Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62004CJ0312

    Sommarju tas-sentenza

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Beroep wegens niet-nakoming – Verplichting van lidstaten – Eigen middelen van Europese Gemeenschappen

    (Verordening nr. 1552/89 van de Raad, art. 3)

    2. Vrij verkeer van goederen – Communautair douanevervoer – Vervoer onder dekking van carnet TIR

    (Verordening nr. 719/91 van de Raad, art. 10, lid 3; verordening nr. 1593/91 van de Commissie, art. 2, lid 2)

    3. Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen – Vaststelling en terbeschikkingstelling door lidstaten

    (Verordening nr. 1552/89 van de Raad, art. 2 en 6)

    Samenvatting

    1. Artikel 3 van verordening nr. 1552/89 houdende toepassing van besluit 88/376 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, dat de verplichting van de lidstaten betreft om de bewijsstukken betreffende de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen te bewaren, geeft geen verjaringstermijn voor de invordering van de eigen middelen, maar heeft enkel tot doel, de lidstaten te verplichten deze bewijsstukken gedurende een bepaalde minimumtermijn te bewaren. Het gebruik van de term „ten minste” met betrekking tot de bewaartermijn staaft het feit dat het niet de bedoeling van de gemeenschapswetgever is geweest om een verjaringstermijn in te stellen.

    Een beroep wegens niet-nakoming dat na het verstrijken van deze termijn is ingesteld, is dus ontvankelijk.

    (cf. punt 32)

    2. Uit artikel 10, lid 2, van verordening nr. 719/91 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van carnets TIR en carnets ATA als doorvoerdocumenten, artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1593/91 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 719/91, en artikel 11, lid 2, van de Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR, in onderling verband gelezen, blijkt dat de vordering tot betaling van douaneschulden die zijn ontstaan door onregelmatigheden bij een dergelijk vervoer, in het geval van niet-zuivering in beginsel uiterlijk drie jaren na de datum van inschrijving van het carnet TIR moet worden ingesteld, en dat deze termijn vier jaren bedraagt indien het certificaat van zuivering op frauduleuze wijze is verkregen. Volgens artikel 10, lid 3, van verordening nr. 719/91 en artikel 2, lid 2, van verordening nr. 1593/91 gelden deze termijnen zowel voor de houder als voor de organisatie die zich garant heeft gesteld.

    Aangezien artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1593/91 tot doel heeft, te verzekeren dat de bepalingen inzake de invordering van de douaneschuld eenvormig en snel worden toegepast in het belang van een snelle en efficiënte terbeschikkingstelling van de eigen middelen van de Gemeenschappen, moet de kennisgeving van de overtreding of de onregelmatigheid door de bevoegde autoriteiten aan de houder van het carnet TIR en aan de organisatie die zich garant heeft gesteld, evenwel zo snel mogelijk gebeuren, te weten zodra de douaneautoriteiten kennis hebben genomen van die overtreding of onregelmatigheid, dus in voorkomend geval ruim voor het verstrijken van de in artikel 11, lid 1, van de TIR-overeenkomst bedoelde maximale termijnen van één jaar en, in geval van fraude, van twee jaren. Om dezelfde redenen moet de vordering tot betaling in de zin van artikel 11, lid 2, van deze overeenkomst worden verzonden zodra de douaneautoriteiten in staat zijn dat te doen, dus in voorkomend geval vóór het verstrijken van de termijn van twee jaren vanaf de kennisgeving van de overtreding of de onregelmatigheid aan de belanghebbenden.

    (cf. punten 52‑55)

    3. Volgens artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1552/89 houdende toepassing van besluit 88/376 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, geldt een recht van de Gemeenschappen op de middelen als vastgesteld „zodra” de belastingschuldige door de bevoegde autoriteiten in kennis wordt gesteld van het verschuldigde bedrag. Deze kennisgeving moet met inachtneming van de ter zake toepasselijke communautaire voorschriften plaatsvinden zodra de belastingschuldige bekend is en het bedrag van het recht door de bevoegde overheidsorganen kan worden berekend. Die toepasselijke voorschriften zijn in casu verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, verordening nr. 719/91 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van carnets TIR en carnets ATA als doorvoerdocumenten, en verordening nr. 1593/91 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 719/91, alsmede de Douaneovereenkomst inzake het internationale vervoer van goederen onder dekking van carnets TIR. Als kennisgeving in de zin van artikel 2 van verordening nr. 1552/89 moet dus worden aangemerkt de vordering tot betaling krachtens artikel 11, lid 2, van de TIR-overeenkomst.

    Voorts zijn de lidstaten ingevolge artikel 6, lid 2, sub a en b, van verordening nr. 1552/89 verplicht de „overeenkomstig artikel 2 [van deze verordening] vastgestelde” rechten uiterlijk op de eerste werkdag na de 19 e van de tweede maand die volgt op de maand waarin de vaststelling heeft plaatsgehad, hetzij in boekhouding A op te nemen, hetzij, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, in boekhouding B.

    Bijgevolg zijn de lidstaten verplicht een recht van de Gemeenschappen op de eigen middelen vast te stellen zodra hun douaneautoriteiten in staat zijn om het bedrag van de uit een douaneschuld voortvloeiende rechten te berekenen en de belastingschuldige kunnen aanwijzen, en dienen zij die rechten dus overeenkomstig artikel 6 van verordening nr. 1552/89 in de boekhouding op te nemen.

    (cf. punten 58, 60-61)

    Naar boven