Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61995CJ0392

    Sprieduma kopsavilkums

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1 Handelingen van de instellingen - Totstandkomingsprocedure - Reguliere raadpleging van Parlement - Wezenlijk vormvoorschrift - Nieuwe raadpleging in geval van wezenlijke wijziging van oorspronkelijk voorstel - Bekendheid van standpunt van Parlement - Geen relevantie

    2 Harmonisatie van wetgevingen - Uniforme wetgevingen - Visumplicht voor onderdanen van derde landen - Verordening nr. 2317/95 - Wezenlijke verschillen ten opzichte van oorspronkelijke voorstel van Commissie - Geen hernieuwde raadpleging van Parlement - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Onwettigheid

    (EEG-Verdrag, art. 100 C; verordening nr. 2317/95 van de Raad)

    3 Beroep tot nietigverklaring - Arrest houdende nietigverklaring - Gevolgen - Beperking door Hof - Plicht van Raad om wezenlijke onregelmatigheid die oorzaak was van nietigverklaring, binnen redelijke termijn te herstellen

    (EG-Verdrag, art. 173 en 174, tweede alinea)

    Samenvatting

    4 De reguliere raadpleging van het Parlement in de gevallen waarin het Verdrag dat verlangt, vormt een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de niet-naleving tot nietigheid van de betrokken handeling leidt. De daadwerkelijke deelneming van het Parlement aan de communautaire regelgeving volgens de hiertoe in het Verdrag neergelegde procedures is immers een wezenlijk bestanddeel van het door het Verdrag gewilde institutionele evenwicht. Deze bevoegdheid is de afspiegeling van een democratisch grondbeginsel, volgens hetwelk de volkeren door tussenkomst van een representatieve vergadering aan de machtsuitoefening deelnemen.

    Het vereiste dat het Parlement in de door het Verdrag voorziene gevallen in de loop van de wetgevingsprocedure wordt geraadpleegd, impliceert, dat steeds een nieuwe raadpleging moet volgen, wanneer de uiteindelijk vastgestelde regeling, in haar geheel beschouwd, wezenlijk afwijkt van die waarover het Parlement reeds werd geraadpleegd, uitgezonderd de gevallen waarin de wijzigingen in hoofdzaak beantwoorden aan door het Parlement zelf te kennen gegeven verlangens.

    De instelling die de definitieve tekst vaststelt kan zich niet aan deze verplichting onttrekken, op grond dat zij voldoende zou zijn ingelicht omtrent het standpunt van het Parlement betreffende de betrokken essentiële punten, aangezien hierdoor de daadwerkelijke deelneming van het Parlement aan de communautaire regelgeving, die essentieel is voor het door het Verdrag gewilde institutionele evenwicht, in gevaar zou komen, en de invloed, die de reguliere raadpleging van het Parlement op de vaststelling van de betrokken handeling kan hebben, zou worden miskend.

    5 Bij vergelijking van het voorstel van de Commissie dat ten grondslag ligt aan verordening nr. 2317/95, met de verordening zelf, blijkt ten aanzien van de aanwijzing van de derde landen waarvan de onderdanen in het bezit van een visum dienen te zijn bij overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten, en de ter zake op te stellen gemeenschappelijke lijst, dat het voorstel van de Commissie ervan uitging dat er na 30 juni 1996 nog slechts één dergelijke lijst bestond, met een limitatieve opsomming van de derde landen waarvan de onderdanen aan een visumplicht zijn onderworpen, terwijl ingevolge de verordening de Lid-Staten hun lijst van niet in de gemeenschappelijke lijst genoemde derde landen waarvan de onderdanen visumplichtig zijn, gedurende onbepaalde tijd kunnen handhaven.

    Deze wijziging is wezenlijk. Zij raakt het systeem van de hele ontwerpregeling en had derhalve, waar het een door artikel 100 C van het Verdrag beheerste wetgevingsprocedure betreft, aanleiding moeten zijn voor een nieuwe raadpleging van het Parlement. Het feit dat deze niet heeft plaatsgevonden, vormt een schending van wezenlijke vormvoorschriften, die tot nietigverklaring van verordening nr. 2317/95 moet leiden.

    6 De noodzaak om een onderbreking in de harmonisatie van de nationale visumregelingen te voorkomen, waartoe de nietigverklaring - wegens het verzuim van de verplichting tot reguliere raadpleging van het Parlement - van verordening nr. 2317/95 ter bepaling van de derde Staten waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de Lid-Staten in het bezit moeten zijn van een visum, zou leiden, alsmede belangrijke redenen van rechtszekerheid, rechtvaardigen dat het Hof gebruik maakt van de in artikel 174, tweede alinea, van het Verdrag voor het geval van nietigverklaring van een verordening uitdrukkelijk toegekende bevoegdheid om de gevolgen van de nietig verklaarde verordening voorlopig te handhaven totdat de Raad een nieuwe verordening heeft vastgesteld, waarbij deze de verplichting heeft om de begane onregelmatigheid binnen een redelijke termijn te herstellen.

    Naar boven