EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02024R1083-20240417

Consolidated text: Verordening (EU) 2024/1083 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU (Europese verordening mediavrijheid) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1083/2024-04-17

02024R1083 — NL — 17.04.2024 — 000.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) 2024/1083 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 april 2024

tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU (Europese verordening mediavrijheid)

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 1083 van 17.4.2024, blz. 1)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 90355, 18.6.2024, blz.  1 (2024/1083)




▼B

VERORDENING (EU) 2024/1083 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 april 2024

tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU (Europese verordening mediavrijheid)

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  
In deze verordening worden gemeenschappelijke regels voor de goede werking van de interne markt voor mediadiensten vastgelegd en wordt de Europese Raad voor mediadiensten opgericht, en wordt de bescherming van de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van mediadiensten geregeld.
2.  

Deze verordening doet geen afbreuk aan de regels die zijn vastgelegd in:

a) 

Richtlijn 2000/31/EG;

b) 

Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

c) 

Verordening (EU) 2019/1150;

d) 

Verordening (EU) 2022/2065;

e) 

Verordening (EU) 2022/1925;

f) 

Verordening (EU) 2024/900 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 );

g) 

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ).

3.  
Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om gedetailleerdere of strengere regels in te voeren op de terreinen die onder hoofdstuk II, hoofdstuk III, afdeling 5, en artikel 25 vallen, op voorwaarde dat dergelijke regels een hoger niveau van bescherming voor pluriformiteit van de media of redactionele onafhankelijkheid overeenkomstig deze verordening waarborgen en voldoen aan het Unierecht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) 

“mediadienst”: een dienst zoals gedefinieerd in de artikelen 56 en 57 VWEU, waarbij het hoofddoel van de dienst of een losstaand gedeelte daarvan bestaat in het op enigerlei wijze ter informatie, vermaak of educatie leveren van programma’s of perspublicaties aan het grote publiek onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten;

2) 

“aanbieder van mediadiensten”: een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit een mediadienst aanbiedt, die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de inhoud van de mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;

3) 

►C1  aanbieder van publieke mediadiensten ◄ ”: een aanbieder van mediadiensten die op grond van nationale wetgeving belast is met een publieke opdracht en nationale overheidsmiddelen ontvangt voor het vervullen van die opdracht;

4) 

“programma”: een reeks bewegende beelden of geluiden die, ongeacht de duur ervan, een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema of opgestelde catalogus vormt;

5) 

“perspublicatie”: een perspublicatie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Richtlijn (EU) 2019/790;

6) 

“audiovisuele mediadienst”: een audiovisuele mediadienst zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt a), van Richtlijn 2010/13/EU;

7) 

“redactionele beslissing”: een beslissing die op regelmatige basis wordt genomen met het oog op de uitoefening van de redactionele verantwoordelijkheid en die verband houdt met de dagelijkse werking van een aanbieder van mediadiensten;

8) 

“redactionele verantwoordelijkheid”: de uitoefening van effectieve controle over zowel de keuze van programma’s of perspublicaties als over de organisatie ervan, met het oog op de levering van een mediadienst, ongeacht het bestaan van aansprakelijkheid krachtens het nationale recht voor de geleverde dienst;

9) 

“onlineplatform”: een onlineplatform zoals gedefinieerd in artikel 3, punt i), van Verordening (EU) 2022/2065;

10) 

“aanbieder van een zeer groot onlineplatform”: een aanbieder van een onlineplatform dat is aangemerkt als een zeer groot onlineplatform op grond van artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065;

11) 

“videoplatformdienst”: een videoplatformdienst zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt a bis), van Richtlijn 2010/13/EU;

12) 

“aanbieder van videoplatforms”: een aanbieder van videoplatforms zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt d bis), van Richtlijn 2010/13/EU;

13) 

“nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan”: door een lidstaat op grond van artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU aangewezen instantie of orgaan;

14) 

“gebruikersinterface”: een dienst die de toegang tot en het gebruik van mediadiensten die programma’s aanbieden controleert of beheert en die gebruikers in staat stelt mediadiensten of -inhoud te kiezen;

15) 

“concentratie op de mediamarkt”: een concentratie zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004 waarbij ten minste één aanbieder van mediadiensten of één aanbieder van een onlineplatform dat toegang biedt tot media-inhoud betrokken is;

16) 

“publieksmeting”: het verzamelen, interpreteren of anderszins verwerken van gegevens over het aantal en de kenmerken van gebruikers van mediadiensten of gebruikers van inhoud op onlineplatforms ten behoeve van beslissingen betreffende reclametoewijzing, prijsstelling, aankoop of verkoop of betreffende planning of verspreiding van inhoud;

17) 

“eigen publieksmeting”: publieksmeting die niet plaatsvindt op basis van normen en beste praktijken van de sector die via zelfreguleringsmechanismen zijn overeengekomen;

18) 

“overheidsinstantie of -entiteit”: een nationale of subnationale overheid, een regulerende instantie of regulerend orgaan, of een entiteit die direct of indirect onder zeggenschap staat van een nationale of subnationale overheid;

19) 

“overheidsreclame”: het plaatsen, promoten, publiceren of verspreiden, in welke mediadienst of op welk onlineplatform dan ook, van een promotie- of zelfpromotieboodschap of een openbare aankondiging of een informatiecampagne, gewoonlijk tegen betaling of een andere vergoeding, door, voor of namens een overheidsinstantie of -entiteit;

20) 

“binnendringsoftware”: een product met digitale elementen dat speciaal is ontworpen om kwetsbaarheden in andere producten met digitale elementen uit te buiten en dat de heimelijke surveillance van natuurlijke of rechtspersonen mogelijk maakt door het monitoren, extraheren, verzamelen of analyseren, ook zonder daarbij een onderscheid te maken, van gegevens van dergelijke producten of van de natuurlijke of rechtspersonen die dergelijke producten gebruiken;

21) 

“mediageletterdheid”: vaardigheden, kennis en inzicht die burgers in staat stellen media op doeltreffende en veilige wijze te gebruiken, hetgeen niet beperkt blijft tot het leren over instrumenten en technologieën, maar tot doel heeft burgers de nodige vaardigheden tot kritisch nadenken aan te reiken om een oordeel te vellen, complexe feiten te analyseren en het verschil te zien tussen mening en feit.

HOOFDSTUK II

RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN AANBIEDERS EN ONTVANGERS VAN MEDIADIENSTEN

Artikel 3

Recht van ontvangers van mediadiensten

De lidstaten eerbiedigen het recht van ontvangers van mediadiensten om toegang te hebben tot een verscheidenheid aan redactioneel onafhankelijke media-inhoud en zorgen ervoor dat er in overeenstemming met deze verordening randvoorwaarden aanwezig zijn om dat recht te beschermen ten behoeve van een vrij en democratisch debat.

Artikel 4

Rechten van aanbieders van mediadiensten

1.  
Aanbieders van mediadiensten hebben het recht om hun economische activiteiten op de interne markt uit te oefenen zonder andere beperkingen dan die op grond van het Unierecht zijn toegestaan.
2.  
De lidstaten dienen de feitelijke redactionele vrijheid en onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten bij de uitoefening van hun beroepsactiviteiten te eerbiedigen. De lidstaten, met inbegrip van hun nationale regulerende instanties en organen, mengen zich niet in en proberen geen invloed uit te oefenen op het redactioneel beleid en de redactionele beslissingen van aanbieders van mediadiensten.
3.  

De lidstaten zorgen ervoor dat journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie doeltreffend worden beschermd. De lidstaten nemen geen van de volgende maatregelen:

a) 

aanbieders van mediadiensten of hun redactioneel personeel ertoe verplichten informatie bekend te maken die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie zouden kunnen worden geïdentificeerd, of personen die, vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel, over dergelijke informatie zouden kunnen beschikken, ertoe verplichten deze informatie bekend te maken;

b) 

aanbieders van mediadiensten of hun redactioneel personeel in hechtenis te nemen, sancties op te leggen, aan te houden of te inspecteren, of hen of hun bedrijfs- of privégebouwen en -terreinen te onderwerpen aan surveillance of huiszoeking en inbeslagneming met het oog op het verkrijgen van informatie die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie zouden kunnen worden geïdentificeerd, of personen die, vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel, zouden kunnen beschikken over dergelijke informatie in hechtenis te nemen, sancties op te leggen, af te luisteren of te inspecteren, of hen of hun bedrijfs- of privégebouwen en -terreinen te onderwerpen aan surveillance of huiszoeking en inbeslagneming met het oog op het verkrijgen van dergelijke informatie;

c) 

binnendringsoftware in te zetten op materiaal, digitale apparaten, machines of hulpmiddelen die worden gebruikt door aanbieders van mediadiensten, hun redactioneel personeel of personen die, vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel, zouden kunnen beschikken over informatie die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze zouden kunnen worden geïdentificeerd.

4.  

In afwijking van lid 3, punten a) en b), van dit artikel kunnen de lidstaten een daarin bedoelde maatregel nemen, mits:

a) 

het recht van de Unie of het nationale recht daarin voorziet;

b) 

dat in overeenstemming is met artikel 52, lid 1, van het Handvest en ander Unierecht;

c) 

dat per geval gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang en evenredig is, en

d) 

daarvoor vooraf toestemming is verleend door een rechterlijke autoriteit of een onafhankelijke en onpartijdige beslissingsautoriteit, of, in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke en dringende gevallen, daar achteraf door een dergelijke autoriteit zonder onnodige vertraging toestemming voor is verleend.

5.  

In afwijking van lid 3, punt c), kunnen de lidstaten binnendringsoftware inzetten, mits die inzet:

a) 

voldoet aan de in lid 4 bedoelde voorwaarden, en

b) 

gebeurt ten behoeve van het onderzoeken van een van de in lid 3, punt c), bedoelde personen wegens:

i) 

strafbare feiten opgesomd in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, die in de betrokken lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaar, of

ii) 

andere ernstige strafbare feiten die in de betrokken lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vijf jaar, als bepaald in het recht van die lidstaat.

De lidstaten nemen geen maatregel als bedoeld in lid 3, punt c), indien de in punt a) of b) van dat lid bedoelde maatregelen geschikt en toereikend zouden zijn om de gevraagde informatie te verkrijgen.

6.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3, punt b), bedoelde surveillancemaatregelen en de inzet van binnendringsoftware als bedoeld in punt c) van dat lid regelmatig worden getoetst door een rechterlijke autoriteit of een onafhankelijke en onpartijdige beslissingsautoriteit om vast te stellen of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden die het gebruik ervan rechtvaardigen.
7.  
Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ), met inbegrip van de daarin opgenomen waarborgen zoals het recht van de betrokkene op informatie en toegang tot persoonsgegevens die worden verwerkt, zijn van toepassing op elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de in lid 3, punt b), van dit artikel, bedoelde surveillancemaatregelen of de inzet van binnendringsoftware als bedoeld in punt c) van dat lid.
8.  
De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van mediadiensten, hun redactioneel personeel of personen die vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel zouden kunnen beschikken over informatie die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze zouden kunnen worden geïdentificeerd, recht hebben op effectieve rechtsbescherming, in overeenstemming met artikel 47 van het Handvest, in gevallen waarin de leden 3 tot en met 7 van dit artikel worden geschonden.

De lidstaten belasten een onafhankelijke instantie die of een onafhankelijk orgaan dat over de nodige deskundigheid beschikt ermee om aan de in de eerste alinea bedoelde personen bijstand te verlenen bij de uitoefening van dat recht. Bij ontstentenis van een dergelijke instantie of een dergelijk orgaan kunnen die personen zich richten tot een zelfregulerend orgaan of mechanisme.

9.  
De verantwoordelijkheden van de lidstaten, zoals neergelegd in het VEU en het VWEU, worden gerespecteerd.

Artikel 5

Waarborgen voor de onafhankelijke werking van ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ redactioneel en functioneel onafhankelijk zijn en op onpartijdige wijze een verscheidenheid aan informatie en opinies aan hun publiek aanbieden, overeenkomstig hun publieke opdracht zoals die op nationaal niveau is gedefinieerd overeenkomstig Protocol nr. 29.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de procedures voor de benoeming en het ontslag van het hoofd van het management of de leden van de raad van bestuur van ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ tot doel hebben de onafhankelijkheid van die aanbieders te waarborgen.

Het hoofd van het management of de leden van de raad van bestuur van ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ worden benoemd op basis van een transparante, open, doeltreffende en niet-discriminerende procedure en transparante, objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria die vooraf op nationaal niveau zijn vastgesteld. De duur van hun ambtstermijn moet toereikend zijn om de daadwerkelijke onafhankelijkheid van ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ te waarborgen.

Besluiten over het ontslag van het hoofd van het management of de leden van de raad van bestuur van ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ vóór het einde van hun ambtstermijn moeten naar behoren worden gemotiveerd, kunnen alleen bij wijze van uitzondering worden genomen indien de betrokkene niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn taken volgens vooraf op nationaal niveau vastgestelde criteria, worden vooraf aan de betrokkenen meegedeeld en omvatten de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing.

3.  
De lidstaten moeten waarborgen dat de financieringsprocedures voor ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ gebaseerd zijn op transparante en objectieve criteria die vooraf zijn vastgesteld. Deze financieringsprocedures waarborgen dat ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ beschikken over adequate, duurzame en voorspelbare financiële middelen voor het vervullen van hun publieke opdracht en om zich in het kader van die opdracht te kunnen ontwikkelen. Deze financiële middelen moeten zodanig zijn dat de redactionele onafhankelijkheid van ►C1  aanbieders van publieke mediadiensten ◄ wordt gewaarborgd.
4.  
De lidstaten benoemen één of meer onafhankelijke instanties of organen of stellen mechanismen in die vrij zijn van politieke beïnvloeding door regeringen om toe te zien op de toepassing van de leden 1, 2 en 3. De resultaten van dat toezicht worden toegankelijk gemaakt voor het publiek.

Artikel 6

Verplichtingen van aanbieders van mediadiensten

1.  

Aanbieders van mediadiensten maken de volgende actuele informatie gemakkelijk en rechtstreeks toegankelijk voor de ontvangers van hun diensten:

a) 

hun juridische naam of namen en contactgegevens;

b) 

de naam of namen van hun directe of indirecte eigenaar of eigenaren met deelnemingen die hen in staat stellen invloed uit te oefenen op het functioneren en de strategische besluitvorming, met inbegrip van direct of indirect eigendom van een staat of van een overheidsinstantie of -entiteit;

c) 

de naam of namen van hun uiteindelijk begunstigde of uiteindelijk begunstigden zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849;

d) 

het totale jaarlijkse bedrag aan overheidsmiddelen voor de aan hen toegewezen overheidsreclame en het totale jaarlijkse bedrag van de reclame-inkomsten die van overheidsinstanties of -entiteiten van derde landen zijn ontvangen.

2.  
De lidstaten belasten de nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde instanties of organen met de ontwikkeling van nationale databanken voor media-eigendom die de in lid 1 bedoelde informatie bevatten.
3.  

Onverminderd nationaal constitutioneel recht dat verenigbaar is met het Handvest, moeten aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten aanbieden, maatregelen nemen die ze passend achten om de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen te waarborgen. Dergelijke maatregelen hebben met name tot doel:

a) 

te waarborgen dat redactionele beslissingen vrij kunnen worden genomen overeenkomstig de vastgestelde redactionele lijn van de betrokken aanbieder van mediadiensten, en

b) 

ervoor te zorgen dat feitelijke of potentiële belangenconflicten die het aanbod van inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten kunnen beïnvloeden, openbaar worden gemaakt.

HOOFDSTUK III

KADER VOOR SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN REGULERING EN EEN GOED WERKENDE INTERNE MARKT VOOR MEDIADIENSTEN

AFDELING 1

Onafhankelijke media-autoriteiten

Artikel 7

Nationale regulerende instanties of organen

1.  
De nationale regulerende instanties of organen zorgen ervoor, in voorkomend geval door middel van raadpleging van of coördinatie met andere relevante instanties of organen, of, in voorkomend geval, zelfregulerende organen in hun lidstaten, dat dit hoofdstuk wordt toegepast.
2.  
De nationale regulerende instanties of organen zijn onderworpen aan de in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU vervatte voorschriften met betrekking tot de uitvoering van de aan hen op grond van deze verordening toebedeelde taken.
3.  
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nationale regulerende instanties of organen over adequate financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken op grond van deze verordening uit te voeren.
4.  

Waar nodig voor de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening zien de lidstaten erop toe dat de nationale regulerende instanties of organen de volgende personen kunnen verzoeken om binnen een redelijke termijn informatie en gegevens te verstrekken die evenredig zijn en noodzakelijk voor de uitvoering van de taken uit hoofde van dit hoofdstuk:

a) 

de natuurlijke personen op wie of de rechtspersonen waarop dit hoofdstuk van toepassing is, en

b) 

elke andere natuurlijke of rechtspersoon die ten behoeve van zijn handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteiten redelijkerwijs in het bezit kan zijn van dergelijke informatie en gegevens.

AFDELING 2

Europese Raad voor mediadiensten

Artikel 8

Europese Raad voor mediadiensten

1.  
Hierbij wordt de Europese Raad voor mediadiensten (de “raad”) opgericht.
2.  
De raad is de vervanger en opvolger van de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA), die werd opgericht bij artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU.

Artikel 9

Onafhankelijkheid van de raad

De raad is bij de uitvoering van zijn taken of uitoefening van zijn bevoegdheden volledig onafhankelijk. Meer in het bijzonder vraagt noch aanvaardt de raad bij de uitvoering van zijn taken of de uitoefening van zijn bevoegdheden instructies van enige regering, instelling, persoon of orgaan. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie of de nationale regulerende instanties of organen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 10

Structuur van de raad

1.  
De raad bestaat uit vertegenwoordigers van nationale regulerende instanties of organen.
2.  
Elk lid van de raad heeft één stem.
3.  
De raad neemt beslissingen met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.
4.  
Indien een lidstaat meer dan één nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan heeft, zorgen die nationale regulerende instanties of organen indien nodig voor onderlinge coördinatie en benoemen ze een gezamenlijke vertegenwoordiger. De gezamenlijke vertegenwoordiger oefent het stemrecht uit.
5.  
De raad kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter wordt gekozen voor een termijn van één jaar, die één keer verlengd kan worden. De raad kan een stuurgroep oprichten. De raad wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter.
6.  
De Commissie wijst een vertegenwoordiger in de raad aan. De vertegenwoordiger van de Commissie neemt deel aan de beraadslagingen van de raad, maar is niet stemgerechtigd. De voorzitter van de raad informeert de Commissie over de activiteiten van de raad.
7.  
De raad kan deskundigen en, in overeenstemming met de Commissie, permanente waarnemers uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen.
8.  
De raad neemt, in overleg met de Commissie, zijn reglement van orde aan. Dit reglement van orde bevat de regelingen voor het voorkomen van en het omgaan met belangenconflicten van de leden van de raad.

Artikel 11

Secretariaat van de raad

1.  
De raad wordt bijgestaan door een secretariaat. De Commissie stelt het secretariaat ter beschikking, rekening houdend met de behoeften die door de raad zijn aangegeven. Het secretariaat krijgt voldoende middelen om zijn taken uit te voeren.
2.  
De voornaamste taak van het secretariaat is bij te dragen aan de onafhankelijke uitvoering van de taken van de raad die zijn vastgelegd in deze verordening en in Richtlijn 2010/13/EU. Het secretariaat handelt uitsluitend op instructie van de raad wat zijn taken uit hoofde van deze verordening betreft.
3.  
Het secretariaat biedt administratieve en organisatorische ondersteuning aan de raad met betrekking tot diens activiteiten. Het secretariaat biedt de raad tevens inhoudelijke bijstand bij de uitvoering van zijn taken.

Artikel 12

Raadplegingsmechanisme

1.  
Wanneer de raad kwesties buiten de audiovisuele mediasector behandelt, raadpleegt hij vertegenwoordigers van de betrokken mediasectoren die op het niveau van de Unie of op nationaal niveau actief zijn.
2.  
De raad stelt in zijn reglement van orde vast hoe de in lid 1 bedoelde raadpleging wordt verricht. Daarbij wordt ervoor gezorgd dat, in voorkomend geval, meerdere vertegenwoordigers kunnen worden betrokken.
3.  
Indien mogelijk maakt de raad de resultaten van de in lid 1 bedoelde raadpleging publiek beschikbaar.

Artikel 13

Taken van de raad

1.  

Onverminderd de door de Verdragen aan de Commissie verleende bevoegdheden adviseert en ondersteunt de raad de Commissie over met mediadiensten verband houdende aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de raad vallen, en bevordert hij de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in de hele Unie. Daartoe doet de raad het volgende:

a) 

de Commissie technische deskundigheid bieden met betrekking tot haar taak om te zorgen voor de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in alle lidstaten, onverminderd de taken van de nationale regulerende instanties of organen;

b) 

de samenwerking en doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken bevorderen tussen de nationale regulerende instanties of organen inzake de toepassing van de Unieregels en nationale regels die gelden voor mediadiensten, waaronder deze verordening en Richtlijn 2010/13/EU, met name ten aanzien van de artikelen 3, 4 en 7 van die richtlijn;

c) 

op verzoek van de Commissie, adviezen geven over technische en feitelijke kwesties die zich aandienen met betrekking tot artikel 2, lid 5, punt c), artikel 3, leden 2 en 3, artikel 4, lid 4, punt c), en artikel 28 bis, lid 7, van Richtlijn 2010/13/EU;

d) 

in overleg met de Commissie adviezen opstellen met betrekking tot:

i) 

verzoeken om samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 14, lid 5, van deze verordening;

ii) 

verzoeken om handhavingsmaatregelen wanneer de verzoekende instantie of het verzoekende orgaan en de aangezochte instantie of het aangezochte orgaan het niet eens zijn, met inbegrip van aanbevolen acties, krachtens artikel 15, lid 3, van deze verordening;

iii) 

nationale maatregelen betreffende mediadiensten van buiten de Unie, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van deze verordening;

e) 

op verzoek van een aanbieder van mediadiensten waarmee een aanbieder van een zeer groot online platform een dialoog als bedoeld in artikel 18, lid 6, van deze verordening is aangegaan, adviezen opstellen over het resultaat van een dergelijke dialoog;

f) 

op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, of naar aanleiding van een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek van een aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks wordt geraakt, adviezen opstellen met betrekking tot regelgevende of administratieve maatregelen die waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen hebben voor de activiteiten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 21, lid 4, van deze verordening;

g) 

adviezen opstellen over ontwerpbeoordelingen of ontwerpadviezen van nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 22, lid 5, van deze verordening;

h) 

op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie adviezen opstellen met betrekking tot concentraties op de mediamarkt die waarschijnlijk van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 23, lid 1, van deze verordening;

i) 

de Commissie bijstaan bij het opstellen van richtsnoeren met betrekking tot:

i) 

de toepassing van deze verordening en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, overeenkomstig artikel 16, lid 2, van deze verordening;

ii) 

de elementen bedoeld in artikel 22, lid 2, punten a), b) en c), van deze verordening, overeenkomstig lid 3 van dat artikel;

iii) 

de toepassing van artikel 24, leden 1, 2 en 3, van deze verordening op grond van lid 4, van dat artikel;

j) 

op verzoek van ten minste één van de betrokken nationale regulerende instanties of organen, bemiddelen bij geschillen tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 15, lid 3, van deze verordening;

k) 

de samenwerking bevorderen over geharmoniseerde normen die verband houden met het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces of met de door dergelijke apparaten doorgegeven digitale signalen, overeenkomstig artikel 20, lid 5, van deze verordening;

l) 

relevante maatregelen van de betrokken nationale regulerende instanties of organen coördineren die verband houden met de verspreiding van of toegang tot inhoud van mediadiensten van buiten de Unie die zich richten op doelgroepen in de Unie of die doelgroepen bereiken, wanneer dergelijke mediadiensten een bedreiging vormen voor de openbare veiligheid of een ernstig risico hierop inhouden, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van deze verordening, en in overleg met de Commissie een reeks criteria ontwikkelen als bedoeld in lid 4 van dat artikel;

m) 

een gestructureerde dialoog organiseren tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms en vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en van het maatschappelijk middenveld, en overeenkomstig artikel 19 van deze verordening aan de Commissie verslag uitbrengen over de resultaten van een dergelijke dialoog;

n) 

de uitwisseling bevorderen van beste praktijken in verband met de inzet van systemen voor publieksmeting, overeenkomstig artikel 24, lid 5, van deze verordening;

o) 

ervaringen en beste praktijken uitwisselen op het gebied van mediageletterdheid, onder meer om de ontwikkeling en de toepassing van doeltreffende maatregelen en instrumenten ter versterking van mediageletterdheid te bevorderen;

p) 

een gedetailleerd jaarverslag opstellen over zijn activiteiten en taken.

De raad maakt het in de eerste alinea, punt p), bedoelde gedetailleerde jaarverslag openbaar. Op verzoek legt de voorzitter het verslag voor aan het Europees Parlement.

2.  
Wanneer de Commissie de raad om raad of adviezen vraagt, kan zij, tenzij anders bepaald in het Unierecht, een termijn aangeven, rekening houdend met de spoedeisendheid van de aangelegenheid.
3.  
De raad zendt zijn resultaten toe aan het bij artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2010/13/EU ingestelde contactcomité (het “contactcomité”).

AFDELING 3

Samenwerking en convergentie op regelgevingsgebied

Artikel 14

Gestructureerde samenwerking

1.  
Een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan (de “verzoekende instantie”) kan één of meer andere nationale regulerende instanties of organen (de “aangezochte instanties”) te allen tijde verzoeken om samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie of wederzijdse bijstand, ten behoeve van de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk of de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.
2.  
Een verzoek om samenwerking bevat alle vereiste informatie in verband met het verzoek, waaronder het doel ervan en de redenen voor het verzoek om samenwerking.
3.  

De aangezochte instantie kan enkel in de volgende gevallen weigeren om op een verzoek om samenwerking in te gaan:

a) 

zij is niet bevoegd voor het onderwerp van het verzoek om samenwerking of om de gevraagde soort samenwerking te bieden;

b) 

de uitvoering van het verzoek om samenwerking zou inbreuk maken op deze verordening, Richtlijn 2010/13/EU of ander Unierecht of nationaal recht dat voldoet aan Unierecht en waaraan de aangezochte instantie onderworpen is;

c) 

de reikwijdte of het onderwerp van het verzoek om samenwerking is niet naar behoren gemotiveerd of is onevenredig.

De aangezochte instantie motiveert een eventuele weigering van de behandeling van een verzoek om samenwerking zonder onnodige vertraging. Wanneer de aangezochte instantie een verzoek om samenwerking uit hoofde van de eerste alinea, punt a), heeft afgewezen, vermeldt zij, indien mogelijk, welke de bevoegde instantie is.

4.  
De aangezochte instantie doet al het mogelijke om zonder onnodige vertraging een verzoek om samenwerking te behandelen en erop te antwoorden, en brengt periodiek verslag uit over de voortgang bij de uitvoering van dat verzoek.
5.  
Indien de verzoekende instantie van mening is dat de aangezochte instantie onvoldoende op haar verzoek om samenwerking is ingegaan of reactie uitblijft, informeert ze de aangezochte instantie hierover zonder onnodige vertraging en licht ze de redenen voor haar standpunt toe. Indien de verzoekende instantie en de aangezochte instantie het niet eens worden over het verzoek om samenwerking, kan elk van beide instanties de kwestie doorverwijzen naar de raad. Binnen de door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen brengt de raad, in overleg met de Commissie, advies uit over de zaak, inclusief aanbevolen acties. De betrokken instanties doen al het mogelijke om rekening te houden met het advies van de raad.
6.  
Indien een verzoekende instantie van oordeel is dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vrijheid om mediadiensten op de interne markt te verlenen of te ontvangen wordt beperkt, of dat er een ernstig gevaar bestaat dat de openbare veiligheid in het gedrang komt, kan die instantie de aangezochte instantie om versnelde samenwerking verzoeken, met inachtneming van de grondrechten, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, onder meer met het oog op het waarborgen van de doeltreffende toepassing van de in artikel 3 van Richtlijn 2010/13/EU bedoelde nationale maatregelen. De aangezochte instantie antwoordt en doet al het mogelijke om binnen 14 kalenderdagen op verzoeken om versnelde samenwerking in te gaan.

De leden 2, 3 en 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op verzoeken om versnelde samenwerking.

7.  
De raad zet nadere bijzonderheden over de procedure voor gestructureerde samenwerking als bedoeld in dit artikel uiteen in zijn reglement van orde.

Artikel 15

Verzoeken om handhaving van de verplichtingen van aanbieders van videoplatforms

1.  
Onverminderd artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG kan een verzoekende instantie een aangezochte instantie die bevoegd is voor het onderwerp van het verzoek, op gemotiveerde wijze verzoeken om noodzakelijke en evenredige acties te ondernemen voor de doeltreffende handhaving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan aanbieders van videoplatforms op grond van artikel 28 ter, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2010/13/EU.
2.  
De aangezochte instantie stelt de verzoekende instantie zonder onnodige vertraging in kennis van de ondernomen of geplande acties of van de redenen waarom acties niet zijn ondernomen naar aanleiding van een verzoek om handhaving overeenkomstig lid 1. De raad stelt daartoe in zijn reglement van orde de termijnen vast.
3.  
In geval van onenigheid tussen de verzoekende instantie en de aangezochte instantie over de op grond van lid 1 ondernomen of geplande acties, of over het gebrek aan acties na een verzoek om handhaving uit hoofde van lid 1, kan elk van beide instanties de zaak ter bemiddeling aan de raad voorleggen met het oog op een minnelijke schikking.

Indien na bemiddeling door de raad geen minnelijke schikking is gevonden, kan de verzoekende instantie of de aangezochte instantie de raad verzoeken hierover advies uit te brengen. In zijn advies beoordeelt de raad of er voldoende is ingegaan op het in lid 1 bedoelde verzoek om handhaving. Indien de raad van oordeel is dat de aangezochte instantie niet voldoende op het verzoek om handhaving is ingegaan, beveelt de raad acties aan om het verzoek alsnog te behandelen. De raad brengt zijn advies zonder onnodige vertraging uit, in overleg met de Commissie.

4.  
Na ontvangst van een advies als bedoeld in lid 3, tweede alinea, stelt de aangezochte instantie zonder onnodige vertraging en binnen door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen, de raad, de Commissie en de verzoekende instantie in kennis van de naar aanleiding van het advies ondernomen of geplande acties.

Artikel 16

Richtsnoeren over mediareguleringskwesties

1.  
De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken tussen de nationale regulerende instanties of organen door waar nodig belanghebbenden te raadplegen over regulerende, technische of praktische aspecten die relevant zijn voor de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.
2.  

Wanneer de Commissie richtsnoeren uitvaardigt betreffende de toepassing van deze verordening of de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, staat de raad haar bij met expertise over regulerende, technische of praktische aspecten, met name met betrekking tot:

a) 

de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang op grond van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU;

b) 

de beschikbaarstelling van informatie over de eigendomsstructuur van aanbieders van mediadiensten, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/13/EU en artikel 6, lid 1, van deze verordening.

Wanneer de Commissie richtsnoeren uitvaardigt in verband met de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, raadpleegt zij het contactcomité.

3.  
Wanneer de Commissie advies uitbrengt over een kwestie die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening of de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, staat de raad de Commissie bij.

Artikel 17

Coördinatie van maatregelen betreffende mediadiensten van buiten de Unie

1.  
Onverminderd artikel 3 van Richtlijn 2010/13/EU coördineert de raad op verzoek van de nationale regulerende instanties of organen uit ten minste twee lidstaten desbetreffende maatregelen van de betrokken nationale regulerende instanties of organen in verband met de verspreiding van of de toegang tot mediadiensten van buiten de Unie of aangeboden door buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten die, ongeacht hun wijze van verspreiding of wijze waarop zij toegankelijk zijn, gericht zijn op een publiek in de Unie of dat publiek bereiken, indien deze mediadiensten, mede gelet op de controle die derde landen erop kunnen uitoefenen, een bedreiging vormen voor de openbare veiligheid of een ernstig risico hierop inhouden.
2.  
De raad kan, in overleg met de Commissie, adviezen uitbrengen over passende maatregelen als bedoeld in lid 1. Onverminderd hun bevoegdheden krachtens het nationaal recht, stellen de betrokken bevoegde nationale instanties, waaronder de nationale regulerende instanties of organen, alles in het werk om rekening te houden met de adviezen van de raad.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken nationale regulerende instanties of organen niet wordt belet rekening te houden met een op grond van lid 2 door de raad uitgebracht advies wanneer zij overwegen maatregelen te nemen als bedoeld in lid 1 tegen een aanbieder van mediadiensten.
4.  
De raad stelt in overleg met de Commissie een reeks criteria vast ter gebruik door nationale regulerende instanties of organen bij de uitoefening van hun in lid 1 bedoelde regulerende bevoegdheden ten aanzien van aanbieders van mediadiensten. De nationale regulerende instanties of organen stellen alles in het werk om rekening te houden met die criteria.

AFDELING 4

Het aanbieden van en de toegang tot mediadiensten in een digitale omgeving

Artikel 18

Inhoud van aanbieders van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms

1.  

Aanbieders van zeer grote onlineplatforms bieden een functionaliteit aan waarmee de ontvangers van hun diensten:

a) 

kunnen verklaren dat zij aanbieders van mediadiensten zijn;

b) 

kunnen verklaren dat zij voldoen aan artikel 6, lid 1;

c) 

kunnen verklaren dat zij redactioneel onafhankelijk zijn van lidstaten, politieke partijen, derde landen en onder zeggenschap van derde landen staande of door derde landen gefinancierde entiteiten;

d) 

kunnen verklaren dat zij onderworpen zijn aan regelgevende voorschriften voor de uitoefening van redactionele verantwoordelijkheid in één of meer lidstaten en aan het toezicht van een bevoegde nationale regulerende instantie of orgaan, of dat zij zich conformeren aan een coregulerings- of zelfreguleringsmechanisme voor redactionele normen dat breed wordt erkend en aanvaard in de betreffende mediasector in één of meer lidstaten;

e) 

kunnen verklaren dat zij geen inhoud verstrekken die is gegenereerd door artificiële-intelligentiesystemen zonder deze te onderwerpen aan menselijke toetsing of redactionele controle;

f) 

hun juridische naam en contactgegevens kunnen verstrekken, waaronder een e-mailadres, waarmee de aanbieder van het zeer grote onlineplatform snel en rechtstreeks met hen kan communiceren, en

g) 

de contactgegevens van de bevoegde nationale regulerende instanties of organen of van de vertegenwoordigers van de in punt d) bedoelde coregulerings- of zelfreguleringsmechanismen kunnen verstrekken.

Indien er gerede twijfel over bestaat of de aanbieder van mediadiensten punt d) van de eerste alinea naleeft, vraagt de aanbieder van een zeer groot onlineplatform bevestiging daarvan van de betrokken nationale regulerende instantie of het betrokken nationale regulerende orgaan, of het betrokken coregulerings- of zelfreguleringsmechanisme.

2.  
Aanbieders van zeer grote onlineplatforms zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 1 gemelde informatie, met uitzondering van de in lid 1, eerste alinea, punt f), bedoelde informatie, op een eenvoudig toegankelijke wijze openbaar wordt gemaakt op hun online-interface.
3.  
Aanbieders van zeer grote onlineplatforms geven een ontvangstbevestiging af voor de op grond van lid 1 ingediende verklaringen en verstrekken hun contactgegevens, met inbegrip van een e-mailadres, waarmee de aanbieder van mediadiensten rechtstreeks en snel met hen kan communiceren.

Aanbieders van zeer grote onlineplatforms geven zonder onnodige vertraging aan of zij de op grond van lid 1 ingediende verklaringen aanvaarden of verwerpen.

4.  

Wanneer een aanbieder van een zeer groot onlineplatform om redenen van onverenigbaarheid van inhoud met zijn algemene voorwaarden voornemens is een besluit te nemen tot schorsing van zijn onlinetussenhandelsdiensten met betrekking tot inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring conform lid 1 van dit artikel heeft overgelegd, of een besluit tot beperking van de zichtbaarheid van dergelijke inhoud, geeft hij de betrokken aanbieder van mediadiensten voorafgaand aan een dergelijk besluit tot schorsing of zichtbaarheidsbeperking:

a) 

een motivering als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1150 en artikel 17 van Verordening (EU) 2022/2065 voor zijn voorgenomen besluit om over te gaan tot schorsing of de zichtbaarheid te beperken, en

b) 

de gelegenheid te reageren op de in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde motivering binnen 24 uur na de ontvangst ervan of, in geval van een crisis als bedoeld in artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065, binnen een kortere termijn die de aanbieder van mediadiensten voldoende tijd geeft om zinvol te kunnen reageren.

Indien de aanbieder van een zeer groot onlineplatform na of bij ontstentenis van een reactie als bedoeld in de eerste alinea, punt b), besluit schorsing of tot beperking van de zichtbaarheid, stelt hij de betrokken aanbieder van mediadiensten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis.

Dit lid is niet van toepassing ingeval aanbieders van zeer grote onlineplatforms de verlening van hun diensten met betrekking tot door een aanbieder van mediadiensten geleverde inhoud schorsen of de zichtbaarheid ervan beperken ter nakoming van hun verplichtingen op grond van de artikelen 28, 34 en 35 van Verordening (EU) 2022/2065 en artikel 28 ter van Richtlijn 2010/13/EU, of van hun verplichtingen met betrekking tot illegale inhoud op grond van het Unierecht.

5.  
Aanbieders van zeer grote onlineplatforms nemen alle vereiste technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat klachten die door aanbieders van mediadiensten worden ingediend op grond van artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1150 of artikel 20 van Verordening (EU) 2022/2065 met voorrang en zonder onnodige vertraging worden verwerkt en afgehandeld. Een aanbieder van mediadiensten kan zich in de in die artikelen bedoelde interne klachtenbehandelingsprocedure door een orgaan laten vertegenwoordigen.
6.  
Wanneer een aanbieder van mediadiensten die een verklaring overeenkomstig lid 1 heeft ingediend, van oordeel is dat een aanbieder van een zeer groot onlineplatform de verlening van zijn diensten met betrekking tot door de aanbieder van mediadiensten geleverde inhoud herhaaldelijk en zonder voldoende grond heeft beperkt of geschorst, gaat de aanbieder van een zeer groot onlineplatform op diens verzoek te goeder trouw een zinvolle en effectieve dialoog aan met de aanbieder van mediadiensten teneinde binnen een redelijk tijdsbestek te komen tot een minnelijke oplossing om ongerechtvaardigde beperkingen of schorsingen te beëindigen en in de toekomst te vermijden. De aanbieder van mediadiensten kan de uitkomst en de details van een dergelijke dialoog kenbaar maken aan de raad en aan de Commissie. De aanbieder van mediadiensten kan de raad om advies vragen over de uitkomst van een dergelijke dialoog, in voorkomend geval met inbegrip van aanbevelingen voor acties door de aanbieder van een zeer groot onlineplatform. De raad stelt de Commissie in kennis van zijn advies.
7.  
Indien een aanbieder van een zeer groot onlineplatform een overeenkomstig lid 1 van dit artikel ingediende verklaring van een aanbieder van mediadiensten afwijst of ongeldig verklaart, of indien een dialoog overeenkomstig lid 6 van dit artikel niet tot een minnelijke oplossing heeft geleid, kan de betrokken aanbieder van mediadiensten gebruikmaken van bemiddeling als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2019/1150 of van de buitengerechtelijke geschillenbeslechting als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EU) 2022/2065. De betrokken aanbieder van mediadiensten kan de raad in kennis stellen van de uitkomst van die bemiddeling of buitengerechtelijke geschillenbeslechting.
8.  

Een aanbieder van een zeer groot onlineplatform maakt jaarlijks gedetailleerde informatie openbaar over:

a) 

het aantal gevallen waarin hij een beperking of schorsing heeft opgelegd omdat de inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring op grond van lid 1 heeft overgelegd, onverenigbaar is met zijn algemene voorwaarden;

b) 

de redenen voor het opleggen van dergelijke beperkingen of schorsingen, met inbegrip van de specifieke clausule in zijn algemene voorwaarden waarmee de inhoud van de aanbieder van mediadiensten geacht wordt onverenigbaar te zijn;

c) 

het aantal dialogen met aanbieders van mediadiensten op grond van lid 6;

d) 

het aantal gevallen waarin hij door een aanbieder van mediadiensten op grond van lid 1 ingediende verklaringen heeft afgewezen en de redenen daarvoor;

e) 

het aantal gevallen waarin hij een door een aanbieder van mediadiensten op grond van lid 1 ingediende verklaring ongeldig heeft verklaard en de redenen daarvoor.

9.  
Teneinde een consistente en doeltreffende uitvoering van dit artikel te bevorderen, vaardigt de Commissie richtsnoeren uit ten behoeve van een doeltreffende uitvoering van de in lid 1 bedoelde functionaliteit.

Artikel 19

Gestructureerde dialoog

1.  

De raad organiseert regelmatig een gestructureerde dialoog tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, teneinde:

a) 

ervaringen met en beste praktijken van de toepassing van artikel 18 te bespreken, onder meer met betrekking tot het functioneren van zeer grote onlineplatforms en hun processen ter moderatie van door aanbieders van mediadiensten verstrekte inhoud;

b) 

de toegang tot een gevarieerd aanbod van onafhankelijke media op zeer grote onlineplatforms te bevorderen, en

c) 

toe te zien op de naleving van zelfregulerende initiatieven die tot doel hebben gebruikers te beschermen tegen schadelijke inhoud, waaronder desinformatie en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging.

2.  
De raad brengt verslag uit aan de Commissie over de uitkomsten van de in lid 1 bedoelde gestructureerde dialogen. Wanneer dit mogelijk is maakt de raad de resultaten van dergelijke gestructureerde dialogen openbaar.

Artikel 20

Recht op aanpassing van het media-aanbod

1.  
Gebruikers hebben het recht om de configuratie, met inbegrip van de standaardinstellingen, van een apparaat of gebruikersinterface waarmee de toegang tot en het gebruik van mediadiensten die programma’s aanbieden wordt gecontroleerd of beheerd, met inachtneming van het Unierecht eenvoudig te wijzigen teneinde het media-aanbod aan te passen aan hun interesses of voorkeuren. Dit lid doet geen afbreuk aan nationale maatregelen ter uitvoering van de artikelen 7 bis of 7 ter van Richtlijn 2010/13/EU.
2.  
Bij het op de markt brengen van apparaten en gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 moeten fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs ervoor zorgen dat deze apparaten en gebruikersinterfaces een functionaliteit hebben waarmee gebruikers op ieder moment hun configuratie, waaronder de standaardinstellingen voor het controleren en beheren van de toegang tot en het gebruik van de mediadiensten, vrij en eenvoudig kunnen wijzigen.
3.  
Fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs van apparaten en gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 zorgen ervoor dat de visuele identiteit van aanbieders van mediadiensten tot de diensten waarvan hun apparaten en gebruikersinterfaces toegang geven, consequent en duidelijk zichtbaar is voor de gebruiker.
4.  
De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs van apparaten of gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 de leden 2 en 3 naleven.
5.  
De raad bevordert de samenwerking tussen aanbieders van mediadiensten, normalisatie-instanties of andere belanghebbenden om de ontwikkeling van geharmoniseerde normen in verband met het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 of door dergelijke apparaten doorgegeven digitale signalen, te bevorderen.

AFDELING 5

Vereisten voor goed werkende maatregelen en procedures voor de mediamarkt

Artikel 21

Nationale maatregelen die van invloed zijn op aanbieders van mediadiensten

1.  
Door een lidstaat getroffen wetgevende, regulerende of bestuursrechtelijke maatregelen die waarschijnlijk van invloed zijn op de pluriformiteit van de media of de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten op de interne markt, moeten naar behoren worden gemotiveerd en evenredig zijn. Dergelijke maatregelen moeten gemotiveerd, transparant, objectief en niet-discriminerend zijn.
2.  
Nationale procedures die worden gebruikt ter vaststelling van een bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1, hebben vooraf vastgelegde termijnen. Dergelijke procedures worden zonder onnodige vertraging uitgevoerd.
3.  
Elke aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks onderworpen is aan een regulerende of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1 heeft het recht om er beroep tegen aan te tekenen bij een beroepsinstantie. Deze beroepsinstantie, bijvoorbeeld een rechtbank, moet onafhankelijk zijn van de betrokken partijen en vrij van elke externe interventie of politieke druk die haar onafhankelijke beoordeling van de haar voorgelegde zaken in gevaar kan brengen. Ze heeft de passende deskundigheid om haar taken doeltreffend en tijdig uit te voeren.
4.  
Indien een regulerende of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1 waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de activiteiten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt, stelt de raad een advies over de maatregel op, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de Commissie, hetzij naar aanleiding van een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek van een aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks door een dergelijke maatregel geraakt wordt. Onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen. De raad en de Commissie maken hun adviezen openbaar.
5.  
De raad en in voorkomend geval de Commissie kunnen ten behoeve van het opstellen van een advies overeenkomstig lid 4 relevante informatie opvragen bij een nationale instantie of een nationaal orgaan dat een regulerende of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1 heeft opgelegd die een aanbieder van mediadiensten individueel en rechtstreeks raakt. De betrokken nationale instantie of het betrokken nationale orgaan verstrekt die informatie zonder onnodige vertraging langs elektronische weg.

Artikel 22

Beoordeling van concentraties op de mediamarkt

1.  

De lidstaten nemen in hun nationale wetgeving materiële en procedurele regels op ter beoordeling van concentraties op de mediamarkt die van aanzienlijke invloed zouden kunnen zijn op de pluriformiteit van de media en op de redactionele onafhankelijkheid. Die regels moeten:

a) 

transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn;

b) 

van de bij een dergelijke concentratie op de mediamarkt betrokken partijen vereisen dat zij de concentratie vooraf melden aan de betrokken nationale instanties of organen of dat zij deze instanties of organen van passende bevoegdheden voorzien waarmee zij de informatie die nodig is om de concentratie te kunnen beoordelen, bij die partijen kunnen opvragen;

c) 

de nationale regulerende instanties of organen verantwoordelijk stellen voor de beoordeling of ervoor zorgen dat zij substantieel bij die beoordeling betrokken worden;

d) 

vooraf objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria vaststellen voor het aanmelden van dergelijke concentraties op de mediamarkt en voor het beoordelen van de gevolgen voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, en

e) 

vooraf specificeren binnen welke termijnen dergelijke beoordelingen klaar moeten zijn.

De beoordeling van concentraties op de mediamarkt als bedoeld in dit lid staat los van de beoordelingen op grond van het mededingingsrecht van de Unie en het nationaal mededingingsrecht, met inbegrip van die krachtens de concentratiecontroleregels. De beoordeling doet geen afbreuk aan artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004, indien van toepassing.

2.  

Bij een beoordeling van concentraties op de mediamarkt als bedoeld in lid 1 worden de volgende elementen in aanmerking genomen:

a) 

de verwachte gevolgen van de concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media, waaronder de gevolgen voor de vorming van de publieke opinie en voor de verscheidenheid aan mediadiensten en het media-aanbod, rekening houdend met de online-omgeving en de belangen in, banden met of activiteiten van de partijen in andere media- of niet-mediabedrijven;

b) 

de waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid, met inbegrip van door aanbieders van mediadiensten getroffen maatregelen ter waarborging van de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen;

c) 

de vraag of, indien de concentratie op de mediamarkt uitblijft, de bij de concentratie op de mediamarkt betrokken partijen economisch duurzaam zouden blijven en of er mogelijke alternatieven zijn om hun economische duurzaamheid te waarborgen;

d) 

in voorkomend geval, de bevindingen in het jaarlijkse verslag van de Commissie over de rechtsstaat wat betreft pluriformiteit en vrijheid van de media, en

e) 

in voorkomend geval, de verbintenissen die de bij de concentratie op de mediamarkt betrokken partijen mogelijk voorstellen om de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid te waarborgen.

3.  
De Commissie, bijgestaan door de raad, vaardigt richtsnoeren uit over de in lid 2, punten a), b) en c), bedoelde elementen.
4.  
Indien het waarschijnlijk is dat een concentratie op de mediamarkt gevolgen zal hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, pleegt de betrokken nationale regulerende instantie of het betrokken nationale regulerende orgaan vooraf overleg met de raad over zijn ontwerpbeoordeling of ontwerpadvies.
5.  
Binnen door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen stelt de raad een advies op over de in lid 4 bedoelde ontwerpbeoordeling of ontwerpadvies, rekening houdend met de in lid 2 bedoelde elementen, en zendt hij dat advies aan de betrokken nationale regulerende autoriteit of orgaan en de Commissie toe.
6.  
De nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan als bedoeld in lid 4 dient zo veel mogelijk rekening te houden met het advies als bedoeld in lid 5. Indien die nationale regulerende instantie of dat orgaan het advies helemaal niet of slechts gedeeltelijk opvolgt, legt de instantie of het orgaan binnen door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen een met redenen omklede motivering van zijn standpunt voor aan de raad en de Commissie.

Artikel 23

Adviezen over concentraties op de mediamarkt

1.  
Bij gebrek aan een beoordeling of een raadpleging krachtens artikel 22 stelt de raad op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie een advies op over de gevolgen van een concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, indien die concentratie op die mediamarkt waarschijnlijk van invloed zal zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten. De raad baseert zijn advies op de in artikel 22, lid 2, bedoelde elementen. De raad kan een dergelijke concentratie op de mediamarkt onder de aandacht van de Commissie brengen.
2.  
Onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen.
3.  
De raad en de Commissie maken hun in dit artikel bedoelde adviezen openbaar.

AFDELING 6

Transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen

Artikel 24

Publieksmeting

1.  
Aanbieders van systemen voor publieksmeting zorgen ervoor dat hun systemen voor publieksmeting en de door hun systemen voor publieksmeting gebruikte methoden voldoen aan de beginselen van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, non-discriminatie, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid.
2.  
Zonder afbreuk te doen aan de bescherming van bedrijfsgeheimen van ondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/943, verstrekken de aanbieders van systemen voor eigen publieksmeting zonder onnodige vertraging en kosteloos juiste, gedetailleerde, volledige, begrijpelijke en actuele informatie over de door hun systemen voor publieksmeting gebruikte methode aan aanbieders van mediadiensten, adverteerders en aan door de aanbieders van mediadiensten en door adverteerders gemachtigde derden.

Aanbieders van systemen voor eigen publieksmeting zorgen ervoor dat de door hun voor publieksmeting systemen gebruikte methoden en de wijze van toepassing ervan eenmaal per jaar door een onafhankelijke instantie worden gecontroleerd. Op verzoek van een aanbieder van mediadiensten verstrekt een aanbieder van een eigen systeem voor publieksmeting hem informatie over de resultaten van publieksmetingen, met inbegrip van niet-geaggregeerde gegevens, over de media-inhoud en mediadiensten van die aanbieder van mediadiensten.

Dit lid doet geen afbreuk aan de regelgeving van de Unie inzake gegevensbescherming en privacy.

3.  
De nationale regulerende instanties of organen moedigen aanbieders van systemen voor publieksmeting hetzij aan om samen met aanbieders van mediadiensten, aanbieders van onlineplatforms, hun vertegenwoordigende organisaties en alle andere belanghebbende partijen, gedragscodes op te stellen, hetzij om gezamenlijk door aanbieders van mediadiensten, hun vertegenwoordigende organisaties en andere belanghebbende partijen overeengekomen en algemeen door hen aanvaarde gedragscodes na te leven.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedragscodes dienen ter bevordering van een regelmatig, onafhankelijk en transparant toezicht op de daadwerkelijke verwezenlijking van hun doelstellingen en op de naleving van de in lid 1 bedoelde beginselen, onder meer via onafhankelijke en transparante audits.

4.  
De Commissie kan, bijgestaan door de raad, richtsnoeren uitvaardigen inzake de praktische toepassing van de leden 1, 2 en 3, in voorkomend geval rekening houdend met de in lid 3 bedoelde gedragscodes.
5.  
De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken in verband met het gebruik van systemen voor publieksmeting via een regelmatige dialoog tussen vertegenwoordigers van de nationale regulerende instanties of organen, vertegenwoordigers van aanbieders van systemen voor publieksmeting, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten, vertegenwoordigers van aanbieders van onlineplatforms en andere belanghebbenden.

Artikel 25

Toewijzing van overheidsmiddelen voor overheidsreclame en leverings- of dienstverleningscontracten

1.  
Overheidsmiddelen of andere tegenprestaties of voordelen die overheidsinstanties of -entiteiten direct of indirect ter beschikking stellen van aanbieders van mediadiensten of aanbieders van onlineplatforms voor overheidsreclame of met aanbieders van mediadiensten of aanbieders van onlineplatforms gesloten leverings- of dienstverleningscontracten, worden toegekend op basis van transparante, objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria die vooraf met elektronische en gebruikersvriendelijke middelen en middels open, evenredige en niet-discriminerende procedures openbaar worden gemaakt.

De lidstaten trachten ervoor te zorgen dat de totale jaarlijkse voor overheidsreclame bestemde overheidsuitgaven verspreid worden onder een breed scala van op de markt aanwezige aanbieders van mediadiensten, rekening houdend met de nationale en lokale specifieke kenmerken van de betrokken mediamarkten.

Dit artikel laat de gunning van overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten op grond van de aanbestedingsregels van de Unie of de toepassing van de staatssteunregels van de Unie onverlet.

2.  

Overheidsinstanties of -entiteiten maken op jaarbasis op elektronische en gebruikersvriendelijke wijze informatie openbaar over hun overheidsuitgaven voor overheidsreclame. Die informatie bestaat uit ten minste het volgende:

a) 

de juridische naam van de aanbieders van mediadiensten of de aanbieders van onlineplatforms waarvan diensten zijn afgenomen;

b) 

in voorkomend geval, de juridische naam van de bedrijfsgroepen waarvan de in punt a) bedoelde aanbieders van mediadiensten of aanbieders van onlineplatforms deel uitmaken, en

c) 

de totale jaarlijkse uitgaven en de jaarlijkse uitgaven per aanbieder van mediadiensten of aanbieder van een onlineplatform.

De lidstaten kunnen subnationale overheden van territoriale entiteiten met minder dan 100 000 inwoners en entiteiten die direct of indirect door dergelijke subnationale overheden worden gecontroleerd, vrijstellen van de verplichting op grond van de eerste alinea, punt b).

3.  
De nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen in de lidstaten houden aan de hand van de in lid 2 vermelde informatie toezicht op, en brengen jaarlijks verslag uit over, de gunning van uitgaven voor overheidsreclame aan aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms. Die jaarverslagen worden op een gemakkelijk toegankelijke wijze openbaar gemaakt.

Teneinde de volledigheid van de op grond van lid 2 beschikbaar gestelde informatie over overheidsreclame te beoordelen, kunnen de nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen in de lidstaten de in lid 2, eerste alinea, bedoelde overheidsinstanties of -entiteiten om nadere informatie verzoeken, waaronder gedetailleerdere informatie over de toepassing van de in lid 1 bedoelde criteria en procedures.

Indien de monitoring, beoordeling en rapportage door andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen in de lidstaten worden uitgevoerd, houden zij de nationale regulerende instanties of organen daarvan naar behoren op de hoogte.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Monitoring

1.  
De Commissie zorgt ervoor dat de interne markt voor mediadiensten, waaronder de risico’s voor en ontwikkeling van zijn werking op onafhankelijke wijze en doorlopend wordt gemonitord (de “monitoring”). Over de bevindingen van die monitoring wordt overleg gepleegd met de raad en zij worden voorgelegd aan en besproken met het contactcomité.
2.  
De Commissie definieert in overleg met de raad kernprestatie-indicatoren voor, methodologische waarborgen ter bescherming van de objectiviteit van, alsmede criteria voor de selectie van onderzoekers voor de monitoring.
3.  

De monitoring omvat:

a) 

een gedetailleerde analyse van de mediamarkten in alle lidstaten, onder meer wat betreft de mate van mediaconcentratie en de risico’s op buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging;

b) 

een overzicht en toekomstgerichte beoordeling van het functioneren van de interne markt voor mediadiensten als geheel, onder meer wat betreft de impact van onlineplatforms;

c) 

een overzicht van de risico’s voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten, voor zover deze van invloed zouden kunnen zijn op het functioneren van de interne markt;

d) 

een overzicht van door aanbieders van mediadiensten genomen maatregelen om de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen te waarborgen;

e) 

een gedetailleerd overzicht van kaders en praktijken voor de toewijzing van overheidsmiddelen voor overheidsreclame.

4.  
De monitoring wordt jaarlijks uitgevoerd. De resultaten van de monitoring, met inbegrip van de daarvoor gebruikte methodiek en gegevens, worden openbaar gemaakt en jaarlijks voorgelegd aan het Europees Parlement.

Artikel 27

Evaluatie en verslaglegging

1.  
Uiterlijk 8 augustus 2028 en vervolgens om de vier jaar evalueert de Commissie deze verordening en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.
2.  
Bij de eerste dergelijke evaluatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel onderzoekt de Commissie met name of het in artikel 11 bedoelde secretariaat van de raad doeltreffend functioneert, onder meer of deze over toereikende middelen voor de uitvoering van zijn taken beschikt.
3.  
Voor de toepassing van lid 1 en op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten en de raad haar relevante informatie.
4.  

Bij het uitvoeren van de evaluaties als bedoeld in lid 1 van dit artikel houdt de Commissie rekening met:

a) 

de standpunten en bevindingen van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en andere relevante organen of bronnen;

b) 

de uitkomsten van relevante discussies op relevante fora;

c) 

relevante door de raad uitgevaardigde documenten;

d) 

de bevindingen van de in artikel 26 bedoelde monitoring.

5.  
De in lid 1 bedoelde verslagen kunnen in voorkomend geval vergezeld gaan van een voorstel tot wijziging van deze verordening.

Artikel 28

Wijzigingen in Richtlijn 2010/13/EU

Richtlijn 2010/13/EU wordt als volgt gewijzigd:

1) 

Artikel 30 ter wordt geschrapt.

2) 

Verwijzingen naar artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU gelden als verwijzingen naar artikel 13, lid 1, punt c), van deze verordening.

Artikel 29

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 8 augustus 2025. Het volgende is evenwel van toepassing:

a) 

artikel 3 is van toepassing met ingang van 8 november 2024;

b) 

artikel 4, leden 1 en 2, artikel 6, lid 3, de artikelen 7 tot en met 13 en artikel 28 zijn van toepassing met ingang van 8 februari 2025;

c) 

de artikelen 14 tot en met 17 zijn van toepassing met ingang van 8 mei 2025;

d) 

artikel 20 is van toepassing met ingang van 8 mei 2027.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( ) Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

( ) Verordening (EU) 2024/900 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2024 betreffende de transparantie en de gerichtheid van politieke reclame (PB L, 2024/900, 20.3.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/900/oj).

( ) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

( ) Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

Top