de in de artikelen 7 en 9, lid 4, en artikel 10, leden 2 tot en met 5, genoemde verplichtingen.

Artikel 4

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat een ras slechts wordt toegelaten indien het onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen is.

Bij cichorei voor de industrie moet het ras voldoende cultuur- en gebruikswaarde hebben.

2.  Genetisch gemodificeerde rassen in de zin van artikel 2, punten 1 en 2, van Richtlijn 90/220/EEG mogen alleen worden toegelaten wanneer alle passende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu.

▼M2

3.  Indien voorts van een plantenras afgeleid materiaal bestemd is voor gebruik als levensmiddel dat valt onder artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders ( 7 ), of als diervoeder dat valt onder artikel 15 van die verordening, mag dat ras alleen worden toegelaten als het overeenkomstig die verordening is goedgekeurd.

▼B

4.  In het belang van de instandhouding van plantaardige genetische bronnen zoals bedoeld in artikel 44, lid 2, kunnen de lidstaten afwijken van de aanvaardingscriteria in het eerste lid, mits er specifieke voorwaarden worden gesteld overeenkomstig de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure met inachtneming van de vereisten van artikel 44, lid 3.

Artikel 5

1.  Een ras is, ongeacht de kunstmatige of natuurlijke oorsprong van de eerste mutatie waaruit het is ontstaan, onderscheidbaar wanneer het zich door een of meer belangrijke eigenschappen duidelijk onderscheidt van elk ander in de Gemeenschap bekend ras.

De eigenschappen moeten duidelijk kunnen worden herkend en beschreven.

Als in de Gemeenschap bekend ras wordt beschouwd ieder ras dat, op het ogenblik waarop de aanvraag tot toelating van het te beoordelen ras volgens de voorschriften wordt ingediend:

 ofwel voorkomt op de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen of op de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen,

 ofwel, zonder op één van de lijsten te staan, is toegelaten dan wel het onderwerp is van een aanvraag tot toelating in de betrokken lidstaat of in een andere lidstaat, hetzij tot de keuring en de handel, hetzij tot de keuring voor andere landen, hetzij tot de controle als standaardzaad,

tenzij vóór het besluit inzake het verzoek om toelating van het te beoordelen ras niet meer in alle betrokken lidstaten aan voornoemde voorwaarden wordt voldaan.

2.  Een ras is bestendig wanneer het na opeenvolgende vermeerderingen of, wanneer de kweker een bijzondere vermeerderingscyclus heeft vastgesteld, op het einde van elke cyclus, wat de wezenlijke eigenschappen betreft nog aan zijn beschrijving beantwoordt.

3.  Een ras is voldoende homogeen indien de planten van dit ras — afgezien van enkele afwijkingen — rekening houdend met de bijzonderheden van het voortplantingssysteem van de planten, ten aanzien van alle daarvoor in aanmerking genomen eigenschappen met elkaar overeenstemmen of genetisch identiek zijn.

Artikel 6

De lidstaten dragen er zorg voor dat uit andere lidstaten afkomstige rassen, met name wat de procedure van toelating betreft, onderworpen worden aan dezelfde voorwaarden als die welke voor de binnenlandse rassen gelden.

Artikel 7

1.  De lidstaten schrijven voor dat een ras slechts kan worden toegelaten na een officieel onderzoek, in het bijzonder op het veld, ten aanzien van een voldoende groot aantal kenmerken om het ras te kunnen beschrijven. Voor het vaststellen van deze kenmerken moeten nauwkeurige en betrouwbare methoden worden gebruikt. Om het onderscheid te bepalen omvat het onderzoek op het veld ten minste de beschikbare vergelijkbare rassen die in de Gemeenschap bekend zijn in de zin van artikel 5, lid 1. Voor de toepassing van artikel 9 behoren hiertoe andere beschikbare vergelijkbare rassen. Voor rassen waarvan het zaad slechts als standaardzaad kan worden gecontroleerd, mogen de resultaten van niet-officieel onderzoek en de bij de teelt opgedane praktische ervaring in aanmerking worden genomen in samenhang met de resultaten van een officieel onderzoek.

Niettemin kan volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden voorgeschreven dat rassen van bepaalde soorten groenten vanaf zekere data slechts op grond van officiële zaadonderzoeken worden toegelaten.

2.  Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure en rekening houdend met de stand van wetenschap en techniek worden vastgesteld:

a) de kenmerken waartoe het onderzoek zich voor de verschillende soorten ten minste moet uitstrekken;

b) de minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek.

3.  Indien een onderzoek van de genealogische bestanddelen noodzakelijk is voor de studie van hybriden en kunstmatig verkregen rassen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de resultaten van dit onderzoek en de beschrijving van de genealogische bestanddelen, indien de kweker daarom verzoekt, een vertrouwelijk karakter dragen.

4.  

a) Voor een genetisch gemodificeerd ras als bedoeld in artikel 4, lid 4, moet een milieurisicobeoordeling plaatsvinden die gelijkwaardig is aan die welke is voorgeschreven bij Richtlijn 90/220/EEG.

b) De procedures om te waarborgen dat de milieurisicobeoordeling en andere van belang zijnde elementen overeenkomen met die welke is voorgeschreven bij Richtlijn 90/220/EEG, worden op voorstel van de Commissie bij een op de relevante rechtsgrond van het Verdrag gebaseerde verordening van de Raad ingevoerd. Tot de datum van inwerkingtreding van deze verordening mogen genetisch gemodificeerde rassen alleen in een nationale lijst worden opgenomen nadat het in de handel brengen ervan overeenkomstig Richtlijn 90/220/EEG is goedgekeurd.

c) Zodra de onder b) bedoelde verordening in werking is getreden, gelden de artikelen 11 tot en met 18 van Richtlijn 90/220/EEG niet langer voor genetisch gemodificeerde rassen.

d) De technische en wetenschappelijke details voor de uitvoering van de milieurisicobeoordeling worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure.

▼M2

5.  De lidstaten zien erop toe dat een ras dat bestemd is om te worden gebruikt als levensmiddel of diervoeder zoals omschreven in artikel 2, respectievelijk artikel 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden ( 8 ), alleen wordt toegelaten indien het reeds is toegelaten krachtens de toepasselijke wetgeving.

▼B

Artikel 8

De lidstaten schrijven voor dat de aanvrager bij het indienen van zijn verzoek om opneming van een ras vermeldt, of er voor dit ras reeds een verzoek werd ingediend in een andere lidstaat en, zo ja, in welke lidstaat en tot welk resultaat het verzoek heeft geleid.

Artikel 9

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de lijst van de op hun grondgebied toegelaten rassen en, wanneer instandhouding geëist wordt, de naam van de in hun land verantwoordelijke persoon of personen officieel worden bekendgemaakt. Wanneer meer personen voor de instandhouding van een ras verantwoordelijk zijn, behoeven hun namen niet te worden bekendgemaakt. Worden deze namen niet vermeld, dan wordt in de lijst aangegeven welke instantie beschikt over de lijst van de namen van degenen die voor de instandhouding verantwoordelijk zijn.

2.  Bij toelating van een ras dragen de lidstaten er zorg voor dat dit ras, voorzover mogelijk, in alle lidstaten dezelfde naam draagt.

Indien bekend is dat zaaizaad of pootgoed van een ras in een ander land onder een andere naam in de handel wordt gebracht, wordt deze naam eveneens in de lijst vermeld.

In geval van rassen die zijn afgeleid van rassen waarvan de officiële toelating overeenkomstig artikel 12, lid 3, tweede en derde alinea, is vastgesteld en die in één of meer lidstaten zijn toegelaten als gevolg van de in die bepaling genoemde officiële maatregelen, kan volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden besloten dat alle lidstaten die deze rassen toelaten ervoor moeten zorgen dat deze rassen namen dragen die volgens dezelfde procedure zijn bepaald en die voldoen aan bovengenoemde beginselen.

3.  De lidstaten zien er, rekening houdend met de beschikbare informaties, bovendien op toe dat een ras dat zich niet duidelijk onderscheidt:

 van een ras dat voorheen in de betrokken lidstaat of in een andere lidstaat was toegelaten, of

 van een ander ras dat inzake het onderscheid, de bestendigheid en de homogeniteit is beoordeeld volgens regels die overeenkomen met die van deze richtlijn, zonder evenwel een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5, lid 1, te zijn,

de naam van dat ras draagt. Deze bepaling is niet van toepassing indien deze benaming misleidend of verwarrend kan werken voor wat het ras betreft, of indien andere feiten krachtens de gezamenlijke voorschriften van de betrokken lidstaat inzake de rasbenamingen het gebruik ervan beletten, of indien een recht van een derde het vrije gebruik van deze benaming voor het betrokken ras in de weg staat.

4.  De lidstaten stellen voor elk toegelaten ras een dossier samen waarin duidelijk een samenvatting wordt gegeven van alle feiten waarop de toelating is gegrond. In dit dossier heeft de beschrijving van de rassen betrekking op planten welke direct verkregen zijn van zaaizaad van de categorie „gecertificeerd zaaizaad” of van de categorie „standaardzaad”.

5.  De lidstaten zien erop toe dat genetisch gemodificeerde rassen die zijn toegelaten, duidelijk als zodanig in de rassenlijst worden vermeld. Zij zien er bovendien op toe dat al wie een dergelijk ras in de handel brengt, in zijn verkoopcatalogus duidelijk aangeeft dat het ras genetisch gemodificeerd is.

6.  Wat de geschiktheid van een rasbenaming betreft, geldt het bepaalde in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht ( 9 ).

Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de geschiktheid van rasbenamingen kunnen volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 10

1.  Elke aanvraag of intrekking van een aanvraag om toelating van een ras, de opneming ervan in een rassenlijst en de wijzigingen van deze lijst worden onverwijld ter kennis gebracht van de overige lidstaten en van de Commissie.

2.  De lidstaten verstrekken aan de andere lidstaten en de Commissie voor elk toegelaten nieuw ras een korte beschrijving van de eigenschappen die hun ingevolge de toelatingsprocedure bekend zijn. Zij doen desgevraagd eveneens mededeling van de kenmerken ten aanzien waarvan het ras zich van de andere, soortgelijke rassen onderscheidt.

3.  Iedere lidstaat houdt de in artikel 9, lid 4, bedoelde dossiers betreffende de toegelaten rassen of de rassen die niet meer zijn toegelaten, ter beschikking van de overige lidstaten en van de Commissie. De wederzijdse inlichtingen over deze dossiers blijven vertrouwelijk.

4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de toelatingsdossiers voor uitsluitend persoonlijk gebruik geraadpleegd kunnen worden door iedereen die heeft aangetoond daarbij een gerechtvaardigd belang te hebben. Deze bepalingen zijn niet van toepassing wanneer de gegevens op grond van artikel 7, lid 3, vertrouwelijk moeten blijven.

5.  Wordt een toelating geweigerd of ingetrokken, dan wordt degene wie deze beslissing betreft, in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de resultaten van het onderzoek.

Artikel 11

1.  De lidstaten schrijven voor dat de toegelaten rassen systematisch in stand worden gehouden.

2.  De instandhouding moet altijd kunnen worden gecontroleerd aan de hand van aantekeningen, gemaakt door de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen. Deze aantekeningen moeten eveneens betrekking hebben op de productie van alle aan het basiszaad voorafgaande generaties.

3.  Aan de voor het ras verantwoordelijke personen kunnen monsters worden gevraagd. Zo nodig kunnen deze officieel worden genomen.

4.  Wanneer de instandhouding geschiedt in een andere lidstaat dan die waar het ras is toegelaten, verlenen de betrokken lidstaten elkander bij de controle officiële medewerking.

Artikel 12

1.  De toelating van een ras geldt tot aan het einde van het tiende kalenderjaar na de toelating.

De toelating van rassen die door de autoriteiten van de voormalige Duitse Democratische Republiek vóór de Duitse eenwording is verleend, is uiterlijk geldig tot het einde van het tiende kalenderjaar dat volgt op de opneming ervan in de door Duitsland overeenkomstig artikel 3, lid 1, opgestelde rassenlijst.

2.  De toelating van een ras kan telkens voor een bepaalde termijn worden verlengd, waneer dit gerechtvaardigd is op grond van het belang van de handhaving van de teelt ervan of op grond van het belang van de instandhouding van plantaardige genetische hulpbronnen, en voorzover het ras nog steeds voldoet aan de voorwaarden inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid of aan de in het kader van artikel 44, leden 2 en 3, vastgestelde criteria. Behalve in het geval van plantaardige genetische hulpbronnen in de zin van artikel 44, worden aanvragen voor verlenging uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de toelating ingediend.

3.  De duur van een toelating moet voorlopig worden verlengd totdat er een beslissing is genomen inzake de aanvraag tot verlenging.

Voor rassen waarvoor de toelating is verleend vóór 1 juli 1972 of, in het geval van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, vóór 1 januari 1973, kan de in lid 1, eerste alinea, bedoelde periode volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure voor individuele rassen uiterlijk tot en met 30 juni 1990 worden verlengd, indien vóór 1 juli 1982 op communautair niveau officiële maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging van de toelating ervan of voor de toelating van daarvan afgeleide rassen. Voor Griekenland, Spanje en Portugal kan voor bepaalde rassen waarvoor de toelating in die lidstaten is verleend vóór 1 januari 1986, op verzoek van die lidstaten het verstrijken van de toelatingsperiode volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure ook worden vastgesteld op 30 juni 1990, en kunnen de in de tweede alinea bedoelde officiële maatregelen op communautair niveau worden toegepast op de betrokken rassen.

Artikel 13

1.  De lidstaten zien erop toe dat twijfel die na de toelating van een ras is gerezen met betrekking tot de beoordeling van het onderscheid of van de benaming op het tijdstip van toelating, wordt opgeheven.

2.  Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat op het tijdstip van toelating niet aan de voorwaarde van onderscheidbaarheid in de zin van artikel 5 was voldaan, wordt de toelating vervangen door een ander besluit, in voorkomend geval een intrekking ervan, overeenkomstig deze richtlijn.

Krachtens dat andere besluit wordt het ras, vanaf het moment van zijn aanvankelijke toelating, niet meer als een in de Gemeenschap bekend ras in de zin van artikel 5, lid 1, beschouwd.

3.  Wanneer na de toelating van een ras blijkt dat de benaming in de zin van artikel 9 op het tijdstip van toelating niet aanvaardbaar was, wordt de benaming zodanig aangepast dat zij in overeenstemming is met deze richtlijn. De lidstaten kunnen toestaan dat de vroegere benaming tijdelijk als extra aanduiding wordt gebruikt. De nadere voorschriften omtrent het gebruik van de vroegere benaming als extra aanduiding kunnen volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

4.  Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kunnen bepalingen worden vastgesteld voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3.

Artikel 14

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de toelating van een ras wordt ingetrokken:

a) indien bij het onderzoek is aangetoond dat een ras niet meer onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is,

b) op verzoek van de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen, tenzij een instandhouding verzekerd blijft.

2.  De lidstaten kunnen de toelating van een ras intrekken:

a) wanneer de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld, niet worden nagekomen,

b) wanneer bij de aanvraag tot toelating of bij het onderzoek onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt ten aanzien van feiten waarvan de toelating afhankelijk is gesteld.

Artikel 15

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat een ras van hun lijst wordt afgevoerd, indien de toelating van dit ras wordt ingetrokken, of indien de geldigheidsduur van de toelating is verstreken.

2.  De lidstaten kunnen voor hun grondgebied een uitlooptermijn toestaan voor de keuring, de controle van het standaardzaad en het in de handel brengen van zaaizaad tot en met uiterlijk 30 juni van het derde jaar na het einde van de toelating.

Voor rassen die uit hoofde van artikel 16, lid 1, voorkwamen in de in artikel 17 bedoelde gemeenschappelijke rassenlijst, geldt voor het in de handel brengen in alle lidstaten de uitlooptermijn die het laatst verstrijkt van de termijnen die uit hoofde van de eerste alinea zijn toegestaan door de diverse toelating verlenende lidstaten, voorzover het zaaizaad van het betrokken ras niet aan enige handelsbeperking ten aanzien van het ras is onderworpen.

3.  De lidstaten kunnen toestaan dat voor de rassen waarvan de toelating overeenkomstig artikel 12, lid 3, is verlengd, de vóór verlenging gebruikte namen verder worden gebruikt tot en met 30 juni 1994.

Artikel 16

1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat zaaizaad van rassen welke overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn of op grond van met de beginselen van deze richtlijn overeenkomende beginselen zijn toegelaten, met ingang van de datum van de in artikel 17 bedoelde publicatie aan geen enkele handelsbeperking ten aanzien van het ras wordt onderworpen.

2.  Een lidstaat kan, op een overeenkomstig de in artikel 46 of, wanneer het een genetisch gemodificeerd ras betreft, de in artikel 46, lid 3, bedoelde procedure te behandelen verzoek, worden gemachtigd voor zijn gehele grondgebied of voor een deel daarvan het gebruik van het ras te verbieden of passende voorwaarden voor de teelt van het ras voor te schrijven en, in het onder b) bedoelde geval, voorwaarden voor het gebruik van de uit de teelt ervan verkegen producten vast te stellen:

a) indien wordt geconstateerd dat de teelt van dit ras in fytosanitair opzicht schadelijk is voor de teelt van andere rassen of soorten, of

b) indien hij andere gegronde redenen dan de reeds genoemde of eventueel bij de in artikel 10, lid 2, bedoelde procedure genoemde redenen heeft om te menen dat het ras een gevaar voor de menselijke gezondheid of voor het milieu vormt.

Artikel 17

De Commissie publiceert overeenkomstig de door de lidstaten verstrekte gegevens, telkens wanneer deze bij haar binnenkomen, in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, serie C, onder de aanduiding „Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen” alle rassen waarvan het zaaizaad op grond van artikel 16 niet aan handelsbeperkingen ten aanzien van het ras zijn onderworpen, alsmede de in artikel 9, lid 1, bedoelde gegevens betreffende de voor de instandhouding verantwoordelijke persoon of personen. In de publicatie wordt aangegeven welke lidstaten een machtiging in de zin van artikel 16, lid 2, of van artikel 18 hebben ontvangen.

De publicatie omvat de rassen waarvoor krachtens artikel 15, lid 2, tweede alinea, een uitlooptermijn wordt toegepast. Daarbij worden de duur van de uitlooptermijn en in voorkomend geval de lidstaten waarvoor de termijn niet geldt, vermeld.

In de publicatie worden genetisch gemodificeerde rassen duidelijk als zodanig vermeld.

Artikel 18

Indien er wordt geconstateerd dat de teelt van een in de gemeenschappelijke rassenlijst opgenomen ras in een lidstaat in fytosanitair opzicht schadelijk zou kunnen zijn voor de teelt van andere rassen of gewassen, of een risico voor de menselijke gezondheid of voor het milieu zou kunnen meebrengen, kan deze lidstaat, indien hij zulks verzoekt, volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure of, wanneer het een genetisch gemodificeerd ras betreft, de in artikel 47, lid 2, bedoelde procedure worden gemachtigd de handel in zaaizaad of pootgoed van dit ras op zijn gehele grondgebied of op een deel daarvan te verbieden. Bij onmiddellijk gevaar van verbreiding van schadelijke organismen, of onmiddellijk gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu kan dit verbod door de betrokken lidstaat vanaf de indiening van zijn verzoek worden uitgevaardigd tot op het tijdstip van het definitieve besluit dat binnen drie maanden volgens de in artikel 46, lid 2, of, indien het een genetisch gemodificeerd ras betreft, de in artikel 46, lid 3, bedoelde procedure moet worden genomen.

Artikel 19

Wanneer een ras in een lidstaat die het oorspronkelijk heeft toegelaten, van de rassenlijst wordt afgevoerd, kunnen één of meer andere lidstaten de toelating van dit ras handhaven indien de voorwaarden voor toelating er gehandhaafd blijven. Voorzover het een ras betreft waarvoor een instandhouding wordt geëist, dient deze verzekerd te blijven.

Artikel 20

1.  De lidstaten schrijven voor dat zaad van cichorei voor de industrie slechts in de handel mag worden gebracht, indien het officieel is goedgekeurd als „basiszaad” of „gecertificeerd zaad”.

2.  De lidstaten schrijven voor dat zaad van andere groentegewassen slechts in de handel mag worden gebracht, indien het officieel is goedgekeurd als „basiszaad” of „gecertfificeerd zaad” dan wel standaardzaad is.

3.  Niettemin kan volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden voorgeschreven dat zaad van bepaalde groentegewassen met ingang van bepaalde data slechts in de handel mag worden gebracht, indien het officieel is goedgekeurd als „basiszaad” of als „gecertificeerd zaad”.

4.  De lidstaten dragen er zorg voor dat het officiële zaadonderzoek plaatsvindt volgens de gebruikelijke internationale methoden, voorzover die methoden bestaan.

Artikel 21

In afwijking van het bepaalde in artikel 20, leden 1 en 2, schrijven de lidstaten voor dat:

 kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan, en

 niet-bewerkt zaad dat in de handel wordt gebracht met het oog op bewerking, voorzover de identiteit van dit zaad wordt gewaarborgd,

in de handel mag worden gebracht.

Artikel 22

De lidstaten mogen, in afwijking van het bepaalde in artikel 20, machtiging verlenen tot:

a) officiële goedkeuring en het in de handel brengen van basiszaad dat niet voldoet aan de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht; in dit geval worden alle dienstige maatregelen getroffen, opdat de leverancier een bepaalde kiemkracht waarborgt die hij bij het in de handel brengen vermeldt op een speciaal etiket met zijn naam en adres en het nummer van de partij;

b) officiële goedkeuring en het in de handel brengen tot en met de eerste commerciële afnemer, in het belang van een snelle voorziening met zaad, van „basiszaad” of „gecertificeerd zaad” waarbij het officiële onderzoek in verband met de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht nog niet is voltooid. De goedkeuring geschiedt uitsluitend indien een verslag van de voorlopige analyse van het zaad wordt overgelegd en indien de naam en het adres van de eerste afnemer worden vermeld; alle dienstige maatregelen worden getroffen, opdat de leverancier de kiemkracht waarborgt die is vastgesteld bij de voorlopige analyse; de aanduiding van deze kiemkracht moet bij het in de handel brengen voorkomen op een speciaal etiket met de naam en het adres van de leverancier en het nummer van de partij.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing op zaad dat wordt ingevoerd uit derde landen, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 36 betreffende de vermeerdering buiten de Gemeenschap.

De lidstaten die gebruikmaken van de hierboven onder a) of b) bedoelde afwijking, verlenen elkaar voor de controle administratieve bijstand.

Artikel 23

1.  In afwijking van het bepaalde in artikel 20, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten:

a) aan op hun grondgebied gevestigde producenten toestemming verlenen om kleine hoeveelheden zaad in de handel te brengen vor wetenschappelijke of kweekdoeleinden;

b) kwekers en hun vertegenwoordigers die op hun grondgebied gevestigd zijn, toestemming verlenen om voor een bepaalde tijd zaad in de handel te brengen van een ras waarvoor in ten minste één lidstaat reeds een aanvraag tot opneming op een nationale rassenlijst is ingediend en waarvoor specifieke technische gegevens zijn verstrekt.

2.  De voorwaarden waaronder de lidstaten de hierboven onder b) bedoelde toestemming mogen geven worden vastgesteld volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure wat met name de gegevensverstrekking, de aard van deze gegevens, de instandhouding en de benaming van het ras en de etikettering van de verpakking betreft.

3.  Toestemmingen die voor 14 december 1998 door de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten zijn verleend voor de in lid 1 genoemde doeleinden blijven in afwachting van de vaststelling van de in lid 2 bedoelde bepalingen van kracht. Daarna moeten al deze toestemmingen voldoen aan de overeenkomstig lid 2 vastgestelde bepalingen.

Artikel 24

De lidstaten mogen voor hun eigen productie, wat de in de bijlagen I en II opgesomde voorwaarden betreft, aanvullende voorwaarden of strengere voorwaarden stellen voor de goedkeuring.

Artikel 25

▼M3

1.  De lidstaten schrijven voor dat bij het onderzoek van het zaad met het oog op goedkeuring de bemonstering officieel of onder officieel toezicht geschiedt volgens geschikte methoden. Zaadbemonstering met het oog op de in artikel 39 bedoelde controles moet echter officieel geschieden.

Deze bepalingen gelden ook wanneer met het oog op een nacontrole monsters van standaardzaad worden genomen.

▼M3

1 bis.  De in lid 1 bedoelde zaadbemonstering onder officieel toezicht moet aan de volgende eisen voldoen:

a) Zaadbemonstering wordt verricht door monsternemers die daartoe onder de in b), c) en d) bedoelde voorwaarden door de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd.

b) Monsternemers moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële monsternemers geldende voorwaarden zijn georganiseerd en die met officiële examens zijn afgesloten.

Zaadbemonstering moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.

c) Monsternemers zijn:

i) onafhankelijke natuurlijke personen;

ii) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die niet betrokken zijn bij de productie, de teelt, de bewerking van of de handel in zaad;

of

iii) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die zaad produceren, telen of bewerken dan wel in zaad handelen.

In het in iii) bedoelde geval mag een monsternemer alleen monsters nemen van partijen zaad die ten behoeve van zijn werkgever worden geproduceerd, tenzij tussen zijn werkgever, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.

d) De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door de monsternemers verrichte bemonsteringen deugdelijk toezicht uit. Bij automatische bemonstering moeten passende procedures worden gevolgd en moet officieel toezicht worden uitgeoefend.

e) Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht worden van een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad door officiële monsternemers steekproefsgewijs monsters genomen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %. Deze steekproefsgewijze bemonstering is niet van toepassing op automatische bemonstering.

De lidstaten vergelijken de officieel genomen zaadmonsters met die welke onder officieel toezicht van dezelfde partij zaad zijn genomen.

f) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de in onder a) bedoelde erkenning van de officiële monsternemers die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het bemonsterde zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

1 ter.  Volgens de in artikel 46, lid 2, vastgelegde procedure kunnen nadere regels worden vastgesteld voor zaadbemonstering onder officieel toezicht.

▼B

2.  Bij het onderzoek van het zaad voor de goedkeuring en bij de controle achteraf van het zaad, geschiedt de bemonstering uit homogene partijen; het maximumgewicht van een partij en het minimumgewicht van een monster zijn in bijlage III vermeld.

Artikel 26

1.  De lidstaten schrijven voor dat basiszaad, gecertificeerd zaad en standaardzaad slechts in de handel mogen worden gebracht in voldoende homogene partijen en in een gesloten verpakking, die overeenkomstig de artikelen 27 en 28 is voorzien van een sluitingssysteem en een aanduiding.

2.  De lidstaten mogen afwijkingen van lid 1 vaststellen voor het in de handel brengen van kleine hoeveelheden ten behoeve van de laatste gebruiker, voor wat betreft verpakking, sluitingssysteem en aanduiding.

3.  In afwijking van het bepaalde in lid 1, kunnen de lidstaten hun eigen producenten toestaan mengsels van standaardzaad van verschillende rassen van dezelfde soort in kleine verpakkingen in de handel te brengen. De soorten waarvoor deze bepaling geldt, de maximumafmetingen van de kleine verpakkingen en de etiketteringsvoorschriften worden volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 27

1.  De lidstaten schrijven voor dat verpakkingen van basiszaad en gecertificeerd zaad, behalve kleine EG-verpakkingen van gecertificeerd zaad, officieel of onder officieel toezicht zodanig worden gesloten dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of het in artikel 28, lid 1, bedoelde officiële etiket of de verpakking sporen van manipulatie vertoont.

Voor een goede sluiting moet ten minste het officiële etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt of wel moet op de sluiting een officieel zegel worden aangebracht.

De in de tweede alinea bedoelde maatregelen zijn niet beslist noodzakelijk voor een sluitingssysteem dat niet opnieuw kan worden gebruikt.

Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kan worden vastgesteld of een bepaald sluitingssysteem aan de bepalingen van dit lid voldoet.

2.  Wanneer het officieel gesloten verpakkingen betreft, mag een, eventueel herhaalde, nieuwe sluiting slechts officieel of onder officieel toezicht geschieden. In dat geval wordt op het in artikel 28, lid 1, voorgeschreven etiket ook melding gemaakt van de laatste nieuwe sluiting, van de datum daarvan en van de dienst die haar heeft verricht.

3.  De lidstaten schrijven voor dat verpakkingen van standaardzaad en kleine verpakkingen van gecertificeerd zaad zodanig worden gesloten dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of het in artikel 28, lid 3, bedoelde etiket of de verpakking sporen van manipulatie vertoont. Met uitzondering van kleine verpakkingen worden zij bovendien door de voor het aanbrengen van de etiketten verantwoordelijke persoon van een loodje of een gelijkwaardige sluiting voorzien. Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kan worden vastgesteld of een bepaald sluitingssysteem aan de bepalingen van dit lid voldoet. Een, eventueel herhaalde, nieuwe sluiting van kleine verpakkingen van de categorie gecertificeerd zaad mag slechts onder officieel toezicht geschieden.

4.  De lidstaten kunnen voorzien in afwijkingen van lid 1 en lid 2 voor op hun grondgebied gesloten kleine verpakkingen. Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kunnen voorwaarden voor deze afwijkingen worden vastgesteld.

Artikel 28

1.  De lidstaten schrijven voor dat verpakkingean van basiszaad en gecertificeerd zaad, behalve kleine verpakkingen van gecertificeerd zaad,

a) aan de buitenkant worden voorzien van een nog niet gebruikt officieel etiket dat voldoet aan de vereisten van bijlage IV, deel A, en waarvan de gegevens gesteld zijn in een van de officiële talen van de Gemeenschap. Bij doorzichtige verpakkingen mag het etiket zich aan de binnenkant bevinden, indien het door de verpakking heen kan worden gelezen. De kleur van het etiket is wit voor basiszaad en blauw voor gecertificeerd zaad. Indien in het etiket een gaatje is gemaakt, wordt bij de bevestiging van dat etiket steeds een officieel zegel gebruikt. Indien, in het geval als bedoeld in artikel 22, het basiszaad niet voldoet aan de voorwaarden van bijlage II, met betrekking tot de kiemkracht, wordt dit op het etiket vermeld. het gebruik van officiële kleefetiketten is toegestaan. Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure mag worden toegestaan dat de voorgeschreven aanduidingen onder officieel toezicht onuitwisbaar op de verpakkingen worden aangebracht volgens het model van het etiket;

b) een officieel certificaat bevatten in de kleur van het etiket en met ten minste de in bijlage IV, deel A, onder a), punten 4 tot en met 7, voor het etiket voorgeschreven gegevens. Het certificaat moet een zodanige vorm hebben dat het niet kan worden verward met het onder a) bedoelde etiket. Het certificaat is niet vereist wanneer de gegevens onuitwisbaar op de verpakking zijn aangebracht of wanneer, overeenkomstig het bepaalde onder a), het etiket zich aan de binnenkant van de verpakking bevindt dan wel een kleefetiket of een etiket van scheurvrij materiaal wordt gebruikt.

2.  De lidstaten kunnen voorzien in afwijkingen van lid 1 voor op hun grondgebied gesloten kleine verpakkingen. Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kunnen voorwaarden voor deze afwijkingen worden vastgesteld.

3.  De verpakkingen van standaardzaad en de kleine verpakkingen met zaad van de categorie gecertificeerd zaad worden overeenkomstig bijlage IV, deel B, voorzien van een etiket van de leverancier of van een gedrukte of gestempelde tekst, gesteld in een van de officiële talen van de Gemeenschap. De kleur van het etiket is blauw voor gecertificeerd zaad en donkergeel voor standaardzaad.

Behalve in geval van kleine verpakkingen standaardzaad moeten de op grond van dit lid voorgeschreven of toegestane gegevens duidelijk worden gescheiden van de andere gegevens die op het etiket of de verpakking worden verstrekt, met inbegrip van die bedoeld in artikel 30.

Na 30 juni 1992 kan volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden besloten of kleine verpakkingen standaardzaad aan deze eis moeten voldoen dan wel of de voorgeschreven of toegestane gegevens anderzins moeten worden gescheiden van de andere gegevens, wanneer de kenmerkende eigenschap uitdrukkelijk als zodanig op het etiket of de verpakking is vermeld.

4.  In geval van rassen die op 1 juli 1970 algemeen bekend waren, mag op het etiket ook melding worden gemaakt van instandhoudingen van het ras dat is of zal worden aangegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 41, lid 2. Het is verboden melding te maken van bijzondere eigenschappen die in verband kunnen worden gebracht met een dergelijke instandhouding.

Bovengenoemde datum is:

 1 januari 1973 voor Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk,

 1 maart 1986 voor Spanje.

Deze vermelding moet volgen op de naam van het ras, waarvan zij duidelijk gescheiden wordt, bij voorkeur door middel van een streepje. Deze vermelding mag niet opvallender zijn dan de naam van het ras.

Artikel 29

De lidstaten treffen alle nodige maatregelen opdat, met name bij splitsing van partijen, de controle op de echtheid van gecertificeerd zaad in kleine verpakkingen wordt vezekerd. Te dien einde kunnen zij voorschrijven dat de op hun grondgebied gesplitste kleine verpakkingen officieel of onder officiële controle worden gesloten.

Artikel 30

1.  Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kan worden voorgeschreven dat in andere dan de in deze richtlijn bedoelde gevallen verpakkingen van basiszaad, van gecertificeerd zaad van alle soorten of van standaardzaad voorzien moeten zijn van een etiket van de leverancier (in de vorm van een apart etiket, naast het officiële etiket, of in de vorm van op de verpakking zelf gedrukte informatie van de leverancier).

Welke gegevens op dat etiket moeten worden vermeld, wordt eveneens volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

2.  Voor basiszaad en gecertificeerd zaad moet het in lid 1 bedoelde etiket of de in lid 1 bedoelde opgedrukte vermelding zo zijn opgesteld dat geen verwarring kan optreden met het in artikel 28, lid 1, bedoelde officiële etiket.

Artikel 31

Voor zaad van een ras dat genetisch is gemodificeerd, moet op elk officieel dan wel ander etiket of document dat krachtens het bepaalde in deze richtlijn op de partij zaad is aangebracht of deze partij vergezelt, duidelijk zijn vermeld dat het ras genetisch is gemodificeerd.

Artikel 32

De lidstaten schrijven voor dat, in geval van een chemische behandeling van het basiszaad, het gecertificeerde zaad of het standaardzaad, hiervan op het officiële etiket dan wel op het etiket van de leverancier, alsmede op of in de verpakking melding wordt gemaakt. Bij kleine verpakkingen kan deze vermelding rechtstreeks op of aan de binnenkant van de verpakking worden aangebracht.

Artikel 33

Om betere alternatieven te vinden voor sommige bepalingen van deze richtlijn, kan volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden besloten onder nader bepaalde voorwaarden op communautair niveau tijdelijke experimenten te organiseren.

In het kader van dergelijke experimenten kunnen de lidstaten worden vrijgesteld van bepaalde verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. In deze vrijstelling wordt aangegeven op welke bepalingen zij betrekking heeft. De duur van een experiment mag niet meer bedragen dan zeven jaar.

Artikel 34

1.  De lidstaten zien erop toe dat zaad dat overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn in de handel wordt gebracht, ten aanzien van eigenschappen, onderzoek, aanduiding en sluiting aan geen andere dan de in deze richtlijn of in andere communautaire richtlijnen vastgestelde beperkingen voor het in de handel brengen wordt onderworpen.

2.  Totdat overeenkomstig artikel 20, lid 3, een beslissing is genomen, kan aan elke lidstaat op zijn verzoek volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure machtiging worden verleend om voor te schrijven dat zaad van bepaalde groentegewassen met ingang van bepaalde data slechts in de handel mag worden gebracht indien het officieel is goedgekeurd als „basiszaad” of als „gecertificeerd zaad”.

Artikel 35

Onder de volgende voorwaarden mag kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan op grond van artikel 21, eerste streepje, in de handel worden gebracht:

a) het zaad moet officieel door de tot certificering bevoegde dienst zijn onderzocht volgens de voor de certificering van basiszaad geldende voorschriften,

b) het zaad moet worden aangeboden in verpakkingen die voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn en

c) de verpakkingen moeten voorzien zijn van een officieel etiket met ten minste de volgende gegevens:

 de certificeringsdienst en de lidstaat of desbetreffend kenteken,

 het partijnummer,

 de maand en het jaar van sluiting, of

 de maand en het jaar van de laatste officiële monsterneming ten behoeve van de certificering,

 de soort, aangegeven met ten minste, in Latijns schrift, de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de namen van de auteurs,

 het ras, ten minste in Latijns schrift,

 de aanduiding „pre-basiszaad”,

 het aantal generaties dat aan het zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” of „gecertificeerd zaad van de eerste generatie” voorafgaat.

Het etiket is wit van kleur en heeft een diagonaal lopende paarse streep.

Artikel 36

1.  De lidstaten schrijven voor dat groentezaad:

 dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of gecertificeerd zaad dat officieel is goedgekeurd in één of meer lidstaten of in een derde land dat krachtens artikel 37, lid 1, onder d), gelijkstelling heeft verkregen, of dat rechtstreeks afkomstig is van kruising van basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een lidstaat met basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een dergelijk derde land en

 dat in een andere lidstaat is geoogst,

op verzoek, en onverminderd de andere bepalingen van deze richtlijn, in elke lidstaat officieel wordt goedgekeurd als gecertificeerd zaad, wanneer het is onderworpen an een veldkeuring die voldoet aan de in bijlage I voor de betrokken categorie vermelde voorwaarden en wanneer bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat het voldoet aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden.

Wanneer in dergelijke gevallen het zaad rechtstreeks is gewonnen uit officieel goedgekeurd zaad van vermeerderingen die aan het basiszaad voorafgaan, kunnen de lidstaten ook machtiging verlenen voor de officiële goedkeuring als basiszaad, als voldaan is aan de voor deze categorie vastgestelde voorwaarden.

2.  Groentezaad dat is geoogst in de Gemeenschap en is bestemd voor goedkeuring overeenkomstig lid 1, moet:

 worden verpakt en voorzien van een officieel etiket dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage V, onder A en B, overeenkomstig de bepalingen van artikel 27, lid 1, en

 vergezeld gaan van een officieel document dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage V, deel C.

De bepalingen van het eerste streepje inzake verpakking en etikettering behoeven niet te worden toegepast indien de voor de veldkeuring verantwoordelijke autoriteiten, de autoriteiten die de documenten voor niet definitief gecertificeerde zaden met het oog op certificering opstellen en de voor de certificering verantwoordelijke autoriteiten dezelfde zijn of indien deze autoriteiten het over de ontheffing eens zijn.

3.  De lidstaten schrijven eveneens voor dat groentezaad:

 dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of gecertificeerd zaad dat officieel is goedgekeurd in één of meer lidstaten of in een derde land dat krachtens artikel 37, lid 1, onder d), gelijkstelling heeft verkregen, of dat rechtstreeks afkomstig is van kruising van basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een lidstaat met basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een dergelijk derde land, en

 dat in een derde land is geoogst,

op verzoek in iedere lidstaat waarin het basiszaad is voortgebracht of officieel goedgekeurd, officieel wordt goedgekeurd als gecertificeerd zaad, indien het is onderworpen aan een veldkeuring die voldoet aan de voorwaarden die voor de betrokken categorie zijn vastgesteld in een krachtens artikel 37, lid 1, onder a), vastgestelde beschikking betreffende de gelijkstelling, en indien bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat het voldoet aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden. Ook andere lidstaten kunnen toestaan dat dergelijk zaad officieel wordt goedgekeurd.

Artikel 37

1.  Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast:

a) of het in een derde land verrichte officiële rassenonderzoek dezelfde waarborgen biedt als het in de lidstaten overeenkomstig artikel 7 verrichte onderzoek;

b) of de in een derde land verrrichte controles op de instandhouding dezelfde waarborgen bieden als de door de lidstaten verrichte controles;

c) of, in het geval bedoeld in artikel 36, de veldkeuring in een derde land voldoet aan de in bijlage I opgesomde voorwaarden;

d) of het in een derde land geoogste groentezaad dat dezelfde waarborgen biedt ten aanzien van de eigenschappen daarvan, alsmede van de toepassing van de maatregelen betreffende het onderzoek, de verzekering van de identiteit, de aanduiding en de controle, in dit opzicht gelijkwaardig is aan basiszaad, gecertificeerd zaad of standaardzaad dat in de Gemeenschap is geoogst en beantwoordt aan de bepalingen van deze richtlijn.

2.  Lid 1 vindt eveneens toepassing op iedere nieuwe lidstaat gedurende de periode vanaf zijn toetreding tot het tijdstip waarop hij de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moet doen treden teneinde aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen.

Artikel 38

1.  Teneinde tijdelijke moeilijkheden op te heffen die zich bij de algemene voorziening met basiszaad, gecertificeerd zaad of standaardzaad binnen de Gemeenschap voordoen en die niet op een andere manier kunnen worden overwonnen, kan volgens de in artkel 46, lid 2, bedoelde procedure worden besloten dat de lidstaten voor een bepaalde tijd toestemming verlenen voor het in de handel brengen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap van de voor het oplossen van de voorzieningsmoeilijkheden nodige hoeveelheden zaad van een categorie waaraan minder strenge eisen zijn gesteld, of zaad van een ras dat noch in de „Gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen” noch in de nationale rassenlijsten van de lidstaten voorkomt.

2.  Wanneer het een categorie zaad van een bepaald ras betreft, is het officiële etiket of het etiket van de leverancier het etiket dat voor de overeenkomstige categorie is voorgeschreven; in geval van zaad van rassen die niet op bovengenoemde rassenlijsten voorkomen, is het officiële etiket bruin van kleur. Op het etiket moet steeds worden vermeld dat het zaad betreft van een categorie waarvoor minder strenge eisen gelden.

3.  Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kunnen regels ter uitvoering van de bepalingen van lid 1 worden vastgesteld.

Artikel 39

1.  De lidstaten zien erop toe dat bij het in de handel brengen van groentezaad ten minste steekproefsgewijs officiële controles worden verricht om na te gaan of het voldoet aan de eisen en voorwaarden van deze richtlijn.

2.  Onverminderd het vrije verkeer van zaad binnen de Gemeenschap nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat zij bij het in de handel brengen van uit derde landen ingevoerde hoeveelheden zaad van meer dan 2 kg van de volgende gegevens in kennis worden gesteld:

a) soort,

b) ras,

c) categorie,

d) producerend land of officiële keuringsdienst,

e) land van verzending,

f) importeur,

g) hoeveelheid zaad.

Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kan nader worden vastgesteld hoe deze gegevens moeten worden verstrekt.

Artikel 40

De lidstaten zien erop toe dat zaad van de categorieën „gecertificeerd zaad” en „standaardzaad” officieel steekproefsgewijs door een controle achteraf te velde op rasechtheid en raszuiverheid ten opzichte van standaardmonsters wordt gecontroleerd.

Artikel 41

1.  De lidstaten zijn erop toe dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het aanbrengen van de etiketten betreffende voor verhandeling bestemd standaardzaad:

a) hen op de hoogte stellen van aanvang en beëindiging hunner werkzaamheden,

b) omtrent alle partijen standaardzaad een boekhouding bijhouden en deze gedurende ten minste drie jaar te hunner beschikking houden,

c) gedurende ten minste twee jaar een standaardmonster van zaad dat afkomstig is van rassen waarvoor instandhouding niet geëist wordt, te hunner beschikking houden,

d) monsters van iedere voor verhandeling bestemde partij nemen en deze gedurende ten minste twee jaar te hunner beschikking houden.

De onder b) en d) bedoelde verrichtingen geschieden steekproefsgewijs onder officieel toezicht. De in alinea c) bedoelde verplichting is slechts van toepassing op degenen die verantwoordelijk en tevens producent zijn.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat eenieder die het voornemen heeft melding te maken van een instandhouding op grond van artikel 28, lid 4, dit voornemen kenbaar maakt.

Artikel 42

1.  Indien bij de controle achteraf te velde herhaaldelijk wordt geconstateerd dat zaad van een ras niet voldoende beantwoordt aan de voorwaarden met betrekking tot de rasechtheid of de raszuiverheid, zien de lidstaten erop toe dat aan degene die voor het in de handel brengen van het zaad verantwoordelijk is, geheel of gedeeltelijk, en eventueel voor een bepaalde periode kan worden verboden dit zaad in de handel te brengen.

2.  De krachtens lid 1 getroffen maatregelen worden pas ingetrokken wanneer met voldoende zekerheid is gebleken dat het voor de handel bestemde zaad in de toekomst zal beantwoorden aan de voorwaarden met betrekking tot de rasechtheid en de raszuiverheid.

▼M1

Artikel 43

1.  Er worden in de Gemeenschap communautaire vergelijkende tests en proeven verricht voor een nacontrole door middel van steekproefsgewijs genomen monsters van groentezaad dat in de handel is gebracht overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn. De vergelijkende tests en proeven kunnen ook betrekking hebben op:

 in derde landen geoogst zaad,

 voor biologische landbouw geschikt zaad,

 zaad dat in de handel wordt gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantgenetische rijkdommen.

2.  Deze vergelijkende tests en proeven worden gebruikt om de technische certificeringsmethoden te harmoniseren en om te onderzoeken of aan de voor het zaad bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.  De Commissie treft volgens de procedure van artikel 46, lid 2, de nodige maatregelen voor het verrichten van de vergelijkende tests en proeven. De Commissie stelt het in artikel 46, lid 1, bedoelde comité in kennis van de technische maatregelen voor de uitvoering van de tests en proeven en van de resultaten ervan.

4.  De Gemeenschap kan een financiële bijdrage verlenen voor het uitvoeren van de in de leden 1 en 2 bedoelde tests en proeven.

De financiële bijdrage wordt vastgesteld binnen de grenzen van de door de begrotingsautoriteit uitgetrokken jaarlijkse middelen.

5.  De tests en proeven waarvoor een financiële bijdrage van de Gemeenschap kan worden verleend en de uitvoeringsbepalingen inzake het verlenen van de financiële bijdrage worden vastgesteld volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure.

6.  De in de leden 1 en 2 bedoelde tests en proeven mogen uitsluitend worden uitgevoerd door autoriteiten van een staat of door rechtspersonen die handelen onder de verantwoordelijkheid van een staat.

▼B

Artikel 44

1.  Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden specifieke voorwaarden vastgesteld om rekening te houden met ontwikkelingen in verband met de voorwaarden waaronder chemisch behandeld zaad in de handel mag worden gebracht.

2.  Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure worden specifieke voorwaarden vastgesteld om rekening te houden met ontwikkelingen in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantaardige genetische hulpbronnen door middel van het kweken en in de handel brengen van zaden van:

a) landrassen en rassen die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde regio's werden gekweekt en die bedreigd worden met genetische erosie, onverminderd het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1467/94 van de Raad van 20 juni 1994 inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw ( 10 );

b) rassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen doch die ontwikkeld zijn met het oog op de teelt onder bijzondere omstandigheden.

3.  De in lid 2 bedoelde specifieke voorwaarden, behelzen met name de volgende punten:

a) in het in lid 2, onder a), genoemde geval worden de landrassen en rassen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn toegelaten. Met name wordt rekening gehouden met de resultaten van niet-officiële tests en de kennis die vergaard is uit de praktische ervaring die is opgedaan tijdens de teelt, de vermeerdering en het gebruik en de nauwkeurige beschrijvingen van de rassen en hun relevante omschrijvingen zoals deze aan de betrokken lidstaat zijn medegedeeld; als deze toereikend zijn, volgt vrijstelling van het vereiste omtrent het officiële onderzoek. Na toelating van zo'n landras of ras zal dit landras of ras als „instandhoudingsras” in de gemeenschappelijke rassenlijst worden opgenomen;

b) in de in lid 2, onder a) en b), bedoelde gevallen, gepaste kwantitatieve beperkingen.

Artikel 45

1.  De in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de bijlagen aan te brengen wijzigingen worden volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 46

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 66/399/EEG van de Raad ( 11 ) ingestelde Permanente Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw.

2.  In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op één maand vastgesteld.

3.  In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

4.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 47

Behoudens het bepaalde in artikel 18 en in de bijlagen I en II doet deze richtlijn geen afbreuk aan de bepalingen van de nationale wetgevingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van het leven en de gezondheid van personen, dieren of planten of uit hoofde van de bescherming van de industriële of commerciële eigendom.

Artikel 48

1.  Volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure kunnen specifieke voorwaarden worden vastgesteld om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebeid van:

a) de voorwaarden waaronder chemisch behandeld zaad in de handel mag worden gebracht;

b) de voorwaarden waaronder zaad in de handel mag worden gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantaardige genetische hulpbronnen, met inbegrip van zaadmengsels van soorten die zijn opgenomen in artikel 1 van Richtlijn 2002/53/EG ( 12 ) en die worden geassocieerd met specifieke natuurlijke en semi-natuurlijke habitats en worden bedreigd door genetische erosie;

c) de voorwaarden waaronder voor de biologische teelt geschikt zaad in de handel mag worden gebracht.

2.  De in lid 1, onder b), bedoelde specifieke voorwaarden omvatten met name de volgende punten:

a) het zaad van deze soorten is van een bekende herkomst die is erkend door de autoriteit die in elke lidstaat bevoegd is voor het in de handel brengen van het zaad in bepaalde gebieden;

b) passende kwantitatieve beperkingen.

Artikel 49

Een lidstaat kan, op een volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure te behandelen verzoek, voor bepaalde soorten, die normaal niet op zijn grondgebied vermeerderd of in de handel worden gebracht, geheel of gedeeltelijk van de verplichting aan de bij deze richtlijn vastgestelde bepalingen te voldoen worden vrijgesteld, tenzij één en ander in strijd is met het bepaalde in artikel 16, lid 1, en artikel 34, lid 1.

Artikel 50

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de tekst van de bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 51

1.  Richtlijn 70/458/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VI, deel A, genoemde richtlijnen wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage VI, deel B, opgenomen omzettingstermijnen betreft.

2.  De verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage VII opgenomen concordantietabel.

Artikel 52

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 53

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

VOORWAARDEN VOOR GOEDKEURING TEN AANZIEN VAN HET GEWAS

1.

Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn.

2.

Voor basiszaad dient ten minste één officiële veldkeuring plaats te vinden. Voor gecertificeerd zaad vindt ten minste één veldkeuring plaats, welke voor ten minste 20 % van de percelen per soort officieel steekproefsgewijs wordt gecontroleerd.

3.

De staat waarin het vermeerderingsveld zich bevindt en de stand van het gewas moeten een voldoende controle van de rasechtheid, de raszuiverheid en de gezondheidstoestand mogelijk maken.

4.

De minimumafstand tot in de buurt liggende gewassen die kunnen leiden tot ongewenste vreemdbestuiving, bedraagt voor:

A.  Beta vulgaris



1.

Ten aanzien van een hieronder niet genoemde bron van stuifmeel van het geslacht Beta

1 000 m

2.

Ten aanzien van bronnen van stuifmeel van rassen van dezelfde ondersoort die tot een verschillende rassengroep behoren:

 

a) voor basiszaad

1 000 m

b) voor gecertificeerd zaad

600 m

3.

Ten aanzien van andere bronnen van stuifmeel van rassen van dezelfde ondersoort die tot dezelfde rassengroep behoren:

 

a) voor basiszaad

600 m

b) voor gecertificeerd zaad

300 m

De onder 2 en 3 bedoelde rassengroepen worden vastgesteld volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure.

B.  Brassicagewassen



1.

Ten aanzien van bronnen van vreemd stuifmeel dat een ernstige schadelijke invloed kan uitoefenen op de rassen van de Brassicagewassen:

 

a) voor basiszaad

1 000 m

b) voor gecertificeerd zaad

600 m

2.

Ten aanzien van andere bronnen van vreemd stuifmeel waardoor kruising met de rassen van de Brassicagewassen mogelijk wordt:

 

a) voor basiszaad

500 m

b) voor gecertificeerd zaad

300 m

C.  Cichorei voor de industrie



1.

Ten aanzien van andere soorten van dezelfde geslachten of ondersoorten

1 000 m

2.

Ten aanzien van een ander ras van cichorei voor de industrie:

 

a) voor basiszaad

600 m

b) voor gecertificeerd zaad

300 m

D.  Andere soorten



1.

Ten aanzien van bronnen van vreemd stuifmeel dat een ernstige schadelijke invloed kan uitoefenen op rassen van andere gewassen, door kruisbestuiving verkregen:

 

a) voor basiszaad

500 m

b) voor gecertificeerd zaad

300 m

2.

Ten aanzien van andere bronnen van vreemd stuifmeel waardoor kruising met rassen van andere gewassen, door kruisbestuiving verkregen, mogelijk wordt:

 

a) voor basiszaad

300 m

b) voor gecertificeerd zaad

100 m

Deze afstanden behoeven niet in acht genomen te worden, wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.

5.

De aanwezigheid van ziekten en schadelijke organismen die de waarde voor het gebruik als zaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.




BIJLAGE II

VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAD MOET VOLDOEN

1.

Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn.

2.

De aanwezigheid van ziekten en schadelijke organismen die de waarde voor het gebruik als zaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

3.

Het zaad moet bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) Normen



Soorten

Minimum mechanische zuiverheid (% van het gewicht)

Maximumpercentage zaden van andere plantensoorten (% van het gewicht)

Minimumkiemkracht (% van de zuivere zaden of kluwens)

Allium cepa

97

0,5

70

▼M4

Allium fistulosum

97

0,5

65

▼B

Allium porrum

97

0,5

65

▼M4

Allium sativum

97

0,5

65

Allium schoenoprasum

97

0,5

65

▼B

Anthriscus cerefolium

96

1

70

Apium graveolens

97

1

70

Asparagus officinalis

96

0,5

70

Beta vulgaris (Cheltenham beet)

97

0,5

50 (kluwens)

Beta vulgaris (andere soorten dan Cheltenham beet)

97

0,5

70 (kluwens)

Brassica oleracea (bloemkool)

97

1

70

►M4  Brassica oleracea (met uitzondering van bloemkool) ◄

97

1

75

►M4  Brassica rapa (Chinese kool) ◄

97

1

75

►M4  Brassica rapa (meiraap/stoppelknol) ◄

97

1

80

Capsicum annuum

97

0,5

65

Cichorium intybus (partim) (witlof, bladcichorei)

95

1,5

65

Cichorium intybus (partim) (cichorei voor de industrie)

97

1

80

Cichorium endivia

95

1

65

Citrullus lanatus

98

0,1

75

Cucumis melo

98

0,1

75

Cucumis sativus

98

0,1

80

Cucurbita maxima

98

0,1

80

Cucurbita pepo

98

0,1

75

Cynara cardunculus

96

0,5

65

Daucus carota

95

1

65

Foeniculum vulgare

96

1

70

Lactuca sativa

95

0,5

75

►M6  Solanum lycopersicum L. ◄

97

0,5

75

Petroselinum crispum

97

1

65

Phaseolus coccineus

98

0,1

80

Phaseolus vulgaris

98

0,1

75

Pisum sativum

98

0,1

80

Raphanus sativus

97

1

70

▼M4

Rheum rhabarbarum

97

0,5

70

▼B

Scorzonera hispanica

95

1

70

Solanum melongena

96

0,5

65

Spinacia oleracea

97

1

75

Valerianella locusta

95

1

65

Vicia faba

98

0,1

80

▼M4

Zea mays

98

0,1

85

▼B

b) Aanvullende voorwaarden

i) zaad van vlinderbloemigen mag niet door de volgende levende insecten zijn aangetast:

Acanthoscelides obtectus Sag.

Bruchus affinis Froel.

Bruchus atomarius L.

Bruchus pisorum L.

Bruchus rufimanus Boh.

ii) het zaad mag niet door levende mijten zijn aangetast.

▼M5

c) Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de tabel onder punt a):

Voor rassen van Zea mays (suikermais — superzoete types) wordt de vereiste minimumkiemkracht verlaagd tot 80 % van zuiver zaad. Op het officiële etiket of op het etiket van de leverancier, naargelang het geval, wordt de vermelding „Minimumkiemkracht 80 %” aangebracht.

▼B




BIJLAGE III

IN ARTIKEL 25, LID 2, BEDOELDE GEWICHTEN

1.

Maximumgewicht van een partij zaaizaad:



▼M5

a) zaad van Phaseolus coccineus, Phaseolus vulgaris, Pisum sativum en Vicia faba

30 t;

b) zaad dat ten minste de grootte van tarwekorrels heeft, behalve Phaseolus coccineus, Phaseolus vulgaris, Pisum sativum en Vicia faba

20 t;

▼B

c) zaad dat kleiner is dan een tarwekorrel

10 ton.

Het maximumgewicht mag met ten hoogste 5 % worden overschreden.

2.

Minimumgewicht van een monster:



Soort

Gewicht (in g)

Allium cepa

25

▼M4

Allium fistulosum

15

▼B

Allium porrum

20

▼M4

Allium sativum

20

Allium schoenoprasum

15

▼B

Anthricus cerefolium

20

Apium graveolens

5

Asparagus officinalis

100

Beta vulgaris

100

Brassica oleracea

25

▼M4 —————

▼B

Brassica rapa

20

Capsicum annuum

40

Cichorium intybus (partim) (witlof, bladcichorei)

15

Cichorium intybus (partim) (cichorei voor de industrie)

50

Cichorium endivia

15

Citrullus lanatus

250

Cucumis melo

100

Cucumis sativus

25

Cucurbita maxima

250

Cucurbita pepo

150

Cynara cardunculus

50

Daucus carota

10

Foeniculum vulgare

25

Lactuca sativa

10

►M6  Solanum lycopersicum L. ◄

20

Petroselinum crispum

10

Phaseolus coccineus

1 000

Phaseolus vulgaris

700

Pisum sativum

500

Raphanus sativus

50

▼M4

Rheum rhabarbarum

135

▼B

Scorzonera hispanica

30

Solanum melongena

20

Spinacia oleracea

75

Valerianella locusta

20

Vicia faba

1 000

▼M4

Zea mays

1 000

▼B

Voor de F-1 hybriderassen van voornoemde soorten kan het minimumgewicht van het monster verminderd worden tot eenvierde van het aangegeven gewicht. Het monster moet echter ten minste een gewicht van 5 g hebben en ten minste 400 zaden bevatten.




BIJLAGE IV

ETIKET

A.   Officieel etiket (basiszaad en gecertificeerd zaad, met uitzondering van kleine verpakkingen)

I.   Te vermelden gegevens

1. EG-systeem.

2. Keuringsdienst en lidstaat of desbetreffend kenteken.

3. Maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in …” (maand en jaar), of

maand en jaar van de laatste officiële monsterneming ten behoeve van het besluit van certificering, op de volgende wijze aangegeven: „monster genomen in …” (maand en jaar).

4. Partijnummer.

5. Soort, ten minste in Latijns schrift aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, dan wel de gewone benaming, of beide.

6. Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift.

7. Categorie.

8. Producerend land.

9. Opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden.

10. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhulsels of andere vaste toevoegingsmiddelen worden gebruikt, de aard van het toevoegingsmiddel en de approximatieve verhouding tussen het gewicht zuiver zaad en het totale gewicht.

11. Bij rassen die hybriden of ingeteelde stammen zijn:

 voor basiszaad waarvan de hybride of de ingeteelde stam waartoe het zaad behoort, officieel aanvaard is overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn:

 de naam van deze kruisingspartner, waaronder het officieel is aanvaard, met of zonder verwijzing naar het uiteindelijke ras, waaraan in geval van hybriden of ingeteelde stammen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik als kruisingspartner voor de uiteindelijke rassen, het woord „kruisingspartner” wordt toegevoegd;

 voor basiszaad in andere gevallen:

 de naam van de kruisingspartner waartoe het basiszaad behoort, die in code mag worden gegeven, met daarbij een verwijzing naar het uiteindelijke ras, met of zonder vermelding van de functie (mannelijk of vrouwelijk), waaraan het woord „kruisingspartner” wordt toegevoegd;

 voor gecertificeerd zaad:

 de naam van het ras waartoe het zaad behoort, met daarbij het woord „hybride”.

12. Waar ten minste voor de kiemkracht nacontrole werd verricht, mogen de woorden „nacontrole verricht in …” (maand en jaar) worden vermeld.

II.   Minimumafmetingen

110 × 67 mm.

B.   Etiket van de leverancier of tekst op de verpakking (standaardzaad en kleine verpakkingen van de categorie „gecertificeerd zaad”)

I.   Te vermelden gegevens

1. EG-systeem.

2. Naam en adres of kenmerk van de voor het aanbrengen van de etiketten verantwoordelijke persoon.

3. Verkoopseizoen van de sluiting of van het laatste onderzoek van de kiemkracht. Het einde van dit verkoopseizoen kan worden aangegeven.

4. Soort, ten minste vermeld in Latijns schrift.

5. Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift.

6. Categorie; bij kleine verpakkingen kan gecertificeerd zaaizaad worden aangeduid met de letters „C” of „Z” en standaardzaad met de letters „St”.

7. Referentienummer, opgegeven door de voor het aanbrengen van de etiketten verantwoordelijke — voor standaardzaad.

8. Referentienummer om de gecertificeerde partij te kunnen identificeren voor gecertificeerd zaad.

9. Opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zuivere zaden, behalve voor kleine verpakkingen tot 500 gram.

10. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhulsels of andere vaste toevoegingsmiddelen worden gebruikt, de aard van het toevoegingsmiddel en de approximatieve verhouding tussen het gewicht van de kluwens of zuiver zaad en het totale gewicht.

II.   Minimumafmetingen van het etiket (behalve voor kleine verpakkingen)

110 × 67 mm.




BIJLAGE V

ETIKET EN DOCUMENT VOOR NIET-DEFINITIEF GOEDGEKEURD ZAAD DAT IS GEOOGST IN EEN ANDERE LIDSTAAT

A.   Op het etiket te vermelden gegevens

 Voor de veldkeuring verantwoordelijke instantie en lidstaat of hun kenteken.

 Soort, ten minste in Latijns schrift, aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, dan wel de gewone benaming, of beide.

 Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift.

 Categorie.

 Referentienummer van het veld of van de partij.

 Opgegeven netto- of brutogewicht.

 De vermelding „Niet definitief goedgekeurd zaad”.

B.   Kleur van het etiket

Grijs.

C.   Op het document te vermelden gegevens

 Instantie die het document afgeeft.

 Soort, ten minste in Latijns schrift, aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder naam van de auteurs, dan wel de gewone benaming, of beide.

 Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift.

 Categorie.

 Referentienummer van het gebruikte zaad en naam van het land/de landen dat/die dit zaad heeft/hebben goedgekeurd.

 Referentienummer van het veld of van de partij.

 Oppervlakte die is beteeld voor de productie van de bij het document behorende partij.

 Geoogste hoeveelheid zaad en aantal verpakkingen.

 Verklaring dat bij de teelt waarvan het zaad afkomstig is, aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan.

 In voorkomend geval, de uitkomsten van een voorlopige analyse van het zaad.




BIJLAGE VI

DEEL A

INGETROKKEN RICHTLIJN EN HAAR OPEENVOLGENDE WIJZIGINGEN

(bedoeld in artikel 51)



Richtlijn 70/458/EEG (PB L 225 van 12.10.1970, blz. 7)

 

Richtlijn 71/162/EEG van de Raad (PB L 87 van 17.4.1971, blz. 24)

enkel artikel 6

Richtlijn 72/274/EEG van de Raad (PB L 171 van 29.7.1972, blz. 37)

slechts waar het de verwijzingen, in de artikelen 1 en 2, naar Richtlijn 70/458/EEG betreft

Richtlijn 72/418/EEG van de Raad (PB L 287 van 26.12.1972, blz. 22)

enkel artikel 6

Richtlijn 73/438/EEG van de Raad (PB L 356 van 27.12.1973, blz. 79)

enkel artikel 6

Richtlijn 76/307/EEG van de Raad (PB L 72 van 18.3.1976, blz. 16)

enkel artikel 2

Richtlijn 78/55/EEG van de Raad (PB L 16 van 20.1.1978, blz. 23)

enkel artikel 7

Richtlijn 78/692/EEG van de Raad (PB L 236 van 26.8.1978, blz. 13)

enkel artikel 7

Richtlijn 79/641/EEG van de Commissie (PB L 183 van 19.7.1979, blz. 13)

enkel artikel 4

Richtlijn 79/692/EEG van de Raad (PB L 205 van 13.8.1979, blz. 1)

enkel artikel 4

Richtlijn 79/967/EEG van de Raad (PB L 293 van 20.11.1979, blz. 16)

enkel artikel 3

Richtlijn 80/1141/EEG van de Raad (PB L 341 van 16.12.1980, blz. 27)

enkel artikel 2

Richtlijn 86/155/EEG van de Raad (PB L 118 van 7.5.1986, blz. 23)

enkel artikel 6

Richtlijn 87/120/EEG van de Commissie (PB L 49 van 18.2.1987, blz. 39)

enkel artikel 5

Richtlijn 87/481/EEG van de Commissie (PB L 273 van 26.9.1987, blz. 45)

 

Richtlijn 88/332/EEG van de Raad (PB L 151 van 17.6.1988, blz. 82)

enkel artikel 8

Richtlijn 88/380/EEG van de Raad (PB L 187 van 16.7.1988, blz. 31)

enkel artikel 7

Richtlijn 90/654/EEG van de Raad (PB L 353 van 17.12.1990, blz. 48)

slechts waar het de verwijzingen, in artikel 2 en in bijlage II.I.7, naar Richtlijn 70/458/EEG betreft

Richtlijn 96/18/EG van de Commissie (PB L 76 van 26.3.1996, blz. 21)

enkel artikel 3

Richtlijn 96/72/EG van de Commissie (PB L 304 van 27.11.1996, blz. 10)

enkel artikel 1, punt 6

Richtlijn 98/95/EG van de Raad (PB L 25 van 1.2.1999, blz. 1)

enkel artikel 7

Richtlijn 98/96/EG van de Raad (PB L 25 van 1.2.1999, blz. 27)

enkel artikel 7

DEEL B

LIJST VAN DE TERMIJNEN VOOR OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

(bedoeld in artikel 51)



Richtlijn

Uiterste datum voor omzetting

70/458/EEG

1 juli 1972 (1) (2)

71/162/EEG

1 juli 1972

72/274/EEG

1 juli 1972 (artikel 1)

1 januari 1973 (artikel 2)

72/418/EEG

1 januari 1973 (artikel 6, punten 13 en 18)

1 juli 1972 (overige bepalingen)

73/438/EEG

1 januari 1974 (artikel 6, lid 4)

1 juli 1974 (overige bepalingen)

76/307/EEG

1 juli 1975

78/55/EEG

1 juli 1977 (artikel 7, lid 5)

1 juli 1979 (overige bepalingen)

78/692/EEG

1 juli 1977 (artikel 7)

1 juli 1979 (overige bepalingen)

79/641/EEG

1 juli 1980

79/692/EEG

1 juli 1977

79/967/EEG

1 juli 1982

80/1141/EEG

1 juli 1980

86/155/EEG

1 maart 1986 (artikel 6, leden 3 en 8)

1 juli 1987 (overige bepalingen)

87/120/EEG

1 juli 1988

87/481/EEG

1 juli 1989

88/332/EEG

 

88/380/EEG

1 juli 1982 (artikel 7, lid 9)

1 januari 1986 (artikel 7, leden 6 en 10)

1 juli 1992 (artikel 7, lid 18)

1 juli 1990 (overige bepalingen)

90/654/EEG

 

96/18/EG

1 juli 1996

96/72/EG

1 juli 1997 (3)

98/95/EG

1 februari 2000 (rectificatie PB L 126 van 20.5.1999, blz. 2)

98/96/EG

1 februari 2000

(1)   1 juli 1973 voor Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Voor Griekenland 1 januari 1986; voor Spanje 1 maart 1986; voor Portugal 1 januari 1991.

(2)   1 januari 1995 voor Oostenrijk, Finland en Zweden:

— Finland en Zweden mogen tot uiterlijk 31 december 1995 de toepassing van deze richtlijn op hun grondgebied uitstellen met betrekking tot het op hun grondgebied in de handel brengen van zaden die voorkomen op hun respectieve nationale lijsten van rassen van landbouwgewassen en rassen van groentegewassen die niet officieel zijn aanvaard overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijnen. Zaden van deze rassen mogen gedurende deze periode niet in de handel worden gebracht op het grondgebied van de andere lidstaten.

— Het in de handel brengen van rassen van landbouw- en groentewassen die op de toetredingsdatum of later worden opgenomen op zowel de respectieve nationale lijsten van Finland en Zweden, als de gemeenschappelijke lijsten wordt niet onderworpen aan beperkingen wat het ras betreft.

— Tijdens de in het eerste streepje genoemde periode worden de rassen in de respectieve nationale lijsten van Finland en Zweden die officieel zijn aanvaard overeenkomstig de bepalingen van genoemde richtlijnen, opgenomen in de gemeenschappelijke lijsten van landbouw- respectievelijk groentegewassen.

(3)   Overgebleven voorraden etiketten met de afkorting „EEG” mogen worden gebruikt tot en met 31 december 2001.




BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL



Richtlijn 70/458/EEG

Onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1, eerste alinea

Artikel 34

Artikel 1, tweede alinea

Artikel 1 bis

Artikel 2, lid 1, onder a)

Artikel 2, lid 1, deel A

Artikel 2, lid 1, onder b)

Artikel 2, lid 1, deel B, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder c), i)

Artikel 2, lid 1, deel B, onder b)

Artikel 2, lid 1, onder c), ii)

Artikel 2, lid 1, deel B, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder c), iii)

Artikel 2, lid 1, deel B, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder c), iv)

Artikel 2, lid 1, deel C, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder d), i)

Artikel 2, lid 1, deel C, onder b)

Artikel 2, lid 1, onder d), ii)

Artikel 2, lid 1, deel C, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder d), iii)

Artikel 2, lid 1, deel C, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder d), iv)

Artikel 2, lid 1, deel C, onder e)

Artikel 2, lid 1, onder d), v)

Artikel 2, lid 1, deel D, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder e), i)

Artikel 2, lid 1, deel D, onder b)

Artikel 2, lid 1, onder e), ii)

Artikel 2, lid 1, deel D, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder e), iii)

Artikel 2, lid 1, deel D, onder d)

Artikel 2, lid 1, onder e), iv)

Artikel 2, lid 1, deel E, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder f), i)

Artikel 2, lid 1, deel E, onder b)

Artikel 2, lid 1, onder f), ii)

Artikel 2, lid 1, deel E, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder f), iii)

Artikel 2, lid 1, deel F, onder a)

Artikel 2, lid 1, onder g), i)

Artikel 2, lid 1, deel F, onder b)

Artikel 2, lid 1, onder g), ii)

Artikel 2, lid 1, deel F, onder c)

Artikel 2, lid 1, onder g), iii)

Artikel 2, lid 1 bis

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 1 ter

Artikel 2, lid 3

Artikel 3 t/m 8

Artikel 3 t/m 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 13 bis

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 16, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 16, lid 2

Artikel 16, lid 2

Artikel 16, leden 3 t/m 5

Artikel 17 t/m 19

Artikel17 t/m 19

Artikel 20, lid 1

Artikel 20, lid 1

Artikel 20, lid 1 bis

Artikel 20, lid 2

Artikel 20, lid 2

Artikel 20, lid 3

Artikel 20, lid 3

Artikel 20, lid 4

Artikel 20, lid 5

Artikel 20 bis

Artikel 21

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 21 bis

Artikel 23

Artikel 22

Artikel 24

Artikel 23

Artikel 25

Artikel 24

Artikel 26

Artikel 25

Artikel 27

Artikel 26, lid 1

Artikel 28, lid 1

Artikel 26, lid 1 bis

Artikel 28, lid 2

Artikel 26, lid 1 ter

Artikel 28, lid 3

Artikel 26, lid 2, eerste t/m derde alinea

Artikel 28, lid 4, eerste t/m derde alinea

Artikel 26, lid 2, vierde alinea

Artikel 27

Artikel 29

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 28 bis

Artikel 31

Artikel 29

Artikel 32

Artikel 29 bis

Artikel 33

Artikel 30

Artikel 34

Artikel 30 bis

Artikel 35

Artikel 31

Artikel 36

Artikel 32, lid 1

Artikel 32, lid 1

Artikel 32, lid 3

Artikel 37, lid 2

Artikel 33

Artikel 38

Artikel 35

Artikel 39

Artikel 36

Artikel 40

Artikel 37

Artikel 41

Artikel 38

Artikel 42

Artikel 39

Artikel 43

Artikel 39 bis, leden 1 en 2

Artikel 44, leden 1 en 2

Artikel 39 bis, lid 3, i)

Artikel 44, lid 3, onder a)

Artikel 39 bis, lid 3, ii)

Artikel 44, lid 3, onder b)

Artikel 40 ter

Artikel 45

Artikel 40

Artikel 46, leden 1, 2 en 4

Artikel 40 bis

Artikel 46, leden 1, 3 en 4

Artikel 41

Artikel 47

Artikel 41 bis, lid 1

Artikel 48, lid 1

Artikel 41 bis, lid 2, i)

Artikel 48, lid 2, onder a)

Artikel 41 bis, lid 2, ii)

Artikel 48, lid 2, onder b)

Artikel 42

Artikel 49

Artikel 50 (1)

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Bijlage I, deel 1

Bijlage I, deel 1

Bijlage I, deel 2

Bijlage I, deel 2

Bijlage I, deel 3

Bijlage I, deel 3

Bijlage I, deel 4, punt A

Bijlage I, deel 4, punt A

Bijlage I, deel 4, punt A bis

Bijlage I, deel 4, punt B

Bijlage I, deel 4, punt A ter

Bijlage I, deel 4, punt C

Bijlage I, deel 4, punt B

Bijlage I, deel 4, punt D

Bijlage I, deel 5

Bijlage I, deel 5

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV, deel A, punt a), 1

Bijlage IV, deel A, punt a), 1

Bijlage IV, deel A, punt a), 2

Bijlage IV, deel A, punt a), 2

Bijlage IV, deel A, punt a), 3

Bijlage IV, deel A, punt a), 3

Bijlage IV, deel A, punt a), 4

Bijlage IV, deel A, punt a), 4

Bijlage IV, deel A, punt a), 5

Bijlage IV, deel A, punt a), 5

Bijlage IV, deel A, punt a), 6

Bijlage IV, deel A, punt a), 6

Bijlage IV, deel A, punt a), 7

Bijlage IV, deel A, punt a), 7

Bijlage IV, deel A, punt a), 8

Bijlage IV, deel A, punt a), 8

Bijlage IV, deel A, punt a), 9

Bijlage IV, deel A, punt a), 9

Bijlage IV, deel A, punt a), 10

Bijlage IV, deel A, punt a), 10

Bijlage IV, deel A, punt a), 10 bis

Bijlage IV, deel A, punt a), 11

Bijlage IV, deel A, punt a), 11

Bijlage IV, deel A, punt a), 12

Bijlage IV, deel A, punt b)

Bijlage IV, deel A, punt b)

Bijlage IV, deel B

Bijlage IV, deel B

Bijlage V

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VII

(1)   Richtlijn 98/95/EG, artikel 9, lid 2, en Richtlijn 98/96/EG, artikel 8, lid 2.



( 1 ) Advies uitgebracht op 9 april 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

( 2 ) PB L 225 van 12.10.1970, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/96/EG (PB L 25 van 1.2.1999, blz. 27).

( 3 ) Zie bijlage VI, deel A.

( 4 ) PB L 117 van 8.5.1990, blz. 15. Richtlijn ingetrokken bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).

( 5 ) PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

( 6 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

( 7 ) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

( 8 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

( 9 ) PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2506/95 (PB L 258 van 28.10.1995, blz. 3).

( 10 ) PB L 159 van 28.6.1994, blz. 1.

( 11 ) PB L 125 van 11.7.1966, blz. 2289/66.

( 12 ) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

Início