EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01996L0053-20190814

Consolidated text: Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1996/53/2019-08-14

01996L0053 — NL — 14.08.2019 — 004.002


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 96/53/EG VAN DE RAAD

van 25 juli 1996

houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten

(PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN 2002/7/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 februari 2002

  L 67

47

9.3.2002

►M2

RICHTLIJN (EU) 2015/719 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2015

  L 115

1

6.5.2015

►M3

BESLUIT (EU) 2019/984 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 5 juni 2019

  L 164

30

20.6.2019

►M4

VERORDENING (EU) 2019/1242 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

  L 198

202

25.7.2019


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 154, 19.6.2015, blz.  28 (2015/719)

►C2

Rectificatie, PB L 277, 27.10.2022, blz.  314 (2015/719)




▼B

RICHTLIJN 96/53/EG VAN DE RAAD

van 25 juli 1996

houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten



Artikel 1

1.  

Deze richtlijn is van toepassing:

▼C2

a) 

op de afmetingen van de motorvoertuigen van de categorieën M2 en M3 en hun aanhangwagens van de categorie O, alsmede van de motorvoertuigen van de categorieën N2 en N3 en hun aanhangwagens van de categorieën O3 en O4, zoals gedefinieerd in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

▼B

b) 

op de gewichten en sommige andere kenmerken van de onder a) gedefinieerde voertuigen die in bijlage I, punt 2, van deze richtlijn zijn omschreven.

2.  
Alle in bijlage I vermelde gewichten gelden als verkeersnormen en betreffen derhalve de laadvoorwaarden en niet de produktienormen, die in een volgende richtlijn zullen worden vastgesteld.

▼M1

3.  
Deze richtlijn is niet van toepassing op gelede bussen met meer dan één geleed gedeelte.

▼B

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

— 
„motorvoertuig”: een gemotoriseerd voertuig dat zich op eigen kracht over de weg voortbeweegt;
— 
„aanhangwagen”: een voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld, met uitzondering van opleggers, en dat op grond van constructie en inrichting voor goederenvervoer wordt gebezigd;
— 
„oplegger”: een voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld op zodanige wijze dat een deel ervan op het motorvoertuig rust en dat een aanzienlijk deel van het gewicht van de oplegger en van zijn lading door het motorvoertuig wordt gedragen, en dat op grond van constructie en inrichting voor goederenvervoer wordt gebezigd;
— 
„combinatie”:
— 
een samenstel bestaande uit een motorvoertuig en een aanhangwagen, of
— 
een geleed voertuig bestaande uit een motorvoertuig waaraan een oplegger is gekoppeld;
— 
„geconditioneerd voertuig”: elke voertuig waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een gecontroleerde temperatuur, en waarvan elk van de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik is;
— 
„bus”: een voertuig met meer dan negen zitplaatsen, die van de bestuurder inbegrepen, dat op grond van constructie en inrichting is bestemd voor het vervoer van personen en hun bagage. Het kan een of twee verdiepingen hebben en kan ook een aanhangwagen slepen;
— 
„gelede bus”: een bus die is samengesteld uit twee vaste delen welke met elkaar zijn verbonden door een geleed gedeelte. Bij dit soort voertuig is er een interne verbinding tussen de beide vaste delen. Door het gelede gedeelte kunnen de reizigers vrij van het ene naar het andere vaste deel lopen. De twee vaste delen kunnen alleen in een werkplaats met elkaar worden verbonden of van elkaar worden losgemaakt;
— 
„maximaal toegestane afmetingen”: de maximumafmetingen voor het gebruik van een voertuig zoals bedoeld in bijlage I;
— 
„maximaal toegestaan gewicht”: het maximumgewicht voor het gebruik van een voertuig in beladen toestand in het internationaal verkeer;
— 
„maximaal toegestane druk per as”: het maximumgewicht voor het gebruik van een as of een assenstel in beladen toestand in het internationaal verkeer;
— 
„ondeelbare lading”: lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorvoertuig, aanhangwagen, samenstel of geleed voertuig dat in alle opzichten aan het bepaalde in deze richtlijn voldoet;
— 
de eenheid „ton”: het met de massa van een ton corresponderende gewicht overeenkomende met 9,8 kilonewton (kN);

▼M2

— 
„alternatieve brandstoffen”: brandstoffen of energiebronnen die, op zijn minst gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de wegvervoersector beter worden. Deze omvatten:
a) 

elektriciteit die wordt verbruikt in alle soorten elektrische voertuigen;

b) 

waterstof;

c) 

aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm (Compressed Natural Gas — CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas — LNG);

d) 

vloeibaar petroleumgas (Liquefied Petroleum Gas — LPG);

e) 

mechanische energie uit een opslagsysteem aan boord/bronnen aan boord, met inbegrip van afvalwarmte;

— 
„door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuig”: een motorvoertuig dat geheel of gedeeltelijk wordt aangedreven op basis van een alternatieve brandstof en dat is goedgekeurd in het kader van Richtlijn 2007/46/EG;

▼M4

— 
„emissievrij voertuig”: een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig zoals gedefinieerd in artikel 3, onder 11), van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 );

▼M2

— 
„intermodale vervoersverrichting”:
a) 

gecombineerd vervoer als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad ( 3 ) voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, of

b) 

vervoer voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, waarbij gebruik wordt gemaakt van vervoer over water, op voorwaarde dat de afstand van het begin- of het eindvervoer over de weg op het grondgebied van de Unie niet groter is dan 150 km. De bovenvermelde afstand van 150 km mag worden overschreden om de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal voor de voorgenomen dienst te bereiken, indien het vervoer wordt verricht met:

i) 

voertuigen die voldoen aan bijlage I, punt 2.2.2, onder a) of onder b), of

ii) 

voertuigen die voldoen aan bijlage I, punt 2.2.2, onder c) of onder d), indien dergelijke afstanden zijn toegelaten in de betrokken lidstaat.

Voor intermodale vervoersverrichtingen kan de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal die de dienst verleent, gelegen zijn in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de zending werd ingeladen of uitgeladen.

— 
„verlader”: een juridische entiteit of een natuurlijke of rechtspersoon die op de vrachtbrief of op een gelijkwaardig vervoersdocument (zoals de „doorvoer”-vrachtbrief) als verlader wordt genoemd en/of in wiens naam of voor wiens rekening een vervoersovereenkomst is gesloten met de vervoersonderneming.

▼B

Alle in bijlage I vermelde maximaal toegestane afmetingen worden gemeten overeenkomstig bijlage I van ►M2  Richtlijn 2007/46/EG ◄ , zonder positieve afwijking.

Artikel 3

1.  

De Lid-Staten mogen het gebruik op hun grondgebied niet verbieden of weigeren,

— 
in het internationaal verkeer, van voertuigen die in een Lid-Staat zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht, om redenen die verband houden met het gewicht en de afmetingen,
— 
in het nationaal verkeer, van voertuigen die in een Lid-Staat zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht, om redenen die verband houden met de afmetingen,

indien deze voertuigen voldoen aan de in bijlage I aangegeven grenswaarden.

Deze bepaling is van toepassing niettegenstaande het feit dat:

a) 

deze voertuigen niet voldoen aan de wettelijke voorschriften van deze Lid-Staat betreffende bepaalde kenmerken die verband houden met gewichten en afmetingen en die niet in bijlage I worden vermeld;

b) 

de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de voertuigen zijn ingeschreven of in het verkeer gebracht, grenswaarden heeft toegestaan die niet in artikel 4, lid 1, vermeld staan en die hoger liggen dan die welke in bijlage I zijn vastgesteld.

2.  
Het bepaalde in lid 1, tweede alinea, onder a), doet echter geen afbreuk aan het recht van de Lid-Staten om, naar behoren rekening houdend met het Gemeenschapsrecht, te eisen dat voertuigen die op hun grondgebied zijn ingeschreven of in het verkeer gebracht, voldoen aan hun nationale voorschriften inzake niet in bijlage I vermelde kenmerken die verband houden met gewichten en afmetingen.
3.  
De Lid-Staten kunnen eisen dat geconditioneerde voertuigen voorzien zijn van een ATP-keuringsdocument of -plaat (Overeenkomst van 1 september 1970 inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer).

Artikel 4

▼M1

1.  

De lidstaten mogen op hun grondgebied niet toestaan:

a) 

het normale verkeer van voertuigen of voertuigcombinaties voor nationaal goederenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.1, 1.2, 1.4, 1.5, 1.6, 1.7, 1.8, 4.2 en 4.4 van bijlage I vermelde kenmerken,

b) 

het normale verkeer van voertuigen voor nationaal personenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.1, 1.2, 1.4 bis, 1.5 en 1.5 bis van bijlage I vermelde kenmerken.

2.  

De lidstaten mogen op hun grondgebied wel toestaan:

a) 

het verkeer van voertuigen of voertuigcombinaties voor nationaal goederenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.3, 2, 3, 4.1 en 4.3 van bijlage I vermelde kenmerken,

b) 

het verkeer van voertuigen voor nationaal personenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.3, 2, 3, 4.1 en 4.3 van bijlage I vermelde kenmerken.

▼B

3.  
Voertuigen of voertuigcombinaties die de maximumafmetingen overschrijden, mogen slechts tot het verkeer worden toegelaten op basis van zonder discriminatie door de bevoegde instanties afgegeven speciale vergunningen of op basis van per geval met deze instanties overeengekomen niet discriminerende regelingen, wanneer deze voertuigen of voertuigcombinaties ondeelbare ladingen vervoeren of daarvoor bestemd zijn.
4.  
De Lid-Staten kunnen toestaan dat ►M1  voor vervoer gebruikte ◄ voertuigen of voertuigcombinaties die bepaald nationaal vervoer verrichten dat niet van noemenswaardige invloed is op de internationale concurrentie in de vervoersector, op hun grondgebied aan het verkeer deelnemen met afmetingen die afwijken van de in de punten 1.1, 1.2, 1.4 tot en met 1.8, 4.2 en 4.4 van bijlage I vermelde afmetingen.

Vervoer wordt geacht niet van noemenswaardige invloed te zijn op de internationale concurrentie in de vervoersector als een van de onder a) of b) genoemde voorwaarden vervuld is:

a) 

het vervoer wordt op het grondgebied van een Lid-Staat verricht met speciale voertuigen of voertuigcombinaties in zodanige omstandigheden dat het normaal gesproken niet wordt verricht met voertuigen uit andere Lid-Staten, bij voorbeeld vervoer in de bosbouw en de bosbouwindustrie;

b) 

de Lid-Staat die het vervoer op zijn grondgebied toestaat door voertuigen of voertuigcombinaties met andere dan de in bijlage I vermelde afmetingen, staat tevens het gebruik toe van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers die aan de in bijlage I voorgeschreven afmetingen voldoen, en wel in zulke combinaties dat ten minste de in die Lid-Staat toegestane laadruimte kan worden bereikt zodat alle vervoerders dezelfde concurrentiemogelijkheden hebben (het moduleconcept).

▼M2 —————

▼B

5.  
De Lid-Staten kunnen toestaan dat voertuigen of voertuigcombinaties waarin nieuwe technologieën of concepten zijn verwerkt, die het voldoen aan een of meer voorschriften van deze richtlijn onmogelijk maken, tijdens een proefperiode bepaald plaatselijk vervoer verrichten. De Lid-Staten stellen de Commissie daarvan in kennis.

▼M2 —————

▼M1

7.  
De lidstaten kunnen toestaan dat bussen die vóór de datum waarop deze richtlijn wordt uitgevoerd, zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht, tot en met 31 december 2020 op hun grondgebied aan het verkeer deelnemen met afmetingen die de in de punten 1.1, 1.2, 1.5 en 1.5 bis van bijlage I vermelde afmetingen overschrijden.

▼M2

Artikel 5

Vóór 1 januari 1991 in het verkeer gebrachte gelede voertuigen die niet voldoen aan de in de punten 1.6 en 4.4 van bijlage I opgenomen voorschriften, worden voor de toepassing van artikel 3 geacht met die voorschriften in overeenstemming te zijn, indien zij een totale lengte van niet meer dan 15,50 m hebben.

▼B

Artikel 6

1.  

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 1 bedoelde voertuigen die aan deze richtlijn voldoen, zijn voorzien van een van de onder a), b) en c) genoemde bewijzen:

a) 

een combinatie van de volgende twee platen:

— 
de „constructieplaat”, uitgevoerd en aangebracht overeenkomstig Richtlijn 76/114/EEG ( 4 ),
— 
de plaat betreffende de afmetingen zoals voorgeschreven in bijlage III, uitgevoerd en aangebracht overeenkomstig Richtlijn 76/114/EEG;
b) 

één enkele overeenkomstig Richtlijn 76/114/EEG uitgevoerde en aangebrachte plaat waarop de gegevens van de twee onder a) vermelde platen staan;

c) 

één enkel document dat wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht. Dit document dient dezelfde rubrieken en dezelfde gegevens te bevatten als die welke voorkomen op de onder a) vermelde platen. Het moet op een voor controle gemakkelijk toegankelijke en goed beschermde plaats worden bewaard.

2.  
Wanneer de kenmerken van het voertuig niet meer overeenstemmen met die welke op het conformiteitsbewijs zijn vermeld, neemt de Lid-Staat waarin het voertuig is ingeschreven, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het conformiteitsbewijs wordt gewijzigd.
3.  
De in lid 1 bedoelde platen en documenten worden door de Lid-Staten erkend als het in deze richtlijn bedoelde conformiteitsbewijs van de voertuigen.
4.  

Voertuigen waarvoor een conformiteitsbewijs werd afgegeven, kunnen aan de volgende controles worden onderworpen:

— 
wat de gemeenschappelijke normen inzake gewichten betreft, aan steekproefsgewijze controles;
— 
wat de gemeenschappelijke normen inzake de afmetingen betreft, aan controles die alleen worden uitgevoerd indien het vermoeden bestaat dat niet aan deze richtlijn wordt voldaan.
5.  
De middenkolom van het conformiteitsbewijs betreffende de gewichten vermeldt in voorkomend geval de op het betrokken voertuig toepasselijke communautaire waarden inzake gewichten. Voor de in bijlage I, punt 2.2.2, onder c), bedoelde voertuigen wordt de vermelding „44 t” tussen haakjes geplaatst onder het maximaal toegestane gewicht van de combinatie.
6.  
Elke Lid-Staat kan voor op zijn grondgebied ingeschreven of in het verkeer gebrachte voertuigen besluiten dat de bij zijn nationale wetgeving toegestane maximumgewichten in het conformiteitsbewijs in de linkerkolom en de technisch aanvaardbare gewichten in de rechterkolom worden vermeld.

▼M1

Artikel 7

Deze richtlijn laat de toepassing onverlet van de in elke lidstaat geldende voorschriften inzake het wegverkeer op grond waarvan het gewicht en/of de afmetingen van voertuigen op bepaalde wegen of kunstwerken kunnen worden beperkt, ongeacht de staat waar deze voertuigen zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht.

Dat geldt ook voor de mogelijkheid om lokale beperkingen op te leggen betreffende maximaal toegestane afmetingen en gewichten van voertuigen die gebruikt mogen worden in gespecificeerde gebieden of op gespecificeerde wegen waar de infrastructuur niet geschikt is voor lange en zware voertuigen, zoals in stadscentra, kleine dorpen of plaatsen met een bijzonder belangwekkende natuur.

▼M2 —————

▼M2

Artikel 8 ter

1.  
Teneinde de energie-efficiëntie van voertuigen of voertuigcombinaties te verbeteren, mogen voertuigen of voertuigcombinaties die zijn uitgerust met aerodynamische voorzieningen die voldoen aan de eisen van de leden 2 en 3, alsmede aan Richtlijn 2007/46/EG, de in bijlage I, punt 1.1, bij deze richtlijn vastgestelde maximumlengten overschrijden om de installatie van die voorzieningen achteraan op het voertuig of de voertuigcombinaties mogelijk te maken. Voertuigen of voertuigcombinaties welke met die voorzieningen zijn uitgerust, moeten voldoen aan punt 1.5 van bijlage I bij deze richtlijn, en overschrijdingen van de maximumlengte mogen niet leiden tot een toename van de laadlengte van de betrokken voertuigen of voertuigcombinaties.
2.  
Voor de in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen die langer zijn dan 500 mm moet voordat deze op de markt worden gebracht een typegoedkeuring worden verleend overeenkomstig de voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG.

Uiterlijk op 27 mei 2017 gaat de Commissie na of er technische vereisten voor de typegoedkeuring van de aerodynamische voorzieningen vastgelegd binnen dat kader, moeten worden vastgesteld of aangepast, rekening houdend met het feit dat de verkeersveiligheid en de veiligheid van de intermodale vervoersverrichtingen moeten worden gewaarborgd; en in het bijzonder rekening houdend met de volgende elementen:

a) 

de bevestiging en de duurzaamheid van de voorzieningen, om het risico te beperken dat zij loskomen, ook tijdens intermodale vervoersverrichtingen;

b) 

de veiligheid van andere weggebruikers, met name zwakke weggebruikers, door te zorgen voor onder andere zichtbare contourmarkeringen wanneer aerodynamische voorzieningen zijn geïnstalleerd, door de vereisten voor indirect zicht aan te passen, en door erop toe te zien dat bij een aanrijding aan de achterzijde van een voertuig of voertuigcombinatie de werking van beschermingsinrichtingen tegen klemrijden aan de achterzijde niet in het gedrang komt.

De Commissie dient daartoe, indien nodig, een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van de desbetreffende voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG.

3.  

De in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen voldoen aan de volgende operationele voorwaarden:

a) 

in omstandigheden waarin de veiligheid van andere weggebruikers of van de bestuurder in het geding is, worden deze door de bestuurder ingeklapt, ingetrokken of verwijderd;

b) 

bij het gebruik ervan op stedelijke en regionale wegen wordt rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van gebieden waar de maximumsnelheid 50 km/u of minder bedraagt en waar wellicht zwakke weggebruikers aanwezig zijn; en

c) 

het gebruik van dergelijke voorzieningen is verenigbaar met intermodale vervoersverrichtingen en met name als zij ingetrokken/ingeklapt zijn, mogen zij de toegestane maximumlengte met niet meer dan 20 cm overschrijden.

4.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin gedetailleerde bepalingen worden vastgelegd die eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van lid 3 waarborgen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10 decies, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
5.  
Lid 1 is van toepassing met ingang van de datum van omzetting of de datum van toepassing van de in lid 2 bedoelde noodzakelijke wijzigingen van de instrumenten en, in voorkomend geval, na de vaststelling van de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandelingen.

▼M2 —————

▼M2

Artikel 9 bis

1.  
Met het oog op de verbetering van de energie-efficiëntie, met name wat betreft de aerodynamische prestatie van cabines, alsmede van de verkeersveiligheid, mogen voertuigen en voertuigcombinaties die voldoen aan de eisen van lid 2, alsmede aan Richtlijn 2007/46/EG, de in bijlage I, punt 1.1, bij deze richtlijn vastgestelde maximumlengten overschrijden, indien die cabines de aerodynamische prestaties, de prestaties inzake energie-efficiëntie en de veiligheidsprestaties verbeteren. Voertuigen of voertuigcombinaties welke met dergelijke cabines zijn uitgerust, voldoen aan punt 1.5 van bijlage I bij deze richtlijn, en wanneer de maximumlengten worden overschreden, mogen deze niet leiden tot een toename van het laadvermogen van de betrokken voertuigen.
2.  

Voordat de in lid 1 bedoelde voertuigen op de markt worden gebracht wordt een goedkeuring verleend overeenkomstig de voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG. Uiterlijk op 27 mei 2017 gaat de Commissie na of binnen dat kader technische vereisten moeten worden ingevoegd voor de typegoedkeuring van voertuigen met aerodynamische cabines, rekening houdend met de volgende elementen:

a) 

de verbeterde aerodynamische prestaties van de voertuigen of voertuigcombinaties;

b) 

zwakke weggebruikers en het vergroten van hun zichtbaarheid voor de bestuurder, in het bijzonder door dode hoeken van de bestuurder te verminderen;

c) 

het beperken van schade of letsel bij andere weggebruikers bij een aanrijding;

d) 

de veiligheid en het comfort van de bestuurders.

▼M3

Daartoe neemt de Commissie de nodige maatregelen in het kader van Richtlijn 2007/46/EG, om uiterlijk op 1 november 2019 in de typegoedkeuring van voertuigen of voertuigcombinaties als bedoeld in lid 1 van dit artikel, te voorzien.

3.  
Lid 1 is van toepassing met ingang van 1 september 2020.

▼B

Artikel 10

De richtlijnen die in bijlage IV, deel A, zijn opgenomen, worden ingetrokken op de in artikel 11 genoemde datum, onverminderd de verplichtingen van de Lid-Staten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B, gememoreerde tijdslimieten voor omzetting.

Verwijzingen naar ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel.

▼M2 —————

▼M4

Artikel 10 ter

Het maximaal toegestane gewicht van door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen komt overeen met het gewicht dat is vastgesteld in de punten 2.2.1, 2.2.2, 2.2.3, 2.2.4, 2.3.1, 2.3.2 en 2.4 van bijlage I.

Door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen voldoen tevens aan de in bijlage I, punt 3, vastgestelde maximaal toegestane asdruk.

Het bijkomend gewicht dat voor door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen nodig is, wordt gedefinieerd op basis van de documentatie die door de fabrikant bij de goedkeuring van het betrokken voertuig wordt verstrekt. Dat bijkomende gewicht wordt vermeld in de officiële bewijzen die overeenkomstig artikel 6 vereist zijn.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 nonies gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het actualiseren, voor de doelstellingen van deze richtlijn, van de in artikel 2 opgenomen lijst van alternatieve brandstoffen die een bijkomend gewicht vereisen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie zoals gebruikelijk overlegt met deskundigen, onder meer uit de lidstaten, voordat zij die gedelegeerde handelingen vaststelt.

▼M2

Artikel 10 quater

De in bijlage I, punt 1.1, vastgestelde maximumlengten, waar van toepassing onder voorbehoud van artikel 9 bis, lid 1, en de in bijlage I, punt 1.6, vastgestelde maximale afstand, mogen met 15 cm worden overschreden door voertuigen of voertuigcombinaties die containers van 45 voet of wissellaadbakken van 45 voet vervoeren, leeg of geladen, mits het wegvervoer van de betrokken vervoerde container of wissellaadbak deel uitmaakt van een intermodale vervoersverrichting.

Artikel 10 quinquies

1.  
Uiterlijk op 27 mei 2021 treffen de lidstaten specifieke maatregelen om na te gaan bij welke rijdende voertuigen of voertuigcombinaties waarschijnlijk het vastgestelde maximaal toegestane gewicht is overschreden en derhalve door hun bevoegde autoriteiten een controle uitgevoerd moet worden teneinde de naleving van deze richtlijn af te dwingen. Die maatregelen kunnen worden genomen door middel van automatische op de weginfrastructuur aangebrachte systemen of door de overeenkomstig lid 4 in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur.

Een lidstaat mag de verplichting tot het installeren van weegapparatuur niet opleggen voor voertuigen of voertuigcombinaties die in een andere lidstaat zijn geregistreerd.

Indien voor het vaststellen van inbreuken op deze richtlijn en het opleggen van sancties automatische systemen worden gebruikt, worden die automatische systemen, onverminderd het Unie- en nationaal recht, gecertificeerd. Indien automatische systemen alleen voor identificatiedoeleinden worden gebruikt, hoeven zij niet te worden gecertificeerd.

2.  
Elke lidstaat voert elk kalenderjaar een adequaat aantal controles op het gewicht van rijdende voertuigen of voertuigcombinaties uit dat evenredig is aan het totale aantal voertuigen dat jaarlijks op zijn grondgebied wordt geïnspecteerd.
3.  
Overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instanties de met dit artikel verband houdende informatie over inbreuken en sancties uitwisselen.
4.  
De in lid 1 bedoelde in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur moet nauwkeurig en betrouwbaar zijn alsmede volledig interoperabel en compatibel met alle voertuigtypen.
5.  
De Commissie stelt uiterlijk op 27 mei 2016 uitvoeringshandelingen vast, waarin gedetailleerde bepalingen worden vastgelegd die eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de in lid 4 bedoelde voorschriften inzake interoperabiliteit en compatibiliteit waarborgen.

Er kan, met het oog op het waarborgen van de interoperabiliteit, met behulp van die gedetailleerde bepalingen voor worden gezorgd dat te allen tijde vanuit rijdende voertuigen de weeggegevens naar de bevoegde instanties evenals de bestuurders worden doorgestuurd. Deze informatie wordt meegedeeld middels de interface als gedefinieerd door de normen CEN DSRC EN 12253, EN 12795, EN 12834, EN 13372 en ISO 14906. Daarnaast waarborgt deze informatie dat de bevoegde instanties van de lidstaten op dezelfde manier informatie kunnen meedelen aan en uitwisselen met in eender welke lidstaat geregistreerde voertuigen en voertuigcombinaties die met weegapparatuur zijn uitgerust.

Om compatibiliteit met alle voertuigtypen te waarborgen zijn de in de motorvoertuigen geïnstalleerde systemen in staat alle gegevens van ieder type aanhanger of oplegger die aan het motorvoertuig is bevestigd, te ontvangen en te verwerken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10 decies, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 10 sexies

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze richtlijn en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Die sancties zijn doeltreffend, niet-discriminerend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie van deze voorschriften in kennis.

Artikel 10 septies

1.  

Voor het vervoer van containers en wissellaadbakken stellen de lidstaten voorschriften vast ter bepaling van het volgende:

a) 

wanneer de verlader de vervoerder de opdracht geeft om containers of wissellaadbakken te vervoeren, dient de verlader de vervoerder een verklaring te verstrekken waarin het gewicht van de vervoerde containers of wissellaadbakken wordt vermeld, en

b) 

de vervoerder dient toegang te verschaffen tot alle ter zake doende documentatie van de verlader.

2.  
De lidstaten stellen aansprakelijkheidsvoorschriften vast voor zowel de verlader als de vervoerder, naar gelang van de gevallen waarin de in lid 1 bedoelde informatie ontbreekt of fout is en het voertuig of de voertuigcombinatie overbeladen is.

Artikel 10 octies

De lidstaten bezorgen de Commissie om de twee jaar, en uiterlijk op 30 september van het jaar na het einde van de betrokken periode van twee jaar, de vereiste informatie over:

a) 

het aantal in de twee vorige kalenderjaren uitgevoerde controles, en

b) 

het aantal vastgestelde overbeladen voertuigen of voertuigcombinaties.

Deze informatie kan onderdeel zijn van de informatie die krachtens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) wordt verstrekt.

De Commissie analyseert de ingevolge dit artikel ontvangen informatie en neemt die analyse op in het verslag dat in het kader van Verordening (EG) nr. 561/2006 bij het Europees Parlement en de Raad moet worden ingediend.

Artikel 10 nonies

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  
De in artikel 10 ter bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 mei 2015. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 ter bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5.  
Een overeenkomstig artikel 10 ter vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10 decies

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 42 van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) ingestelde Comité wegvervoer. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ).
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3.  
Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 10 undecies

Uiterlijk op 8 mei 2020, legt de Commissie, in voorkomend geval, een verslag over de tenuitvoerlegging van de door Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) aangebrachte wijzigingen in deze richtlijn voor aan het Europees Parlement en de Raad, waarin rekening wordt gehouden met specifieke kenmerken van bepaalde marktsegmenten. Op basis van dat verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de richtlijn in, dat naar behoren vergezeld wordt van een effectbeoordeling. Het verslag wordt ten minste zes maanden voordat er eventueel een wetgevingsvoorstel wordt ingediend, ter beschikking gesteld.

▼B

Artikel 11

1.  
De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 17 september 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen verwezen naar de onderhavige richtlijn of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2.  
De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de essentiële bepalingen van intern recht mede die zij vaststellen op het gebied dat onder deze richtlijn valt.

Artikel 12

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 13

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.




BIJLAGE I

MAXIMUMGEWICHTEN EN -AFMETINGEN EN AANVERWANTE KENMERKEN VAN VOERTUIGEN



1.

Maximaal toegestane afmetingen van de in artikel 1, lid 1, onder a), genoemde voertuigen

 

▼M1

1.1.

Maximumlengte

 

— ander motorvoertuig dan een bus

12,00 m

— aanhangwagen

12,00 m

— geleed voertuig

16,50 m

— aanhangwagencombinatie

18,75 m

— gelede bus

18,75 m

— bus met 2 assen

13,50 m

— bus met > 2 assen

15,00 m

— bus + aanhangwagen

18,75 m.

▼B

1.2.

Maximumbreedte

 

▼M2

a) alle soorten voertuigen, met uitzondering van de onder b) bedoelde voertuigen

2,55 m

b) voertuigen met een geconditioneerde bovenbouw of door voertuigen vervoerde geconditioneerde containers of wissellaadbakken

2,60 m

▼B

1.3.

Maximumhoogte (alle soorten voertuigen)

4,00 m

1.4.

De afneembare bovenbouw en gestandaardiseerde laadstructuren, zoals containers, zijn in de in de punten 1.1, 1.2, 1.3, 1.6, 1.7, 1.8 en 4.4 genoemde afmetingen begrepen.

 

▼M1

1.4 bis

Als demonteerbare toebehoren zoals skiboxen op een bus worden aangebracht mag de lengte van het voertuig, inclusief toebehoren, niet meer bedragen dan de in punt 1.1 bepaalde maximale lengte

 

▼B

1.5.

Een motorvoertuig of combinatie in beweging moet in staat zijn een cirkel te beschrijven met een uitwendige straal van 12,50 m en een inwendige straal van 5,30 m.

 

▼M1

1.5 bis

Bijkomende vereisten voor bussen

Bij een stilstaande bus wordt op de bodem met een lijn het loodrechte vlak aangegeven dat raakt aan de buitenzijde van het voertuig ten opzichte van de cirkel. Bij een gelede bus worden de twee stijve delen langs het vlak opgesteld.

Wanneer het voertuig de in punt 1.5 beschreven cirkelvormige ruimte in rechte lijn binnenrijdt, mag geen voertuigdeel meer dan 0,60 m buiten voornoemd loodrecht vlak komen.

 

▼B

1.6.

Maximale afstand tussen de pen van de opleggerkoppeling en de achterkant van de oplegger

12,00 m

1.7.

Parallel met de lengteas van het samenstel gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie, verminderd met de afstand tussen de achterkant van het motorvoertuig en de voorkant van de aanhangwagen

15,65 m

1.8.

Parallel met de lengteas van het samenstel gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie

16,40 m

2.

Maximaal toegestaan gewicht van voertuigen (in ton)

 

2.1.

Van een combinatie deel uitmakende voertuigen

 

2.1.1.

Aanhangwagen met twee assen

18 t

2.1.2.

Aanhangwagen met drie assen

24 t

2.2.

Combinaties

 

2.2.1.

Samenstellen met vijf of zes assen

►M4  In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄

 

a) Motorvoertuig met twee assen met aanhangwagen met drie assen

40 t

b) Motorvoertuig met drie assen met aanhangwagen met twee of drie assen

40 t

2.2.2.

Gelede voertuigen met vijf of zes assen

►M4  In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄

 

a) Motorvoertuig met twee assen met oplegger met drie assen

40 t

b) Motorvoertuig met drie assen met oplegger met twee of drie assen

40 t

▼M2

c) motorvoertuig met drie assen met oplegger met twee of drie assen die bij intermodale vervoersverrichtingen één of meer containers of wissellaadbakken vervoert, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet

44 ton

▼M2

d) motorvoertuig met twee assen met oplegger met drie assen die bij intermodale vervoersverrichtingen, één of meer containers of wissellaadbakken vervoert, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet

42 ton

▼B

2.2.3.

Samenstellen met vier assen, bestaande uit een motorvoertuig met twee assen en een aanhangwagen met twee assen

►M4  In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄

36 t

2.2.4.

Gelede voertuigen met vier assen, bestaande uit een motorvoertuig met twee assen en een oplegger met twee assen, indien de afstand tussen de assen van de oplegger:

►M4  In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄

 

2.2.4.1.

ten minste 1,3 m en ten hoogste 1,8 m bedraagt

36 t

2.2.4.2.

meer dan 1,8 m bedraagt

36 t + 2 t als toegestane afwijking, wanneer het maximaal toegestane gewicht van het motorvoertuig (18 t) en het maximaal toegestane gewicht van het tweeassenstel van de oplegger (20 t) in acht worden genomen en de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en met luchtvering of met op communautair niveau als gelijkwaardig erkende vering, zoals omschreven in bijlage II

2.3.

Motorvoertuigen

 

▼M2

2.3.1.

Motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen: 18 ton

Door alternatieve brandstoffen aangedreven motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen: het maximaal toegestane gewicht van 18 ton wordt met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton

►M4  Emissievrije voertuigen: het maximaal toegestane gewicht van 18 ton wordt met het voor de emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton. ◄

Autobussen met twee assen: 19,5 ton

2.3.2.

Motorvoertuigen met drie assen

25 of 26 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt.

Door alternatieve brandstoffen aangedreven motorvoertuigen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 25 of 26 ton wordt, wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt, met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton

►M4  Emissievrije voertuigen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 25, of 26 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt, wordt met het voor de emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton. ◄

▼B

2.3.3.

Motorvoertuigen met vier assen waaronder twee gestuurde assen

32 t wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op communautair niveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 t bedraagt

▼C1

2.4.

Gelede autobus met drie assen

28 ton

Door alternatieve brandstoffen aangedreven gelede autobussen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 28 ton wordt met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton

►M4  Emissievrije autobussen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 28 ton wordt met het voor de alternatieve emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton. ◄

▼B

3.

Maximaal toegestane asdruk voor de in artikel 1, lid 1, onder b), genoemde voertuigen (in ton)

 

3.1.

Enkelvoudige assen

Enkelvoudige niet-aangedreven as

10 t

3.2.

Tweeassenstellen van aanhangwagens en opleggers

De totale asdruk van een tweeassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen

 

3.2.1.

minder dan 1 m bedraagt (d < 1,0):weniger als 1,0 m

11 t

3.2.2.

ten minste 1,0 m en minder dan 1,3 m bedraagt (1,0 ≤ d < 1,3):

16 t

3.2.3.

ten minste 1,3 m en minder dan 1,8 m bedraagt (1,3 ≤ d < 1,8):

18 t

3.2.4.

1,8 m of meer bedraagt (1,8 ≤ d):

20 t

3.3.

Drieassenstellen van aanhangwagens en opleggers

De totale asdruk van een drieassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen

 

3.3.1.

niet meer dan 1,3 m bedraagt (1,3 ≤ d):

21 t

3.3.2.

meer dan 1,3 m en ten hoogste 1,4 m bedraagt (1,3 <d ≤ 1,4):

24 t

3.4.

Aangedreven as

 

3.4.1.

Aangedreven as van de voertuigen bedoeld in de punten 2.2.1 en 2.2.2

11,5 t

3.4.2.

Aangedreven as van de voertuigen bedoeld in de punten 2.2.3, 2.2.4, 2.3 en 2.4

11,5 t

3.5.

Tweeassenstellen van motorvoertuigen

De totale asdruk van een tweeassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen

 

3.5.1.

minder dan 1,0 m bedraagt (d < 1,0):

11,5 t

3.5.2.

ten minste 1,0 m en minder dan 1,3 m bedraagt (1,0 ≤ d < 1,3):

16 t

3.5.3.

ten minste 1,3 m en minder dan 1,8 m bedraagt (1,3 ≤ d < 1,8):

—18 t

— 19 t wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op communautair niveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 t bedraagt

4.

Aanverwante kenmerken van de in artikel 1, lid 1, onder b), genoemde voertuigen

 

4.1.

Alle voertuigen

De druk op de aangedreven as of assen van een voertuig of voertuigcombinatie mag bij gebruik in het internationale verkeer niet minder bedragen dan 25 % van het totaalgewicht in beladen toestand van het voertuig of de combinatie.

 

4.2.

Samenstellen

De afstand tussen de achteras van een motorvoertuig en de vooras van een aanhangwagen mag niet minder bedragen dan 3,00 m.

 

4.3.

Maximaal toegestaan gewicht afhankelijk van de wielbasis

Het maximaal toegestane gewicht in ton van een motorvoertuig met vier assen mag niet groter zijn dan vijfmaal de hartafstand in meter tussen de voorste en de achterste as van het voertuig.

 

4.4.

Opleggers

De horizontaal gemeten afstand tussen het middelpunt van de koppelpen en een willekeurig punt aan de voorzijde van de oplegger mag niet meer bedragen dan 2,04 m.

 




BIJLAGE II

VOORWAARDEN BETREFFENDE DE GELIJKWAARDIGHEID AAN LUCHTVERING VAN BEPAALDE VERINGSSYSTEMEN VOOR DE AANGEDREVEN AS OF ASSEN VAN HET VOERTUIG

1.   DEFINITIE VAN LUCHTVERING

Onder luchtvering dient te worden verstaan een veringssysteem waarbij ten minste 75 % van het veringseffect door de luchtveer wordt veroorzaakt.

2.   GELIJKWAARDIGHEID AAN LUCHTVERING

Een veringssysteem wordt erkend als gelijkwaardig aan luchtvering, indien het voldoet aan de hierna omschreven voorwaarden:

2.1.

tijdens de vrije laagfrequente verticale uittrilling van de afgeveerde massa boven een aangedreven as of draaistel moeten de gemeten frequentie en de demping met de maximaal toegestane druk op de vering beantwoorden aan de in de punten 2.2 tot en met 2.5 omschreven grenzen;

2.2.

iedere as moet zijn uitgerust met hydraulische dempers. Op tandem-asdraaistellen moeten de dempers zodanig zijn geplaatst dat de trilling van het draaistel tot een minimum wordt beperkt;

2.3.

de gemiddelde dempingsgraad D moet groter zijn dan 20 % van de kritische demping voor de vering in normale toestand met operationele hydraulische dempers;

2.4.

de dempingsgraad van de vering, wanneer alle hydraulische dempers verwijderd of buiten werking zijn, mag niet groter zijn dan 50 % van D;

2.5.

de frequentie van de afgeveerde massa boven de aangedreven as of het draaistel mag in een vrije verticale uittrilling niet groter zijn dan 2 Hz;

2.6.

voor een definitie van de frequentie en de demping van het veringssysteem: zie punt 3, en voor een omschrijving van de testprocedures voor het meten van de frequentie en de demping: zie punt 4.

3.   DEFINITIE VAN FREQUENTIE EN DEMPING

Voor deze definitie wordt een afgeveerde massa M (kg) boven een aangedreven as of asstel in aanmerking genomen. De as of het asstel heeft tussen het wegdek en de afgeveerde massa een totale verticale stijfheid van K newton/meter (N/m) en een totale dempingscoëfficiënt van C newton per meter per seconde (N/ms). De verticale verplaatsing (doorbuiging) van de afgeveerde massa is Z. De bewegingsvergelijking voor de vrije trilling van de afgeveerde massa is:

image

.De trillingsfrequentie van de afgeveerde massa F (rad/sec) is:

image

.

De demping is kritisch wanneer C = Co, waarbij

image

.

De dempingsgraad weergegeven als een breuk van de kritische demping is

image

.

Tijdens vrije uittrilling van de afgeveerde massa zal de verticale beweging van de massa een gedempte sinusoïdale baan volgen (figuur 2). De frequentie kan worden geraamd door de tijd te meten voor zoveel trillingscycli als kunnen worden waargenomen. De demping kan worden geraamd door dehoogte te meten van de opeenvolgende pieken van de trilling in dezelfde richting. Indien de piekamplitudes van de eerste en tweede trillingscycli A1 en A2 zijn, is de dempingsgraad D:

image

waarbij „ln” de natuurlijke logaritme van de amplitudeverhouding is.

4.   TESTPROCEDURE

Voor de experimentele bepaling van de dempingsgraad D, de dempingsgraad wanneer de hydraulische dempers zijn verwijderd, en de frequentie F van de vering, moet het beladen voertuig:

a) 

hetzij bij lage snelheid (5 km/h + 1 km/h) over een afstapje van 80 mm met het in figuur 1 aangegeven profiel worden gereden, waarbij de op frequentie en demping te analyseren uittrilling die is, welke optreedt nadat de wielen van de aangedreven as het afstapje zijn gepasseerd;

oder

b) 

hetzij bij het chassis naar beneden worden getrokken, zodat de druk op de aangedreven as 1,5-maal zo groot als de maximale statistische waarde ervan is, waarbij de trek naar beneden plotseling wordt opgeheven en de daaropvolgende trilling wordt geanalyseerd;

oder

c) 

hetzij bij het chassis naar omhoog worden getrokken, zodat de afgeveerde massa 80 mm boven de aangedreven as wordt geheven, waarbij de trek naar boven plotseling wordt opgeheven en de daaropvolgende trilling wordt geanalyseerd;

oder

d) 

hetzij aan andere tests worden onderworpen, voor zover de fabrikant ten genoegen van de technische dienst heeft aangetoond dat die gelijkwaardig zijn.

Op het voertuig moet tussen de aangedreven as en het chassis, onmiddellijk boven de aangedreven as, een doorbuigingstransductor worden aangebracht. Door het meten van het tijdsinterval tussen de eerste en tweede compressiepiek op de aan de hand daarvan verkregen lijn, kunnen de frequentie F en, door het meten van de amplitudeverhouding op die lijn, de demping worden gevonden. Voor aangedreven tandemasstellen moeten de doorbuigingstransductors worden aangebracht tussen iedere aangedreven as en het zich onmiddellijk daarboven bevindende gedeelte van het chassis.

image Figuur 1
Afstapje voor veringstests

image Figuur 2
Een gedempte-sprongkarakteristiek




BIJLAGE III

PLAAT MET BETREKKING TOT DE AFMETINGEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 1, ONDER a)

I.

De plaat met betrekking tot de afmetingen, die voor zover mogelijk naast de in Richtlijn 76/114/EEG bedoelde plaat is bevestigd, vermeldt de volgende gegevens:

1. 

Naam van de constructeur ( 10 ).

2. 

Identificatienummer van het voertuig (10) .

3. 

Lengte (L) van het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger.

4. 

Breedte (W) van het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger.

5. 

Gegevens voor het meten van de lengte van combinaties:

— 
de afstand (a) tussen de voorkant van het motorvoertuig en het middelpunt van de koppelinrichting ervan (koppelhaak of koppelschotel); in het geval van een koppelschotel met verscheidene koppelpunten moeten de minimum- en de maximumwaarden worden aangegeven (amin en amax);
— 
de afstand (b) tussen het middelpunt van de koppelinrichting van de aanhangwagen (koppelring) of van de oplegger (koppelpen) en de achterkant van de aanhangwagen of van de oplegger; in het geval van een inrichting met verscheidene koppelpunten moeten de minimum- en de maximumwaarden worden aangegeven (bmin en bmax).

De lengte van de combinaties is de lengte gemeten wanneer het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger op één lijn zijn opgesteld.

II.

De waarden die op het conformiteitsbewijs voorkomen, moeten precies de metingen weergeven die rechtstreeks op het voertuig zijn verricht.




BIJLAGE IV

DEEL A

INGETROKKEN RICHTLIJNEN

(bedoeld in artikel 10)

— 
Richtlijn 85/3/EEG betreffende de gewichten, de afmetingen en sommige andere technische kenmerken van bepaalde wegvoertuigen, en de wijzigingen daarop:
— 
Richtlijn 86/360/EEG,
— 
Richtlijn 88/218/EEG,
— 
Richtlijn 89/338/EEG,
— 
Richtlijn 89/460/EEG,
— 
Richtlijn 89/461/EEG,
— 
Richtlijn 91/60/EEG,
— 
Richtlijn 92/7/EEG.
— 
Richtlijn 86/364/EEG betreffende het bewijs dat voertuigen voldoen aan Richtlijn 85/3/EEG betreffende de gewichten, de afmetingen en sommige andere technische kenmerken van bepaalde wegvoertuigen.

DEEL B



Richtlijn

De voor omzetting vastgestelde tijdslimiet

85/3/EEG (PB nr. L 2 van 3.1.1985, blz. 14)

1 juli 1986

1 januari 1990

86/360/EEG (PB nr. L 217 van 5.8.1986, blz. 19)

1 januari 1992

86/364/EEG (PB nr. L 221 van 7.8.1986, blz. 48)

29 juli 1987

88/218/EEG (PB nr. L 98 van 15.4.1988, blz. 48)

1 januari 1989

89/338/EEG (PB nr. L 142 van 25.5.1989, blz. 3)

1 juli 1991

1 januari 1992

1 januari 1993

89/460/EEG (PB nr. L 226 van 3.8.1989, blz. 5)

 

89/461/EEG (PB nr. L 226 van 3.8.1989, blz. 7)

1 januari 1991

91/60/EEG (PB nr. L 37 van 9.2.1991, blz. 37)

30 september 1991

92/7/EEG (PB nr. L 57 van 2.3.1992, blz. 29)

31 december 1992




BIJLAGE V



CONCORDANTIETABEL

Deze richtlijn

85/3/EEG

86/360/EEG

86/364/EEG

88/218/EEG

89/338/EEG

89/460/EEG

89/461/EEG

91/60/EEG

92/7/EEG

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder a)

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder b)

Artikel 1, lid 1, onder b)

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 2

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2, eerste tot en met vierde en zesde tot en met tiende streepje

 

 

 

 

Artikel 1, lid 2

 

 

 

 

Artikel 2, vijfde, elfde en twaalfde streepje

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2, laatste alinea

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3, lid 1, onder a) en b)

Artikel 3, lid 1, onder a) en b)

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 2

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3, lid 3

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5, onder a)

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1

 

 

Artikel 5, onder b)

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 6, leden 1 tot en met 4

 

 

Artikel 1, leden 1 tot en met 4

 

 

 

 

 

 

Artikel 6, leden 5 en 6

 

 

Artikel 2, leden 1 en 2

 

 

 

 

 

 

Artikel 7

Artikel 6

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8

 

 

 

 

 

Artikel 1

 

 

 

Artikelen 9 tot en met 12

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 13

Artikel 9

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage I

Bijlage I

 

 

 

 

 

 

 

 

Punt 1

Punt 1

 

 

 

 

 

 

 

 

Punt 1.1, eerste, tweede, derde en vijfde streepje

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 2

 

Punt 1.1, vierde streepje

 

 

 

 

 

 

 

 

Punt 1.2, onder a)

 

 

 

 

 

 

 

 

Punt 1.2, onder b)

 

 

 

 

 

 

 

 

Punten 1.3, 1.4 en 1.5

Punten 1.3, 1.4 en 1.5

 

 

 

 

 

 

 

 

Punt 1.6

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 3

 

 

Punt 1.7

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 3

 

Punt 1.8

 

 

 

 

 

 

 

 

Punten 2 tot en met 2.2.1, onder b)

Punten 2 tot en met 2.2.1, onder b)

 

 

 

 

 

 

 

 

Punt 2.2.2, onder a), b) en c)

Punt 2.2.2, onder a), b) en c)

 

 

 

 

 

 

 

 

Punten 2.2.3 tot en met 2.2.4.1

 

 

 

 

Artikel 1, lid 5, onder b)

 

 

 

 

Punt 2.2.4.2

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder a)

Punten 2.3 en 2.3.1

 

 

 

 

Artikel 1, lid 5, onder c)

 

 

 

 

Punten 2.3.2 en 2.3.3

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder b) en c)

Punt 2.4

 

 

 

 

Artikel 1, lid 5, onder c)

 

 

 

 

Punten 3 tot en met 3.3.2

Punten 3 tot en met 3.3.2

 

 

 

 

 

 

 

 

Punten 3.4 en 3.4.1

 

Artikel 1, lid 3

 

 

 

 

 

 

 

Punten 3.4.2 tot en met 3.5.2

 

 

 

 

Artikel 1, lid 5, onder d)

 

 

 

 

Punt 3.5.3

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 1, onder d)

Punten 4 tot en met 4.2

Punten 4 tot en met 4.2

 

 

 

 

 

 

 

 

Punt 4.3

 

 

 

 

Artikel 1, lid 5, onder e)

 

 

 

 

Punt 4.4

 

 

 

 

 

 

Artikel 1, lid 4

 

 

Bijlage II

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage III

Bijlage III

 

 

Bijlage

 

 

 

 

 

 



( 1 ) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

( 2 ) Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).

( 3 ) Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38).

( 4 ) PB nr. L 24 van 30.1.1976, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 78/507/EEG van de Commissie (PB nr. L 155 van 13.6.1978, blz. 31).

( 5

(1)* Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

( 6

(2)* Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

( 7

(3)* Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

( 8

(4)* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

( 9

(5)* Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 115 van 6.5.2015, blz. 1).

( 10 ) Deze vermeldingen behoeven niet te worden herhaald als het voertuig is uitgerust met één enkele plaat waarop de gegevens met betrekking tot de gewichten en afmetingen voorkomen.

Top